Wet havenstaatcontrole

Geraadpleegd op 21-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2004 en zichtdatum 29-12-2004.
Geldend van 05-06-2002 t/m 31-10-2004

Wet van 6 november 1997, houdende regels betreffende het toezicht aan boord van schepen onder buitenlandse vlag in Nederlandse havens op de naleving van internationale voorschriften op het gebied van de veiligheid, voorkoming van verontreiniging en leef- en werkomstandigheden (Wet havenstaatcontrole)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, gelet op richtlijn nr. 95/21/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 juni 1995 betreffende de naleving, met betrekking tot de schepen die gebruik maken van havens in de Gemeenschap en varen in de onder de jurisdictie van de lid-staten vallende wateren, van internationale normen op het gebied van de veiligheid van schepen, voorkoming van verontreiniging en leef- en werkomstandigheden aan boord (havenstaatcontrole) (PbEG L 157), noodzakelijk is, mede ter vervanging van de daarop betrekking hebbende bepalingen in enkele wetten, algemene regels te stellen ten aanzien van havenstaatcontrole;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen

§ 1. Begripsbepaling

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

  • b. verdrag:

    • 1°. het op 5 april 1966 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake de uitwatering van schepen (Trb. 1966, 275),

    • 2°. het op 23 juni 1969 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake de meting van schepen (Trb. 1970, 122),

    • 3°. het op 20 oktober 1972 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake voorkoming van aanvaringen op zee (Trb. 1974, 51),

    • 4°. het op 2 november 1973 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake voorkoming van verontreiniging door schepen (Trb. 1975, 147),

    • 5°. het op 1 november 1974 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake de beveiliging van mensenlevens op zee (Trb. 1977, 77),

    • 6°. het op 29 oktober 1976 te Genève tot stand gekomen Verdrag inzake de minimumnormen op koopvaardijschepen (Trb. 1977, 108),

    • 7°. het op 7 juli 1978 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst (Trb. 1981, 144),

    • 8°. de op 11 november 1988 te Londen tot stand gekomen Protocollen inzake het onder 1° en 5° genoemde verdrag, met bijlagen (Trb. 1990, 57),

    • 9°. een bij de onder 1° tot en met 7° genoemde verdragen Nederland bindend protocol, bindende bijlage of bindend aanhangsel, of

    • 10°. een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen ander verdrag of Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie inzake de veiligheid van schepen, voorkoming van verontreiniging door schepen of leef- en werkomstandigheden aan boord van schepen, of een daarbij behorend Nederland bindend protocol, bindende bijlage of bindend aanhangsel;

  • c. richtlijn: de richtlijn nr. 95/21/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 juni 1995 betreffende de naleving, met betrekking tot de schepen die gebruik maken van havens in de Gemeenschap en varen in de onder de jurisdictie van de lid-staten vallende wateren, van internationale normen op het gebied van de veiligheid van schepen, voorkoming van verontreiniging en leef- en werkomstandigheden aan boord (havenstaatcontrole)(PbEG L 157);

  • d. haven: een anker- of ligplaats onder Nederlandse jurisdictie voor schepen, al of niet in zee;

  • e. inspectie: een bezoek aan boord van een schip om de geldigheid van de relevante certificaten en andere documenten, alsmede de toestand van het schip, de uitrusting, de bemanning en de leef- en werkomstandigheden aan boord te controleren;

  • f. nadere inspectie: een inspectie waarbij tevens het schip, de uitrusting of de bemanning, geheel of gedeeltelijk, worden onderworpen aan een grondig onderzoek dat de constructie van het schip, de uitrusting, de bemanningssamenstelling, de leef- en werkomstandigheden en de naleving van de operationele voorschriften aan boord omvat;

  • g. exploitant: de eigenaar, rompbevrachter of ieder ander die de zeggenschap heeft over het gebruik van het schip;

  • h. uitvaren: het verlaten van een aan de buitenzijde van de lijn, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Schepenwet, gelegen anker- of ligplaats onder Nederlandse jurisdictie, of het in de richting van de zee overschrijden van deze lijn;

  • i. aanhouding: het verbod voor de kapitein van een schip om met dat schip uit te varen;

  • j. stopzetting van een activiteit: het verbod voor de exploitant of de kapitein van een schip om een activiteit voort te zetten;

  • k. ambtenaar van de Scheepvaartinspectie: een door het hoofd van de Scheepvaartinspectie aangewezen ambtenaar van de Scheepvaartinspectie;

  • l. havenbeheerder: degene die ingevolge de krachtens artikel 4, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet, gestelde regels, dan wel door het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 2 van de Scheepvaartverkeerswet, van de desbetreffende scheepvaartweg, is belast met de uitoefening van de bij of krachtens de Scheepvaartverkeerswet verleende bevoegdheden ten aanzien van de deelname aan het scheepvaartverkeer in een haven of op een scheepvaartweg die toegang geeft tot een haven;

  • m. MOU: het op 26 januari 1982 te Parijs tot stand gekomen Memorandum van overeenstemming inzake toezicht op schepen door de havenstaat (Trb. 1996, 248).

§ 2. Reikwijdte

Artikel 2

  • 1 Het bij of krachtens deze wet bepaalde is van toepassing op een schip dat niet gerechtigd is de Nederlandse vlag te voeren, en dat zich, met uitzondering van de situaties, bedoeld in de artikelen 11 en 12, tweede lid, in een haven bevindt.

  • 2 Het bij of krachtens deze wet bepaalde is niet van toepassing op oorlogsschepen, marinehulpschepen of andere schepen die in gebruik zijn voor de uitvoering van de militaire taak, houten schepen van primitieve bouw en voor andere dan handelsdoeleinden gebruikte overheidsschepen en pleziervaartuigen.

HOOFDSTUK II. INSPECTIE EN NADERE INSPECTIE

Artikel 3

  • 1 Een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie kan een schip ten behoeve waarvan ingevolge een of meer van de verdragen een certificaat of ander document is vereist, aan een inspectie onderwerpen.

  • 2 Indien het schip niet is voorzien van een geldig ingevolge een of meer van de verdragen vereist certificaat of ander document of indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de toestand van het schip, de uitrusting, de bemanning of de leef- en werkomstandigheden aan boord niet in overeenstemming zijn met de gegevens van het desbetreffende vereiste certificaat of document, of met de voorschriften van een of meer van de verdragen, onderwerpt een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie het schip aan een nadere inspectie.

  • 3 Na een inspectie of een nadere inspectie overhandigt de ambtenaar van de Scheepvaartinspectie een rapport aan de kapitein van het schip dat gegevens bevat betreffende:

    • a. de resultaten van de inspectie of de nadere inspectie,

    • b. de door de ambtenaar van de Scheepvaartinspectie genomen besluiten,

    • c. de door de kapitein of de exploitant van het schip te treffen maatregelen, en

    • d. de mogelijkheid van de publicatie, bedoeld in artikel 28.

  • 4 Het derde lid, onder d, is niet van toepassing op vissersvaartuigen.

Artikel 4

Voorzover artikel 3 niet van toepassing is, kan een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie een schip ten behoeve waarvan ingevolge een of meer van de verdragen geen certificaat of ander document is vereist, of een schip dat de vlag voert van een staat die geen partij is bij een of meer van de verdragen, onderwerpen aan een controle, teneinde op een zoveel mogelijk overeenkomstige wijze als bedoeld in artikel 3 na te gaan of de toestand van het schip, de uitrusting, de leden van de bemanning, of de leef- en werkomstandigheden aan boord van het schip geen gevaar vormen voor de veiligheid, de gezondheid of de verontreiniging van het mariene milieu.

Artikel 5

  • 1 Bij ministeriële regeling worden met inachtneming van de richtlijn regels gesteld over de te stellen minimumeisen, alvorens de aanwijzing, bedoeld in artikel 1, onder k, kan plaatsvinden en over de wijze waarop de ambtenaren van de Scheepvaartinspectie hun taak ingevolge deze wet uitoefenen.

  • 2 In de regeling worden ten minste regels gesteld betreffende:

    • a. aantallen jaarlijks te inspecteren schepen,

    • b. categorieën met voorrang te inspecteren schepen,

    • c. categorieën van een inspectie uit te zonderen schepen,

    • d. tijdstippen waarop en periodes waarbinnen een inspectie of een nadere inspectie plaatsvindt,

    • e. gegronde redenen voor een nadere inspectie,

    • f. te controleren certificaten en andere documenten,

    • g. de te stellen eisen aan het rapport, bedoeld in artikel 3, derde lid,

    • h. de in acht te nemen procedures en richtsnoeren bij een inspectie, een nadere inspectie en een controle als bedoeld in artikel 4.

  • 3 In de regeling kan worden bepaald dat deze geheel of gedeeltelijk niet van toepassing is op vissersvaartuigen.

HOOFDSTUK III. MAATREGELEN VOLGEND OP INSPECTIE, NADERE INSPECTIE OF CONTROLE

Artikel 6

Een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie zet een activiteit stop indien bij een inspectie, een nadere inspectie of een controle als bedoeld in artikel 4, tekortkomingen zijn geconstateerd die afzonderlijk of gezamenlijk maken dat voortzetting van deze activiteit duidelijk gevaarlijk is voor de veiligheid of de gezondheid dan wel schadelijk is voor het mariene milieu.

Artikel 7

  • 1 Een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie houdt een schip aan:

    • a. indien wordt voldaan aan een of meer van de criteria die ingevolge bijlage VI van de richtlijn tot de aanhouding van een schip kunnen leiden;

    • b. indien het door het in artikel 1, onderdeel b, onder 5°, genoemde verdrag voor het schip voorgeschreven geldige veiligheidsmanagementcertificaat (safety management certificate) of het ingevolge dat verdrag voorgeschreven afschrift van het geldige conformiteitsdocument (document of compliance) voor de bedrijfsvoering van de organisatie, aan boord van het schip ontbreekt;

    • c. indien de kapitein of de bemanning niet voldoet aan operationele voorschriften, bedoeld in een of meer van de verdragen;

    • d. indien andere tekortkomingen dan bedoeld onder a zijn geconstateerd die afzonderlijk of gezamenlijk maken dat uitvaren gevaarlijk is voor de veiligheid of de gezondheid dan wel schadelijk is voor het mariene milieu; of

    • e. indien de ambtenaar wordt belemmerd in de uitoefening van zijn taak.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, zijn voor de aanhouding van een vissersvaartuig niet van toepassing de bij ministeriële regeling aan te geven onderdelen van bijlage VI van de richtlijn, die ingevolge de verdragen niet op vissersvaartuigen kunnen worden toegepast.

  • 3 Het eerste lid, onder b en c, is niet van toepassing op de aanhouding van vissersvaartuigen, met dien verstande dat onbekendheid met operationele voorschriften als bedoeld onder c een aanhoudingsgrond voor vissersvaartuigen kan vormen, voorzover de verdragen dat toestaan.

  • 4 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op een schip als bedoeld in artikel 4.

Artikel 8

  • 2 Indien uitreiking aan de kapitein niet mogelijk is, geschiedt de bekendmaking van het besluit dat strekt tot stopzetting van een activiteit of de aanhouding door uitreiking van dit besluit aan de naar het oordeel van de ambtenaar van de Scheepvaartinspectie daarvoor meest gerede persoon, zo spoedig mogelijk gevolgd door kennisgeving aan de kapitein.

  • 3 De ambtenaar van de Scheepvaartinspectie stelt de administratie van de desbetreffende vlaggenstaat of de consul, of bij zijn afwezigheid, de dichtstbijzijnde diplomatieke vertegenwoordiger, onmiddellijk schriftelijk van de aanhouding en de omstandigheden die tot de aanhouding hebben geleid, in kennis.

Artikel 9

  • 1 Indien een aangehouden schip niet in de haven van aanhouding kan worden gerepareerd, mag het schip naar de dichtstbijzijnde door de kapitein en de ambtenaar van de Scheepvaartinspectie gekozen geschikte reparatiewerf vertrekken. Indien de reparatiewerf zich buiten Nederland bevindt, geschiedt dit onder door de ambtenaar van de Scheepvaartinspectie gestelde en goedgekeurde voorwaarden die betrekking hebben op de reis naar de reparatiewerf.

  • 2 Indien de reparatiewerf, bedoeld in het eerste lid, zich buiten Nederland bevindt, stelt de ambtenaar van de Scheepvaartinspectie de bevoegde instantie van de staat waar de reparatiewerf zich bevindt en de administratie van de desbetreffende vlaggenstaat, of de consul, of bij zijn afwezigheid, de dichtstbijzijnde diplomatieke vertegenwoordiger in overeenstemming met bijlage 2 van het MOU in kennis van de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 10

  • 1 Een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie heft de stopzetting van een activiteit op indien geen duidelijk gevaar bestaat voor de veiligheid, de gezondheid en het mariene milieu.

  • 2 Een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie heft de aanhouding op indien:

    • a. de redenen, genoemd in artikel 7, eerste lid, onder a tot en met e, niet van toepassing zijn, of het schip onder voorwaarden als bedoeld in artikel 9, eerste lid, mag vertrekken; en

    • b. de exploitant de vergoeding voor de kosten, bedoeld in artikel 14, eerste lid, heeft voldaan of ten genoegen van het hoofd van de Scheepvaartinspectie voldoende zekerheid heeft gesteld voor de vergoeding voor deze kosten.

  • 3 Een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie kan de aanhouding, gegrond op artikel 7, eerste lid, onderdeel b, opheffen, indien:

    • a. er geen andere redenen aanwezig zijn op grond waarvan het schip kan worden aangehouden; en

    • b. de voortzetting van de aanhouding tot congestie in de haven van aanhouding zou leiden.

  • 4 In afwijking van artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de bekendmaking van het besluit dat strekt tot opheffing van de stopzetting van een activiteit of de aanhouding door uitreiking van dit besluit aan de kapitein.

  • 5 Op het besluit dat strekt tot opheffing van de stopzetting van een activiteit of de aanhouding, is artikel 8, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK IV. VERPLICHTINGEN HAVENBEHEERDER

Artikel 11

  • 1 De havenbeheerder weigert in overeenstemming met het hoofd van de Scheepvaartinspectie een schip, met uitzondering van een vissersvaartuig, waarvoor toestemming is verleend om naar een reparatiewerf te vertrekken, de toegang tot de haven, met uitzondering van anker- of ligplaatsen in zee, indien dat schip vanuit een andere haven is uitgevaren of vanuit een andere bij het MOU aangesloten havenstaat naar zee is vertrokken:

    • a. zonder dat voldaan is aan de gestelde voorwaarden voor de reis; of

    • b. zonder zich te begeven naar de gekozen dichtstbijzijnde reparatiewerf.

  • 2 De havenbeheerder weigert in overeenstemming met het hoofd van de Scheepvaartinspectie een schip waarvan de aanhouding is opgeheven ingevolge artikel 10, derde lid, dan wel waarvan de aanhouding in een andere bij het MOU aangesloten havenstaat om dezelfde reden is opgeheven, de toegang tot de haven, met uitzondering van anker- of ligplaatsen in zee.

  • 3 De havenbeheerder bevestigt een weigering als bedoeld in het eerste of tweede lid zo spoedig mogelijk schriftelijk.

  • 4 In een situatie als bedoeld in het eerste of tweede lid, laat de havenbeheerder in overeenstemming met het hoofd van de Scheepvaartinspectie het schip toe in de haven op het moment dat de kapitein of de exploitant heeft aangetoond dat het schip aan de voorschriften van de verdragen voldoet.

  • 5 In afwijking van het eerste of tweede lid, kan de havenbeheerder in overeenstemming met het hoofd van de Scheepvaartinspectie het schip in de haven toelaten in geval van overmacht, prevalerende veiligheidsredenen of om het gevaar van vervuiling te beperken of te minimaliseren of tekortkomingen te verhelpen, mits de kapitein of de exploitant afdoende maatregelen voor een veilige binnenkomst heeft genomen.

Hoofdstuk V. Verplichtingen en verboden kapitein, exploitant, betrokken ambtenaren en registerloodsen

Artikel 12

  • 1 De kapitein en de exploitant van een schip zijn verplicht te voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 9, eerste lid, tweede volzin.

  • 2 Zolang een schip de toegang tot een haven wordt geweigerd, is het de kapitein verboden het schip die haven te doen binnenvaren.

  • 3 De kapitein van een aangehouden schip is verplicht dat schip na de aanhouding ligplaats te doen nemen op een door een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie in overeenstemming met de havenbeheerder aan te wijzen plaats.

Artikel 13

  • 1 Het is de kapitein van een aangehouden schip verboden dat schip te doen verplaatsen zonder voorafgaande toestemming van een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie.

  • 2 Het is de kapitein van een aangehouden schip verboden om met dat schip uit te varen.

  • 3 Indien een activiteit is stopgezet, is het de kapitein en de exploitant verboden om deze activiteit voort te zetten, dan wel deze activiteit te hervatten.

  • 4 Zonder voorafgaande toestemming als bedoeld in het eerste lid, of zolang een schip is aangehouden, weigeren alle betrokken ambtenaren en registerloodsen hun medewerking bij de uitklaring en de verplaatsing van het schip.

Artikel 14

  • 1 Indien een schip, met uitzondering van een vissersvaartuig, is aangehouden, betaalt de exploitant van dat schip aan het hoofd van de Scheepvaartinspectie een vergoeding voor de kosten van de inspectie, de nadere inspectie of de controle, bedoeld in artikel 4, die tot de aanhouding heeft geleid, en van de inspectie, de nadere inspectie of de controle, bedoeld in artikel 4, die tot de opheffing daarvan heeft geleid.

  • 2 Indien een schip dat de toegang tot de haven is geweigerd, aan een inspectie wordt onderworpen alvorens het schip op grond van artikel 11, derde lid, kan worden toegelaten, betaalt de exploitant van dat schip aan het hoofd van de Scheepvaartinspectie een vergoeding voor de kosten van deze inspectie.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden de tarieven vastgesteld voor de vergoedingen, bedoeld in het eerste en het tweede lid.

Hoofdstuk VI. Toezicht

Artikel 15

  • 1 Onze Minister kan voor bepaalde door hem aan te wijzen taken verband houdende met de inspectie, de nadere inspectie of de controle, bedoeld in artikel 4, ambtenaren van andere diensttakken ter beschikking stellen van de Scheepvaartinspectie. Indien de terbeschikkingstelling ambtenaren betreft ressorterende onder een ander ministerie dan dat van Onze Minister, wordt het desbetreffende besluit genomen in overeenstemming met de minister van het andere ministerie.

  • 2 Van het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 16

Met het toezicht op de naleving van de hoofdstukken IV en V zijn belast de ambtenaren van de Scheepvaartinspectie.

Artikel 17

  • 1 De artikelen 5:12, 5:13 en 5:15 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht, zijn van overeenkomstige toepassing op een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie bij de uitoefening van taken, verband houdende met de inspectie, de nadere inspectie of de controle, bedoeld in artikel 4, en op een ter beschikking gestelde ambtenaar als bedoeld in artikel 15, eerste lid.

Artikel 18

Een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie en een ter beschikking gestelde ambtenaar als bedoeld in artikel 15, eerste lid, zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, woongedeelten van schepen binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 19

Een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie is bevoegd leden van de bemanning te onderwerpen aan een onderzoek inzake hun vakbekwaamheid, met inbegrip van hun bekwaamheid in het verrichten van operationele handelingen.

HOOFDSTUK VII. BEROEP

Artikel 26

  • 1 Tegen besluiten van een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie of een havenbeheerder kan iedere belanghebbende beroep instellen bij Onze Minister.

  • 2 Het beroepschrift is gesteld in de Nederlandse of de Engelse taal.

  • 4 Indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist, kan Onze Minister bepalen dat het beroep de werking schorst van het besluit waartegen het is gericht, met uitzondering van het besluit dat strekt tot de aanhouding van een schip.

Artikel 27

De exploitant die zich bij beroep bij de rechtbank beroept op een onnodige aanhouding of onnodig oponthoud, draagt de bewijslast daarvan.

Hoofdstuk VIII. Overige bepalingen

Artikel 28

Onze Minister draagt er zorg voor dat ten minste elke maand de gegevens, bedoeld in bijlage VIII, deel I, van de richtlijn, worden gepubliceerd betreffende schepen, met uitzondering van vissersvaartuigen, die de voorgaande maand zijn aangehouden in, of die onderworpen zijn aan een weigering van toegang tot een haven.

Artikel 29

Bij ministeriële regeling worden ter uitvoering van de hoofdstukken II tot en met V en met inachtneming van de artikelen 9, 9bis, 11 en 13 van de richtlijn regels gesteld inzake de instanties andere dan genoemd in de hoofdstukken II tot en met V:

  • a. met wie en op welke wijze een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie overleg moet voeren, dan wel door wie en op welke wijze met hem overleg moet worden gevoerd; of

  • b. aan wie een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie gegevens kan of moet melden, dan wel door wie aan hem gegevens kunnen of moeten worden gemeld.

Hoofdstuk IX. Uitvoering en implementatie internationale voorschriften

Artikel 30

Ter uitvoering van internationale afspraken of besluiten van volkenrechtelijke organisaties inzake onderwerpen waarop deze wet van toepassing is, kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld.

Artikel 31

  • 1 Een wijziging van bijlage VI van de richtlijn, van het model, bedoeld in artikel 12, vierde lid, van de richtlijn, in de publicatiegegevens, bedoeld in bijlage VIII, van de richtlijn, of van de artikelen 9, 9bis, 11 en 13 van de richtlijn, gaat voor de toepassing van de artikelen 7, eerste lid, onder a, en tweede lid, 17, tweede lid, 28 en 29 gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

  • 2 Een wijziging van de verdragen gaat voor de toepassing van de artikelen 3, 4, 7, eerste lid, onder c, en derde lid, en 11, vierde lid, gelden met ingang van de dag waarop de betrokken wijziging door Nederland is aanvaard en internationaal in werking is getreden.

  • 3 Een wijziging van bijlage 2 van het MOU gaat voor de toepassing van artikel 9, tweede lid, gelden met ingang van de dag waarop de wijziging in werking treedt.

Artikel 32

De eerste publicatie, bedoeld in artikel 28, eerste lid, na inwerkingtreding van deze wet, kan betrekking hebben op een gedeelte van een kwartaal.

Hoofdstuk X. Strafbepalingen

Artikel 33

  • 1 Overtreding van artikel 12, tweede lid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de derde categorie.

  • 2 Het in het eerste lid strafbaar gestelde feit is een overtreding.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 6 november 1997

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Uitgegeven de zevenentwintigste november 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager