Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen

Geraadpleegd op 21-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 02-07-2002 en zichtdatum 02-07-2002.
Geldend van 02-07-2002 t/m 12-08-2004

Besluit van 8 december 1997, houdende een stortverbod binnen inrichtingen voor aangewezen categorieën van afvalstoffen (Besluit stortverbod afvalstoffen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 4 november 1997, nr. MJZ97566861, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op de artikelen 8.44, eerste, vierde en zesde lid, van de Wet milieubeheer;

De Raad van State gehoord (advies van 26 november 1997, nr. W08.97.0711);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 4 december 1997, nr. MJZ97580608, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Paragraaf 1. Stortverboden

Artikel 1

  • 1 Het is verboden in inrichtingen behorende tot een van de categorieën die zijn aangewezen in bijlage I behorende bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, de navolgende categorieën van afvalstoffen te storten:

    • 1. accu's;

    • 2. batterijen;

    • 3. gasontladingslampen of onderdelen daarvan;

    • 4. kwikhoudende thermometers of onderdelen daarvan;

    • 5. oliefilters;

    • 6. afvalstoffen, aangewezen in de bijlage bij beschikking nr. 2000/532/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 3 mei 2000 houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende afvalstoffen en Beschikking 94/904/EG van de Raad van de Europese Unie tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PbEG L 226/3) met een van de afvalstoffencodes 18 01 01, 18 01 02, 18 01 03*, 18 01 04, 18 01 06*, 18 01 07, 18 01 08*, 18 01 09, 18 01 10*, 18 02 01, 18 02 02*, 18 02 03, 18 02 05*, 18 02 07*, 18 02 08, 20 01 31* of 20 01 32;

    • 7. verpakkingen van chemicaliën;

    • 8. andere verpakkingen dan verpakkingen van chemicaliën;

    • 9. papier of karton;

    • 10. groente-, fruit- en tuinafval;

    • 11.

      • a. koel- of vriesapparatuur;

      • b. verwarmingsapparatuur;

      • c. warmwaterapparatuur;

      • d. was- of wasdroogapparatuur;

      • e. apparatuur voor koken, bakken of braden;

      • f. geluidsapparatuur;

      • g. beeldontvangstapparatuur;

      • h. computers;

      • i. papierbedrukkende apparatuur;

      • j. telecommunicatie-apparatuur;

      • k. elektrische of elektronische oplaadapparatuur;

      • l. elektrische of elektronische keukenapparatuur;

      • m. elektrisch of elektronische gereedschap;

      • n. andere elektrische of elektronische huishoudelijke apparatuur;

    • 12. oxykalkslik;

    • 13. kunststofafval dat vrijkomt in de vorm van procesafval, produktieafval of produktafval, afkomstig van de rubber- of kunststofverwerkende industrie;

    • 14.

      • a. kunststofafval, afkomstig van toepassing van folies in landbouw;

      • b. kunststofafval, afkomstig van toepassing van folies in tuinbouw;

    • 15. banden, afkomstig van motorrijtuigen en aanhangwagens als bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994;

    • 16. autowrakken als bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, of onderdelen daarvan;

    • 17. [Red: dit onderdeel is nog niet in werking getreden;]

    • 18. vliegas die resteert na verbranding in een inrichting die uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor het verbranden van huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen in een roosteroven of een wervelbedoven;

    • 19. bouw- en sloopafval en residuen, afkomstig van het bewerken van bouw- en sloopafval;

    • 20. zeefzand;

    • 21. straalgrit;

    • 22. houtafval;

    • 23. slib, afkomstig van inrichtingen voor het biologisch zuiveren van afvalwater;

    • 24. grond welke verontreinigingen bevat die de interventiewaarden als bedoeld in tabel 1 van de bijlage behorende bij de Circulaire Streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering te boven gaan;

    • 25. plantaardig afval, afkomstig van land- of tuinbouw;

    • 26. veilingafval;

    • 27. marktafval;

    • 28. plantsoen- of groenafval;

    • 29. drijfafval;

    • 30.

      • a. huishoudelijke afvalstoffen;

      • b. deelstromen, afkomstig van het scheiden of sorteren van huishoudelijke afvalstoffen;

      • c. residuen, afkomstig van het bewerken, anders dan door middel van scheiden of sorteren, of verwerken van deelstromen als bedoeld onder b;

    • 31.

      • a. kantoor-, winkel- of dienstenafval;

      • b. deelstromen, afkomstig van het scheiden of sorteren van kantoor-, winkel- of dienstenafval;

      • c. residuen, afkomstig van het bewerken, anders dan door middel van scheiden of sorteren, of verwerken van deelstromen als bedoeld onder b;

    • 32.

      • a. industrieel afval, dat naar aard of samenstelling overeenkomt met categorie 31, onder a;

      • b. deelstromen, afkomstig van het scheiden of sorteren van industrieel afval als bedoeld onder a;

      • c. residuen, afkomstig van het bewerken, anders dan door middel van scheiden of sorteren, of verwerken van deelstromen als bedoeld onder b;

    • 33. vloeibare afvalstoffen;

    • 34. afvalstoffen die ontplofbaar, corrosief, oxiderend, licht ontvlambaar of ontvlambaar zijn, zoals omschreven in bijlage III bij richtlijn nr. 91/689/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PbEG L 377);

    • 35. niet-geïdentificeerde of nieuwe chemische stoffen, die afkomstig zijn van onderzoek, ontwikkelingsactiviteiten of onderwijs en waarvan de effecten op de volksgezondheid of het milieu niet bekend zijn.

  • 2 Het verbod als bedoeld in het eerste lid, onder 1 tot en met 11, geldt alleen voor zover deze afvalstoffen afzonderlijk zijn ingezameld of afgegeven.

  • 3 Een wijziging van de in het eerste lid, onderdeel 34, bedoelde bijlage gaat voor de toepassing van dat onderdeel gelden met ingang van de dag waarop aan de betreffende wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

Artikel 2

Het in artikel 1 gestelde verbod geldt niet met betrekking tot afvalstoffen, behorende tot de categorieën, genoemd in artikel 1:

  • a. onder 8, voor zover het schoongespoelde verpakkingen van bestrijdingsmiddelen betreft;

  • b. [Red: dit onderdeel is nog niet in werking getreden;]

  • c. onder 19, voor zover het niet herbruikbaar en niet verbrandbaar bouw- en sloopafval, onderscheidenlijk niet herbruikbare en niet verbrandbare residuen afkomstig van het bewerken van bouw- en sloopafval al bedoeld in artikel 6 betreft, dat wordt aangeboden door een persoon, die daartoe gemachtigd, een krachtens artikel 5 vastgesteld merkteken voert;

  • d. onder 19, voor zover het bouw- of sloopafval betreft, dat is verontreinigd met asbest als bedoeld in het Asbestverwijderingsbesluit, en voldaan is aan de eisen van dat besluit;

  • e. onder 21, voor zover het niet reinigbaar straalgrit als bedoeld in artikel 7 betreft;

  • f. onder 24, voor zover deze:

    • 1°. worden aangeboden onder overlegging van een advies van de Service Centrum Grond, waaruit blijkt dat de grond niet reinigbaar is, of

    • 2°. behoren tot een bij de Regeling beoordeling reinigbaarheid grond bodemsanering aangewezen categorie, waarvoor een adviesaanvrage aan de Service Centrum Grond achterwege kan blijven omdat de grond niet reinigbaar is.

Artikel 3

Artikel 4

  • 1 In afwijking van artikel 1 kan het bevoegd gezag bij het verlenen of wijzigen van een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer in de daaraan te verbinden voorschriften bepalen dat het in artikel 1 gestelde verbod niet geldt met betrekking tot het storten van afvalstoffen, behorende tot een daarbij aangewezen, in dat artikel genoemde categorie, voor zover dat in het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen noodzakelijk is, in gevallen waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

    • a. een tijdelijke stagnatie optreedt in de afzetmogelijkheden van een produkt dat is verkregen door be- of verwerking van de betrokken afvalstoffen, terwijl daarvoor geen andere be- of verwerkingsmogelijkheid beschikbaar is, of

    • b. een tijdelijk gebrek aan beheersmogelijkheden voor de betrokken afvalstoffen bestaat of ontstaat, of

    • c. door een ongewoon voorval het op een andere wijze beheren van de betrokken afvalstoffen niet mogelijk is.

  • 2 Indien het bevoegd gezag toepassing geeft aan het eerste lid, zendt het een afschrift van de vergunning aan Onze Minister.

  • 3 Het bevoegd gezag stemt slechts in met de toepassing van een op grond van het eerste lid in de vergunning opgenomen voorschrift, voor zover Onze Minister verklaart dat geen andere wijze van afvalbeheer mogelijk is.

  • 4 Onze Minister wijst bij ministeriële regeling de gegevens aan, die het bevoegd gezag ten behoeve van het toepassen van het derde lid aan hem verstrekt. Onze Minister kan categorieën van gevallen aanwijzen, waarin het tweede en het derde lid niet van toepassing zijn.

  • 6 Het bevoegd gezag verbindt aan de vergunning geen voorschrift als bedoeld in het eerste lid, indien daardoor strijd zou ontstaan met het ingevolge artikel 11b bepaalde.

Artikel 5

Degene die voldoet aan de eisen ter zake van het bewerken van bouw- en sloopafval en residuen afkomstig van het bewerken van bouw- en sloopafval, zoals die zijn gesteld door een door de Raad voor Accreditatie erkende certificatie-instelling, is gemachtigd een merkteken te voeren dat daartoe door Onze Minister bij ministeriële regeling is vastgesteld. Onze Minister kan voor verschillende categorieën van gevallen verschillende merktekens vaststellen.

Artikel 6

  • 1 Bij ministeriële regeling geeft Onze Minister de gevallen aan, waarin bouw- en sloopafval en residuen afkomstig van het bewerken van bouw- en sloopafval niet herbruikbaar zijn.

  • 2 Bij ministeriële regeling kan Onze Minister voorts de gevallen aangeven, waarin niet herbruikbaar bouw- en sloopafval en niet herbruikbare residuen afkomstig van het bewerken van bouw- en sloopafval niet verbrandbaar zijn.

Artikel 7

Bij ministeriële regeling geeft Onze Minister de gevallen aan, waarin straalgrit niet reinigbaar is.

Artikel 11

Voor een inrichting waarvoor een verbod als bedoeld in de artikelen 1 of 3 gaat gelden en waarin onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop dat verbod gaat gelden, handelingen plegen te worden verricht, als waarop dat verbod betrekking heeft, blijft dat verbod met betrekking tot die handelingen buiten toepassing gedurende 3 maanden na dat tijdstip.

Paragraaf 2. Bepalingen met betrekking tot stortplaatsen

Artikel 11a

  • 1 In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • a. stortplaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 8.47, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer;

    • b. behandeling: fysische, thermische, chemische of biologische processen, met inbegrip van het sorteren, die de eigenschappen van de afvalstoffen zodanig veranderen dat het volume of de gevaarlijke eigenschappen worden gereduceerd, de behandeling wordt vergemakkelijkt of de nuttige toepassing wordt bevorderd;

    • c. inerte afvalstoffen: onbrandbare afvalstoffen die geen significante fysische, chemische of biologische veranderingen ondergaan.

  • 2 De bij of krachtens dit besluit gestelde voorschriften ter uitvoering van richtlijn nr. 1999/31/EG van de Raad van de Europese Unie van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (PbEG L 182), zijn, met uitzondering van de artikelen waarvoor op grond van de richtlijn vrijstelling kan worden gegeven, van overeenkomstige toepassing op een permanente afvalopslagvoorziening in diepe onderaardse ruimten.

  • 3 Een wijziging van de in het tweede lid bedoelde richtlijn gaat voor de toepassing van dat lid gelden met ingang van de dag waarop aan de betreffende wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

Artikel 11b

  • 1 Het bevoegd gezag verbindt aan een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voor een stortplaats, voorschriften, inhoudende een verbod op de stortplaats afvalstoffen te accepteren:

    • a. die niet zijn behandeld;

    • b. die niet voldoen aan de criteria, die in bijlage I, behorende bij dit besluit, zijn aangegeven voor de acceptatie op een stortplaats van de desbetreffende klasse.

  • 2 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, geldt niet ten aanzien van:

    • a. inerte afvalstoffen: indien de behandeling technisch niet realiseerbaar is;

    • b. andere afvalstoffen: indien de behandeling niet bijdraagt aan het beperken van de negatieve gevolgen van het storten voor de volksgezondheid of het milieu.

  • 3 Onze Minister stelt nadere regels met betrekking tot de acceptatie van geconditioneerde gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in bijlage I, behorende bij dit besluit.

Artikel 11c

  • 1 Aan de vergunning verbindt het bevoegd gezag verder voorschriften of beperkingen, waarin ten minste is opgenomen:

    • a. tot welke van de hierna volgende klassen de stortplaats, dan wel de onderscheiden delen van de stortplaats, behoort:

      • 1°. stortplaats voor gevaarlijke afvalstoffen,

      • 2°. stortplaats voor niet-gevaarlijke afvalstoffen,

      • 3°. stortplaats voor inerte afvalstoffen;

    • b. een lijst van de afvalstoffen die op de stortplaats of het desbetreffende deel van de stortplaats worden gestort;

    • c. de hoeveelheid afvalstoffen die ten hoogste op de stortplaats wordt gestort;

    • d. de verplichting voor degene die de stortplaats drijft, om het bevoegd gezag onverwijld overeenkomstig bijlage II in kennis te stellen van een weigering om de afvalstoffen te accepteren, en

    • e. maatregelen voor het voorkomen of beperken van overlast en risico's ten gevolge van:

      • stank en stof,

      • zwerfvuil,

      • lawaai en verkeer,

      • vogels, ongedierte en insekten,

      • aërosolen, en

      • brand.

  • 2 Ten aanzien van de toegankelijkheid van de stortplaats verbindt het bevoegd gezag aan de vergunning:

    • a. voorschriften, inhoudende dat de omheining zodanig is dat vrije toegang tot de stortplaats niet mogelijk is, en

    • b. voorschriften, inhoudende een controle- en toegangssysteem dat bestaat uit een programma van maatregelen om illegaal storten van afvalstoffen op de stortplaats op te sporen of tegen te gaan.

  • 3 Voorts verbindt het bevoegd gezag aan een zodanige vergunning voorschriften, inhoudende dat ten minste eenmaal per jaar aan het bevoegd gezag verslag wordt uitgebracht over de soorten en hoeveelheden afvalstoffen die op de stortplaats zijn gestort.

Artikel 11d

Het bevoegd gezag verbindt aan de vergunning voor een stortplaats het voorschrift dat degene die de stortplaats drijft, bij het in ontvangst nemen van afvalstoffen de procedure volgt, die is aangegeven in bijlage II, behorende bij dit besluit.

Artikel 11e

  • 1 Het bevoegd gezag verbindt aan een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor een inrichting voor de opslag van afvalstoffen het voorschrift dat opslag van afvalstoffen is toegestaan voor een termijn van ten hoogste één jaar.

  • 2 Indien de vergunninghouder ten genoegen van het bevoegd gezag aantoont dat de opslag van afvalstoffen gevolgd wordt door nuttige toepassing van afvalstoffen, kan het bevoegd gezag, in afwijking van het eerste lid, aan een zodanige vergunning het voorschrift verbinden dat de opslag van afvalstoffen is toegestaan voor een termijn van ten hoogste drie jaar.

Paragraaf 3. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 12

Na inwerkingtreding van dit besluit:

  • a. berusten de krachtens het Besluit stortverbod afvalstoffen (Stb. 1995, 345) vastgestelde regels en andere besluiten op dit besluit;

  • b. worden de met toepassing van het Besluit stortverbod afvalstoffen (Stb. 1995, 345) vastgestelde regels en andere besluiten gelijkgesteld met regels onderscheidenlijk besluiten, vastgesteld met toepassing van dit besluit.

Artikel 13

Het Besluit stortverbod afvalstoffen (Stb. 1995, 345) wordt ingetrokken.

Artikel 14

  • 2 Artikel 2, onder a, vervalt met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 15

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 8 december 1997

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer a.i.,

A. Jorritsma-Lebbink

Uitgegeven de achttiende december 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Bijlage I. behorende bij artikel 11b, eerste lid, onder b, van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen

In deze bijlage wordt verstaan onder:

C3-afvalstoffen: gevaarlijke anorganische afvalstoffen waarvan de uitloogwaarde van de stoffen, genoemd in tabel 1 van deze bijlage, kleiner is dan of gelijk is aan de daarin bij die stoffen aangegeven waarden;

C2-afvalstoffen: gevaarlijke anorganische afvalstoffen waarvan de uitloogwaarde van de stoffen, genoemd in tabel 1 van deze bijlage, groter is dan de daarin bij die stoffen aangegeven waarden, met uitzondering van kwikhoudende afvalstoffen, onbewerkt arseensulfideslib en hardingszouten1;

geconditioneerde gevaarlijke afvalstoffen: gevaarlijke anorganische afvalstoffen die overeenkomstig de criteria gesteld bij de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 11b, derde lid, als geconditioneerd zijn aan te merken;

anorganische afvalstoffen: afvalstoffen met een gloeirest, bepaald overeenkomstig testmethode NEN 6620 (1986-11-01), van 90% of meer van de massa van een representatief monster.

Deel A. Acceptatiecriteria

Toewijzing afvalstoffen aan stortplaatsklassen

1. Gevaarlijke afvalstoffen die overeenkomstig deel B van deze bijlage zijn aan te merken als een C3-afvalstof kunnen slechts geaccepteerd worden op een stortplaats voor gevaarlijke afvalstoffen.

2. Gevaarlijke afvalstoffen die overeenkomstig deel B van deze bijlage zijn aan te merken als een C2-afvalstof kunnen slechts geaccepteerd worden op een C2-deponie.

3. Gevaarlijke afvalstoffen die overeenkomstig de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 11b, derde lid, zijn aan te merken als een geconditioneerde gevaarlijke afvalstof kunnen slechts worden geaccepteerd op een afzonderlijk deel van een stortplaats, dat niet beïnvloed kan worden vanuit andere delen van de stortplaats en voorzien is van een separate afvoer van het percolaat.

4. Alle overige afvalstoffen, niet zijnde gevaarlijke afvalstoffen kunnen worden geaccepteerd op een stortplaats voor niet-gevaarlijke afvalstoffen.

Deel B. Bepalingsmethoden en waarden waaraan getoetst moet worden

Bepaling van de uitloging m.b.v. de kolomproef (L/S = 1)

De kolomproef dient te worden uitgevoerd overeenkomstig NEN 7343 (1995-01-01). Bereken de cumulatieve emissie (L/S = 1) volgens NEN 7343 voor de in tabel 1 genoemde parameter en vergelijk de berekende emissie en de gemeten pH in het eluaat met de Uk-waarde van tabel 1.

Tabel 1 Uitlooggrenswaarden C2/C3

De waarden in de onderstaande tabel zijn de grenswaarden tussen C2- en C3-afvalstoffen. Indien in de kolomproef (zie punt 1) bij L/S = 1 één of meer van de onderstaande waarden wordt overschreden, dan is de afvalstof een C2-afvalstof. Wordt geen van de waarden overschreden en ligt de pH binnen het bereik dan is sprake van een C3-afvalstof.

Parameter

Uk mg/kg

Parameter

Uk mg/kg

As

9

Br

160

Ba

60

Cl

50 000

Cd

0,2

CN-totaal

5

Co

6

CN-vrij

3

Cr

30

F

280

Cu

10

SO4

80 000

Hg

0,1

   

Mo

3

   

Ni

10

   

Pb

25

   

Sb

0,8

   

Se

0,3

   

Sn

6

   

V

20

   

W

0,5

   

Zn

40

   
       

gem. pH (tot L/S = 1)

3 – 13

 

Bijlage II. behorende bij artikel 11d, van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen

Acceptatieprocedure

1. Degene die de stortplaats drijft, neemt de afvalstoffen alleen in ontvangst indien deze vergezeld gaan van ten minste de navolgende gegevens:

  • a. de datum van afgifte;

  • b. de naam en het adres van degene van wie de afvalstoffen afkomstig zijn;

  • c. de gebruikelijke benaming en de hoeveelheid van de afvalstoffen (voor baggerspecie in m3);

  • d. plaats en de wijze waarop de afvalstoffen worden afgegeven;

  • e. de wijze waarop de afvalstoffen worden verwijderd;

  • f. ingeval de afgifte geschiedt door tussenkomst van een ander die opdracht had de afvalstoffen naar hem te vervoeren: diens naam en adres en de naam en het adres van degene in wiens opdracht het vervoer geschiedt;

  • g. welke behandelingen hebben plaatsgevonden;

  • h. eventuele monstername (aantal monsters en wijze van monstername);

  • i. analyseresultaten om overeenkomstig bijlage I te kunnen beoordelen op welke stortplaatsklasse de afvalstoffen aanvaard kunnen worden.

2. Monsters worden ten minste één maand bewaard.

3. Ten behoeve van de acceptatie worden alle aangeboden afvalstoffen visueel gecontroleerd en gewogen.

Bij deze controle worden geregistreerd:

  • de datum en het tijdstip van de controle;

  • de resultaten van deze controle;

  • een omschrijving van de te accepteren afvalstoffen als vermeld onder punt 1, alsmede de hoeveelheid (in kg of in tonnen, voor baggerspecie de hoeveelheid in m3).

4. Indien er twijfel bestaat bij de exploitant of de aard, samenstelling of herkomst van de aangeboden afvalstoffen niet in overeenstemming is met de omschrijving als bedoeld in artikel 10.32, onder a, van de Wm, worden de aangeboden afvalstoffen uitgebreid gecontroleerd. De afvalstoffen worden hiervoor uitgespreid op een inspectievloer. Voor baggerspecie geldt dat bij twijfel de aanvoer gestaakt wordt en de onderdelen waarover twijfel bestaat nader worden onderzocht.

Bij de uitgebreide controle worden geregistreerd:

  • de datum en het tijdstip van de controle;

  • de resultaten van deze uitgebreide controle.

5. Afvalstoffen die niet in overeenstemming zijn met de omschrijving, bedoeld in artikel 10.32, onder a, van de Wet milieubeheer, en na uitgebreide controle niet aan de aanvaardingscriteria voldoen, worden geweigerd. Hiervan wordt een melding gedaan aan het bevoegd gezag overeenkomstig artikel 11c, eerste lid, onder d, van dit besluit. Deze melding bevat in ieder geval de naam van degene van wie de afvalstoffen afkomstig zijn, en een omschrijving van de aard en hoeveelheid van de niet-geaccepteerde afvalstoffen.

6. De op de stortplaats geaccepteerde afvalstoffen worden geregistreerd. Deze registratie omvat ten minste de onder punt 1, onder a tot en met f, genoemde gegevens, alsmede:

  • de locatie waar het afval vrijkomt,

  • stortvak en -laag waar de afvalstoffen zijn gestort.

  1. Deze van het C2-begrip uitgezonderde afvalstoffen zijn de zogenaamde C1-afvalstoffen. ^ [1]