Regeling bemonstering en analyse overige organische meststoffen

[Regeling vervallen per 01-01-2008.]
Geraadpleegd op 03-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2004.
Geldend van 01-11-1998 t/m 31-12-2004

Regeling bemonstering en analyse overige organische meststoffen

De minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Handelende in overeenstemming met de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op de artikelen 8 en 16 van het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen;

Besluit:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2008]

Deze regeling neemt de terminologie over van het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen en verstaat voorts onder:

a. het Besluit:

het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen;

b. overige organische meststoffen:

zuiveringsslib, compost en zwarte grond als bedoeld in het Besluit;

c. bemonstering:

bemonstering van overige organische meststoffen of de bodem als bedoeld in de artikelen 8 en 16 van het Besluit;

d. analyse:

analyse van monsters van overige organische meststoffen of bodemmonsters als bedoeld in de artikelen 8 en 16 van het Besluit;

e. Rijkstoezichthouder:

de directeur van het Rijkskwaliteitsinstituut voor Land- en Tuinbouwprodukten (RIKILT);

f. de Stichting:

de Stichting voor de Erkenning van Laboratoria en inspectie-instellingen (STERLAB) te Rotterdam;

g. onderzoekslaboratorium:

laboratorium waar analyse van monsters van overige organische meststoffen en van bodemmonsters plaatsvindt;

h. partij:

een hoeveelheid van eenzelfde soort overige organische meststoffen, die een eenheid vormt en waarvan wordt aangenomen dat deze uniforme eigenschappen of hoedanigheden bezit;

i. tapmonster:

een door middel van aftappen uit een bewegende stroom uit een partij genomen hoeveelheid;

j. steekmonster:

een door het nemen van één of meer grepen op een punt uit de partij of uit de bodem genomen hoeveelheid;

k. inzendmonster:

een monster dat uit tapmonsters of steekmonsters is vervaardigd en dat aan het onderzoeks-laboratorium wordt ingezonden;

l. laboratoriummonster:

monster dat uit een inzendmonster is vervaardigd door homogenisering en proportionering overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage I;

m. analysemonster:

monster dat uit een laboratoriummonster is vervaardigd door een voorbehandeling uit te voeren als bedoeld in de bij deze regeling behorende bijlage I;

n. monsterontsluiting:

het zodanig bewerken van analysemonsters door middel van chemische destructie dat in het aldus ontstane destruaat chemische analyse ter bepaling van de gehalten aan de analyten, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit, en, wat monsters van compost betreft, van het gehalte aan stikstof mogelijk is;

o. monsteranalyse:

het analyseren van het destruaat op de gehalten aan de analyten, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit, en, wat monsters van compost betreft, op het gehalte aan stikstof, volgens de analysemethode, bedoeld in bijlage I bij deze regeling.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2008]

Een onderzoekslaboratorium moet zijn erkend door de Stichting en na erkenning periodiek worden gecontroleerd door de Stichting, overeenkomstig het door de Stichting ten behoeve van de erkenning van laboratoria gehanteerde systeem.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2008]

  • 1 Een onderzoekslaboratorium dient zich te registreren bij de Rijkstoezichthouder.

  • 2 De registratie dient te geschieden door middel van het doen toekomen aan de Rijkstoezichthouder van een formulier, overeenkomstig het model in de bij deze regeling behorende bijlage II; het formulier dient vergezeld te gaan van een gewaarmerkt afschrift van het document waaruit de in artikel 2 bedoelde erkenning blijkt.

  • 3 Indien aan de in het tweede lid genoemde voorwaarden is voldaan ontvangt het onderzoekslaboratorium van de Rijkstoezichthouder een bevestiging van ontvangst, overeenkomstig het model in de bij deze regeling behorende bijlage II, welke geldt als bewijs van registratie.

