Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus

Geraadpleegd op 22-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-04-2014.
Geldend van 04-07-2013 t/m heden

Wet van 24 oktober 1997 tot vaststelling van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in een afzonderlijke wet regels te stellen voor particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus, ter vervanging van de regelgeving terzake bij of krachtens de Wet op de weerkorpsen en de particuliere beveiligingsorganisaties, teneinde voorwaarden te scheppen voor een goed functioneren van deze organisaties en bureaus;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 1

  • 1 In deze wet wordt verstaan onder:

    • a. Onze Minister: Onze Minister van Veiligheid en Justitie;

    • b. korpschef: de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012;

    • c. beveiligingswerkzaamheden: het bewaken van de veiligheid van personen en goederen of het waken tegen verstoring van de orde en rust op terreinen en in gebouwen;

    • d. beveiligingsorganisatie: een door een of meer personen in stand gehouden particuliere organisatie die gericht is op het verrichten van beveiligingswerkzaamheden;

    • e. recherchewerkzaamheden: het vergaren en analyseren van gegevens;

    • f. recherchebureau: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in de uitoefening van een beroep of bedrijf met winstoogmerk recherchewerkzaamheden verricht, voor zover die werkzaamheden worden verricht op verzoek van een derde, in verband met een eigen belang van deze derde en betrekking hebben op een of meer bepaalde natuurlijke personen;

    • g. alarminstallateur: een persoon die

      • 1°. alarmapparatuur, installeert of zorgdraagt voor het onderhoud van alarmapparatuur,

      • 2°. een plan voor de installatie van alarmapparatuur ontwerpt of

      • 3°. assistentie verleent aan een persoon als bedoeld onder 1° of 2°;

    • h. alarmapparatuur: apparatuur, daaronder begrepen delen daarvan, die alleen of in combinatie met andere apparatuur een systeem vormt, dat door middel van detectoren via telecommunicatie signalen, die duiden op de aanwezigheid van personen, doorgeeft aan een of meer centrale punten, waar die signalen worden ontvangen en beoordeeld en van waaruit assistentie kan worden gevraagd aan derden;

    • i. luchtvaartterrein: een luchtvaartterrein als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder c, van de Politiewet 2012;

    • j. verordening: Verordening (EU) Nr. 1214/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende professioneel grensoverschrijdend transport van eurocontanten over de weg tussen lidstaten van de eurozone (PbEU 2011, L 316).

  • 2 Geen beveiligingsorganisatie als bedoeld in het eerste lid, onder d, is een organisatie die:

    • a. wordt aangemerkt als weerkorps in de zin van artikel 1, tweede lid, van de Wet op de weerkorpsen;

    • b. ter uitvoering van een haar bij wettelijk voorschrift opgedragen taak, of in de uitoefening van een beroep dat aan een wettelijk voorschrift is onderworpen, beveiligingswerkzaamheden verricht.

  • 3 Geen recherchebureau als bedoeld in het eerste lid, onder f, is een organisatie die ter uitvoering van een haar bij wettelijk voorschrift opgedragen taak of in de uitoefening van een beroep dat aan een wettelijk voorschrift is onderworpen, recherchewerkzaamheden verricht.

  • 4 Het tweede lid, aanhef en onder b, en het derde lid zijn niet van toepassing voor zover een organisatie ook andere beveiligingswerkzaamheden onderscheidenlijk recherchewerkzaamheden verricht dan de in dit onderdeel of lid bedoelde.

  • 5 Onder een beveiligingsorganisatie als bedoeld in het eerste lid, onder d, wordt mede verstaan een bestuursorgaan dat ten behoeve van derden beveiligingswerkzaamheden verricht waarbij in hoofdzaak gebruik wordt gemaakt van personen en deze personen de werkzaamheden verrichten op grond van de Wet sociale werkvoorziening.

Artikel 2

  • 1 Het is verboden zonder vergunning van Onze Minister door de instandhouding van een beveiligingsorganisatie of recherchebureau beveiligingswerkzaamheden of recherchewerkzaamheden te verrichten of aan te bieden.

  • 2 Het is verboden zonder vergunning van Onze Minister grensoverschrijdend transport van eurocontanten over de weg uit te voeren, bedoeld in de verordening.

  • 3 Onze Minister kan beveiligingsorganisaties of recherchebureaus van dit verbod bij ministeriële regeling vrijstelling verlenen, indien de aard van de werkzaamheden niet noodzaakt tot de toepassing van de bij of krachtens de artikelen 6 tot en met 10 gestelde regels. Aan een vrijstelling kunnen voorschriften verbonden worden.

  • 4 Met een vergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt gelijkgesteld een vergunning afgegeven in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, en die een beroepsniveau waarborgt dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale vergunning wordt nagestreefd.

Artikel 3

Een vergunning voor een beveiligingsorganisatie kan worden verleend voor één van de volgende categorieën:

  • a. een particulier beveiligingsbedrijf, zijnde een onderneming of een onderdeel daarvan die in de uitoefening van beroep of bedrijf ten behoeve van derden beveiligingswerkzaamheden verricht en daarbij in hoofdzaak gebruik maakt van personen;

  • b. een particuliere alarmcentrale, zijnde een onderneming die in de uitoefening van beroep of bedrijf ten behoeve van derden in een centraal alarmmeldpunt, de door alarmapparatuur verzonden signalen ontvangt en beoordeelt en zonodig assistentie vraagt aan de politie, andere overheidsinstanties of particulieren;

  • c. een particulier geld- en waardetransportbedrijf, zijnde een onderneming die in de uitoefening van beroep of bedrijf ten behoeve van derden geld en grote waarden met een beperkt volume vervoert;

  • d. een bedrijfsbeveiligingsdienst, zijnde een door een particuliere organisatie in stand gehouden organisatie die ten behoeve van de eigen organisatie beveiligingswerkzaamheden verricht;

  • e. overige beveiligingsorganisaties: particuliere organisaties die beveiligingswerkzaamheden verrichten, anders dan omschreven onder a tot en met d, alsmede bestuursorganen als bedoeld in artikel 1, vijfde lid.

Artikel 4

  • 1 Een vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste of tweede lid, wordt verleend indien, gelet op de voornemens en antecedenten van de aanvrager of van de personen die het beleid van de aanvrager bepalen, naar redelijke verwachting zal worden voldaan aan de bij of krachtens de artikelen 6 tot en met 10 gestelde regels en ook overigens zal worden gehandeld in overeenstemming met hetgeen van een goede beveiligingsorganisatie of een goed recherchebureau in het maatschappelijk verkeer mag worden verwacht.

  • 2 De aanvraag van een vergunning bevat ten minste de volgende gegevens:

    • a. indien de aanvraag betrekking heeft op een beveiligingsorganisatie: de categorie waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • b. indien de aanvrager een rechtspersoon is: de statuten van de rechtspersoon;

    • c. een opgave van de werkzaamheden die de aanvrager voornemens is te gaan verrichten.

  • 3 Onze Minister kan de aanvrager daarnaast verzoeken nadere gegevens te verstrekken, die voor een goede beoordeling van de aanvraag van belang kunnen zijn.

  • 4 Een vergunning wordt verleend voor een periode van ten hoogste vijf jaren en kan telkens worden verlengd voor een periode van eveneens ten hoogste vijf jaren.

  • 5 Een vergunning kan worden beperkt tot een bepaald territoir.

  • 6 Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden met betrekking tot:

    • a. het waarborgen van een goed samenspel met overheidsinstellingen;

    • b. de in artikel 6 bedoelde onderwerpen.

  • 7 Een vergunning wordt verleend of verlengd na de betaling van een vergoeding van kosten. Onze Minister stelt bij ministeriële regeling regels voor de hoogte van de vergoeding.

  • 8 Onze Minister beslist binnen dertien weken op de aanvraag van een vergunning.

Artikel 4a

Met de eisen inzake de betrouwbaarheid terzake van het verrichten of aanbieden van beveiligings- of recherchewerkzaamheden door het in stand houden van een beveiligingsorganisatie of recherchebureau, bedoeld in artikel 4, eerste lid, 7, vijfde lid, en 10, eerste lid, van deze wet, worden gelijkgesteld eisen inzake de betrouwbaarheid die worden gesteld in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, en die een niveau van betrouwbaarheid waarborgen dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.

Artikel 5

  • 1 Bestuursorganen verrichten geen beveiligingswerkzaamheden voor derden, tenzij dit bij of krachtens de wet is toegestaan.

  • 5 Onze Minister stelt bij ministeriële regeling regels met betrekking tot de kwaliteitseisen waaraan personen in dienst van een bestuursorgaan moeten voldoen indien zij in de uitoefening van hun functie beveiligingswerkzaamheden verrichten.

  • 6 Van de regels, bedoeld in het vijfde lid, kan Onze Minister in bijzondere gevallen ontheffing verlenen. Aan een ontheffing kunnen beperkingen en voorschriften worden verbonden.

Paragraaf 2. Uitvoering van de werkzaamheden en het personeel

Artikel 6

  • 1 Onze Minister kan ter bevordering van de kwaliteit van beveiligingsorganisaties en recherchebureaus aan welke een vergunning is verleend bij ministeriële regeling regels stellen met betrekking tot:

    • a. het materieel en de uitrusting waarvan bij de uitvoering van de werkzaamheden gebruik wordt gemaakt;

    • b. het gebouw en de inrichting van het gebouw waarin een beveiligingsorganisatie is gevestigd, die werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 3, onder b;

    • c. de overname van de ontvangst en beoordeling van signalen van een centraal alarmmeldpunt van een beveiligingsorganisatie die werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 3, onder b, door een ander centraal alarmmeldpunt, indien het eerste centraal alarmmeldpunt door het wegvallen van telecommunicatieverbindingen niet meer functioneert;

    • d. de goedkeuring van, zoveel mogelijk eenduidige, modellen van uniformen;

    • e. de vaststelling van modellen van legitimatiebewijzen, de afgifte van deze bewijzen en de kostenvergoeding die voor de afgifte gevraagd kan worden;

    • f. de verslaglegging;

    • g. de mogelijkheden om bij de uitvoering van de werkzaamheden gebruik te maken van een hond;

    • h. de behandeling van klachten;

    • i. andere onderwerpen die de kwaliteit raken.

  • 2 Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke op grond van artikel 13, eerste en tweede lid, van de verordening toegestane opties worden toegelaten op Nederlands grondgebied.

  • 3 Onze Minister kan laboratoria aanwijzen die tests uitvoeren met het oog op de goedkeuring van een intelligent systeem voor de neutralisatie van bankbiljetten als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de verordening.

Artikel 6a

Onze Minister legt voor het medisch attest, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van de verordening, bij ministeriële regeling eisen vast op het punt van de medische geschiktheid, het doel van de keuring, de vragen welke ten aanzien van de gezondheid zullen worden gesteld en de medische onderzoeken die mogen worden verricht. De Wet op de medische keuringen is van toepassing.

Artikel 7

  • 1 Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau aan welke een vergunning is verleend stelt geen personen te werk die belast zullen worden met de leiding van de organisatie of het bureau, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van Onze Minister.

  • 2 Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid stelt geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef. Indien de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau dan wel een onderdeel daarvan is gevestigd op een luchtvaartterrein, wordt de toestemming, bedoeld in de eerste volzin, verleend door de commandant van de Koninklijke marechaussee.

  • 3 Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau, zonder vestiging in Nederland, aan welke een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2, eerste en derde lid, laat personen als bedoeld in het tweede lid, geen beveiligingsonderscheidenlijk recherchewerkzaamheden in Nederland verrichten, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van Onze Minister.

  • 4 De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. Indien de desbetreffende persoon een ambtenaar is als bedoeld in artikel 5, derde lid, wordt de toestemming slechts onthouden indien deze persoon niet beschikt over de benodigde bekwaamheid. Voor de tewerkstelling van de overige opsporingsambtenaren wordt de toestemming slechts verleend na het overleggen van de ontheffing, bedoeld in artikel 5, vierde lid, en indien de desbetreffende persoon beschikt over de benodigde bekwaamheid.

  • 5 De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid kan worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend.

  • 6 De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid wordt verleend na de betaling van een vergoeding van kosten aan het Rijk of de politie. Onze Minister stelt bij ministeriële regeling regels met betrekking tot de kostenvergoeding.

  • 7 Met de toestemming, bedoeld in het eerste en derde lid, wordt gelijkgesteld een verklaring afgegeven in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, en die een beroepsniveau waarborgt dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale toestemming wordt nagestreefd.

Artikel 7a

  • 1 Bij ministeriële regeling wordt de autoriteit, bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de verordening, aangewezen.

  • 2 Indien een lid van het bewakingspersoneel van een onderneming als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de verordening niet beschikt over de betrouwbaarheid die nodig is voor het te verrichten werk, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder a, van de verordening, wordt daarvan melding gedaan door Onze Minister aan de bevoegde autoriteit in de lidstaat van herkomst die is belast met de screening van het bewakingspersoneel, bedoeld in artikel 11, derde lid, van de verordening.

Artikel 8

  • 1 Onze Minister stelt bij ministeriële regeling voor bepaalde categorieën werkzaamheden, opleidingseisen vast, voor personen die te werk worden gesteld door een beveiligingsorganisatie of recherchebureau.

  • 2 Onze Minister stelt bij ministeriële regeling voor het bewakingspersoneel van grensoverschrijdend transport van eurocontanten over de weg opleidingseisen vast.

  • 3 Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid belast personen alleen met werkzaamheden, indien zij voldoen aan de daarvoor vastgestelde opleidingseisen. Onze Minister kan van dit voorschrift ontheffing verlenen.

  • 4 Onze Minister beslist op een aanvraag om ontheffing als bedoeld in het derde lid, binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag. De beslissing kan eenmaal met ten hoogste acht weken worden verdaagd. Afdeling 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

Artikel 9

  • 1 Een beveiligingsorganisatie aan welke een vergunning is verleend draagt er zorg voor dat de personen die zijn belast met beveiligingswerkzaamheden, bij de uitvoering van deze werkzaamheden een door Onze Minister goedgekeurd uniform dragen.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op personen die uitsluitend binnen het gebouw van een beveiligingsorganisatie als bedoeld in artikel 3, onder b, werkzaam zijn. Voorts kan Onze Minister voor bepaalde beveiligingswerkzaamheden ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, indien dit gelet op de aard van de werkzaamheden gewenst is en zich daartegen geen zwaarwegende belangen verzetten. Onze Minister kan daaraan voorschriften verbinden betreffende de instructie van het betrokken personeel. Onze Minister beslist op een aanvraag om ontheffing binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag. De beslissing kan eenmaal met ten hoogste acht weken worden verdaagd. Afdeling 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

  • 3 Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau aan welke een vergunning is verleend, draagt er zorg voor dat de personen die zijn belast met beveiligingswerkzaamheden onderscheidenlijk recherchewerkzaamheden, bij de uitvoering van hun werkzaamheden geen handboeien dragen, tenzij Onze Minister daarvoor toestemming heeft verleend. Aan de toestemming kunnen voorwaarden worden verbonden. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op het verzoek tot toestemming om handboeien te dragen.

  • 4 Personen die zijn belast met beveiligingswerkzaamheden onderscheidenlijk recherchewerkzaamheden en ten behoeve van wie toestemming voor het dragen van handboeien is verleend, zijn, in afwachting van de komst van de politie, bevoegd tot het aanleggen van handboeien bij personen die zijn aangehouden ingeval van ontdekking op heterdaad, indien de aangehouden personen zich trachten te onttrekken aan hun aanhouding of indien zij een gevaar vormen voor hun leven of veiligheid of die van anderen en die onttrekking onderscheidenlijk dat gevaar niet op andere wijze kan worden voorkomen. Het gebruik van handboeien dient redelijk en gematigd te zijn.

  • 5 De persoon die handboeien heeft gebruikt, meldt dit gebruik aan de opsporingsambtenaar aan wie de aangehouden persoon wordt overgedragen. De opsporingsambtenaar vermeldt het gebruik van handboeien in het proces-verbaal van de aanhouding.

  • 6 Onze Minister kan de toestemming tot het dragen van handboeien intrekken, indien blijkt dat bij herhaling het gebruik van handboeien niet overeenkomstig het vierde en vijfde lid heeft plaatsgevonden.

  • 7 Onze Minister kan bij ministeriële regeling bepalen dat de in het tweede, derde en zesde lid bedoelde bevoegdheden, in de daarbij aan te wijzen gevallen worden uitgeoefend door de korpschef, dan wel door de commandant van de Koninklijke marechaussee, indien een beveiligingsorganisatie werkzaamheden verricht op een luchtvaartterrein. Hij kan ter zake nadere regels stellen. In de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen kan Onze Minister de bevoegdheden, bedoeld in het tweede, derde en zesde lid, niet meer uitoefenen.

  • 8 Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau aan welke een vergunning is verleend draagt er zorg voor dat de personen die zijn belast met beveiligingswerkzaamheden onderscheidenlijk recherchewerkzaamheden, bij de uitvoering van hun werkzaamheden een legitimatiebewijs bij zich dragen waarvan een model is vastgesteld door Onze Minister en dat zij dit op verzoek tonen.

  • 9 Met een legitimatiebewijs, bedoeld in het achtste lid, wordt gelijkgesteld een legitimatiebewijs afgegeven in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, en dat een beroepsniveau waarborgt dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met het nationale legitimatiebewijs wordt nagestreefd.

Paragraaf 3. Installatie van en eisen aan alarmapparatuur

Artikel 10

  • 1 Een beveiligingsorganisatie aan welke een vergunning is verleend en die werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 3, onder b, laat het plan voor de installatie, de installatie en het onderhoud van de alarmapparatuur die hij gebruikt, slechts opstellen dan wel uitvoeren door alarminstallateurs die voldoen aan de door Onze Minister bij ministeriële regeling vast te stellen eisen van vakbekwaamheid en die beschikken over een verklaring van betrouwbaarheid. Zij verleent uitsluitend diensten aan derden die deze werkzaamheden eveneens slechts laten verrichten door alarminstallateurs die aan de genoemde voorwaarden voldoen.

  • 2 Onze Minister kan bij ministeriële regeling voor bepaalde categorieën alarmapparatuur regels stellen met betrekking tot de eisen waaraan deze apparatuur dient te voldoen en de wijze waarop, alsmede de organisaties door welke, de apparatuur op grond van deze eisen kan worden goedgekeurd.

  • 3 Een beveiligingsorganisatie als bedoeld in het eerste lid maakt van alarmapparatuur die behoort tot een categorie waarvoor Onze Minister regels heeft gesteld, uitsluitend gebruik indien deze overeenkomstig die regels is goedgekeurd. Zij verleent alleen diensten aan derden die eveneens aan deze voorwaarde voldoen.

  • 4 Een beveiligingsorganisatie als bedoeld in het eerste lid draagt zorg dat zij over documenten beschikt betreffende de door haar en derden gebruikte apparatuur, waarmee aangetoond kan worden dat zij aan het eerste en derde lid voldoet.

  • 5 De verklaring van betrouwbaarheid, bedoeld in het eerste lid, wordt afgegeven door de korpschef, dan wel, indien de desbetreffende persoon niet woonachtig is in Nederland, de korpschef, de commandant van de Koninklijke marechaussee of Onze Minister, die ingevolge artikel 7, tweede of derde lid, aan een beveiligingsorganisatie waarvoor de alarminstallateur gaat werken toestemming kan geven.

  • 6 De verklaring van betrouwbaarheid, bedoeld in het eerste lid, kan worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de verklaring niet zou zijn afgegeven, indien deze zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de verklaring werd afgegeven.

Paragraaf 4. Handhaving

Artikel 11

  • 2 De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, zijn bevoegd inlichtingen te verlangen, voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is. Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau aan welke een vergunning is verleend verstrekt de gevraagde inlichtingen.

  • 3 De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, zijn bevoegd alle plaatsen met uitzondering van woningen, waar, naar zij redelijkerwijs vermoeden, een beveiligingsorganisatie of recherchebureau aan welke een vergunning is verleend gevestigd is, te betreden voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak op grond van deze wet nodig is.

Artikel 12

  • 1 De korpschef is bevoegd, indien dit in het belang van een goede politiezorg noodzakelijk is, aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau aanwijzingen te geven. Indien een beveiligingsorganisatie of recherchebureau aan welke een vergunning is verleend, werkzaamheden verricht op een luchtvaartterrein, worden de aanwijzingen bedoeld in de eerste volzin gegeven door de commandant van de Koninklijke marechaussee. De beveiligingsorganisatie of het recherchebureau aan welke een vergunning is verleend geven aan deze aanwijzingen gevolg.

  • 2 Voordat een beveiligingsorganisatie, of zodra een particuliere alarmcentrale als bedoeld in artikel 3, onderdeel b, aan welke een vergunning is verleend in een gemeente een begin maakt met nieuwe beveiligingswerkzaamheden informeert zij hierover de korpschef. Indien een beveiligingsorganisatie aan welke een vergunning is verleend, een begin maakt met nieuwe beveiligingswerkzaamheden op een luchtvaartterrein, informeert zij hierover de commandant van de Koninklijke marechaussee.

Artikel 13

  • 1 Een ieder die werkzaam is of werkzaam is geweest voor een beveiligingsorganisatie of recherchebureau en daarbij de beschikking krijgt of heeft gekregen over gegevens waarvan hij het vertrouwelijk karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, is verplicht tot geheimhouding van die gegevens, behoudens voorzover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn werkzaamheden die in overeenstemming met de vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid, worden verricht, de bekendmaking voortvloeit.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op alarminstallateurs die voldoen aan de door Onze Minister bij ministeriële regeling vast te stellen eisen van vakbekwaamheid en die beschikken over een verklaring van betrouwbaarheid als bedoeld in artikel 10, eerste lid.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing indien de desbetreffende gegevens betrekking hebben op een strafbaar feit en worden verstrekt aan de politie.

Artikel 14

  • 1 Onze Minister kan een vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste, tweede en derde lid, intrekken indien:

    • a. de aan de vergunning verbonden voorschriften niet in acht worden genomen;

    • b. de uit de wet of, indien een vergunning is verleend voor grensoverschrijdend transport van eurocontanten over de weg als bedoeld in de verordening, de uit de verordening, voortvloeiende verplichtingen niet worden nageleefd;

    • c. de voor de verkrijging van de vergunning verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen indien bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

    • d. zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de vergunning zou zijn geweigerd, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de vergunning werd verleend;

    • e. een beveiligingsorganisatie of recherchebureau handelt in strijd met hetgeen van een goede beveiligingsorganisatie of een goed recherchebureau in het maatschappelijk verkeer mag worden verwacht;

    • f. een beveiligingsorganisatie of recherchebureau gedurende een jaar geen beveiligingswerkzaamheden of recherchewerkzaamheden meer heeft verricht of aangeboden dan wel aan Onze Minister mededeelt van de vergunning geen gebruik meer te willen maken.

  • 2 Indien Onze Minister bij overtreding van de voorwaarden waaronder de vergunning voor grensoverschrijdend transport van eurocontanten over de weg is verleend overgaat tot intrekking, bedoeld in het eerste lid, kan hij tevens bepalen dat voor een maximumperiode van vijf jaar niet opnieuw een vergunning wordt verleend.

  • 3 Onze Minister kan de vergunning als bedoeld in artikel 2, tweede lid, bij overtreding van de voorwaarden waaronder de vergunning voor grensoverschrijdend transport van eurocontanten over de weg is verleend opschorten voor een periode van minimaal twee weken tot maximaal twee maanden.

Artikel 15

  • 2 Onze Minister kan eveneens aan de houder van de vergunning als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de wet een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 11 250 ter zake van overtreding van de voorwaarden waaronder de vergunning voor grensoverschrijdend transport van eurocontanten over de weg. De boetebevoegdheid geldt ook indien vergunning op grond van de verordening is verleend door een bevoegde autoriteit in een andere lidstaat.

Artikel 15a

Onze Minister kan het recht van de houder van een vergunning die op grond van de verordening is afgegeven in een andere lidstaat om eurocontanten te vervoeren opschorten voor een periode van minimaal twee weken tot maximaal twee maanden, indien de situaties, bedoeld in artikel 22, derde lid, van de verordening, aan de orde zijn.

Artikel 15b

  • 1 Onze Minister kan de artikelen 14 en 15 toepassen indien de vergunninghouder in een andere lidstaat een inbreuk heeft begaan op de verordening en hij daar met redenen omkleed van in kennis is gesteld door de bevoegde autoriteiten aldaar.

  • 2 Onze Minister kan, indien vast te stellen is aan wie de inbreuk te wijten is, leden van het bewakingspersoneel van een vergunninghouder uit een andere lidstaat verbieden grensoverschrijdend geldtransport over Nederlands grondgebied uit te voeren.

Artikel 16

  • 1 Met het onderzoek naar een overtreding als bedoeld in artikel 15 zijn belast de in artikel 11, eerste lid, bedoelde ambtenaren en de door Onze Minister aangewezen andere ambtenaren.

Artikel 17

De werking van de beschikking waarbij een bestuurlijke boete wordt opgelegd, wordt opgeschort totdat de bezwaartermijn is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt, op het bezwaar is beslist.

Paragraaf 5. Slotbepalingen

Artikel 18

[Red: Wijzigt de Wet op de weerkorpsen en de particuliere beveiligingsorganisaties.]

Artikel 22

Na het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, worden de vergunningen die zijn verleend krachtens artikel 5 van de Wet op de weerkorpsen en de particuliere beveiligingsorganisaties, beschouwd als vergunningen die zijn verleend krachtens artikel 4 van deze wet.

Artikel 23

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 24

Deze wet kan worden aangehaald als: Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 24 oktober 1997

Beatrix

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Uitgegeven de zesde november 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager