Wijzigingswet Financiele-verhoudingswet enz. (herziening verdeelstelsel Provinciefonds)

Geraadpleegd op 02-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2004 en zichtdatum 30-11-2024.
Geldend van 01-01-2002 t/m 31-12-2004

Wet van 6 november 1997 tot wijziging van de Financiële-verhoudingswet en enkele andere wetten en regels inzake de invoering van deze wijziging in verband met een herziening van het verdeelstelsel voor het Provinciefonds

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe regels te stellen inzake de financiële verhouding tussen het Rijk en de provincies, deze regels op te nemen in de Financiële-verhoudingswet en daartoe deze wet en andere wetten te wijzigen en regels te stellen inzake de invoering van deze nieuwe regels;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK I. WIJZIGING VAN ENKELE WETTEN

HOOFDSTUK II. EERSTE VASTSTELLING VAN DE VERDEELMAATSTAVEN VOOR HET PROVINCIEFONDS EN DE BEDRAGEN PER EENHEID DIE BEHOREN BIJ DE VERDEELMAATSTAVEN

Paragraaf 2.1. Algemeen

Artikel 6

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Ministers: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Financiën;

  • b. het CBS: het Centraal bureau voor de statistiek;

  • c. rastervierkanten: vierkanten van 500 bij 500 meter, zoals deze worden gebruikt in het geografisch basisregister van het CBS;

  • d. de uitkeringsfactor: het quotiënt van het voor de algemene uitkeringen beschikbare bedrag en de som van de uitkeringsbases.

Artikel 7

  • 1 In afwijking van artikel 8, derde lid, van de Financiële-verhoudingswet worden bij de verdeling van het provinciefonds voor de eerste maal de verdeelmaatstaven gehanteerd die zijn vermeld in bijlage 1 bij deze wet. Op de hantering van de maatstaven zijn de bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing. Bij regeling van Onze Ministers kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van de in dit hoofdstuk en bijlage 1 gebruikte begrippen en omtrent de wijze van telling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf.

  • 2 In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet gelden voor de maatstaven, bedoeld in het eerste lid, voor het eerste uitkeringsjaar na de inwerkingtreding van deze wet de bedragen per eenheid die zijn vermeld in bijlage 2 bij deze wet. Onze Ministers kunnen deze bedragen aanpassen in verband met wijzigingen ten aanzien van het fonds over de jaren 1997 en 1998, die door middel van wijzigingen in de bedragen per eenheid over de provincies verdeeld behoren te worden. Artikel 9, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet blijft buiten toepassing bij de vaststelling van de bedragen per eenheid voor bedoelde maatstaven.

Paragraaf 2.2. De vaststelling van het aantal eenheden

Artikel 8

  • 1 Bij de vaststelling van de algemene uitkering aan een provincie stellen Onze Ministers zo nodig het aantal eenheden per verdeelmaatstaf voor de provincie vast. Voor zover in de bijlage bij een verdeelmaatstaf een bron is vermeld, kunnen Onze Ministers het aantal eenheden ontlenen aan een opgave van het vermelde orgaan of de vermelde instantie.

  • 2 De vaststelling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf voor een provincie geschiedt naar de toestand op 1 januari van het uitkeringsjaar waarover het aantal wordt vastgesteld, tenzij in de bijlage een peildatum bij een verdeelmaatstaf is vermeld. In dat geval geschiedt de vaststelling naar de toestand op deze datum.

  • 3 Indien op grond van het tweede lid een peildatum moet worden gehanteerd die ligt vóór de datum van instelling van de provincie of vóór de datum waarop de grenzen van de provincie zijn gewijzigd, stellen Onze Ministers het aantal eenheden vast op basis van een redelijke schatting van de toestand zoals die op de peildatum zou zijn geweest als de instelling of wijziging op die datum reeds was ingegaan.

Paragraaf 2.3. Bijzondere bepalingen in verband met enkele verdeelmaatstaven

Artikel 9

  • 1 Bij de bepaling van het totaal van de in een kalenderjaar ontvangen hoofdsommen van de motorrijtuigenbelasting, wordt het tarief van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 gehanteerd, zoals dat geldt op 1 april 1995. De verhoging van de belasting, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van die wet en de vermindering van de belasting, bedoeld in de artikelen 28 en 68 van die wet, blijven buiten beschouwing.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt voor de periode tot 1 april 1997 bij de bepaling van het totaal van de in een kalenderjaar ontvangen hoofdsommen van de motorrijtuigenbelasting, het tarief van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966 gehanteerd, zoals dat luidde bij aanvang van het kalenderjaar 1980. De vermeerdering van belasting, bedoeld in artikel 6 van die wet en het vaste bedrag, genoemd in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van die wet, blijven buiten beschouwing.

Artikel 10

  • 1 De omgevingsadressendichtheid van een adres is het aantal adressen in de omgeving van het adres, gedeeld door het oppervlak in vierkante kilometers van de omgeving.

  • 2 De omgeving van een adres wordt gevormd door het rastervierkant, waarin het adres is gelegen en de twaalf meest nabijgelegen rastervierkanten.

Artikel 11

  • 1 Onze Ministers stellen het aantal kilometers gewogen weglengte van de wegen in beheer bij de provincie vast, door het aantal kilometers weglengte van de wegen die in beheer zijn bij de provincie te vermenigvuldigen met een wegingsfactor die een maat is voor de kosten per kilometer van het onderhoud van de wegen in de provincie, in verhouding met die kosten in alle provincies.

HOOFDSTUK III. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Paragraaf 3.1. Overgangsmaatregelen in verband met de herverdeling

Artikel 12

  • 1 De algemene uitkering over de jaren 1998 tot en met 2000, zoals deze voor een provincie wordt vastgesteld overeenkomstig hoofdstuk 2 van de Financiële-verhoudingswet, wordt vermeerderd of verminderd met een bedrag overeenkomstig de kolommen 1 tot en met 3 in de tabel die als bijlage 3 bij deze wet is gevoegd.

  • 2 De algemene uitkering over de jaren 2001 en volgende, zoals deze voor een provincie wordt vastgesteld overeenkomstig hoofdstuk 2 van de Financiële-verhoudingswet, wordt vermeerderd of verminderd met een bedrag overeenkomstig kolom 4 in de tabel die als bijlage 3 bij deze wet is gevoegd.

  • 3 De bedragen, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden vermenigvuldigd met het quotiënt van de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar en de uitkeringsfactor over het jaar 1998. De uitkeringsfactor is het quotiënt van het voor de algemene uitkering beschikbare bedrag en de som van de uitkeringsbases.

Paragraaf 3.2. Overige bepalingen

Artikel 13

  • 1 De vaststelling van een uitkering uit het provinciefonds over de uitkeringsjaren voor de inwerkingtreding van deze wet en de rechtsgedingen die daarop betrekking hebben, geschieden volgens de wettelijke regels, zoals deze luidden voor inwerkingtreding van deze wet.

  • 2 Indien de over de uitkeringsjaren vóór de inwerkingtreding van deze wet verrichte betalingen aan een provincie hoger of lager zijn dan de voor die uitkeringsjaren vastgestelde uitkeringen wordt het verschil teruggevorderd of uitbetaald. Het verschil komt ten goede aan of ten laste van het provinciefonds.

Artikel 15

  • 1 Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 6 november 1997

Beatrix

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

A. G. M. van de Vondervoort

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Uitgegeven de twintigste november 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Inhoudsopgave

HOOFDSTUK I

Wijziging van enkele wetten

Paragraaf 1.1.

Wijziging Financiële-verhoudingswet

Paragraaf 1.2.

Wijziging Provinciewet

Paragraaf 1.3.

Wijziging Algemene wet bestuursrecht

Paragraaf 1.4.

Wijziging Wet op het specifiek cultuurbeleid

Paragraaf 1.5.

Wijziging Invoeringswet Financiële-verhoudingswet

HOOFDSTUK II

Eerste vaststelling van de verdeelmaatstaven voor het provinciefonds en de bedragen per eenheid die behoren bij de verdeelmaatstaven

Paragraaf 2.1.

Algemeen

Paragraaf 2.2.

De vaststelling van het aantal eenheden

Paragraaf 2.3.

Bijzondere bepalingen in verband met enkele verdeelmaatstaven

HOOFDSTUK III

Overgangs- en slotbepalingen

Paragraaf 3.1.

Overgangsmaatregelen in verband met de herverdeling

Paragraaf 3.2.

Overige bepalingen

BIJLAGE 1

De verdeelmaatstaven (bijlage bij artikel 7, eerste lid)

BIJLAGE 2

De bedragen per eenheid over het uitkeringsjaar 1998 (bijlage bij artikel 7, tweede lid)

BIJLAGE 3

Overgangsmaatregelen in verband met de herverdeling (bijlage bij artikel 12)

BIJLAGE 1. De verdeelmaatstaven (bijlage bij artikel 7, eerste lid)

1

Het voor het kalenderjaar bepaalde totaal van de hoofdsommen van de motorrijtuigenbelasting, van de in de provincie wonende of gevestigde houders van een personenauto of motorrijwiel gedeeld door de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar. Het totaal wordt bepaald door aan de hand van het totaal van de in het kalenderjaar ontvangen provinciale opcenten te berekenen hoeveel hoofdsommen zouden zijn ontvangen, indien het in artikel 9 bedoelde tarief wordt gehanteerd.

Onze Minister van Financiën

31 december van het jaar, twee jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar

2 a en b

Het aantal inwoners van de provincie. Daarbij vindt een verdeling plaats in twee maatstaven, overeenkomstig de volgende groepsindeling: a. het aantal inwoners; b. het aantal inwoners boven de 640 000 inwoners. Bij de toepassing van maatstaf 2b wordt een aantal kleiner dan 640 000 op dat aantal vastgesteld.

CBS

 

3 a en b

Het aantal inwoners van binnen de provincie gelegen rastervierkanten. Daarbij vindt een verdeling plaats in twee maatstaven, overeenkomstig de volgende groepsindeling: a. het aantal inwoners van rastervierkanten met een omgevingsadressendichtheid die groter is dan of gelijk is aan 1500 adressen per vierkante kilometer; b. het aantal inwoners van rastervierkanten met een omgevingsadressendichtheid die kleiner is dan of gelijk is aan 1000 adressen per vierkante kilometer. Bij de toepassing van maatstaf 3b geldt een maximum-aantal van 607 000 inwoners.

CBS

 

4

Het aantal hectaren land in de provincie.

CBS

De meest recente, vóór het uitkeringsjaar vastgestelde bodemstatistiek

5

Het aantal hectaren water in de provincie.

CBS

De meest recente, vóór het uitkeringsjaar vastgestelde bodemstatistiek

6

Het totaal van de volgende aantallen: 1. het aantal hectaren land in de provincie, in gebruik ten behoeve van de land-, bos- en tuinbouw; 2. het aantal hectaren natuurterrein in de provincie.

CBS

De meest recente, vóór het uitkeringsjaar vastgestelde bodemstatistiek

7

Het aantal kilometers gewogen weglengte, van de wegen in beheer bij de provincie.

 

1 januari 1993

8

Het aantal in het kalenderjaar in de provincie verbruikte eenheden elektriciteit in miljoenen Gigawattuur.

CBS

31 december 1992

9

Één eenheid voor iedere provincie.

   

BIJLAGE 2. De bedragen per eenheid over het uitkeringsjaar 1998 (bijlage bij artikel 7, tweede lid, als gewijzigd bij ministeriele regeling van 29 maart 1999, nr FO99/U58445, Stcrt. 1999, 71)

Nr.

Verdeelmaatstaf

Guldens per eenheid (na aanpassing)

1

Motorrijtuigenbelasting

- 91,22 per f 100 hoofdsom

2a

Inwoners

43,79

2b

Inwoners boven 640.000

21,13

3a

Inwoners in stedelijke gebieden

30,40

3b

Inwoners in landelijke gebieden

37,74

4

Land

101,26

5

Water

69,39

6

Groen

38,13

7

Gewogen weglengte

53.584,61

8

Elektriciteitsverbruik

779,51

9

Vast bedrag

10.632.223,94

BIJLAGE 3. Overgangsmaatregelen in verband met de herverdeling (bijlage bij artikel 12)

 
 

Kolom 1

Kolom 2

Kolom 3

Kolom 4

Kolom 5

 

Uitkeringsjaar

Uitkeringsjaar

Uitkeringsjaar

Uitkeringsjaar

Uitkeringsjaar

 

1998

1999

2000

2001 en volgende

2001 en volgende

       

(guldens)

(euro's)

Groningen

8 117 432

6 851 651

5 585 870

4 320 090

1 960 371

Friesland

4 222 289

2 907 350

1 592 410

277 471

125 911

Drenthe

7 688 098

5 969 923

4 251 748

2 533 572

1 149 685

Overijssel

– 1 231 682

– 2 139 213

– 3 046 744

– 3 954 275

– 1 794 372

Gelderland

– 10 343 350

– 7 696 388

– 5 049 426

– 2 402 464

– 1 090 191

Utrecht

15 199 702

11 188 292

7 176 882

3 165 471

1 436 428

Noord-Holland

– 20 487 288

– 16 230 182

– 11 973 075

– 7 715 969

– 3 501 354

Zuid-Holland

– 11 624 664

– 9 270 219

– 6 915 774

– 4 561 329

– 2 069 841

Zeeland

10 837 941

9 600 942

8 363 942

7 126 943

3 234 066

Noord-Brabant

1 517 363

1 563 857

1 610 351

1 656 846

751 844

Limburg

4 309 139

3 235 959

2 162 780

1 089 601

494 439

Flevoland

– 8 204 980

– 5 981 972

– 3 758 964

– 1 535 957

– 696 987