Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen

Geraadpleegd op 08-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 16-12-2010.
Geldend van 01-10-2010 t/m 04-03-2011

Besluit van 8 december 1997, houdende een stortverbod binnen inrichtingen voor aangewezen categorieën van afvalstoffen (Besluit stortverbod afvalstoffen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 4 november 1997, nr. MJZ97566861, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op de artikelen 8.44, eerste, vierde en zesde lid, van de Wet milieubeheer;

De Raad van State gehoord (advies van 26 november 1997, nr. W08.97.0711);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 4 december 1997, nr. MJZ97580608, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Paragraaf 1. Stortverboden

Artikel 1

  • 1 Het is verboden in inrichtingen behorende tot een van de categorieën die zijn aangewezen in bijlage I, onder C, bij het Besluit omgevingsrecht, de navolgende categorieën van afvalstoffen te storten:

    • 1. accu's;

    • 2. batterijen;

    • 3. gasontladingslampen of onderdelen daarvan;

    • 4. kwikhoudende thermometers of onderdelen daarvan;

    • 5. oliefilters;

    • 6. afvalstoffen, aangewezen in de bijlage bij beschikking nr. 2000/532/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 3 mei 2000 houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende afvalstoffen en Beschikking 94/904/EG van de Raad van de Europese Unie tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PbEG L 226/3) met een van de afvalstoffencodes 18 01 01, 18 01 02, 18 01 03*, 18 01 04, 18 01 06*, 18 01 07, 18 01 08*, 18 01 09, 18 01 10*, 18 02 01, 18 02 02*, 18 02 03, 18 02 05*, 18 02 07*, 18 02 08, 20 01 31* of 20 01 32;

    • 7. verpakkingen van chemicaliën;

    • 8. andere verpakkingen dan verpakkingen van chemicaliën;

    • 9. papier of karton;

    • 10. groente-, fruit- en tuinafval;

    • 11. elektrische en elektronische apparatuur;

    • 12. oxykalkslik;

    • 13. kunststofafval dat vrijkomt in de vorm van procesafval, produktieafval of produktafval, afkomstig van de rubber- of kunststofverwerkende industrie;

    • 14.

      • a. kunststofafval, afkomstig van toepassing van folies in landbouw;

      • b. kunststofafval, afkomstig van toepassing van folies in tuinbouw;

    • 15. banden, afkomstig van motorrijtuigen en aanhangwagens als bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994;

    • 16. autowrakken, zijnde motorrijtuigen op meer dan twee wielen die een afvalstof zijn in de zin van artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, of onderdelen daarvan;

    • 17. shredderafval, afkomstig van de verwerking van afvalstoffen, behorende tot de categorieën 11 of 16;

    • 18. vliegas die resteert na verbranding in een inrichting die uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor het verbranden van huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen in een roosteroven of een wervelbedoven;

    • 19. bouw- en sloopafval en residuen, afkomstig van het bewerken van bouw- en sloopafval;

    • 20. zeefzand;

    • 21. straalgrit;

    • 22. houtafval;

    • 23. slib, afkomstig van inrichtingen voor het biologisch zuiveren van afvalwater;

    • 24. grond welke verontreinigingen bevat die de interventiewaarden als bedoeld in tabel 1 van bijlage 1 behorende bij de Circulaire bodemsanering 2009 te boven gaan;

    • 25. plantaardig afval, afkomstig van land- of tuinbouw;

    • 26. veilingafval;

    • 27. marktafval;

    • 28. plantsoen- of groenafval;

    • 29. drijfafval;

    • 30.

      • a. huishoudelijke afvalstoffen;

      • b. deelstromen, afkomstig van het scheiden of sorteren van huishoudelijke afvalstoffen;

      • c. residuen, afkomstig van het bewerken, anders dan door middel van scheiden of sorteren, of verwerken van deelstromen als bedoeld onder b;

    • 31.

      • a. kantoor-, winkel- of dienstenafval;

      • b. deelstromen, afkomstig van het scheiden of sorteren van kantoor-, winkel- of dienstenafval;

      • c. residuen, afkomstig van het bewerken, anders dan door middel van scheiden of sorteren, of verwerken van deelstromen als bedoeld onder b;

    • 32.

      • a. industrieel afval, dat naar aard of samenstelling overeenkomt met categorie 31, onder a;

      • b. deelstromen, afkomstig van het scheiden of sorteren van industrieel afval als bedoeld onder a;

      • c. residuen, afkomstig van het bewerken, anders dan door middel van scheiden of sorteren, of verwerken van deelstromen als bedoeld onder b;

    • 33. vloeibare afvalstoffen;

    • 34. afvalstoffen die ontplofbaar, corrosief, oxiderend, licht ontvlambaar of ontvlambaar zijn, zoals omschreven in bijlage III bij richtlijn nr. 91/689/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PbEG L 377);

    • 35. niet-geïdentificeerde of nieuwe chemische stoffen, die afkomstig zijn van onderzoek, ontwikkelingsactiviteiten of onderwijs en waarvan de effecten op de volksgezondheid of het milieu niet bekend zijn.

  • 2 Het verbod als bedoeld in het eerste lid, onder 1 tot en met 11, geldt alleen voor zover deze afvalstoffen afzonderlijk zijn ingezameld of afgegeven.

  • 3 Een wijziging in de bijlage van beschikking nr. 2000/532/EG gaat voor de toepassing van het eerste lid gelden met ingang van de dag waarop aan die wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

  • 3 Een wijziging van de in het eerste lid, onderdeel 34, bedoelde bijlage gaat voor de toepassing van dat onderdeel gelden met ingang van de dag waarop aan de betreffende wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

Artikel 2

Het in artikel 1 gestelde verbod geldt niet met betrekking tot afvalstoffen, behorende tot de categorieën, genoemd in artikel 1:

  • a. onder 8, voor zover het schoongespoelde verpakkingen van gewasbeschermingsmiddelen of biociden betreft;

  • b. onder 19, voor zover het niet herbruikbaar en niet verbrandbaar bouw- en sloopafval, onderscheidenlijk niet herbruikbare en niet verbrandbare residuen afkomstig van het bewerken van bouw- en sloopafval al bedoeld in artikel 6 betreft;

  • c. onder 19, voor zover het bouw- of sloopafval betreft, dat is verontreinigd met asbest als bedoeld in het Asbestverwijderingsbesluit 2005, en voldaan is aan de eisen van dat besluit;

  • d. onder 21, voor zover het niet reinigbaar straalgrit als bedoeld in artikel 7 betreft;

  • e. onder 24, voor zover deze: worden aangeboden onder overlegging van een verklaring van Onze Minister, waaruit blijkt dat de grond niet reinigbaar is;

  • f. onder 33, voor zover het betreft metallisch kwik waarvan het storten met het oog op de veilige opslag ervan is toegestaan bij of krachtens verordening (EG) nr. 1102/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 inzake het verbod op de uitvoer van metallisch kwik en andere kwikverbindingen en -mengsels en de veilige opslag van metallisch kwik (PbEU L 304/75).

Artikel 3

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op afvalstoffen, voorzover deze worden toegepast als bouwstof, grond of baggerspecie overeenkomstig het Besluit bodemkwaliteit, behorende tot:

    • a. categorie 19, voor zover het betreft granulaat, de categorieën 20, 21 en 24;

    • b. de categorieën 19 en 22, voor zover deze onderdeel uitmaken van grond of baggerspecie.

Artikel 4

  • 1 In afwijking van artikel 1 kan het bevoegd gezag bij het verlenen of wijzigen van een omgevingsvergunning voor een inrichting in de daaraan te verbinden voorschriften bepalen dat het in artikel 1 gestelde verbod niet geldt met betrekking tot het storten van afvalstoffen, behorende tot een daarbij aangewezen, in dat artikel genoemde categorie, voor zover dat in het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen noodzakelijk is, in gevallen waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

    • a. een tijdelijke stagnatie optreedt in de afzetmogelijkheden van een produkt dat is verkregen door be- of verwerking van de betrokken afvalstoffen, terwijl daarvoor geen andere be- of verwerkingsmogelijkheid beschikbaar is, of

    • b. een tijdelijk gebrek aan beheersmogelijkheden voor de betrokken afvalstoffen bestaat of ontstaat, of

    • c. door een ongewoon voorval het op een andere wijze beheren van de betrokken afvalstoffen niet mogelijk is.

  • 2 Indien het bevoegd gezag toepassing geeft aan het eerste lid, zendt het een afschrift van de vergunning aan Onze Minister.

  • 3 Het bevoegd gezag stemt slechts in met de toepassing van een op grond van het eerste lid in de vergunning opgenomen voorschrift, voor zover Onze Minister verklaart dat geen andere wijze van afvalbeheer mogelijk is.

  • 4 Onze Minister wijst bij ministeriële regeling de gegevens aan, die het bevoegd gezag ten behoeve van het toepassen van het derde lid aan hem verstrekt. Onze Minister kan categorieën van gevallen aanwijzen, waarin het tweede en het derde lid niet van toepassing zijn.

  • 6 Het bevoegd gezag verbindt aan de vergunning geen voorschrift als bedoeld in het eerste lid, indien daardoor strijd zou ontstaan met het ingevolge artikel 11f bepaalde.

Artikel 6

  • 1 Bij ministeriële regeling geeft Onze Minister de gevallen aan, waarin bouw- en sloopafval en residuen afkomstig van het bewerken van bouw- en sloopafval niet herbruikbaar zijn.

  • 2 Bij ministeriële regeling kan Onze Minister voorts de gevallen aangeven, waarin niet herbruikbaar bouw- en sloopafval en niet herbruikbare residuen afkomstig van het bewerken van bouw- en sloopafval niet verbrandbaar zijn.

Artikel 7

Bij ministeriële regeling geeft Onze Minister de gevallen aan, waarin straalgrit niet reinigbaar is.

Artikel 11

Voor een inrichting waarvoor een verbod als bedoeld in de artikelen 1 of 3 gaat gelden en waarin onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop dat verbod gaat gelden, handelingen plegen te worden verricht, als waarop dat verbod betrekking heeft, blijft dat verbod met betrekking tot die handelingen buiten toepassing gedurende 3 maanden na dat tijdstip.

Paragraaf 2. Bepalingen met betrekking tot stortplaatsen

Artikel 11a

In het bepaalde bij of krachtens deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • anorganische afvalstoffen: afvalstoffen met een organisch stofgehalte van ten hoogste tien procent;

  • behandeling: fysische, thermische, chemische of biologische processen, met inbegrip van het sorteren, die de eigenschappen van de afvalstoffen zodanig veranderen dat het volume of de gevaarlijke eigenschappen worden gereduceerd, de behandeling wordt vergemakkelijkt of de nuttige toepassing wordt bevorderd;

  • cel: stortvak of een deel daarvan met een bepaalde hoogte;

  • inerte afvalstoffen: onbrandbare afvalstoffen die geen significante fysische, chemische of biologische veranderingen ondergaan;

  • korrelvormige afvalstoffen: afvalstoffen, niet zijnde monolithische afvalstoffen;

  • monolithische afvalstoffen: afvalstoffen die door menging met toeslagstoffen of andersoortige bewerkingen zijn omgevormd tot afvalstoffen met een beperkte uitloging en een duurzame vaste vorm;

  • omschrijving: omschrijving als bedoeld in artikel 10.39, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer;

  • ondergrondse stortplaats: stortplaats waar afvalstoffen in de diepe ondergrond worden gebracht;

  • Raad voor Accreditatie: Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht;

  • regelmatige afvalstoffen: afvalstoffen die regelmatig tijdens hetzelfde proces ontstaan en een constante samenstelling hebben;

  • stabiele, niet-reactieve gevaarlijke afvalstoffen: gevaarlijke afvalstoffen waarvan het uitlooggedrag onder normale omstandigheden niet in ongunstige zin verandert;

  • stortplaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 8.47, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer;

  • vergunning: een omgevingsvergunning voor een inrichting.

Artikel 11c

  • 1 Aan de vergunning verbindt het bevoegd gezag voorschriften of beperkingen, waarin ten minste is opgenomen:

    • a. tot welke van de hierna volgende klassen de stortplaats, dan wel de onderscheiden delen van de stortplaats, behoort:

      • 1°. stortplaats voor inerte afvalstoffen, niet zijnde een ondergrondse stortplaats;

      • 2°. stortplaats voor niet-gevaarlijke afvalstoffen, niet zijnde een ondergrondse stortplaats;

      • 3°. stortplaats voor gevaarlijke afvalstoffen, niet zijnde een ondergrondse stortplaats;

      • 4°. ondergrondse stortplaats;

    • b. een lijst van de afvalstoffen die op de stortplaats of het desbetreffende deel van de stortplaats worden gestort;

    • c. de hoeveelheid afvalstoffen die ten hoogste op de stortplaats wordt gestort;

    • d. maatregelen voor het voorkomen of beperken van overlast en risico's ten gevolge van:

      • stank en stof,

      • zwerfvuil,

      • lawaai en verkeer,

      • vogels, ongedierte en insekten,

      • aërosolen, en

      • brand.

  • 2 Ten aanzien van de toegankelijkheid van de stortplaats verbindt het bevoegd gezag aan de vergunning:

    • a. voorschriften, inhoudende dat de omheining zodanig is dat vrije toegang tot de stortplaats niet mogelijk is, en

    • b. voorschriften, inhoudende een controle- en toegangssysteem dat bestaat uit een programma van maatregelen om illegaal storten van afvalstoffen op de stortplaats op te sporen of tegen te gaan.

  • 3 Voorts verbindt het bevoegd gezag aan een zodanige vergunning voorschriften, inhoudende dat ten minste eenmaal per jaar aan het bevoegd gezag verslag wordt uitgebracht over de soorten en hoeveelheden afvalstoffen die op de stortplaats zijn gestort.

Artikel 11d

Het bevoegd gezag kan bij het verlenen of wijzigen van een vergunning afwijken van de voorschriften die in de bijlage bij dit besluit zijn opgenomen, voor zover dit uitdrukkelijk in die bijlage is vermeld.

Artikel 11e

  • 1 Het bevoegd gezag verbindt aan een vergunning voor een inrichting voor de opslag van afvalstoffen het voorschrift dat opslag van afvalstoffen is toegestaan voor een termijn van ten hoogste één jaar.

  • 2 Indien de vergunninghouder ten genoegen van het bevoegd gezag aantoont dat de opslag van afvalstoffen gevolgd wordt door nuttige toepassing van afvalstoffen, kan het bevoegd gezag, in afwijking van het eerste lid, aan een zodanige vergunning het voorschrift verbinden dat de opslag van afvalstoffen is toegestaan voor een termijn van ten hoogste drie jaar.

  • 3 Het bevoegd gezag kan, in afwijking van het eerste en tweede lid, aan een vergunning voor een inrichting voor de opslag in oppervlaktewater van baggerspecie niet zijnde een gevaarlijke afvalstof als bedoeld in de Wet milieubeheer het voorschrift verbinden dat de opslag is toegestaan voor een termijn van ten hoogste tien jaar.

  • 4 In afwijking van het eerste en tweede lid gelden met betrekking tot de bij voorschrift aan een vergunning, voor de opslag van metallisch kwik, te verbinden termijnen de daarover bij of krachtens verordening (EG) nr. 1102/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 inzake het verbod op de uitvoer van metallisch kwik en andere kwikverbindingen en -mengsels en de veilige opslag van metallisch kwik (PbEU L 304/75) gestelde regels.

Artikel 11f

  • 2 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, geldt niet ten aanzien van:

    • a. inerte afvalstoffen: indien de behandeling technisch niet realiseerbaar is, en

    • b. andere afvalstoffen: indien de behandeling niet bijdraagt aan het beperken van de negatieve gevolgen van het storten voor de volksgezondheid of het milieu.

  • 3 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder c, geldt niet ten aanzien van monolithische afvalstoffen.

  • 4 Degene die een stortplaats drijft:

    • a. bewaart de in het eerste lid, onder c, bedoelde omschrijving gedurende vijf jaar nadat de laatste partij afvalstoffen waarop de omschrijving betrekking heeft, is geaccepteerd, en

    • b. stelt het bevoegd gezag onverwijld in kennis van een weigering om afvalstoffen te accepteren, waarbij melding wordt gemaakt van de naam van degene van wie de afvalstoffen afkomstig zijn en van de aard van de afvalstoffen.

  • 5 Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld met betrekking tot de acceptatie van gevaarlijke, anorganische, monolithische afvalstoffen. Bij de regeling, bedoeld in de eerste volzin, worden tevens regels gesteld met betrekking tot de wijze van storten van zodanige afvalstoffen.

Artikel 11g

  • 1 Degene die een stortplaats drijft, verricht alvorens afvalstoffen te accepteren, achtereenvolgens de volgende handelingen:

    • a. hij controleert de volledigheid van de in de omschrijving, bedoeld in artikel 11f, eerste lid, onder c, opgenomen gegevens;

    • b. hij onderwerpt de afvalstoffen aan een visuele inspectie.

  • 2 De visuele inspectie, bedoeld in het eerste lid, kan plaatsvinden op de plaats van verzending van de afvalstoffen naar de stortplaats, in gevallen waarin de stortplaats deel uitmaakt van dezelfde inrichting als de inrichting waarbinnen de afvalstoffen zijn vrijgekomen.

  • 3 Het bevoegd gezag kan voorschriften aan de vergunning verbinden, inhoudende een verplichting om de afvalstoffen aan een uitgebreide inspectie te onderwerpen. Indien toepassing wordt gegeven aan de eerste volzin, worden aan de vergunning voorschriften verbonden met betrekking tot de wijze waarop, de frequentie waarmee en de plaats waar de uitgebreide inspectie moet plaatsvinden.

  • 4 De monsters die in het kader van de visuele inspectie zijn genomen, worden gedurende een periode van ten minste een maand nadat deze zijn genomen, bewaard.

  • 5 De persoon, bedoeld in het eerste lid, registreert de datum, het tijdstip en de resultaten van de visuele inspectie.

Artikel 11h

  • 1 Degene die een stortplaats drijft, draagt er zorg voor dat ten minste eenmaal per jaar door middel van het nemen en analyseren van monsters wordt gecontroleerd of de regelmatige afvalstoffen die hij accepteert:

    • a. in overeenstemming zijn met de omschrijving, bedoeld in artikel 11f, eerste lid, onder c, en

    • b. voldoen aan de ingevolge dat onderdeel van toepassing zijnde voorschriften.

  • 2 Hij draagt er tevens zorg voor dat met betrekking tot de monsterneming en analyse van monsters gegevens worden geregistreerd.

  • 3 De analyse van de monsters wordt uitgevoerd door een persoon of instelling die beschikt over een bewijs waarmee de Raad voor Accreditatie of een daaraan gelijkwaardig instituut in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, kenbaar heeft gemaakt dat gedurende de periode waarin deze worden uitgevoerd, een gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat de betrokken persoon of instelling competent is voor het uitvoeren van de analyse overeenkomstig de krachtens het vierde lid gestelde regels.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld omtrent de monsterneming, de analyse van monsters en de registratie.

  • 6 Degene die een stortplaats drijft, bewaart de resultaten van de analyse van een monster gedurende vijf jaar nadat de analyse is uitgevoerd.

  • 7 Het is verboden te doen handelen in strijd met het derde lid.

  • 8 Dit artikel is niet van toepassing op monolithische afvalstoffen.

Artikel 11i

  • 1 Degene die een stortplaats drijft, registreert de op de stortplaats geaccepteerde afvalstoffen.

  • 2 De registratie, bedoeld in het eerste lid, omvat ten minste een overzicht van de stortvakken en stortlagen waar afvalstoffen zijn gestort.

Paragraaf 3. Uitbreiding werkingssfeer

Artikel 11k

  • 3 Voor zover ingevolge het tweede lid dit besluit van overeenkomstige toepassing is op de in dat lid bedoelde afvalstoffen, worden die afvalstoffen, in afwijking van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen mede aangemerkt als afvalstoffen in de zin van die wet.

  • 4 Het is verboden afvalstoffen als bedoeld in het tweede lid te vermengen met of te voegen bij een afvalstof waarvoor ingevolge paragraaf 1 een stortverbod geldt, teneinde die afvalstof te storten.

Paragraaf 4. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 12

Na inwerkingtreding van dit besluit:

  • a. berusten de krachtens het Besluit stortverbod afvalstoffen (Stb. 1995, 345) vastgestelde regels en andere besluiten op dit besluit;

  • b. worden de met toepassing van het Besluit stortverbod afvalstoffen (Stb. 1995, 345) vastgestelde regels en andere besluiten gelijkgesteld met regels onderscheidenlijk besluiten, vastgesteld met toepassing van dit besluit.

Artikel 14

  • 2 Artikel 2, onder a, vervalt met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 15

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 8 december 1997

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer a.i.,

A. Jorritsma-Lebbink

Uitgegeven de achttiende december 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Bijlage , behorend bij de artikelen 11d en 11f, eerste lid, onder c, van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen

Onderdeel 1. Afvalstoffen op een stortplaats voor inerte afvalstoffen

Voorschrift 1.1

Op een stortplaats voor inerte afvalstoffen mogen slechts worden geaccepteerd:

  • a. afvalstoffen die voldoen aan een in de in tabel 1.1 opgenomen beschrijving en aan de daarbij aangegeven restricties;

  • b. andere afvalstoffen dan bedoeld onder a, waarvan de waarden van de parameters, genoemd in de tabellen 1.2 en 1.3, gelijk zijn aan of kleiner zijn dan de bij die parameters aangegeven waarden.

Voorschrift 1.2

  • 1. Op verzoek van de aanvrager van een vergunning of de vergunninghouder kan het bevoegd gezag voor een daarbij aangegeven afvalstof in de vergunning drie maal zo hoge waarden vaststellen als de in de tabellen 1.2 en 1.3 aangegeven waarden van de parameters, indien de emissies van de stortplaats voor inerte afvalstoffen, waaronder de emissie van percolaat, op basis van een bij dat verzoek gevoegde risicoanalyse geen extra risico’s zullen opleveren voor het milieu.

  • 2. Het eerste lid geldt niet voor de in tabel 1.2 aangegeven waarde voor opgeloste organische koolstof (DOC) en voor de in de tabel 1.3 aangegeven waarde voor BTEX, PCB’s en minerale olie.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd gezag in de vergunning maximaal een twee maal zo hoge waarde voor totaal organische koolstof (TOC) vaststellen dan de in tabel 1.3 daarvoor aangegeven waarde.

  • 4. Het bevoegd gezag kan in afwijking van de in tabel 1.3 aangegeven waarde voor totaal organische koolstof (TOC) in de vergunning bepalen dat in geval van grond een hogere waarde wordt toegestaan, mits voor opgeloste organische koolstof (DOC) een waarde van 500 mg/kg niet overschreven wordt bij L/S=10 l/kg en bij de pH-waarde van grond zelf dan wel een pH-waarde tussen 7,5 en 8.

Tabel 1.1

Euralcode

Beschrijving

Restricties

101103

Vezelmateriaal op basis van afvalglas

Alleen zonder organische bindmiddelen

150107

Glasverpakking

 

170101

Beton

Alleen geselecteerd bouw- en sloopafval*

170102

Bakstenen

Alleen geselecteerd bouw- en sloopafval*

170103

Tegels en keramiek

Alleen geselecteerd bouw- en sloopafval*

170107

Mengsels van beton, bakstenen, tegels en keramiek

Alleen geselecteerd bouw- en sloopafval*

170202

Glas

 

170504

Grond en stenen

Uitgezonderd teelaarde, turf; uitgezonderd grond en stenen afkomstig van vervuilde locaties

191205

Glas

 

200102

Glas

Alleen gescheiden ingezameld glas

200202

Grond en stenen

Alleen afkomstig van tuin- en parkafval; teelaarde en turf uitgezonderd

* Geselecteerd bouw- en sloopafval: met lage concentraties van andere typen materialen (zoals metalen, kunststof, organische stoffen, hout of rubber). De oorsprong van het afval moet bekend zijn.

– Geen bouw- en sloopafval afkomstig van gebouwen vervuild met anorganische of organische gevaarlijke stoffen, bijvoorbeeld vanwege productieprocessen in het gebouw, bodemvervuiling of opslag en gebruik van pesticiden of andere gevaarlijke stoffen, tenzij duidelijk is aangetoond dat het gesloopte gebouw niet ernstig was vervuild.

– Geen bouw- en sloopafval afkomstig van gebouwen die zijn behandeld, bedekt of beschilderd met materialen die aanzienlijke hoeveelheden gevaarlijke stoffen bevatten.

– De afvalstoffen bestaan uit één afvaltype uit dezelfde bron. Verschillende afvalstoffen uit deze tabel kunnen te zamen worden geaccepteerd, mits ze van dezelfde bron afkomstig zijn.

Tabel 1.2

Parameter

Waarde bij L/S=10 l/kg

mg/kg droge stof

As

0,5

Ba

20

Cd

0,04

Cr totaal

0,5

Cu

2

Hg

0,01

Mo

0,5

Ni

0,4

Pb

0,5

Sb

0,06

Se

0,1

Zn

4

Chloride

800

Fluoride

10

Sulfaat

1000*

Fenolindex

1

Opgeloste organische koolstof (DOC)**

500

Totaal opgeloste vaste stoffen (TDS)***

4.000

* Als de afvalstoffen niet aan deze waarde voor sulfaat voldoen, is de restrictie dat de uitloging een waarde van 1.500 mg/l uitgedrukt als C0 bij L/S = 0,1 l/kg en een waarde van 6.000 mg/kg bij L/S = 10 1/kg niet overschrijdt. C0 is het eerste eluaat van de kolomproef bij L/S = 0,1 l/kg.

** Als de afvalstoffen bij hun eigen pH-waarde niet aan deze waarde voor opgeloste organische koolstof (DOC) voldoen, is de restrictie dat de uitloging een waarde van 500 mg/kg niet overschrijdt bij L/S = 10 l/kg en een pH-waarde tussen 7,5 en 8,0.

*** De waarden voor totaal opgeloste vaste stoffen (TDS) kunnen als alternatief voor de waarden voor sulfaat en chloride worden gebruikt.

Tabel 1.3

Parameter

Waarde

mg/kg

Totaal organische koolstof (TOC)

30.000

BTEX (benzeen, tolueen, ethylbenzeen en xyleen)

6

PCB’s (polychloorbifenylen, 7 ongeneren)

1

Minerale olie (C10 t/m C40)

500

PAK’s (polycyclische aromatische koolwaterstoffen)

40

Onderdeel 2. Afvalstoffen op een stortplaats voor niet-gevaarlijke afvalstoffen

Voorschrift 2.1

  • 1. Op een stortplaats voor niet-gevaarlijke afvalstoffen mogen slechts worden geaccepteerd:

    • a. afvalstoffen die ingevolge voorschrift 1.1 mogen worden geaccepteerd op een stortplaats voor inerte afvalstoffen;

    • b. andere niet-gevaarlijke afvalstoffen, met dien verstande dat in geval zodanige afvalstoffen in dezelfde cel worden geaccepteerd als stabiele, niet-reactieve gevaarlijke afvalstoffen de waarden van de parameters, genoemd in tabel 2.1, gelijk moeten zijn aan of kleiner moeten zijn dan de bij die parameters aangegeven waarden;

    • c. niet-gevaarlijke afvalstoffen op gipsbasis, met dien verstande dat in geval zodanige afvalstoffen te zamen met andere afvalstoffen als bedoeld onder a of b worden gestort, de waarden voor opgeloste organische koolstof (DOC) en totaal organische koolstof (TOC) van die andere afvalstoffen gelijk moeten zijn aan of kleiner moeten zijn dan de in de tabellen 2.1 en 2.2 aangegeven waarden;

    • d. gevaarlijke afvalstoffen die hechtgebonden asbest of door een bindmiddel gebonden of in kunststof verpakte asbestvezels bevatten, en die geen andere gevaarlijke stoffen dan asbest bevatten;

    • e. stabiele, niet-reactieve gevaarlijke afvalstoffen, waarvan de waarden van de parameters, genoemd in de tabellen 2.1 en 2.2, gelijk zijn aan of kleiner zijn dan de bij die parameters aangegeven waarden en waarvan de pH-waarde ten minste 6 bedraagt.

  • 2. Op een stortplaats voor niet-gevaarlijke afvalstoffen mogen niet worden geaccepteerd:

    • a. in cellen die zijn bestemd voor biologisch-afbreekbare niet-gevaarlijke afvalstoffen: stabiele, niet-reactieve gevaarlijke afvalstoffen en niet-gevaarlijke afvalstoffen op gipsbasis;

    • b. in cellen die zijn bestemd voor stabiele, niet-reactieve gevaarlijke afvalstoffen: biologisch afbreekbare huishoudelijke afvalstoffen die zijn ingedeeld als ongevaarlijke afvalstoffen in hoofdstuk 20 van de Europese afvalstoffenlijst, gescheiden ingezamelde ongevaarlijke fracties van huishoudelijke afvalstoffen en dezelfde ongevaarlijke materialen van andere oorsprong;

    • c. in cellen die bestemd zijn voor asbesthoudende afvalstoffen als bedoeld in het eerste lid, onder d: andere afvalstoffen dan asbesthoudende afvalstoffen en materiaal dat wordt gebruikt om de afvalstoffen af te dekken.

Voorschrift 2.2

  • 1. Op verzoek van de aanvrager van een vergunning of de vergunninghouder kan het bevoegd gezag voor een daarbij aangegeven afvalstof in de vergunning drie maal zo hoge waarden vaststellen als de in de tabellen 2.1 en 2.2 aangegeven waarden van de parameters, indien de emissies van de stortplaats voor niet-gevaarlijke afvalstoffen, waaronder de emissie van percolaat, op basis van een bij dat verzoek gevoegde risicoanalyse geen extra risico’s zullen opleveren voor het milieu.

  • 2. Het eerste lid geldt in geval van niet-gevaarlijke afvalstoffen niet voor de in de tabel 2.1 aangegeven waarde voor opgeloste organische koolstof (DOC) en in geval van stabiele, niet-reactieve gevaarlijke afvalstoffen niet voor de in de tabellen 2.1 en 2.2 aangegeven waarden voor opgeloste organische koolstof (DOC), totaal organische koolstof (TOC) en zuurgraad (pH).

  • 3. Het bevoegd gezag kan in afwijking van de in tabel 2.2 aangegeven waarde voor totaal organische koolstof (TOC) in de vergunning bepalen dat een hogere waarde wordt toegestaan, mits voor opgeloste organische koolstof (DOC) een waarde van 800 mg/kg droge stof niet overschreden wordt bij L/S=10 l/kg en bij de pH-waarde van het materiaal zelf dan wel een pH-waarde tussen 7,5 en 8.

Tabel 2.1

Parameters

Waarde bij L/S=10 l/kg

mg/kg droge stof

As

2

Ba

100

Cd

1

Cr totaal

10

Cu

50

Hg

0,2

Mo

10

Ni

10

Pb

10

Sb

0,7

Se

0,5

Zn

50

Chloride

15.000

Fluoride

150

Sulfaat

20.000

Opgeloste organische koolstof (DOC)*

800

Totaal opgeloste vaste stoffen (TDS)**

60.000

* als afvalstoffen bij hun eigen pH-waarde niet aan de waarde voor opgelost organische koolstof voldoen, is testen bij L/S=10 l/kg en een pH-waarde tussen 7,4 en 8.0 toegestaan, mits daarbij voor opgeloste organische koolstof (DOC) een waarde van 800 mg/kg droge stof niet wordt overschreden. De opgelost organische koolstof wordt vastgesteld overeenkomstig EN 14429: Karakterisering van afval – Uitloogproef ter karakterisering – Invloed van pH op uitloging door middel van initiële toevoeging van zuur/base.

** De waarden voor totaal opgeloste vaste stoffen (TDS) kunnen als alternatief voor de waarden voor sulfaat en chloride worden gebruikt

Tabel 2.2

Parameter

Waarde

TOC (totaal organisch koolstof)

5 gewichtsprocent

Zuurgraad

Minimaal 6

Onderdeel 3. Afvalstoffen op een stortplaats voor gevaarlijke afvalstoffen

Voorschrift 3.1

Op een stortplaats voor gevaarlijke afvalstoffen mogen slechts worden geaccepteerd:

  • a. afvalstoffen die ingevolge voorschrift 1.1 mogen worden geaccepteerd op een stortplaats voor inerte afvalstoffen;

  • b. afvalstoffen die ingevolge voorschrift 2.1 mogen worden geaccepteerd op een stortplaats voor niet-gevaarlijke afvalstoffen en voldoen aan de in tabel 3.1 voor opgeloste organische koolstof aangegeven waarde;

  • c. gevaarlijke afvalstoffen waarvan de waarden van de parameters, genoemd in de tabellen 3.1 en 3.2, gelijk zijn aan of kleiner zijn dan de bij die parameters aangegeven waarden.

Voorschrift 3.2

  • 1. Op verzoek van de aanvrager van de vergunning of de vergunninghouder kan het bevoegd gezag voor een daarbij aangegeven afvalstof in de vergunning drie maal zo hoge waarden vaststellen als de in de tabellen 3.1 en 3.2 aangegeven waarden van de parameters, indien de emissies van de stortplaats voor gevaarlijke afvalstoffen, waaronder de emissie van percolaat, op basis van een bij dat verzoek gevoegde risicoanalyse geen extra risico’s zullen opleveren voor het milieu.

  • 2. Het eerste lid geldt niet voor de in de tabel 3.1 aangegeven waarde voor opgeloste organische koolstof (DOC) en de in tabel 3.2 aangegeven waarde voor gewichtsverlies bij gloeien (LOI) of totaal organische koolstof (TOC).

  • 3. Het bevoegd gezag kan in afwijking van de in tabel 3.2 aangegeven waarde voor totaal organische koolstof (TOC) in de vergunning bepalen dat een hogere waarde wordt toegestaan, mits voor opgeloste organische koolstof (DOC) een waarde van 1.000 mg/kg droge stof niet overschreden wordt bij L/S=10 l/kg en bij de pH-waarde van het materiaal zelf dan wel een pH-waarde tussen 7,5 en 8.

Tabel 3.1

Parameters

Waarde bij L/S=10 l/kg

Mg/kg droge stof

As

25

Ba

300

Cd

5

Cr totaal

70

Cu

100

Hg

2

Mo

30

Ni

40

Pb

50

Sb

5

Se

7

Zn

200

Chloride

25.000

Fluoride

500

Sulfaat

50.000

Opgeloste organische koolstof (DOC)*

1000

Totaal opgeloste vaste stoffen (TDS)**

100.000

* als afvalstoffen bij hun eigen pH-waarde niet aan de waarde voor opgelost organische koolstof voldoen, is testen bij L/S=10 l/kg en een pH-waarde tussen 7,4 en 8.0 toegestaan, mits daarbij voor opgeloste organische koolstof (DOC) een waarde van 1.000 mg/kg droge stof niet wordt overschreden. De opgelost organische koolstof wordt vastgesteld overeenkomstig EN 14429: Karakterisering van afval – Uitloogproef ter karakterisering – Invloed van pH op uitloging door middel van initiële toevoeging van zuur/base.

** De waarden voor totaal opgeloste vaste stoffen (TDS) kunnen als alternatief voor de waarden voor sulfaat en chloride worden gebruikt

Tabel 3.2

Parameter

Waarden

LOI*

10% (gewichtsprocent)

Totaal organische koolstof (TOC)

6% (gewichtsprocent)

* Er kan een keuze gemaakt worden tussen LOI of totaal organische koolstof (TOC). In ieder geval moet één van deze parameters worden gebruikt.

Onderdeel 4. Afvalstoffen op een ondergrondse stortplaats

Voorschrift 4.1

  • 1. Op een ondergrondse stortplaats mogen afvalstoffen slechts worden geaccepteerd, indien:

    • a. deze niet behoren tot een in onderdeel 2.1 van bijlage A bij beschikking nr. 2003/33/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 december 2002 tot vaststelling van criteria en procedures voor het aanvaarden van afvalstoffen op stortplaatsen overeenkomstig artikel 16 en bijlage II van Richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen (Pb EG L 11) aangewezen categorie,

    • b. deze in overeenstemming zijn met de veiligheidsbeoordeling, bedoeld in artikel 5a, onder c, van het Stortbesluit bodembescherming van die stortplaats,

    • c. voor zover het een ondergrondse stortplaats voor inerte afvalstoffen betreft, de afvalstoffen ingevolge voorschrift 1.1 mogen worden geaccepteerd op een stortplaats voor inerte afvalstoffen, en

    • d. voor zover het een ondergrondse stortplaats voor niet-gevaarlijke afvalstoffen betreft, de afvalstoffen ingevolge voorschrift 1.2 mogen worden geaccepteerd op een stortplaats voor niet-gevaarlijke afvalstoffen.

  • 2. Een wijziging van onderdeel 2.1 van bijlage A van de in het eerste lid bedoelde beschikking gaat voor de toepassing van het eerste lid, onder a, gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.