Wet havenstaatcontrole

Geraadpleegd op 15-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 10-07-2011 en zichtdatum 14-12-2024.
Geldend van 01-01-2011 t/m 31-12-2011

Wet van 6 november 1997, houdende regels betreffende het toezicht aan boord van schepen onder buitenlandse vlag in Nederlandse havens op de naleving van internationale voorschriften op het gebied van de veiligheid, voorkoming van verontreiniging en leef- en werkomstandigheden (Wet havenstaatcontrole)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, gelet op richtlijn nr. 95/21/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 juni 1995 betreffende de naleving, met betrekking tot de schepen die gebruik maken van havens in de Gemeenschap en varen in de onder de jurisdictie van de lid-staten vallende wateren, van internationale normen op het gebied van de veiligheid van schepen, voorkoming van verontreiniging en leef- en werkomstandigheden aan boord (havenstaatcontrole) (PbEG L 157), noodzakelijk is, mede ter vervanging van de daarop betrekking hebbende bepalingen in enkele wetten, algemene regels te stellen ten aanzien van havenstaatcontrole;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen

§ 1. Begripsbepaling

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

  • b. verdrag:

    • 1°. het op 5 april 1966 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake de uitwatering van schepen (Trb. 1966, 275),

    • 2°. het op 23 juni 1969 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake de meting van schepen (Trb. 1970, 122),

    • 3°. het op 20 oktober 1972 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake voorkoming van aanvaringen op zee (Trb. 1974, 51),

    • 4°. het op 2 november 1973 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake voorkoming van verontreiniging door schepen (Trb. 1975, 147),

    • 5°. het op 1 november 1974 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake de beveiliging van mensenlevens op zee (Trb. 1977, 77),

    • 6°. het op 29 oktober 1976 te Genève tot stand gekomen Verdrag inzake de minimumnormen op koopvaardijschepen (Trb. 1977, 108),

    • 7°. het op 7 juli 1978 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst (Trb. 1981, 144),

    • 8°. de op 11 november 1988 te Londen tot stand gekomen Protocollen inzake het onder 1° en 5° genoemde verdrag, met bijlagen (Trb. 1990, 57),

    • 9°. een bij de onder 1° tot en met 7° genoemde verdragen Nederland bindend protocol, bindende bijlage of bindend aanhangsel, of

    • 10°. een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen ander verdrag of Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie inzake de veiligheid van schepen, voorkoming van verontreiniging door schepen of leef- en werkomstandigheden aan boord van schepen, of een daarbij behorend Nederland bindend protocol, bindende bijlage of bindend aanhangsel;

  • c. richtlijn: richtlijn nr. 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 april 2009 betreffende havenstaatcontrole (PbEU L 131);

  • d. haven: een anker- of ligplaats voor schepen, al of niet in zee, onder jurisdictie van een haven die, tenzij anders bepaald, in Nederland ligt;

  • e. inspectie: een bezoek aan boord van een schip teneinde na te gaan of wordt voldaan aan de geldende verdragen en voorschriften waarbij ten minste de in artikel 13, eerste lid, van de richtlijn vermelde controles worden uitgevoerd;

  • f. meer gedetailleerde inspectie: inspectie waarbij het schip, de uitrusting en de bemanning, geheel of, voor zover van toepassing, gedeeltelijk onder de in artikel 13, derde lid, van de richtlijn beschreven omstandigheden worden onderworpen aan een grondig onderzoek, dat de constructie van het schip, de uitrusting, de personeelssterkte, de leef- en werkomstandigheden en de naleving van de operationele voorschriften aan boord omvat;

  • g. uitgebreide inspectie: een inspectie die ten minste de in bijlage VII van de richtlijn opgesomde onderdelen omvat en in voorkomend geval tevens een meer gedetailleerde inspectie kan omvatten indien daarvoor gegronde redenen als bedoeld in artikel 13, derde lid, van de richtlijn zijn;

  • h. exploitant: de eigenaar, rompbevrachter of ieder ander die de zeggenschap heeft over het gebruik van het schip;

  • i. uitvaren: het verlaten van een aan de buitenzijde van de lijn, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Schepenwet, gelegen anker- of ligplaats onder Nederlandse jurisdictie, of het in de richting van de zee overschrijden van deze lijn;

  • j. aanhouding: het verbod voor de kapitein van een schip om met dat schip uit te varen;

  • k. stopzetting van een activiteit: het verbod voor de exploitant of de kapitein van een schip om een activiteit voort te zetten;

  • l. de ambtenaren van de Inspectie Verkeer en Waterstaat: de door Onze Minister aangewezen ambtenaren van de Inspectie Verkeer en Waterstaat.

  • m. havenbeheerder: degene die ingevolge de krachtens artikel 4, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet, gestelde regels, dan wel door het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 2 van de Scheepvaartverkeerswet, van de desbetreffende scheepvaartweg, is belast met de uitoefening van de bij of krachtens de Scheepvaartverkeerswet verleende bevoegdheden ten aanzien van de deelname aan het scheepvaartverkeer in een haven of op een scheepvaartweg die toegang geeft tot een haven;

  • n. MOU: het op 26 januari 1982 te Parijs tot stand gekomen Memorandum van overeenstemming inzake toezicht op schepen door de havenstaat (Trb. 1996, 248);

  • o. schip/havenraakvlak: de interactie die plaatsvindt wanneer een schip rechtstreeks en onmiddellijk betrokken is bij handelingen die gepaard gaan met de verplaatsing van personen of goederen, dan wel de verlening van havendiensten aan of vanuit het schip;

  • p. klacht: informatie of rapport ingediend door een persoon of organisatie die een legitiem belang heeft bij de veiligheid van een schip, met inbegrip van de veiligheids- en gezondheidsrisico’s voor de bemanning, leef- en werkomstandigheden aan boord en de voorkoming van verontreiniging;

  • q. inspectiedatabank: het informatiesysteem dat bijdraagt tot de uitvoering van de regeling inzake het havenstaatcontrolestelsel in de Europese Unie en betreffende de gegevens van inspecties uitgevoerd in de Europese Gemeenschap en in bij het MOU aangesloten havenstaten.

§ 2. Reikwijdte

Artikel 2

  • 1 Het bij of krachtens deze wet bepaalde is van toepassing op een schip dat niet gerechtigd is op grond van Nederlandse rechtsregels de vlag van het Koninkrijk te voeren, en dat, met uitzondering van de situaties, bedoeld in de artikelen 11, 11a en 12, tweede lid, een haven aandoet om een interactie schip/havenraakvlak te verrichten.

  • 2 Het bij of krachtens deze wet bepaalde is niet van toepassing op oorlogsschepen, marinehulpschepen of andere schepen die in gebruik zijn voor de uitvoering van de militaire taak, houten schepen van primitieve bouw en voor andere dan handelsdoeleinden gebruikte overheidsschepen en pleziervaartuigen.

Hoofdstuk II. Inspectie, meer gedetailleerde inspectie en uitgebreide inspectie

Artikel 3

  • 1 Een ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat kan een schip ten behoeve waarvan ingevolge een of meer van de verdragen een certificaat of ander document is vereist, aan een inspectie of uitgebreide inspectie onderwerpen.

  • 2 Indien het schip niet is voorzien van een geldig ingevolge een of meer van de verdragen vereist certificaat of ander document of indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de toestand van het schip, de uitrusting, de bemanning of de leef- en werkomstandigheden aan boord niet in overeenstemming zijn met de gegevens van het desbetreffende vereiste certificaat of document, of met de voorschriften van een of meer van de verdragen, onderwerpt een ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat het schip aan een meer gedetailleerde inspectie.

  • 3 Na een inspectie, een meer gedetailleerde inspectie of een uitgebreide inspectie overhandigt de ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat in kopie een rapport aan de kapitein van het schip dat gegevens bevat betreffende:

    • a. de resultaten van de inspectie, de meer gedetailleerde inspectie of de uitgebreide inspectie,

    • b. de door de ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat genomen besluiten, en

    • c. de door de kapitein of de exploitant van het schip te treffen maatregelen.

Artikel 4

Voorzover artikel 3 niet van toepassing is, kan een ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat een schip ten behoeve waarvan ingevolge een of meer van de verdragen geen certificaat of ander document is vereist, of een schip dat de vlag voert van een staat die geen partij is bij een of meer van de verdragen, onderwerpen aan een controle, teneinde op een zoveel mogelijk overeenkomstige wijze als bedoeld in artikel 3 na te gaan of de toestand van het schip, de uitrusting, de leden van de bemanning, of de leef- en werkomstandigheden aan boord van het schip geen gevaar vormen voor de veiligheid, de gezondheid of de verontreiniging van het mariene milieu.

Artikel 5

  • 1 Bij ministeriële regeling worden met inachtneming van de richtlijn regels gesteld over de te stellen minimumeisen, waaraan de ambtenaren, bedoeld in artikel 1, onderdeel k, moeten voldoen en over de wijze waarop die ambtenaren hun taak ingevolge deze wet uitoefenen.

  • 2 In de regeling worden ten minste regels gesteld betreffende:

    • a. aantallen jaarlijks te inspecteren schepen,

    • b. categorieën met voorrang te inspecteren schepen,

    • c. categorieën van een inspectie uit te zonderen schepen,

    • d. tijdstippen waarop en periodes waarbinnen een inspectie, een meer gedetailleerde of een uitgebreide inspectie plaatsvindt,

    • e. omstandigheden waarin een inspectie kan worden uitgesteld,

    • f. gegronde redenen voor een meer gedetailleerde inspectie,

    • g. te controleren certificaten en andere documenten,

    • h. de te stellen eisen aan het rapport, bedoeld in artikel 3, derde lid,

    • i. de in acht te nemen procedures en richtsnoeren bij een inspectie, een meer gedetailleerde inspectie, een uitgebreide inspectie en een controle als bedoeld in artikel 4.

  • 3 In de regeling kan worden bepaald dat deze geheel of gedeeltelijk niet van toepassing is op vissersvaartuigen.

Hoofdstuk III. Maatregelen volgend op inspectie, meer gedetailleerde inspectie, uitgebreide inspectie of controle

Artikel 6

Een ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat zet een activiteit stop indien bij een inspectie, een meer gedetailleerde inspectie, een uitgebreide inspectie of een controle als bedoeld in artikel 4, tekortkomingen zijn geconstateerd die afzonderlijk of gezamenlijk maken dat voortzetting van deze activiteit duidelijk gevaarlijk is voor de veiligheid of de gezondheid dan wel schadelijk is voor het mariene milieu.

Artikel 7

  • 1 Een ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat houdt een schip aan:

    • a. indien wordt voldaan aan een of meer van de criteria die ingevolge bijlage X van de richtlijn tot de aanhouding van een schip kunnen leiden;

    • b. indien het niet is uitgerust met een functionerend reisgegevens-recordersysteem, terwijl het gebruik daarvan voor dat schip verplicht is op grond van richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor der zeescheepvaart en tot intrekking van richtlijn 93/75/EEG van de Raad (PbEG L 208);

    • c. indien de kapitein of de bemanning niet voldoet aan operationele voorschriften, bedoeld in een of meer van de verdragen;

    • d. indien andere tekortkomingen dan bedoeld onder a zijn geconstateerd die afzonderlijk of gezamenlijk maken dat uitvaren gevaarlijk is voor de veiligheid of de gezondheid dan wel schadelijk is voor het mariene milieu; of

    • e. indien de ambtenaar wordt belemmerd in de uitoefening van zijn taak.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, zijn voor de aanhouding van een vissersvaartuig niet van toepassing de bij ministeriële regeling aan te geven onderdelen van bijlage X van de richtlijn, die ingevolge de verdragen niet op vissersvaartuigen kunnen worden toegepast.

  • 3 Het eerste lid, onder c, is niet van toepassing op de aanhouding van vissersvaartuigen, met dien verstande dat onbekendheid met operationele voorschriften een aanhoudingsgrond voor vissersvaartuigen kan vormen, voorzover de verdragen dat toestaan.

  • 4 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op een schip als bedoeld in artikel 4.

Artikel 8

  • 2 Indien uitreiking aan de kapitein niet mogelijk is, geschiedt de bekendmaking van het besluit dat strekt tot stopzetting van een activiteit of de aanhouding door uitreiking van dit besluit aan de naar het oordeel van de ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat daarvoor meest gerede persoon, zo spoedig mogelijk gevolgd door kennisgeving aan de kapitein.

  • 3 De ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat stelt de administratie van de desbetreffende vlaggenstaat of de consul, of bij zijn afwezigheid, de dichtstbijzijnde diplomatieke vertegenwoordiger, onmiddellijk schriftelijk van de aanhouding en de omstandigheden die tot de aanhouding hebben geleid, in kennis.

Artikel 9

  • 1 Indien een aangehouden schip niet in de haven van aanhouding kan worden gerepareerd of indien het gebrek, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel b, niet zonder meer in de haven van aanhouding kan worden verholpen, kan de ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat het schip toestaan naar de dichtstbijzijnde door de kapitein en de ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat gekozen geschikte reparatiewerf te vertrekken. Indien de reparatiewerf zich buiten Nederland bevindt, geschiedt dit onder door de bevoegde autoriteit van de vlaggenstaat vastgestelde en door de ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat goedgekeurde voorwaarden.

  • 2 Indien de reparatiewerf, bedoeld in het eerste lid, zich buiten Nederland bevindt, stelt de ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat de bevoegde instantie van de staat waar de reparatiewerf zich bevindt en de administratie van de desbetreffende vlaggenstaat, of de consul, of bij zijn afwezigheid de dichtstbijzijnde diplomatieke vertegenwoordiger alsmede de aangewezen inspecteurs of de erkende organisaties die verantwoordelijk zijn voor de afgifte van de klassecertificaten of de wettelijk voorgeschreven certificaten die overeenkomstig de verdragen worden afgegeven, in kennis van de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Indien het gebrek, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, niet zonder meer in de haven van aanhouding kan worden verholpen, kan de ambtenaar in plaats van het schip op grond van het eerste lid toe te staan naar de dichtstbijzijnde reparatiewerf te vertrekken, verlangen dat dit gebrek wordt verholpen binnen een termijn van ten hoogste dertig dagen.

  • 4 Om havencongestie te voorkomen kan de ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat op verzoek van de havenbeheerder toestemming verlenen om een aangehouden schip naar een ander deel van de haven te verplaatsen indien dat op een veilige manier kan gebeuren.

Artikel 10

  • 1 Een ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat heft de stopzetting van een activiteit op indien geen duidelijk gevaar bestaat voor de veiligheid, de gezondheid en het mariene milieu.

  • 2 Een ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat heft de aanhouding op indien:

  • 3 In afwijking van artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de bekendmaking van het besluit dat strekt tot opheffing van de stopzetting van een activiteit of de aanhouding door uitreiking van dit besluit aan de kapitein.

  • 4 Op het besluit dat strekt tot opheffing van de stopzetting van een activiteit of de aanhouding, is artikel 8, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk IV. Weigering van toegang tot een haven

Artikel 11

  • 1 De havenbeheerder weigert de toegang tot de haven van elk schip, dat:

    • a. vaart onder de vlag van een staat met een aanhoudingsgraad die onder de zwarte lijst valt die overeenkomstig het MOU op basis van in de inspectiedatabank geregistreerde informatie is vastgesteld en zoals jaarlijks door de Europese Commissie wordt bekendgemaakt, en dat meer dan twee keer is aangehouden of waarvan de inzet meer dan twee keer is belet in de voorafgaande 36 maanden in een haven van een lidstaat of een staat die het MOU heeft ondertekend, of

    • b. vaart onder de vlag van een staat met een aanhoudingsgraad die onder de grijze lijst valt die overeenkomstig het MOU op basis van in de inspectiedatabank geregistreerde informatie is vastgesteld en jaarlijks door de Europese Commissie wordt bekendgemaakt, en dat meer dan twee keer is aangehouden of waarvan de inzet meer dan twee keer is belet in de voorafgaande 24 maanden in een haven van een lidstaat of een staat die het MOU heeft ondertekend.

  • 2 De weigering van toegang, bedoeld in het eerste lid, geldt zodra een schip de haven van een lidstaat heeft verlaten waar het voor een derde keer is aangehouden en waar een besluit is bekendgemaakt aan de kapitein van het schip, de verantwoordelijke rederij en de vlaggenstaat, waarin wordt meegedeeld dat het schip de toegang tot alle havens van de lidstaten zal worden geweigerd.

  • 3 De havenbeheerder van een haven weigert een schip de toegang tot zijn haven in geval van een aanhouding van dit schip in een haven van een lidstaat nadat een schip reeds tweemaal een weigering van toegang heeft opgelegd gekregen.

  • 4 De havenbeheerder weigert een schip permanent de toegang tot een haven indien:

    • a. een schip 24 maanden na de uitvaardiging van de weigering van toegang als bedoeld in artikel 11a, eerste lid, aanhef en onder b, niet voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 11a, vierde lid, of

    • b. een schip is aangehouden in een haven in een lidstaat en deze aanhouding volgt op een derde weigering van toegang.

  • 5 In afwijking van het bepaalde in het eerste tot en met derde lid, kan de havenbeheerder in overeenstemming met Onze Minister een schip toestaan zich naar een haven te begeven ten behoeve van het uitvoeren van een hernieuwde inspectie van het schip als bedoel in bijlage VIII van de richtlijn.

Artikel 11a

  • 2 Onze Minister trekt het besluit, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, in indien een periode van drie maanden is verstreken na de bekendmaking van dit besluit en wordt voldaan aan de punten 3 tot en met 9 van bijlage VIII van de richtlijn.

  • 3 Bij een tweede weigering van toegang bedraagt de periode, bedoeld in het tweede lid, twaalf maanden.

  • 4 Onze Minister trekt het besluit, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b in na het verstrijken van een periode van 24 maanden, indien binnen deze periode:

    • a. het schip vaart onder de vlag van een staat met een aanhoudingsgraad die niet onder de in het eerste lid bedoelde zwarte of grijze lijst valt,

    • b. de wettelijk voorgeschreven certificaten en de classificatiecertificaten van het schip zijn afgegeven door een organisatie of organisaties die is, onderscheidenlijk zijn, erkend op grond van verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties (PbEU L 131),

    • c. het schip wordt geëxploiteerd door een rederij die goed presteert als bedoeld in bijlage I, deel I.1, van de richtlijn, en

    • d. aan de voorwaarden van bijlage VIII, punten 3 tot en met 9 van de richtlijn, is voldaan.

  • 5 Onze Minister maakt het besluit, bedoeld in het eerste lid, bekend aan de kapitein van het schip, de verantwoordelijke rederij en de vlaggenstaat en doet een afschrift toekomen aan de in punt 2 van bijlage VIII van de richtlijn genoemde organisaties.

  • 6 Onze Minister stelt de in punten 10 en 11 van bijlage VIII van de richtlijn genoemde organisaties schriftelijk in kennis van het in het tweede en vierde lid bedoelde besluit.

Artikel 11b

  • 1 De havenbeheerder weigert een schip, met uitzondering van een vissersvaartuig, waarvoor toestemming is verleend om naar een reparatiewerf te vertrekken, de toegang tot de haven, indien dat schip vanuit een haven van een lidstaat is uitgevaren of vanuit een andere bij het MOU aangesloten havenstaat naar zee is vertrokken:

    • a. zonder dat voldaan is aan de gestelde voorwaarden voor de reis, of

    • b. zonder zich te begeven naar de gekozen dichtstbijzijnde reparatiewerf.

  • 2 De havenbeheerder bevestigt een weigering als bedoeld in het eerste lid zo spoedig mogelijk schriftelijk.

  • 3 In een situatie als bedoeld in het eerste lid laat de havenbeheerder het schip toe in de haven op het moment dat de kapitein of exploitant naar het oordeel van de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de tekortkoming aan het schip is geconstateerd, heeft aangetoond dat het schip aan de voorschriften van de verdragen voldoet.

Artikel 11c

In afwijking van het bepaalde in artikel 11 en 11b kan de havenbeheerder in overeenstemming met Onze Minister een schip in de haven toelaten in geval van overmacht, prevalerende veiligheidsredenen of om het gevaar van vervuiling te beperken of te minimaliseren of tekortkomingen te verhelpen, mits de kapitein of de exploitant naar het oordeel van de havenbeheerder afdoende maatregelen voor een veilige binnenkomst heeft genomen.

Hoofdstuk V. Verplichtingen en verboden kapitein, exploitant, betrokken ambtenaren en registerloodsen

Artikel 12

  • 2 Zolang een schip de toegang tot een haven wordt geweigerd, is het de kapitein verboden het schip die haven te doen binnenvaren.

  • 3 De kapitein van een aangehouden schip is verplicht dat schip na de aanhouding ligplaats te doen nemen op een door een ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat in overeenstemming met de havenbeheerder aan te wijzen plaats.

  • 4 Indien het de kapitein van een schip op grond van artikel 11, vijfde lid, is toegestaan een schip de haven binnen te varen, is het de kapitein en de exploitant verboden ladinghandelingen uit te voeren totdat het besluit, bedoeld in artikel 11, tweede lid, is ingetrokken.

Artikel 13

  • 1 Het is de kapitein van een aangehouden schip verboden dat schip te doen verplaatsen zonder voorafgaande toestemming van een ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat.

  • 2 Het is de kapitein van een aangehouden schip verboden om met dat schip uit te varen.

  • 3 Indien een activiteit is stopgezet, is het de kapitein en de exploitant verboden om deze activiteit voort te zetten, dan wel deze activiteit te hervatten.

  • 4 Zonder voorafgaande toestemming als bedoeld in het eerste lid, of zolang een schip is aangehouden, weigeren alle betrokken ambtenaren en registerloodsen hun medewerking bij de uitklaring en de verplaatsing van het schip.

Artikel 14

  • 1 Indien een schip, met uitzondering van een vissersvaartuig, is aangehouden, betaalt de exploitant van dat schip aan de inspecteur-generaal een vergoeding:

    • a. voor alle kosten van de inspectie, de meer gedetailleerde inspectie, de uitgebreide inspectie of de controle, bedoeld in artikel 4, die tot de aanhouding heeft geleid,

    • b. voor alle kosten van de inspectie, de meer gedetailleerde inspectie, de uitgebreide inspectie of de controle, bedoeld in artikel 4, die tot de opheffing daarvan heeft geleid, en

    • c. voor alle kosten in verband met de aanhouding in de haven.

  • 2 Indien een schip dat de toegang tot de haven is geweigerd, aan een inspectie wordt onderworpen alvorens het besluit, bedoeld in artikel 11, tweede lid, wordt ingetrokken dan wel het schip op grond van artikel 11b, derde lid, kan worden toegelaten, betaalt de exploitant van dat schip aan Onze Minister een vergoeding voor de kosten van deze inspectie.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden de tarieven vastgesteld voor de vergoedingen, bedoeld in het eerste en het tweede lid.

Hoofdstuk VI. Toezicht

Artikel 15

  • 1 Onze Minister kan voor bepaalde door hem aan te wijzen taken verband houdende met de inspectie, de meer gedetailleerde inspectie, de uitgebreide inspectie of de controle, bedoeld in artikel 4, ambtenaren van andere diensttakken ter beschikking stellen van de Inspectie Verkeer en Waterstaat. Indien de terbeschikkingstelling ambtenaren betreft ressorterende onder een ander ministerie dan dat van Onze Minister, wordt het desbetreffende besluit genomen in overeenstemming met de minister van het andere ministerie.

  • 2 Van het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 16

Met het toezicht op de naleving van de hoofdstukken IV en V zijn belast de ambtenaren van de Inspectie Verkeer en Waterstaat.

Artikel 17

Artikel 18

Een ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat en een ter beschikking gestelde ambtenaar als bedoeld in artikel 15, eerste lid, zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, woongedeelten van schepen binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 19

Een ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat is bevoegd leden van de bemanning te onderwerpen aan een onderzoek inzake hun vakbekwaamheid, met inbegrip van hun bekwaamheid in het verrichten van operationele handelingen.

Hoofdstuk VII. Beroep en klachten

Artikel 26

  • 1 Tegen besluiten van een ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat of een havenbeheerder kan iedere belanghebbende beroep instellen bij Onze Minister.

  • 2 Het beroepschrift is gesteld in de Nederlandse of de Engelse taal.

  • 4 Indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist, kan Onze Minister bepalen dat het beroep de werking schorst van het besluit waartegen het is gericht, met uitzondering van het besluit dat strekt tot de aanhouding of de weigering van toegang van een schip.

Artikel 26a

  • 1 Onze Minister draagt zorg voor de behandeling van alle klachten die worden ingediend.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de behandeling van klachten als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 27

De exploitant die zich bij beroep bij de rechtbank beroept op een onnodige aanhouding of onnodig oponthoud, draagt de bewijslast daarvan.

Hoofdstuk VIII. Overige bepalingen

Artikel 29

Bij ministeriële regeling worden ter uitvoering van de hoofdstukken II tot en met V en met inachtneming van de artikelen 19, 21 en 23, eerste en tweede lid, van de richtlijn regels gesteld inzake de instanties:

  • a. met wie en op welke wijze een ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat overleg moet voeren, dan wel door wie en op welke wijze met hem overleg moet worden gevoerd; of

  • b. aan wie een ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat gegevens kan of moet melden, dan wel door wie aan hem gegevens kunnen of moeten worden gemeld.

Hoofdstuk IX. Uitvoering en implementatie internationale voorschriften

Artikel 30

Ter uitvoering van internationale afspraken of besluiten van volkenrechtelijke organisaties inzake onderwerpen waarop deze wet van toepassing is, kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld.

Artikel 31

  • 1 Een wijziging van bijlage X van de richtlijn, van het model bedoeld in artikel 22, vierde lid, van de richtlijn of van de artikelen 19, 21 en 23, eerste en tweede lid, van de richtlijn, gaat voor de toepassing van de artikelen 7, eerste lid, onder a, en tweede lid, 17, tweede lid, en 29 gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

  • 3 Een wijziging van bijlage 2 van het MOU gaat voor de toepassing van artikel 9, tweede lid, gelden met ingang van de dag waarop de wijziging in werking treedt.

Hoofdstuk X. Strafbepalingen

Artikel 33

  • 1 Overtreding van artikel 12, tweede lid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de derde categorie.

  • 2 Het in het eerste lid strafbaar gestelde feit is een overtreding.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 6 november 1997

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Uitgegeven de zevenentwintigste november 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager