Wet van 6 november 1997, houdende regels betreffende het toezicht aan boord van schepen
onder buitenlandse vlag in Nederlandse havens op de naleving van internationale voorschriften
op het gebied van de veiligheid, voorkoming van verontreiniging en leef- en werkomstandigheden
(Wet havenstaatcontrole)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, gelet op richtlijn nr. 95/21/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 juni 1995 betreffende de naleving, met betrekking
tot de schepen die gebruik maken van havens in de Gemeenschap en varen in de onder
de jurisdictie van de lid-staten vallende wateren, van internationale normen op het
gebied van de veiligheid van schepen, voorkoming van verontreiniging en leef- en werkomstandigheden
aan boord (havenstaatcontrole) (PbEG L 157), noodzakelijk is, mede ter vervanging van de daarop betrekking hebbende bepalingen
in enkele wetten, algemene regels te stellen ten aanzien van havenstaatcontrole;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,
hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: