Bijlage bij de Regeling vaststelling klasse-indeling onderhoudsspecie
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
1. Bemonstering
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
Bij de bemonstering wordt van de gehele te baggeren laag een monster genomen volgens
NEN 5742.
De bemonstering wordt uitgevoerd met behulp van een deugdelijk bemonsteringsapparaat.
Bij het baggeren van oppervlaktewateren als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede
lid, wordt, per compartiment van 500 meter of het gedeelte daarvan dat wordt gebaggerd,
één mengmonster samengesteld uit ten minste 10 steekmonsters (bemonsteringswijze A).
Bij het baggeren van oppervlaktewateren waarbij het voornemen bestaat om de specie
te verspreiden als zijnde onderhoudsspecie klasse 0 onderscheidenlijk klasse 1, wordt
per compartiment van 2,5 kilometer of het gedeelte daarvan dat wordt gebaggerd, één
mengmonster samengesteld uit ten minste 10 steekmonsters (bemonsteringswijze B).
Dit leidt tot de in onderstaand schema weergegeven wijze van bemonsteren.
|
Geen verdenking overschrijding
toetsingswaarden
|
verdenking overschrijding
toetsingswaarden
|
verspreiding als klasse 2
|
geen onderzoek
|
bemonstering A
|
verspreiding als kl. 0 of 1
|
bemonstering B
|
n.v.t.
|
De steekmonsters worden zigzag over de watergang genomen om de representativiteit
zo goed mogelijk te waarborgen.
De mengmonsters worden in het laboratorium samengesteld uit gelijke hoeveelheden uit
elk van de gehomogeniseerde individuele steekmonsters.
Voor monsterconservering (materiaal en bewaartemperatuur) wordt rekening gehouden
met de aanwijzingen van ontwerp NEN 5719 (1995).
2. Analyse
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
De volgende parameters worden ten minste onderzocht:
-
arseen, cadmium, chroom, koper, kwik, lood, nikkel, zink,
-
10 PAK
-
minerale olie
-
EOX
-
organisch stofgehalte, lutumgehalte, fractie kleiner dan 16mm
Indien verontreiniging wordt vermoed met polychloorbifenylen (PCB’s), organochloorbestrijdingsmiddelen
of een andere verontreiniging wordt daar ook op geanalyseerd.
Voor deze analyses worden, indien aanwezig, de genormaliseerde meetvoorschriften van
het Nederlands Normalisatie-Instituut (NNI) gebruikt.
De volgende NEN- en NVN-normen zijn thans beschikbaar:
-
2e-ontwerp NEN 5771. Bodem. Waterbodem. Bepaling van de gehalten aan polycyclische
aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) met hogedrukvloeistof-chromatografie (december
1994).
-
NEN 5772. Bodem. Waterbodem. Aanwijzingen voor de bepaling van het gehalte van zware
metalen en arseen met atomaire adsorptiespectrometrie (vlamtechniek) (mei 1992).
-
Ontwerp NEN 5718. Bodem. Bepaling van de gehalten aan organochloorbestrijdingsmiddelen
(OCB’s), chloorbenzenen en polychloorbifenylen (PCB’s) in waterbodem met behulp van
gaschromatografie (mei 1994).
-
Ontwerp NEN 5777. Bodem. Bepaling van het halogeengehalte afkomstig van niet-vluchtige,
met petroleumether en aceton extraheerbare organohalogeenverbindingen (EOX) in de
waterbodem met behulp van coulometrie (mei 1994).
-
NEN 5733. Bodem. Bepaling van het gehalte aan minerale olie in grond en waterbodem
met gaschromatografie (juli 1997).;
Organisch stofgehalte
Indien mogelijk wordt het percentage organische stof bepaald door berekening uit de
hoeveelheid organisch koolstof bepaald door toepassing van de elementair koolstofmethode.
Het percentage organische stof wordt dan berekend met de formule
% organische stof = 1.724 x % organisch koolstof.
In situaties waar de elementair-koolstof analyse niet beschikbaar is, wordt de berekening
van de organische stof afgeleid uit de gloeirest bepaald bij 600 ºC volgens NEN 6620.
Dit gebeurt met de formule
% organische stof = (100% - % gloeirest) x 0.90.
Lutum
De bepaling van lutum (minerale delen kleiner dan 2 mm) vindt plaats volgens NEN 5753.
Bij minder dan 20% deeltjes < 2 μm dient berekening van het percentage plaats te vinden
op basis van de bepaling van de minerale deeltjes < 16 μm. De minerale delen kleiner
dan 16 mm worden hierbij bepaald volgens NEN 5753 (pipet methode).
Het percentage lutum wordt in die gevallen als volgt vastgesteld: % lutum = 0.63 x
% minerale delen < 16 μm.
De bepaling van het percentage deeltjes < 16 μm is betrouwbaar tot een gehalte van
5%. Dit komt overeen met 3% lutum.
Zware metalen en arseen
De monsterontsluiting voor de analyse op zware metalen en arseen wordt uitgevoerd
op een deel van het analysemonster dat door proportionering van het laboratoriummonster
is verkregen. De ontsluiting en monsteranalyse op zware metalen, met uitzondering
van kwik, en arseen wordt uitgevoerd volgens ontwerp NEN 5772 (1992). De monsteranalyse
van kwik wordt uitgevoerd volgens ontwerp NEN 5764.
PAK's en PCB's
De analyse van PAK’s vindt plaats volgens 2e ontwerp NEN 5771 (1994).
De analyse van PCB’s vindt plaats volgens ontwerp NEN 5718.
Gelijkwaardige bepalingsmethoden
In plaats van de hierboven voorgeschreven meet- en bepalingsmethoden mag gebruik worden
gemaakt van meet- en bepalingsmethoden die door Raad voor Accreditatie (STERLAB) of
door een andere Europese laboratoriumaccreditatie-instelling, op basis van de Europese
norm (NEN) EN 45001 als gelijkwaardig aan de voorgeschreven werkwijze zijn aangemerkt.
3. Beoordeling
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
3.1. Voor elk afzonderlijk compartiment van de waterbodem waarvan een mengmonster
is genomen wordt de klasse-indeling van de te verwijderen onderhoudsspecie bepaald
aan de hand van onderstaande methode.
3.2. De gemeten gehalten in het monster worden omgerekend naar de gehalten in standaardbodem.
Deze omrekening wordt uitgevoerd met behulp van de volgende formule.
|
A + B x 25 + C x 10
|
Gst = Gg x
|
_____________________
|
|
A + B x % lutum + C x % org.stof
|
waarin:
Gst = gehalte van de betreffende stof, omgerekend naar standaardbodem [mg/kg of μg/kg];
Gg = gemeten gehalte van de betreffende stof [mg/kg of μg/kg];
% lutum gemeten of berekend percentage lutum [% d.s.];
% org. stof gemeten of berekend percentage organische stof [% d.s.];
A, B en C stofafhankelijke constanten zoals opgenomen in tabel 1.
Ten behoeve van de vaststelling van Gst voor organische parameters worden voor bodems
met een gemeten/berekend organisch stofgehalte van meer dan 30% respectievelijk minder
dan 2% organische stofgehalten van respectievelijk 30% en 2% aangehouden. Met dien
verstande dat bij de berekening van de streefwaarde, grenswaarde, toetsingswaarde
en interventiewaarde van ∑ 10 PAK in plaats van 2% 10% wordt aangehouden.
Tabel 1 Stofafhankelijke constanten ten behoeve van de berekening gecorrigeerde stofgehalten
in een baggerspeciemonster
Stof
|
A
|
B
|
C
|
As
|
15
|
0.4
|
0.4
|
Ba
|
30
|
5
|
0
|
Cd
|
0.4
|
0.007
|
0.021
|
Cr
|
50
|
2
|
0
|
Co
|
2
|
0.28
|
0
|
Cu
|
15
|
0.6
|
0.6
|
Hg
|
0.2
|
0.0034
|
0.0017
|
Pb
|
50
|
1
|
1
|
Mo
|
1
|
0
|
0
|
Ni
|
10
|
1
|
0
|
Zn
|
50
|
3
|
1.5
|
Organische micro-
verontreinigingen
|
|
|
|
0
|
0
|
1
|
Per parameter wordt het met behulp van bovenstaande formule het berekende gecorrigeerde
gehalte vergeleken met de streef-, grens- en toetsingswaarden voor de standaardbodem
zoals die zijn opgenomen in de bijlage bij het Besluit vrijstellingen stortverbod
buiten inrichtingen.
3.3. Op basis van deze vergelijking wordt voor elk van de geanalyseerde parameters
bepaald in welke klasse het monster zich voor de betreffende parameter bevindt.
3.4. EOX is een trigger voor de eventuele aanwezigheid van gechloreerde en andere halogeen verbindingen.
Overschrijding van de streefwaarde of toetsingswaarde van EOX leidt niet automatisch
tot de conclusie dat niet voldaan wordt aan de streef- of toetsingswaarde. Bij overschrijding
van de streef- of toetsingswaarde moet aanvullend (historisch of analytisch) onderzoek
worden gedaan naar de aanwezigheid van gechloreerde (en andere halogeen) verbindingen.
Indien deze parameters aanwezig zijn, worden ze meegenomen bij de klasse-indeling.
Wanneer voor één of meer van de parameters de interventiewaarde, als aangegeven in
tabel 2, wordt overschreden, wordt het mengmonster ingedeeld in klasse 4.
In de overige gevallen wordt het mengmonster als geheel ingedeeld in de hoogste van
de klassen waarin het monster zich voor de afzonderlijke parameters bevindt.
Uitgezonderd zijn:
-
1. indeling in klasse 1 ten gevolge van een overschrijding met een factor 2 van de streefwaarde
door ten hoogste 3 parameters bij analyse van minimaal 10 parameters en maximaal 19
parameters. De individueel te toetsen parameters liggen onder de tussenwaarde én onder
de toetsingswaarde. Het monster wordt dan als geheel ingedeeld in klasse 0.
Als één van de parameters die de streefwaarde overschrijdt DDT/DDE/DDD (som) of aldrin/dieldrin/endrin
(som) is, mag de streefwaarde voor deze parameter met een factor 3 worden overschreden.
Bij analyse van 20 parameters of meer mogen ten hoogste 4 parameters de streefwaarde
overschrijden met een factor 2.
De tussenwaarde wordt gedefinieerd als: ½ maal (streefwaarde + interventiewaarde).
-
2. indeling in klasse 2 ten gevolge van een overschrijding van de grenswaarde door maximaal
2 parameters met maximaal 50%. Het monster wordt dan als geheel ingedeeld in klasse
1.
-
3. indeling in klasse 3 ten gevolge van een overschrijding van de toetsingswaarde door
maximaal 2 parameters met maximaal 50%. Het monster wordt dan als geheel ingedeeld
in klasse 2.
De toegestane overschrijdingen bij punt 2 en 3 gelden niet voor de parameter ∑ 10
PAK. Zodra deze parameter de grenswaarde respectievelijk de toetsingswaarde overschrijdt
wordt het monster ingedeeld in klasse 2 respectievelijk klasse 3.
Indien bij onderzoek voor een parameter geen gehalte boven de bepalingsgrens wordt
gevonden, wordt de parameter niet betrokken bij de klasse-indeling.
Bij sommige parameters liggen de streef-, grens-, toetsings- of interventiewaarde
lager dan de bepalingsgrens. In de tabellen is dit aangegeven met een * en twee waarden.
De eerste waarde geeft de lange termijnwaarde aan, die bij verbetering van de analysemethoden
op basis van risico’s gehanteerd zou moeten worden. De tweede waarde betreft de waarde
waarop nu moet worden getoetst. Deze waarde is gebaseerd op de bepalingsgrens. Bij
overschrijding van deze, niet voor lutum en organisch stof gecorrigeerde, bepalingsgrens
vindt in deze gevallen overschrijding van de streef-, grens-, toetsings- of interventiewaarde
plaats.
Tabel 2 Overzicht interventiewaarden voor een standaardbodem, uitgaande van 25% lutum
en 10% humus (in mg/kg d.s. tenzij anders vermeld)
Parameter
|
CAS-nummer
|
Interventiewaarde
|
Anorganische parameters
|
1. Metalen
|
antimoon (Sb)
|
[7440-36-0]
|
15
|
arseen (As)
|
[7440-38-2]
|
55
|
barium (Ba)
|
[7440-39-3]
|
625
|
cadmium (Cd)
|
[7440-43-9]
|
12
|
chroom (Cr)
|
[7440-47-3]
|
380
|
cobalt (Co)
|
[7440-48-2]
|
240
|
koper (Cu)
|
[7440-50-8]
|
190
|
kwik (Hg)
|
[7439-97-6]
|
10
|
lood (Pb)
|
[7439-92-1]
|
530
|
molybdeen (Mo)
|
[7439-98-7]
|
200
|
nikkel (Ni)
|
[7440-02-0]
|
210
|
zink (Zn)
|
[7440-66-5]
|
720
|
2. Overige anorganische parameters
|
cyanide (vrij)
|
n.v.t.
|
20
|
cyanide-complex (pH >=5)(*)
|
n.v.t.
|
50
|
cyanide-complex (pH < 5) n.v.t.
|
650
|
|
thiocyanaten (som)
|
n.v.t.
|
20
|
|
|
|
Organische parameters
|
3. Aromatische stoffen
|
benzeen
|
[71-43-2]
|
1
|
ethylbenzeen
|
[100-41-4]
|
50
|
tolueen
|
[108-88-3]
|
130
|
xylenen (som)(*)
|
[95-47-6], [108-38-3], [106-42-3]
|
25
|
styreen (vinylbenzeen)
|
[100-42-5]
|
100
|
fenol
|
[108-95-2]
|
40
|
cresolen (som)(*)
|
[95-48-7], [108-39-4], [106-44-5]
|
5
|
o-dihydroxybenzeen (catechol)
|
[120-80-9]
|
20
|
m-dihydroxybenzeen (resorcinol)
|
[108-46-3]
|
10
|
p-dihydroxybenzeen (hydrochinon)
|
[123-31-9]
|
10
|
4. Polycylische aromatische koolwaterstoffen (PAK's)
|
v 10 PAK(*)
|
[91-20-3], [85-01-8], [120-12-7], [206-44-0], [56-55-3], [218-01-9], [207-08-9],
[50-32-8], [191-24-2], [193-39-5]
|
40
|
5. Gechloreerde koolwaterstoffen
|
a. (vluchtige) chloorkoolwaterstoffen
|
monochlooretheen (vinylchloride)
|
[75-01-4]
|
0,1/0,15(*)
|
dichloormethaan
|
[75-09-2]
|
10
|
1,1-dichloorethaan
|
[75-74-3]
|
15
|
1,2-dichloorethaan
|
[107-06-2]
|
4
|
1,1-dichlooretheen
|
[75-34-4]
|
#(*)
|
1,2-dichlooretheen (som cis en trans)
|
[156-59-2], [156-60-5]
|
1/1,2*(*)
|
trichloormethaan
|
[67-66-3]
|
10
|
1,1,1-trichloorethaan
|
[79-01-6]
|
15
|
1,1,2-trichloorethaan
|
[79-00-5]
|
#(*)
|
trichlooretheen (tri)
|
[79-01-6]
|
60
|
tetrachloormethaan (tetra)
|
[56-23-5]
|
1
|
tetrachlooretheen (per)
|
[127-18-4]
|
4
|
b. overige gechloreerde koolwaterstoffen
|
chloorbenzenen (som)(*)
|
[108-90-7], [95-50-1], [541-73-1], [106-46-7], [87-61-6], [120-82-1], [108-70-3],
[634-66-2], [634-90-2], [95-94-3], [608-93-5], [188-74-1]
|
30
|
chloorfenolen (som)(*)
|
[95-57-8], [108-43-0], [106-48-9], [576-24-9], [120-83-2], [583-78-8], [87-65-0],
[95-77-2], [591-35-5], [15950-66-0], [933-78-8], [933-75-5], [95-95-4], [88-06-2],
[609-19-18], [4901-51-3], [58-90-2], [935-95-5], [87-86-5]
|
10
|
S 7 PCB(*)
|
[7012-37-5], [35693-99-3], [37680-37-2], [35065-28-2], [35065-27-1], [35065-29-3],
[31508-00-6]
|
1
|
chlooranilinen (som)
|
[95-51-2], [108-42-9], [106-47-8]
|
#(*)
|
6. Bestrijdingsmiddelen
|
a. organochloor-bestrijdingsmiddelen
|
aldrin/dieldrin/endrin (som)
|
[390-00-2], [60-57-1], [72-20-8]
|
4
|
chloordaan
|
[57-74-9]
|
4
|
DDT/DDE/DDD (som)(*)
|
[72-54-9], [53-19-0], [784-02-6], [72-54-8], [3424-82-6], [50-29-3]
|
4
|
a-endosulfan
|
[115-29-7]
|
4
|
HCH (som)(*)
|
[319-84-6], [319-85-7], [58-89-9], [319-86-8]
|
2
|
heptachloor
|
[76-44-8]
|
4
|
heptachloorepoxide (som)
|
[ 280044-83-9], [1024-5703]
|
4
|
b. overige bestrijdingsmiddelen
|
organotinverbindingen (som)(*)
|
n.v.t.
|
2,5
|
atrazine
|
[1912-24-9]
|
6
|
carbaryl
|
[63-25-2]
|
5
|
carbofuran
|
[1563-66-2]
|
2
|
maneb
|
[1247-38-2]
|
35
|
7. Overige organische parameters
|
cyclohexanon
|
[108-94-1]
|
45
|
ftalaten (som)
|
n.v.t.
|
60
|
minerale olie(*)
|
n.v.t.
|
5000
|
pyridine
|
[110-86-1]
|
0,5
|
tetrahydrofuran
|
[109-99-9]
|
2
|
tetrahydrothiofeen
|
[110-01-0]
|
90
|
3.5. De te verwijderen onderhoudsspecie in het waterbodemcompartiment waaruit het
mengmonster is verkregen wordt ingedeeld in de klasse die op bovenstaande wijze is
vastgesteld voor het mengmonster.