Besluit diëtist, ergotherapeut, logopedist, mondhygiënist, oefentherapeut, orthoptist en podotherapeut

Geraadpleegd op 14-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 06-01-2007 en zichtdatum 06-01-2007.
Geldend van 24-05-2006 t/m 30-06-2007

Besluit van 24 oktober 1997, houdende regels inzake de opleiding tot en de deskundigheid van de diëtist, de ergotherapeut, de logopedist, de mondhygiënist, de oefentherapeut, de orthoptist en de podotherapeut (Besluit diëtist, ergotherapeut, logopedist, mondhygiënist, oefentherapeut, orthoptist en podotherapeut)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 16 juni 1997, CSZ/BO-978517;

Gelet op artikel 34 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;

Gezien de adviezen van de Raad voor de beroepen in de individuele gezondheidszorg (adviezen van 8 juli 1994, 23 november 1994 en 4 oktober 1996);

De Raad van State gehoord (advies van 26 augustus 1997, No. W13.97.348);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 14 oktober 1997, CSZ/BO-9714 270;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK I. BEGRIPSBEPALING

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

HOOFDSTUK II. DIËTIST

§ 1. Titel

Artikel 2

Het recht tot het voeren van de titel van diëtist is voorbehouden aan degene aan wie een getuigschrift is uitgereikt waaruit blijkt dat betrokkene met goed gevolg het afsluitende examen heeft afgelegd van een opleiding voor voeding en diëtetiek die is opgenomen in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs en die voldoet aan het in de artikelen 3 en 4 gestelde.

§ 2. Opleiding

Artikel 3

Een opleiding als bedoeld in artikel 2 omvat ten minste de volgende onderdelen:

  • a. het centrale vakgebied diëtetiek en voedingswetenschappen, omvattende ten minste:

    • 1°. onderzoeken en behandelen van de patiënt in het kader van het gebied van deskundigheid zoals omschreven in artikel 5;

    • 2°. diëet- en voedingsleer;

    • 3°. theoretische en praktische voedselbereiding;

    • 4°. levensmiddelenleer;

    • 5°. scheikunde;

  • b. de beroepsvoorbereidende periode in het werkveld;

  • c. het medisch-biologische vakgebied, waaronder biologie, microbiologie, anatomie, fysiologie, biochemie en patho-biochemie, pathologie en gezondheidskunde;

  • d. vakken op het gebied van de gedrags- en maatschappijwetenschappen, waaronder psychologie, sociologie, communicatie en voorlichtingskunde, gesprekstechnieken en didactiek;

  • e. ondersteunende vakken, waaronder organisatie van de gezondheidszorg, gezondheidsrecht, beroepsoriëntatie en praktijkvoering, ethiek met betrekking tot het beroep van diëtist, methoden en technieken van wetenschappelijk onderzoek alsmede kwaliteitszorg.

Artikel 4

  • 1 De in artikel 3, onder b, bedoelde beroepsvoorbereidende periode omvat het in het werkveld toepassen van tijdens de studie verworven kennis, inzicht en vaardigheden met betrekking tot het gebied van deskundigheid zoals omschreven in artikel 5, eerste lid, onder a.

  • 2 De beroepsvoorbereidende periode vindt plaats onder begeleiding van een daartoe door de instelling aangewezen docent en wordt doorgebracht onder toezicht van een diëtist.

  • 3 De beroepsvoorbereidende periode omvat 30 studiepunten die behaald worden in de tweede helft van de hoofdfase en is gelijkelijk verdeeld over twee verschillende instellingen van gezondheidszorg.

§ 3. Deskundigheid

Artikel 5

  • 1 Tot het gebied van deskundigheid van de diëtist wordt gerekend:

    • a. het op verwijzing van een arts:

      • 1°. onderzoeken van de patiënt, gericht op het bepalen van diens voedingstoestand en op het vaststellen of localiseren van bepaalde voedingsgerelateerde ziektebeelden, en op basis van de verkregen gegevens opstellen van een behandelplan;

      • 2°. behandelen van de patiënt door toepassing van diëettherapie of het geven van diëetadvies, gericht op het opheffen, verminderen of compenseren van met voeding samenhangende of door voeding beïnvloedbare ziekten of klachten;

    • b. het geven van voedings- en diëetvoorlichting aan een persoon, met als doel het voorkomen van met voeding samenhangende of door voeding beïnvloedbare ziekten of klachten.

  • 2 De verwijzing, bedoeld in het eerste lid, onder a, geschiedt schriftelijk, is gedateerd en ondertekend door de betrokken arts en bevat ten minste de door deze, voor het door de diëtist onderzoeken en behandelen van de patiënt, relevant geachte diagnostische gegevens.

HOOFDSTUK III. ERGOTHERAPEUT

§ 1. Titel

Artikel 6

Het recht tot het voeren van de titel van ergotherapeut is voorbehouden aan degene aan wie een getuigschrift is uitgereikt waaruit blijkt dat betrokkene met goed gevolg het afsluitende examen heeft afgelegd van een opleiding voor ergotherapie die is opgenomen in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs en die voldoet aan het in de artikelen 7 en 8 gestelde.

§ 2. Opleiding

Artikel 7

Een opleiding als bedoeld in artikel 6 omvat ten minste de volgende onderdelen:

  • a. het centrale vakgebied ergotherapie, omvattende ten minste:

    • 1°. onderzoeken en behandelen van de patiënt in het kader van het gebied van deskundigheid zoals omschreven in artikel 9;

    • 2°. theorie en praktijk van de ergotherapie;

    • 3°. analyse van activiteiten op het gebied van zelfredzaamheid, productiviteit en ontspanning van de patiënt, met name ten aanzien van de zingevende, ergonomische, materiaaltechnische en vormgevingsaspecten;

    • 4°. aanpassingen en voorzieningen in leef-, woon- en werksituatie;

  • b. de beroepsvoorbereidende periode in het werkveld;

  • c. het medisch-biologische vakgebied, waaronder kinesiologie, algemene pathologie, speciële pathologie, revalidatiegeneeskunde, geriatrie en psychiatrie;

  • d. vakken op het gebied van de gedrags- en maatschappijwetenschappen, waaronder psychologie, agologie, sociologie, filosofie en gesprekstechnieken;

  • e. ondersteunende vakken, waaronder organisatie van de gezondheidszorg, gezondheidsrecht, beroepsoriëntatie en praktijkvoering, ethiek met betrekking tot het beroep van ergotherapeut, methoden en technieken van wetenschappelijk onderzoek alsmede kwaliteitszorg.

Artikel 8

  • 1 De in artikel 7, onder b, bedoelde beroepsvoorbereidende periode omvat het in het werkveld toepassen van tijdens de studie verworven kennis, inzicht en vaardigheden met betrekking tot het gebied van deskundigheid van de ergotherapeut zoals omschreven in artikel 9, eerste lid, onder a.

  • 2 De beroepsvoorbereidende periode vindt plaats onder begeleiding van een daartoe door de instelling aangewezen docent en wordt doorgebracht onder toezicht van een ergotherapeut.

  • 3 De beroepsvoorbereidende periode omvat 30 studiepunten die behaald worden in de tweede helft van de hoofdfase en is gelijkelijk verdeeld over twee verschillende instellingen van gezondheidszorg.

§ 3. Deskundigheid

Artikel 9

  • 1 Tot het gebied van deskundigheid van de ergotherapeut wordt gerekend:

    • a. het op verwijzing van een arts:

      • 1°. onderzoeken van de patiënt of en in hoeverre de vermogens of vaardigheden aanwezig zijn om handelingen te verrichten, ontleend aan het dagelijkse leven of aan de arbeid, en op basis van de verkregen gegevens opstellen van een behandelplan;

      • 2°. behandelen van de patiënt met als doel het opheffen, verminderen of compenseren van lichamelijke of psychische stoornissen, beperkingen of handicaps door het doen verkrijgen of optimaliseren van vaardigheden vereist voor het verrichten van handelingen als bedoeld onder 1°, of door het geven van informatie, instructie en advies aan de patiënt en in daarvoor in aanmerking komende gevallen aan diens naaste betrekkingen, strekkende tot het zo zelfstandig mogelijk functioneren van de patiënt in diens leef-, woon- of werksituatie;

      • 3°. in daarvoor in aanmerking komende gevallen vervaardigen voor de patiënt van hulpmiddelen of adviseren van de patiënt over te treffen voorzieningen in of aanpassingen van diens leef-, woon- of werksituatie, in het kader van de behandeling als bedoeld onder 2°;

    • b. het geven van advies, voorlichting en instructie aan een persoon, met als doel belemmeringen in het zelfstandig functioneren in leef-, woon- of werksituatie te voorkomen.

  • 2 De verwijzing, bedoeld in het eerste lid, onder a, geschiedt schriftelijk, is gedateerd en ondertekend door de betrokken arts en bevat ten minste de door deze, voor het door de ergotherapeut onderzoeken en behandelen van de patiënt, relevant geachte diagnostische gegevens.

HOOFDSTUK IV. LOGOPEDIST

§ 1. Titel

Artikel 10

Het recht tot het voeren van de titel van logopedist is voorbehouden aan degene aan wie een getuigschrift is uitgereikt waaruit blijkt dat betrokkene met goed gevolg het afsluitende examen heeft afgelegd van een opleiding voor logopedie die is opgenomen in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs en die voldoet aan het in de artikelen 11 en 12 gestelde.

§ 2. Opleiding

Artikel 11

Een opleiding als bedoeld in artikel 10 omvat ten minste de volgende onderdelen:

  • a. het centrale vakgebied logopedie, omvattende ten minste:

    • 1°. onderzoeken en behandelen van de patiënt in het kader van het gebied van deskundigheid zoals omschreven in artikel 13;

    • 2°. theorie, waaronder de normale ontwikkeling van en stoornissen in stem, taal, spraak, gehoor en primaire mond- en keelfuncties;

    • 3°. praktijk intern, waaronder het oefenen van de eigen stem- en spraakvaardigheid, didactiek en audiometrie;

  • b. de beroepsvoorbereidende periode in het werkveld;

  • c. het medische vakgebied, waaronder anatomie, pathologie en neurologie;

  • d. vakken op het gebied van de gedrags- en maatschappijwetenschappen, waaronder agogiek, gesprekstechnieken, didactiek, psychologie en orthopedagogiek;

  • e. ondersteunende vakken, waaronder organisatie van de gezondheidszorg, gezondheidsrecht, beroepsoriëntatie en praktijkvoering, ethiek met betrekking tot het beroep van logopedist, methoden en technieken van wetenschappelijk onderzoek alsmede kwaliteitszorg.

Artikel 12

  • 1 De in artikel 11, onder b, bedoelde beroepsvoorbereidende periode omvat het in het werkveld toepassen van tijdens de studie verworven kennis, inzicht en vaardigheden met betrekking tot het gebied van deskundigheid van de logopedist zoals omschreven in artikel 13, eerste lid, onder a.

  • 2 De beroepsvoorbereidende periode vindt plaats onder begeleiding van een daartoe door de instelling aangewezen docent en wordt doorgebracht onder toezicht van een logopedist.

  • 3 De beroepsvoorbereidende periode omvat 30 studiepunten die behaald worden in de tweede helft van de hoofdfase en is gelijkelijk verdeeld over logopedie binnen de gezondheidszorg en logopedie binnen het onderwijs.

§ 3. Deskundigheid

Artikel 13

  • 1 Tot het gebied van deskundigheid van de logopedist wordt gerekend:

    • a. het op verwijzing van een arts of een tandarts:

      • 1°. uitwendig onderzoeken van de patiënt of en zo ja in hoeverre:

        • - de vermogens tot het spreken, leren spreken en gebruiken van taal aanwezig zijn,

        • - de vermogens tot veilig en efficiënt eten, drinken en slikken aanwezig zijn,

        • - de gehoor-, stem- of spraakorganen functioneren, daaronder begrepen de invloed van de ademhaling op de stemgeving,

        • - er mede aan de persoonlijkheid van de patiënt en diens relatie tot zijn omgeving gerelateerde stoornissen in het toepassen van taal of het spreken aanwezig zijn,

          en op basis van de verkregen gegevens opstellen van een behandelplan;

      • 2°. behandelen van de patiënt, gericht op:

        • - het herstellen, verbeteren of onderhouden van het functioneren van diens gehoor-, stem- of spraakorganen of het voor de stemgeving noodzakelijke reguleren van diens ademhaling;

        • - het opheffen van bij de patiënt aanwezige stoornissen in het spreken of leren spreken of in het gebruiken van de taal of in het adequaat eten, drinken en slikken, al dan niet in samenhang met de daartoe noodzakelijke beïnvloeding van beweging of gedrag;

        • - het in het kader van de behandeling begeleiden van de patiënt bij het aanwenden van hulpmiddelen die het functioneren van de gehoor-, stem- of spraakorganen bevorderen of die deze organen geheel of ten dele vervangen;

    • b. het onderzoeken van een persoon of het geven van logopedisch advies aan een persoon, met als doel het voorkomen van stoornissen in het functioneren van de gehoor-, stem- of spraakorganen dan wel in het spreken of in het gebruiken van de taal.

  • 2 De verwijzing, bedoeld in het eerste lid, onder a, geschiedt schriftelijk, is gedateerd en ondertekend door de betrokken arts of tandarts en bevat ten minste de door deze, voor het door de logopedist onderzoeken en behandelen van de patiënt, relevant geachte diagnostische gegevens.

Hoofdstuk V

§ 1. Titel

Artikel 14

Het recht tot het voeren van de titel van mondhygiënist is voorbehouden aan degene aan wie een getuigschrift is uitgereikt waaruit blijkt dat betrokkene met goed gevolg het afsluitende examen heeft afgelegd van een opleiding voor mondzorgkunde die is opgenomen in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs en die voldoet aan de artikelen 15 en 16.

§ 2. Opleiding

Artikel 15

  • 1 De opleiding, bedoeld in artikel 14, omvat zowel theoretisch als praktisch onderwijs, dat gericht is op het verwerven van kennis van en inzicht en vaardigheid in de volgende aspecten van de mondzorgkundige beroepsuitoefening in het kader van het gebied van deskundigheid, bedoeld in artikel 17:

    • a. professionele mondzorgkundige vorming;

    • b. communicatie en voorlichting;

    • c. onderzoek en diagnose van problemen op het gebied van de preventieve mondzorg en het op basis daarvan opstellen en uitvoeren van een behandelplan;

    • d. instellen en handhaven van een optimale mondgezondheid;

    • e. beginselen van de mondzorg;

    • f. praktijkvoering.

  • 2 Het praktische onderwijs omvat in ieder geval stage in het werkveld inzake het toepassen van tijdens de studie verworven kennis, inzicht en vaardigheden met betrekking tot het gebied van deskundigheid, bedoeld in artikel 17, onder toezicht van een tandarts of mondhygiënist.

Artikel 16

  • 1 Het aspect professionele mondzorgkundige vorming is zodanig ingericht dat de betrokkene in staat is tot:

    • a. het verwerven en verwerken van relevante informatie;

    • b. het uitoefenen van het beroep van mondhygiënist overeenkomstig de geldende professionele standaard en de stand van de wetenschap;

    • c. het onderkennen van en omgaan met ethische vraagstukken die zich voordoen bij de mondzorgkundige handeling;

    • d. het verstrekken van doelgerichte informatie aan de patiënt;

    • e. het handelen vanuit een juist begrip van wettelijke regelingen en andere regelingen betreffende de mondzorgkundige beroepsuitoefening;

    • f. de evaluatie van eigen handelen, op grond waarvan eigen beperkingen worden herkend en erkend.

  • 2 Het aspect communicatie en voorlichting is zodanig ingericht dat de betrokkene in staat is tot:

    • a. het effectief communiceren met de patiënt en, in daarvoor in aanmerking komende gevallen, met diens naaste betrekkingen;

    • b. het communiceren met andere beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg;

    • c. het geven van voorlichting aan de patiënt met betrekking tot gedrag en behandeling op het gebied van de preventieve mondzorg.

  • 3 Het aspect onderzoek en diagnose van problemen op het gebied van de preventieve mondzorg en het op basis daarvan opstellen en uitvoeren van een behandelplan is zodanig ingericht dat de betrokkene in staat is tot:

    • a. het in het kader van het mondzorgkundige onderzoek bij de patiënt afnemen van een anamnese, omvattende diens tandheelkundige, medische, persoonlijke en sociaal-culturele achtergronden teneinde de implicaties van algemene gezondheidsafwijkingen en geneesmiddelengebruik voor het uitvoeren van de mondzorgkundige behandeling te kunnen beoordelen;

    • b. het diagnostiseren van aandoeningen op het gebied van parodontologie en cariologie;

    • c. het in de mond signaleren van zichtbare afwijkingen van het normale beeld;

    • d. het in opdracht van een tandarts uitvoeren van tandheelkundig beeldvormend diagnostisch onderzoek en het nemen van maatregelen gericht op bescherming tegen ioniserende straling;

    • e. het opstellen van een behandelplan en het verwijzen van de patiënt naar een tandarts of arts indien dit in het belang van diens gezondheid noodzakelijk is.

  • 4 Het aspect instellen en handhaven van een optimale mondgezondheid is zodanig ingericht dat de betrokkene in staat is tot:

    • a. het geven van tandheelkundige gezondheidsvoorlichting;

    • b. het treffen van preventieve maatregelen voor het handhaven of het bevorderen van de mondgezondheid;

    • c. het toepassen van mondzorgkundige behandelingen die aandoeningen van het gebit en de het gebit omringende weefsels voorkomen, verminderen dan wel opheffen;

    • d. het indiceren van de behandeling van primaire cariës en in opdracht van een tandarts restaureren van primaire caviteiten met plastische vulmaterialen;

    • e. het in opdracht van een tandarts toepassen van lokale anesthesie door het geven van injecties ten behoeve van geleidings- of infiltratie-anesthesie.

  • 5 Het aspect beginselen van de mondzorg is zodanig ingericht dat de betrokkene:

    • a. inzicht verwerft in de epidemiologie en de behoefte aan preventieve mondzorg van de bevolking als geheel en de daartoe te hanteren interventiemogelijkheden;

    • b. in staat is tot het stellen van prioriteiten voor te verlenen preventieve mondzorg in overeenstemming met de beschikbare middelen, de behandelingsnoodzaak en de eigen vraag naar zorg van de patiënt;

    • c. inzicht verwerft in de structuur en financiering van de gezondheidszorg gericht op de mondzorg.

  • 6 Het aspect praktijkvoering is zodanig ingericht dat de betrokkene in staat is tot:

    • a. het voeren van overleg en samenwerken binnen het mondzorgteam en andere beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg;

    • b. het doelmatig vastleggen van relevante gegevens omtrent de patiënt en de behandeling;

    • c. het treffen van praktijkhygiënische maatregelen;

    • d. het hanteren van de uitgangspunten voor de organisatie en een doelmatige opzet van een mondzorgpraktijk.

§ 3. Deskundigheid

Artikel 17

Tot het gebied van deskundigheid van de mondhygiënist wordt gerekend:

  • a. het onderzoeken en beoordelen van de staat van het gebit van de patiënt en van de weefsels die het gebit omringen met betrekking tot plaque-gerelateerde aandoeningen, en het op basis van de verkregen gegevens vaststellen van de diagnose en opstellen van een behandelplan;

  • b. het screenen op tandheelkundige afwijkingen of andere afwijkingen betreffende de mondgezondheid en het zo nodig verwijzen naar tandarts of arts;

  • c. het met uitzondering van de in onderdeel e, onder 3°, bedoelde preparatie van primaire caviteiten toepassen van mondzorgkundige behandelingen, strekkende tot het voorkomen of herstellen van aandoeningen van het gebit en tot het opheffen of verminderen van aandoeningen van de weefsels die het gebit omringen;

  • d. het geven van tandheelkundige gezondheidsvoorlichting aan een persoon, met als doel het stimuleren van gedrag dat de mondgezondheid bevordert;

  • e. het bij daarvoor in aanmerking komende patiënten in opdracht van een tandarts:

    • 1°. toepassen van ioniserende straling in het kader van het onderzoek, bedoeld onder a;

    • 2°. toepassen van lokale anesthesie door het geven van injecties met door Onze Minister aan te wijzen middelen ten behoeve van geleidings- of infiltratie-anesthesie ter ondersteuning van het onderzoek, bedoeld onder a, of van de behandeling, bedoeld onder c, en onder 3°;

    • 3°. behandelen van primaire caviteiten door middel van preparatie ten behoeve van restauratie met plastische vulmaterialen.

HOOFDSTUK VI. OEFENTHERAPEUT

§ 1. Titel

Artikel 18

Het recht tot het voeren van de titel van oefentherapeut is voorbehouden aan degene aan wie een getuigschrift is uitgereikt waaruit blijkt dat betrokkene met goed gevolg het afsluitende examen heeft afgelegd van een opleiding voor oefentherapie-Cesar onderscheidenlijk voor oefentherapie-Mensendieck die is opgenomen in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs en die voldoet aan het in de artikelen 19 en 20 gestelde.

§ 2. Opleiding

Artikel 19

Een opleiding als bedoeld in artikel 18 omvat ten minste de volgende onderdelen:

  • a. het centrale vakgebied oefentherapie-Cesar dan wel oefentherapie-Mensendieck, omvattende ten minste:

    • 1°. onderzoeken en behandelen van de patiënt in het kader van het gebied van deskundigheid zoals omschreven in artikel 21;

    • 2°. theorie en praktijk van de oefentherapie-Cesar dan wel de oefentherapie-Mensendieck;

    • 3°. de bewegingsleer Cesar dan wel de methode Mensendieck;

  • b. de beroepsvoorbereidende periode in het werkveld;

  • c. het medische vakgebied, waaronder anatomie, fysiologie, algemene en speciële pathologie alsmede biomechanica;

  • d. vakken op het gebied van de gedrags- en maatschappijwetenschappen, waaronder psychologie en psychopathologie, sociologie, pedagogiek, gesprekstechnieken, voorlichting en algemene didactiek;

  • e. ondersteunende vakken, waaronder organisatie van de gezondheidszorg, gezondheidsrecht, beroepsoriëntatie en praktijkvoering, ethiek met betrekking tot het beroep van oefentherapeut, methoden en technieken van wetenschappelijk onderzoek alsmede kwaliteitszorg.

Artikel 20

  • 1 De in artikel 19, onder b, bedoelde beroepsvoorbereidende periode omvat het in het werkveld toepassen van tijdens de studie verworven kennis, inzicht en vaardigheden met betrekking tot het gebied van deskundigheid van de oefentherapeut zoals omschreven in artikel 21, eerste lid, onder a.

  • 2 De beroepsvoorbereidende periode vindt plaats onder begeleiding van een daartoe door de instelling aangewezen docent en wordt doorgebracht onder toezicht van een oefentherapeut.

  • 3 De beroepsvoorbereidende periode omvat 30 studiepunten die behaald worden in de tweede helft van de opleiding en is gelijkelijk verdeeld over twee verschillende instellingen van gezondheidszorg.

§ 3. Deskundigheid

Artikel 21

  • 1 Tot het gebied van deskundigheid van de oefentherapeut wordt gerekend:

    • a. het op verwijzing van een arts:

      • 1°. onderzoeken van de patiënt op diens houdings- en bewegingsvermogens en -gewoonten en op de aanwezigheid van stoornissen en beperkingen van diens steun- en bewegingsapparaat en de functioneel daarbij betrokken organen en regelsystemen volgens de oefentherapie, gebaseerd op de bewegingsleer Cesar dan wel de methode Mensendieck, en op basis van de verkregen gegevens opstellen van een behandelplan;

      • 2°. behandelen van de patiënt, strekkende tot het opheffen, verminderen of compenseren van stoornissen of beperkingen van het steun- en bewegingsapparaat en de daarbij betrokken organen en regelsystemen en het normaliseren van het houdings- en bewegingsvermogen, door middel van het doen uitvoeren van oefeningen, ontleend aan en gericht op dagelijkse functionele bewegingen en elementaire bewegingsvaardigheden, volgens de bewegingsprincipes en normen van de bewegingsleer Cesar, dan wel het door middel van informatie en begeleiding doen oefenen van vaardigheden, ontleend aan dagelijkse handelingen, volgens de methode Mensendieck;

    • b. het onderzoeken van een persoon of het geven van advies, voorlichting en instructie op basis van de bewegingsleer Cesar dan wel van de methode Mensendieck, aan een persoon, met als doel het bevorderen van een goede lichaamshouding en lichaamsbeweging in leef-, woon-, werk- en sportsituaties.

  • 2 De verwijzing, bedoeld in het eerste lid, onder a, geschiedt schriftelijk, is gedateerd en ondertekend door de betrokken arts en bevat ten minste de door deze, voor het door de oefentherapeut onderzoeken en behandelen van de patiënt, relevant geachte diagnostische gegevens.

HOOFDSTUK VII. ORTHOPTIST

§ 1. Titel

Artikel 22

Het recht tot het voeren van de titel van orthoptist is voorbehouden aan degene aan wie een getuigschrift is uitgereikt waaruit blijkt dat betrokkene met goed gevolg het afsluitende examen heeft afgelegd van een opleiding voor orthoptie die is opgenomen in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs en die voldoet aan het in de artikelen 23 en 24 gestelde.

§ 2. Opleiding

Artikel 23

Een opleiding als bedoeld in artikel 22 omvat ten minste de volgende onderdelen:

  • a. het centrale vakgebied orthoptie, omvattende ten minste onderzoeken en behandelen van de patiënt in het kader van het gebied van deskundigheid zoals omschreven in artikel 25, alsmede theorie en praktijk van de orthoptie;

  • b. de beroepsvoorbereidende periode in het werkveld;

  • c. het medische vakgebied, waaronder anatomie, fysiologie, neuro-anatomie en neurofysiologie, algemene en speciële pathologie met betrekking tot oogheelkunde en neurologie, zintuigwetenschappen, neuro-ophthalmologie, farmacologie en kinderoogheelkunde;

  • d. vakken op het gebied van de gedragswetenschappen, waaronder psychologie, gesprekstechnieken en voorlichting;

  • e. ondersteunende vakken, waaronder organisatie van de gezondheidszorg, gezondheidsrecht, beroepsoriëntatie en praktijkvoering, ethiek met betrekking tot het beroep van orthoptist, methoden en technieken van wetenschappelijk onderzoek alsmede kwaliteitszorg.

Artikel 24

  • 1 De in artikel 23, onder b, bedoelde beroepsvoorbereidende periode omvat het in het werkveld toepassen van tijdens de studie verworven kennis, inzicht en vaardigheden met betrekking tot het gebied van deskundigheid zoals omschreven in artikel 25, eerste lid.

  • 2 De beroepsvoorbereidende periode vindt plaats onder begeleiding van een daartoe door de instelling aangewezen docent en wordt doorgebracht onder toezicht van een orthoptist.

  • 3 De beroepsvoorbereidende periode omvat 30 studiepunten die behaald worden in de tweede helft van de opleiding en is gelijkelijk verdeeld over twee verschillende instellingen van gezondheidszorg.

§ 3. Deskundigheid

Artikel 25

  • 1 Tot het gebied van deskundigheid van de orthoptist wordt gerekend het op verwijzing van een oogarts of huisarts:

    • a. onderzoeken van de patiënt op de aanwezigheid van monoculaire en binoculaire functies en van stoornissen in het monoculaire en binoculaire zien met behulp van daartoe geëigende apparatuur of door het toedienen van in het kader van het onderzoek passende oogdruppels, en op basis van de verkregen gegevens opstellen van een behandelplan;

    • b. het behandelen van stoornissen in het monoculaire of binoculaire zien van de patiënt door middel van:

      • 1°. het geven van instructie en advies aan de patiënt aangaande het monoculaire en binoculaire zien;

      • 2°. oefentherapie met orthoptische hulpmiddelen en apparatuur;

      • 3°. amblyopiebehandeling met behulp van occlusiemateriaal, accomodatieverlammende oogdruppels of speciaal daartoe voorgeschreven brillenglazen;

      • 4°. het aanmeten van brillenglazen of speciale brilcorrecties;

    • c. adviseren aan de oogarts inzake de indicatiestelling voor operatieve oogspiercorrecties.

  • 2 De verwijzing, bedoeld in het eerste lid, geschiedt schriftelijk, is gedateerd en ondertekend door de betrokken oogarts of huisarts en bevat ten minste de door deze, voor het door de orthoptist onderzoeken en behandelen van de patiënt, relevant geachte diagnostische gegevens.

HOOFDSTUK VIII. PODOTHERAPEUT

§ 1. Titel

Artikel 26

Het recht tot het voeren van de titel van podotherapeut is voorbehouden aan degene aan wie een getuigschrift is uitgereikt waaruit blijkt dat betrokkene met goed gevolg het afsluitende examen heeft afgelegd van een opleiding voor podotherapie die is opgenomen in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs en die voldoet aan het in de artikelen 27 en 28 gestelde.

§ 2. Opleiding

Artikel 27

Een opleiding als bedoeld in artikel 26 omvat ten minste de volgende onderdelen:

  • a. het centrale vakgebied podotherapie, omvattende ten minste:

    • 1°. onderzoeken en behandelen van de patiënt in het kader van het gebied van deskundigheid zoals omschreven in artikel 29;

    • 2°. theorie en praktijk van de podotherapie;

    • 3°. schoenkennis;

    • 4°. toegepaste biomechanica;

  • b. de beroepsvoorbereidende periode in het werkveld en klinische patiëntenbehandeling;

  • c. het medische vakgebied, waaronder anatomie, fysiologie, algemene en speciële pathologie, farmacologie, biomechanica en biochemie;

  • d. vakken op het gebied van gedrags- en maatschappijwetenschappen, waaronder gesprekstechnieken en voorlichting, gezondheidskunde en hygiëne;

  • e. ondersteunende vakken, waaronder organisatie van de gezondheidszorg, gezondheidsrecht, beroepsoriëntatie en praktijkvoering, ethiek met betrekking tot het beroep van podotherapeut, methoden en technieken van wetenschappelijk onderzoek alsmede kwaliteitszorg.

Artikel 28

  • 1 De in artikel 27, onder b, bedoelde beroepsvoorbereidende periode omvat het in het werkveld toepassen van tijdens de studie verworven kennis, inzicht en vaardigheden met betrekking tot het gebied van deskundigheid van de podotherapeut zoals omschreven in artikel 29, eerste lid.

  • 2 De in artikel 27, onder b, bedoelde klinische patiëntenbehandeling is een aan de instelling gebonden onderwijsactiviteit, waarbij studenten oefenen op patiënten of proefpersonen.

  • 3 De beroepsvoorbereidende periode en de klinische patiëntenbehandeling vinden plaats onder begeleiding van een daartoe door de instelling aangewezen docent en worden doorgebracht onder toezicht van een podotherapeut.

  • 4 De beroepsvoorbereidende periode en de klinische patiëntenbehandeling omvatten 30 studiepunten die behaald worden in de tweede helft van de opleiding; de beroepsvoorbereidende periode is gelijkelijk verdeeld over twee verschillende instellingen van gezondheidszorg.

§ 3. Deskundigheid

Artikel 29

  • 1 Tot het gebied van deskundigheid van de podotherapeut wordt gerekend het op verwijzing van een arts:

    • a. onderzoeken van de patiënt of en in hoeverre er sprake is van een afwijking van dan wel een belemmering in de stand of de functie van de voet, en op basis van de verkregen gegevens opstellen van een behandelplan;

    • b. behandelen van de patiënt met als doel het opheffen, verminderen of compenseren van stoornissen in het functioneren van het steun- en bewegingsapparaat door middel van orthesen of prothesen of andere hulpmiddelen aan de voet, het uitwendig bestrijden van aan de voet aanwezige huidaandoeningen, het voorkomen of bestrijden van nagelafwijkingen dan wel het geven van advies.

  • 2 De verwijzing, bedoeld in het eerste lid, geschiedt schriftelijk, is gedateerd en ondertekend door de betrokken arts en bevat ten minste de door deze, voor het door de podotherapeut onderzoeken en behandelen van de patiënt, relevant geachte diagnostische gegevens.

HOOFDSTUK IX. SLOTBEPALINGEN

Artikel 30

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 31

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit diëtist, ergotherapeut, logopedist, mondhygiënist, oefentherapeut, orthoptist en podotherapeut.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 24 oktober 1997

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Uitgegeven de twintigste november 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager