Reglement voor de binnenvisserij 1985

Geraadpleegd op 04-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 31-08-2001 en zichtdatum 26-11-2024.
Geldend van 17-12-1997 t/m 31-12-2002

Besluit van 19 november 1997, houdende vaststelling van het Reglement voor de binnenvisserij 1985

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van 23 juli 1997, no. J. 977964, Directie Juridische Zaken;

Gelet op artikel 16 van de Visserijwet 1963;

De Raad van State gehoord (advies van 12 augustus 1997, no. W11.97.0503);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 11 november 1997, No. J. 9712264, Directie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. «boezemmaas»: nauwste maas bij meerwandige netten;

    • b. «maaswijdte»: lengte van de zonder bijzondere krachtsinspanning tussen haar eindknopen gestrekte, doch niet gerekte maas, nat gemeten, met dien verstande, dat bij meerwandige netten deze meting wordt toegepast op de boezemmaas;

    • c. «fuik»: vistuig, bestaande uit om twee of meer hoepels gespannen netwerk, voorzien van één of meer inkelingen, aan de voorzijde al dan niet voorzien van één of twee vleugels;

    • d. «visfuik»: fuik waarvan het netwerk, met uitzondering van de inkelingen, een maaswijdte heeft van tenminste 45 mm;

    • e. «aalfuik»: fuik waarvan het netwerk een maaswijdte heeft van ten hoogste 35 mm;

    • f. «ankerkuil»: vistuig bestaande uit een trechtervormig net dat aan de voorzijde wordt opengehouden door een rechthoekig raamwerk of twee horizontale bomen, voorzien van een inkeling waarbij het gedeelte achter de inkeling is opgehoepeld aan tenminste drie hoepels, welke niet meer dan 1 m van elkaar verwijderd zijn, terwijl de zich achter het opgehoepelde deel bevindende zak korter is dan 50 cm;

    • g. «aalkistje»: vistuig bestaande uit een langwerpige doos waarin aan de uiteinden inkelingen zijn aangebracht, waarin tenminste in elke inkeling één zuiver rond ringetje van metaal of enige andere niet rekbare stof met een middellijn van een door Onze Minister tenminste vastgestelde maat binnenwerks is aangebracht en, onderscheidenlijk of, waarin in de zijwanden tenminste twee gaten met een middellijn van een door Onze Minister tenminste vastgestelde maat binnenwerks zijn aangebracht;

    • h. «aalhoekwant»: vistuig bestaande uit een lange lijn met daaraan aan zijlijntjes bevestigde enkeltandige haken, waarvan de kortste afstand tussen de punt en de steel tenminste 7 mm bedraagt;

    • i. «aaldogger»: vistuig bestaande uit een drijver met een daaraan bevestigde lijn voorzien van één enkeltandige haak, waarvan de kortste afstand tussen de punt en de steel tenminste 7 mm bedraagt;

    • j. «zegen»: vistuig bestaande uit een van drijvers voorziene bovenpees en een verzwaarde onderpees met daartussen het netwerk met een, al dan niet van een inkeling voorziene uitstulping of zak en waarvan de aan de boven- en onderpees bevestigde lijnen een lengte van ten hoogste 100 m hebben of, in geval de bovenpees langer is, niet langer dan de lengte van de bovenpees;

    • k. «aalzegen»: zegen waarvan de bovenpees ten hoogste 40 m lengte heeft en het netwerk een maaswijdte van ten hoogste 25 mm;

    • l. «aaskuil»: vistuig bestaande uit een trechtervormig net met in de laatste 5 m een maaswijdte van ten hoogste 20 mm, aan de voorzijde of bek voorzien van een van drijvers voorziene bovenpees en een verzwaarde onderpees, niet voorzien van een inkeling en waarvan de bovenpees ten hoogste 7 m lengte heeft;

    • m. «staand net»: vistuig bestaande uit een van drijvers voorziene bovenpees en een verzwaarde onderpees met daartussen een één- of meerwandig netwerk, hetwelk noch door de stroom noch door enigerlei trekkracht wordt voortbewogen;

    • n. «gebbe»: vistuig bestaande uit een boom van tenminste 3 m lengte met daaraan bevestigd een vork waartussen netwerk met een maaswijdte van ten hoogste 25 mm is aangebracht;

    • o. «kruisnet»: vistuig bestaande uit een netwerk met een maaswijdte van ten hoogste 25 mm dat op enigerlei wijze wordt opengehouden en aan één centraal bevestigde lijn wordt opgehaald;

    • p. «electrovisapparaat»: vistuig bestaande uit één of twee negatieve polen en één positieve pool waartussen met al of niet pulserende gelijkstroom een spanningsverschil wordt opgewekt.

  • 2 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder het IJsselmeer mede verstaan de daaraan gelegen open havens.

  • 3 Waar het IJsselmeer in verbinding staat met andere binnenwateren geldt als grens:

    • a. waar geen open verbinding is, de dichtst bij het IJsselmeer gelegen waterkering;

    • b. waar een open verbinding is, de lijn gaande over de uitmonding, met dien verstande dat de grensscheiding tussen het Gooi- en Eemmeer en het IJsselmeer wordt gevormd door de as van de verkeersbrug nabij Muiderberg en dat de grensscheiding tussen het Ketelmeer en het IJsselmeer wordt gevormd door de as van de verkeersbrug nabij de Zwolsche Hoek.

Artikel 2

  • 1 Het is verboden te vissen met andere vistuigen dan de volgende:

    • a. de hengel;

    • b. de peur;

    • c. het spieringtuig;

    • d. de visfuik;

    • e. de aalfuik;

    • f. de ankerkuil;

    • g. het aalkistje;

    • h. het aalhoekwant;

    • i. de aaldogger;

    • j. de zegen;

    • k. de aalzegen;

    • l. de aaskuil;

    • m. het staand net;

    • n. de gebbe;

    • o. het kruisnet;

    • p. het electrovisapparaat.

  • 2 Het gebruik van een schepnet is slechts toegestaan om gevangen vis op te scheppen, over te zetten of te vervoeren.

  • 3 Het is verboden te vissen met een vistuig waarvan het netwerk van metaal- of niet vervormend kunststofgaas is vervaardigd.

Artikel 3

  • 1 Het is verboden te vissen met gebruikmaking van een electrovisapparaat zonder vergunning van Onze Minister.

  • 2 Een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt na overleg met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid slechts verleend, indien redelijkerwijze mag worden verwacht, dat geen bij de visserij in het water of complex van wateren, waarin de electro-visserij zal worden uitgeoefend, betrokken belangen van derden in aanmerkelijke mate zullen worden geschaad en dat de veiligheid zal zijn verzekerd zowel van degenen die het visapparaat zullen bedienen als van derden.

Artikel 4

  • 1 Het is verboden met de volgende vistuigen te vissen, indien de maaswijdte kleiner is dan het aantal millimeters, vermeld achter het desbetreffende vistuig:

    • a. de aalzegen en het kruisnet: 20 mm

    • b. de ankerkuil: 25 mm

    • c. het staand net: 101 mm

  • 2 Het is verboden met de aalfuik te vissen, indien de maaswijdte kleiner is dan 20 mm tenzij in de buitenwand daarvan een aantal zuiver ronde ringetjes van metaal of enige andere niet rekbare stof met een middellijn van tenminste 13 mm binnenwerks zijn geplaatst binnen 6 mazen achter de aanhechting van de laatste inkeling of de laatste hoepel. Dit aantal bedraagt bij 300 of minder mazen opzet om de eerste hoepel achter de vleugels tenminste twee en bij meer dan 300 mazen opzet om de eerste hoepel achter de vleugels tenminste vier.

  • 3 Het is verboden te vissen met een vistuig, waarvoor een minimummaaswijdte is vastgesteld, indien met betrekking tot dat vistuig enige handeling is verricht of enig middel is aangewend, waardoor het ontsnappen van vis kan worden bemoeilijkt of belet.

Artikel 5

  • 1 Het is verboden een vistuig door het water voort te trekken, anders dan om in het water te brengen, te lichten, op te halen of binnen te halen.

  • 2 Het verbod geldt niet voor het vissen met:

    • a. de hengel;

    • b. de peur;

    • c. het spieringtuig;

    • d. de aaskuil in het IJsselmeer;

    • e. de zegen, mits deze is voorzien van een bovenpees van een lengte van meer dan 100 m en wordt voortgetrokken met een snelheid van minder dan 2 km/uur, gemeten ten opzichte van het water.

Artikel 6

  • 1 Het is verboden te vissen van 1 april tot en met 31 mei met:

    • a. de hengel, voor zover geaasd met slachtproducten, worm, een levend of dood visje, een stukje vis of enig kunstaas met uitzondering van kunstvliegen met een afmeting van ten hoogste 2,5 cm;

    • b. de visfuik;

    • c. de ankerkuil;

    • d. de zegen;

    • e. het staand net.

  • 2 Het verbod geldt niet voor het vissen in de wateren van Walcheren, Schouwen-Duiveland, Tholen en Noord-Beveland, in het kanaal van Zuid-Beveland, in de Haven van Goes, in het Veerse Meer en het Grevelingenmeer en in de met die meren in open gemeenschap staande inhammen, kreken, spranken, killen en gaten.

  • 3 Onze Minister kan het vissen verbieden in een of meer door hem aan te wijzen wateren met één of meer door hem aan te wijzen vistuigen gedurende het gehele jaar dan wel gedurende een nader te bepalen gedeelte van het jaar. Daarbij kan worden afgeweken van het eerste lid.

Artikel 7

  • 1 Het is verboden tussen twee uur na zonsondergang en één uur voor zonsopgang te vissen.

  • 2 Het verbod geldt niet:

    • a. voor het vissen met de hengel in de periode van 1 juni tot en met 31 augustus in andere dan door Onze Minister aangewezen wateren;

    • b. voor het vissen met de peur, de ankerkuil, het aalkistje, het aalhoekwant, de aaldogger en het kruisnet;

    • c. voor zover het betreft het te water hebben van de in artikel 2, onderdelen d tot en met i en m genoemde vistuigen;

    • d. voor het vissen met de aalzegen in andere wateren dan het IJsselmeer.

  • 3 Voorts geldt het verbod niet voor het vissen in de wateren:

    • 1°. de Rijn, de Maas en alle andere stromende wateren, welke met de twee eerstgenoemde in open gemeenschap staan en daarvan water afvoeren;

    • 2°. de wateren gelegen in de Dordtsche en Brabantsche Biesbosch, voor zover zij in open gemeenschap staan met enig in het eerste onderdeel bedoeld water;

    • 3°. de Hollandsche IJssel beneden de afdamming bij Gouda;

    • 4°. de Donge, beneden de lijn, gaande van het punt van samenvloeiing met de 's-Gravenmoersche Vaart, haaks over de stroom;

    • 5°. het Oude Maasje en het Zuiderkanaal tot de Schutsluis in de haven van Waalwijk en de daaraan gelegen open havens en de daarmee in open gemeenschap staande inhammen, kreken, stranken, hanken, killen en gaten beneden de volgende grenzen:

      • 1°. in de Lek: de lijn gaande van de Waag te Ammerstol naar de mond van Sluiskil, gelegen op de grens tussen de gemeenten Groot-Ammers en Streefkerk;

      • 2°. in de Merwede: de lijn gaande van de Waterpoort te Woudrichem naar het zuidelijke uiteinde van de Kraaiweg onder Dalem;

      • 3°. in de Bergsche Maas: de as van de brug westelijk van Heusden.

Artikel 8

  • 1 Het is verboden te vissen in het IJsselmeer zonder voorzien te zijn van een vergunning van Onze Minister geldende voor de visserij, welke wordt uitgeoefend.

  • 2 Het verbod geldt niet voor zover wordt gevist met ten hoogste twee hengels en:

    • a. baars, onmiddellijk nadat deze is opgehaald weer in het water wordt teruggezet met dien verstande, dat het elke visser is toegestaan een hoeveelheid baars van ten hoogste 30 stuks te behouden;

    • b. snoekbaars, onmiddellijk nadat deze is opgehaald weer in het water wordt teruggezet met dien verstande, dat het elke visser is toegestaan een hoeveelheid snoekbaars van ten hoogste vijf stuks te behouden.

  • 3 Het is verboden op of in de onmiddellijke nabijheid van het IJsselmeer een hoeveelheid van meer dan 30 stuks baars dan wel vijf stuks snoekbaars voorhanden of in voorraad te hebben dan wel te vervoeren, indien niet kan worden aangetoond dat deze overeenkomstig het bepaalde bij dit artikel is gevangen.

Artikel 9

  • 1 Het is verboden met enig vistuig te vissen in de rivieren de Neder-Rijn, de Maas, de Lek en de Overijsselsche Vecht:

    • a. binnen een afstand van 75 m stroomafwaarts van een stuw;

    • b. in een bij een stuw aangebrachte vispassage;

    • c. binnen een straal van 25 m voor de bovenmond van een bij een stuw aangebrachte vispassage.

  • 2 Het verbod geldt niet gedurende de tijden dat de stuw buiten werking is gesteld.

Artikel 10

  • 1 Het is verboden op of in de nabijheid van enig binnenwater een of meer vistuigen voorhanden te hebben indien:

    • a. het gebruik daarvan in het betrokken water ingevolge het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 9 verboden is;

    • b. men niet bevoegd is daarmee te vissen;

    • c. men niet gerechtigd is in het betrokken water daarmee te vissen.

    2. Het verbod geldt niet, indien het vistuig zodanig verpakt of in zodanige toestand is, dat dadelijk gebruik daarvan niet mogelijk is.

Artikel 11

Onze Minister kan vrijstelling of ontheffing verlenen van de bepalingen bij of krachtens dit besluit.

Artikel 12

Aan vrijstellingen, ontheffingen en vergunningen als bedoeld in de vorige artikelen kunnen voorschriften worden verbonden. Zij kunnen onder beperkingen worden verleend. Zij kunnen te allen tijde worden ingetrokken.

Artikel 13

Na inwerkingtreding van dit besluit berusten de krachtens het Reglement voor de binnenvisserij 1985 vastgestelde regels en andere besluiten op dit besluit.

Artikel 15

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 19 november 1997

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Uitgegeven de zestiende december 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager