Op 10 mei 1994 resp. 1 januari 1995 zijn de bepalingen van de saneringsregeling van
de Wet bodembescherming in werking getreden. Op 22 december 1994 werd de Circulaire inwerkingtreding saneringsregeling
Wet bodembescherming (tweede fase) aan u toegezonden met als doel beschrijving van
het interimbeleid – in afwachting van een aantal uitvoeringsregelingen – en ter verduidelijking
van de wetsbepalingen.
In vervolg op de inwerkingtreding van de saneringsregeling, is door mijn ministerie
in samenwerking met het Interprovinciaal Overleg, het grote-stedenoverleg en de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten een proces van beleidsvernieuwing bodemsanering (BEVER)
gestart met als doel verbetering van het milieurendement van en draagvlak voor bodemsanering.
Daarnaast besloot het kabinet in 1996 tot de uitvoering van een interdepartementaal
beleidsonderzoek bodemsanering (Heroverweging), met als doel een rendementsverbetering
van de beschikbare middelen.
Deze processen hebben geleid tot een kabinetsstandpunt over de vernieuwing van het
bodemsaneringsbeleid (BEVER/IBO). Daarin is een koerswijziging aangegeven die het
volgende inhoudt:
-
– het goedkoper maken van saneren door de saneringsmaatregelen af te stemmen op het
gewenste gebruik (functiegericht en kosteneffectief saneren); de saneringsbenadering
’herstel multifunctionaliteit, tenzij’ wordt hiermee voor gevallen van verontreiniging
die zijn ontstaan vóór 1 januari 1987, verlaten;
-
– vergroting van de marktdynamiek door het financieringsstelsel te wijzigen en ook anderszins
stimulansen voor meer marktinvesteringen in bodemsanering te creëren;
-
– verbreden van het draagvlak voor saneren door bodemsanering te integreren in maatschappelijke
processen en zo de betrokkenheid en bijdragen van doelgroepen te stimuleren (externe
integratie) en procedures te stroomlijnen.
In een totaalpakket van beleidsmaatregelen wordt de koerswijziging nader uitgewerkt.
De aanbevelingen uit het interdepartementaal beleidsonderzoek (Heroverweging) bodemsanering
en het gedachtegoed van BEVER staan daarbij centraal. De uitwerking van de nieuwe
saneringsdoelstelling vindt plaats in relatie tot de ontwikkeling van actief bodembeheer.
De uitwerking gaat gepaard met (externe) integratie en verdere ontwikkeling van flankerend
financieel, fiscaal en juridisch instrumentarium alsmede met een veranderende organisatie
en verdeling van taken tussen overheden.
Actiepunt 7 uit kabinetsstandpunt BEVER/IBO houdt onder meer in het aanpassen van
de ’Circulaire inwerkingtreding saneringsregeling Wet bodembescherming (tweede fase)’.
Dit actiepunt dient ter ondersteuning van de bepleite verbreding van het draagvlak
voor de saneringsoperatie. In het BEVER-proces is naar voren gekomen dat behoefte
bestaat aan eenvoudiger procedures en aan het expliciteren van de ruimte die binnen
de huidige wetgeving bestaat. De wens was de Circulaire inwerkingtreding saneringsregeling
Wet bodembescherming (tweede fase) – voor zover mogelijk binnen de huidige wetgeving
– aan de gewijzigde inzichten en aan de praktijk aan te passen. De voorliggende circulaire
dient derhalve ter vervanging van de Circulaire inwerkingtreding saneringsregeling
Wet bodembescherming (tweede fase) en is de eerste concretiseringsstap van genoemd
kabinetsstandpunt.
Het kader voor deze circulaire is de vigerende wetgeving.
In deze circulaire kan op de verdere uitwerking van het kabinetsstandpunt derhalve
nog niet worden vooruitgelopen.
De verdere uitwerking van het kabinetsstandpunt vergt immers een aanpassing van wet-
en regelgeving en deze dient in zorgvuldig overleg tussen alle betrokken partijen
tot stand te komen. Hierop vooruitlopen zou een inbreuk op dit proces betekenen. Wel
is getracht deze circulaire in de ’geest’ van het kabinetsstandpunt te formuleren.
Concretisering van de overige actiepunten van het kabinetsstandpunt wordt in overleg
met diverse actoren uitgevoerd. Zodra dit mogelijk is, zal ik u daarover nader informeren.
Hoewel de strekking van deze circulaire een beperkte is, moet de waarde ervan voor
de bodemsaneringspraktijk niet worden onderschat. Door middel van deze circulaire
wordt immers, binnen de bestaande wettelijke regeling, ruimte gegeven aan het bevoegd
gezag om bij de milieuhygiënische beoordeling van bodemverontreiniging rekening te
houden met lokale omstandigheden en met de behoefte aan maatwerk. Daardoor is deze
circulaire ook van belang voor derden die sanering in eigen beheer uitvoeren. Tegelijkertijd
wordt van het bevoegd gezag verwacht dat zij concreet invulling geven aan de hen geboden
beleidsruimte. Die invulling kan plaats hebben in de vorm van een gezamenlijk document
van het bevoegd gezag, dan wel in afzonderlijke documenten per bevoegd gezag. Het
betreft met name de volgende onderwerpen: de te volgen besluitvormingsprocedures,
inspraak, ongewone voorvallen, de projectmatige aanpak van bodemverontreiniging in
relatie tot de gevalsdefinitie, het toepassen van het beleid ten aanzien van locatiespecifieke
omstandigheden en de wijze waarop gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid tot cofinanciering.
Het ligt voor de hand dat bij de bedoelde invulling van de beleidsruimte door het
bevoegd gezag, ook andere actoren worden betrokken.
De rol van ondergetekende met betrekking tot deze circulaire is de rol van politiek
verantwoordelijke voor de saneringsoperatie en dan met name het behalen van de NMP-3
doelstelling.
In het kabinetsstandpunt is een beleidswijziging voorgesteld die zich richt op het
wegnemen van stagnatie en het bevorderen van het milieurendement van de bodemsaneringsoperatie.
Minder stagnatie draagt bij aan economische groei waarmee middelen gegenereerd worden
die toekomstige generaties in staat stellen – met eventueel ontwikkelde goedkopere
saneringstechnieken – de bodemkwaliteit verder te verbeteren. Op het moment dat de
bodem geschikt moet zijn voor een gevoeliger bestemming kan aanvullende sanering noodzakelijk
zijn. Zo wordt in die gevallen op termijn de bodem verder schoon gemaakt.
Voor 2005 moet de bodemkwaliteit landsdekkend in kaart worden gebracht (bijvoorbeeld
door middel van bodemkwaliteitskaarten) als onderdeel van actief bodembeheer en dat
de bodem blijvend wordt beheerd.
Vanuit die rol worden, onder meer in deze circulaire, kaders gesteld voor het bevoegd
gezag aan de hand waarvan zij saneringen en de daaraan voorafgaande onderzoeken beoordelen.