  • 4 De registratie wordt ingetrokken indien het laboratorium na de in artikel 4 bedoelde periode niet in het bezit is van een erkenning van de Stichting, dan wel indien de erkenning van het onderzoekslaboratorium door de Stichting wordt ingetrokken, dan wel indien het onderzoekslaboratorium naar het oordeel van de Rijkstoezichthouder niet naar behoren aan de bij deze regeling gestelde voorschriften voldoet.

  • 5 Het in het tweede en derde lid bedoelde formulier ligt ter inzage in de bibliotheek van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en is op verzoek verkrijgbaar bij het Bureau Heffingen te Assen.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2008]

Voor een onderzoekslaboratorium dat op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling niet in het bezit is van de in artikel 2 bedoelde erkenning, geldt voor het verkrijgen van een zodanige erkenning een periode van twee jaren, te rekenen vanaf dat tijdstip, gedurende welke het onderzoekslaboratorium onverkort moet voldoen aan de bij of krachtens het Besluit gestelde regels omtrent het verrichten van bemonsteringen en analyses.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2008]

  • 1 Bemonstering en analyse van overige organische meststoffen, alsmede toetsing van de analysegegevens, dienen te geschieden volgens de voorschriften en methoden, opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage I.

  • 2 Bemonstering en analyse van de bodem, alsmede toetsing van de analysegegevens, dienen te geschieden volgens de voorschriften en methoden, opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage I.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-01-2008]

  • 1 Naar aanleiding van de analyse van een monster van overige organische meststoffen wordt een analyserapport opgemaakt, waarin ten minste is opgenomen:

    • -

      de naam van de producent van de overige organische meststoffen;

    • -

      het gehalte aan stikstof in compost, alsmede de samenstelling en de eigenschappen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit, van de onderzochte overige organische meststoffen;

    • -

      of al dan niet aan de eisen die het Besluit stelt met betrekking tot de samenstelling van overige organische meststoffen is voldaan;

    • -

      de naam van het onderzoekslaboratorium dat de analyse heeft verricht.

  • 2 Het onderzoekslaboratorium zendt een afschrift van het analyserapport aan de Rijkstoezichthouder.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-01-2008]

  • 1 Naar aanleiding van de analyse van een monster van de bodem wordt een analyserapport opgemaakt, waarin ten minste is opgenomen:

    • -

      een kadastrale of topografische aanduiding van het perceel waarop de bemonstering werd verricht;

    • -

      de naam van degene die zuiveringsslib dan wel compost op het betreffende perceel gebruikt;

    • -

      de hoedanigheid en samenstelling van de bodem van het betreffende perceel, als bedoeld in de bij het Besluit behorende bijlage IV;

    • -

      of de bodem al dan niet voldoet aan de eisen die het Besluit in verband met het gebruik van zuiveringsslib en compost daarop stelt;

    • -

      de naam van het onderzoekslaboratorium dat de analyse heeft verricht.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-01-2008]

De kosten verbonden aan monsterneming en analyse van overige organische meststoffen dan wel de bodem zijn voor rekening van de producent respectievelijk de gebruiker van de overige organische meststoffen.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-01-2008]

De artikelen van deze regeling treden in werking op een bij ministeriële regeling te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-01-2008]

De Regeling van 25 juni 1992 (Stcrt. 122), houdende Regeling bemonstering en analyse overige organische meststoffen, wordt ingetrokken.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-01-2008]

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling bemonstering en analyse overige organische meststoffen.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 28 mei 1998

De

Minister

van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J.J. van Aartsen

Bijlage I

[Regeling vervallen per 01-01-2008]

1. Bemonstering van meststoffen

[Regeling vervallen per 01-01-2008]

1.1 Bemonstering van zuiveringsslib

[Regeling vervallen per 01-01-2008]

1.1.1. Vloeibaar zuiveringsslib

[Regeling vervallen per 01-01-2008]

De bemonstering dient plaats te vinden bij de slibaftap van het zuiveringssysteem.

Bij het nemen van een tapmonster moet een zodanige doorspoeling van de slibleiding hebben plaatsgevonden dat de inhoud van de leiding voor het slibaftappen geheel is ververst.

De tapmonsters mogen uitsluitend verzameld worden in schone flessen of vaten vervaardigd uit, dan wel bekleed met polyethyleen. Deze mogen maximaal voor driekwart van de inhoud gevuld worden (in verband met eventuele gasontwikkeling en met het mengen van de inhoud).

Vloeibaar zuiveringsslib wordt twee maal per week bemonsterd met ten minste twee dagen tussenruimte tussen twee bemonsteringen. Deze tapmonsters mogen over een periode van maximaal vier weken worden gecombineerd tot één inzendmonster. Het inzendmonster wordt gevormd door een representatief monster te nemen van de intensief gemengde tapmonsters.

De minimale omvang van een inzendmonster bedraagt 750 gram.

De bemonsteringsfrequentie mag volgens bijgaand schema worden verlaagd, indien voor elk van de bestanddelen waarop het Besluit betrekking heeft geldt dat het voortschrijdende gemiddelde gehalte minstens binnen de in het schema weergegeven trajecten ligt. De bemonsteringsfrequentie bedraagt echter ten minste vier maal per jaar.

Voortschrijdend gemiddelde bemonsteringsfrequentie

(in % van grenswaarde)

> 95% en < 105% \011

8 monsters/4 weken

90-95% of 105-110%

1 monster/4 weken

80-90% of 110-120%

1 monster/6 weken

< 80% of > 120% \011

1 monster/12 weken

Voor vaststelling van het voortschrijdende gemiddelde wordt verwezen naar paragraaf 4 van deze bijlage.

1.1.2. Steekvast zuiveringsslib

[Regeling vervallen per 01-01-2008]

1.1.2.1. Steekvast zuiveringsslib, verkregen door kunstmatige ontwatering

[Regeling vervallen per 01-01-2008]

De bemonstering dient plaats te vinden op het einde van het ontwateringsproces.

Het bemonsteringspunt zal per installatie apart vastgesteld moeten worden zodanig dat de analyses worden uitgevoerd op het ontwaterde eindprodukt.

De steekmonsters mogen uitsluitend verzameld worden in schone flessen of vaten vervaardigd uit, dan wel bekleed met polyethyleen. Deze mogen maximaal voor driekwart van de inhoud gevuld worden (in verband met eventuele gasontwikkeling en met het mengen van de inhoud).

Steekvast zuiveringsslib wordt twee maal per week bemonsterd met ten minste twee dagen tussenruimte tussen twee bemonsteringen. Deze steekmonsters mogen over een periode van maximaal vier weken worden gecombineerd tot één inzendmonster. Het inzendmonster wordt gevormd door een representatief monster te nemen van de intensief gemengde steekmonsters.

De minimale omvang van een inzendmonster bedraagt 750 gram.

De bemonsteringsfrequentie mag overeenkomstig het schema in paragraaf 1.1.1. verlaagd worden, indien voor elk van de bestanddelen waarop het Besluit betrekking heeft, geldt dat het voortschrijdende gemiddelde gehalte minstens binnen de in het schema weergegeven trajecten ligt. De bemonsteringsfrequentie bedraagt echter ten minste vier maal per jaar. Voor de resterende periode van 1992 dient ten minste één bemonstering plaats te vinden.

1.1.2.2. Steekvast zuiveringsslib, verkregen door natuurlijke ontwatering

[Regeling vervallen per 01-01-2008]

a. Natuurlijke ontwatering in lagunes - Gezien de wisselende kwaliteit van de ontwateringsterreinen en de grote discontinuïteit bij de afvoer, dient bemonstering van het slib bij natuurlijke ontwatering in lagunes te geschieden per te verhandelen partij van het eindprodukt. De monsters mogen uitsluitend verzameld worden in schone opvangvaten of -zakken vervaardigd uit, dan wel bekleed met polyethyleen.

Er dienen 40 steekmonsters te worden genomen, systematisch verspreid over de te verhandelen partij en zoveel mogelijk over de gehele diepte van de partij. Het bemonsteringsmateriaal mag slechts vervaardigd zijn uit koolstofstaal of een andere ongelegeerde staalsoort. Het booroppervlak mag niet behandeld (’veredeld’) zijn met zware metalen of arseen of met verf, lak of olie.

De minimale omvang van een inzendmonster bedraagt 750 gram.

b. Natuurlijke slibontwatering in droogbedden De bemonstering van slib in droogbedden dient te geschieden overeenkomstig de methode voor vloeibaar zuiveringsslib, met dien verstande dat de bemonstering hier plaatsvindt in de slibtoevoer van de droogbedden. Voor de bepaling van het droge stofgehalte dient van elke af te zetten partij, na ontwatering een monster te worden genomen op de wijze als beschreven in onderdeel a van deze paragraaf.

1.2. Bemonstering van compost en zwarte grond

[Regeling vervallen per 01-01-2008]

De bemonstering vindt plaats in bewegende stromen. Slechts indien dit niet mogelijk is vindt statische bemonstering plaats.

De monsters mogen uitsluitend verzameld worden in schone opvangvaten of -zakken vervaardigd uit, dan wel bekleed met polyethyleen.

Het bemonsteringsmateriaal voor statische bemonstering mag slechts vervaardigd zijn uit koolstofstaal of een andere ongelegeerde staalsoort. Het booroppervlak mag niet behandeld (’veredeld’) zijn met zware metalen of arseen of met verf, lak of olie.

Bemonstering vindt plaats in het homogene produkt zoals dit in de landbouw zal worden afgezet.

Per 5000 m3 verhandelbaar materiaal dient minimaal één bemonstering plaats te vinden. De bemonsteringsfrequentie bedraagt echter ten minste éénmaal per twee maanden.

Voor afgewerkt substraat van champignon(producerende)bedrijven, de zogenoemde champost, geldt een minimale bemonsteringsfrequentie van eenmaal per jaar. Voor de resterende periode van 1992 dient in elk geval een bemonstering plaats te vinden.

De bemonstering in bewegende stromen dient op systematische wijze uitgevoerd te worden, zodanig dat een opvangvat of -zak door de volle breedte van de vallende stroom wordt bewogen. Hierbij moet gewaakt worden voor invloed van luchtstromen.

Per bemonstering dient men negen monsters van 1 kg elk te verzamelen. Deze negen monsters vormen negen afzonderlijke inzendmonsters.

Statische bemonstering kan op twee navolgende wijzen geschieden.

Methode I: De zijden van de partij worden denkbeeldig in strata verdeeld en uit ieder stratum wordt aselect een steekmonster van circa 1 kg genomen op een diepte van circa 1 meter loodrecht op het oppervlak. Daarvoor wordt eerst met een Edelmanboor (combinatietype, diameter 18 cm) een boorgat gemaakt, waarna ongestoorde bemonstering plaatsvindt met een wortelboor; twee keer de inhoud van de wortelboor (circa 750 ml) is één steekmonster.

De negen steekmonsters vormen negen afzonderlijke inzendmonsters. De bemonstering mag uitgevoerd worden met andere daartoe geëigende boren, mits ongestoord grepen verzameld worden op een diepte van tenminste 1 meter.

Methode II: Met behulp van een machine met laadschop wordt van boven naar beneden een circa 2 meter brede dwarsdoorsnede van de hoop gemaakt. Met behulp van een boor of schep wordt op vijf punten in het profiel van de dwarsdoorsnede een steekmonster van ongeveer 1 kg genomen. Hierna wordt opnieuw een dwarsdoorsnede gemaakt zoals hierboven beschreven en wordt op vier punten in het profiel een steekmonster van ongeveer 1 kg genomen. De negen verzamelde steekmonsters vormen negen afzonderlijke inzendmonsters.

2. Bemonstering van de bodem

[Regeling vervallen per 01-01-2008]

Het te bemonsteren perceel mag niet meer dan één vorm van landbouwkundig bodemgebruik (bouwland, maïsland, of grasland) bezitten. Van een perceel met een grootte tot 1 hectare dient ten minste één inzendmonster te worden genomen. Van grotere percelen kan tot een omvang van 3 hectare worden volstaan met één inzendmonster, indien er sprake is van een uniforme samenstelling (grondsoort) van de bodem en één vorm van landbouwkundig bodemgebruik. Indien er geen sprake is van uniforme samenstelling van de bodem moet het perceel onderverdeeld worden in delen van maximaal 1 hectare, rekening houdend met de samenstelling van de bodem.

De ligging van elk van de bemonsterde percelen of gedeelten van percelen moet worden beschreven en worden ingetekend op een kadastrale of topografische kaart (maximale schaal 1:50.000).

De monsters worden verzameld met een gutsboor, waarvan de diameter bedraagt:

  • -

    14 mm voor bouwland en maïsland

  • -

    22 mm voor grasland.

De voorgeschreven bemonsteringsdiepte is:

  • -

    25 cm voor bouwland en maïsland

  • -

    10 cm voor grasland.

De gutsboor moet vervaardigd zijn van koolstofstaal of een andere ongelegeerde staalsoort. Het oppervlak mag niet behandeld (’veredeld’) zijn met zware metalen of arseen of met verf, lak of olie.

De monsters mogen uitsluitend verzameld worden in schone opvangvaten of -zakken vervaardigd uit dan wel bekleed met polyethyleen.

Een inzendmonster bestaat uit 40 steken met de gutsboor. Deze worden systematisch genomen door in zig-zag gangen over het perceel(sgedeelte) te gaan, zodanig dat elk gedeelte van de te bemonsteren oppervlakte een gelijke kans heeft om in het inzendmonster te worden opgenomen. De kanten van het perceel en grove onregelmatigheden in het perceel (slootwallen, diepe greppels, melkplaatsen) worden van bemonstering uitgesloten. Bij het nemen van de steken dient rekening gehouden te worden met de aanwijzingen volgens NEN 5742.

De minimale omvang van een inzendmonster bedraagt 500 gram.

3. Bewaren van de monsters

[Regeling vervallen per 01-01-2008]

Monsters die niet onmiddellijk aan het onderzoekslaboratorium worden ingezonden moeten gekoeld bij een temperatuur van 0-10 °C worden bewaard.

Analyse van de monsters 4

[Regeling vervallen per 01-01-2008]

4.1. Analyse van de zuiveringsslibmonsters

[Regeling vervallen per 01-01-2008]

Van vloeibare inzendmonsters worden een aantal homogene deelmonsters afgescheiden voor de verschillende chemische bepalingen.

Vaste inzendmonsters die groter zijn dan circa 750 gram worden door proportionering teruggebracht tot een laboratoriummonster van circa 750 gram. De monsterontsluiting voor de analyse op zware metalen en arseen wordt uitgevoerd op een deel van het analysemonster dat door proportionering van het laboratoriummonster is verkregen.

Monsters van steekvast zuiveringsslib worden bij voorkeur voorbehandeld volgens NEN 5751.

De ontsluiting wordt uitgevoerd volgens (o)NEN 6465, met uitzondering van de monsters voor de kwik-analyse, waarvoor ontsloten wordt volgens NEN 6439.

Als na chemische analyse op chroom blijkt dat het gehalte ligt binnen 15% van de in het Besluit genoemde grenswaarde, dan wordt de analyse voor chroom herhaald na ontsluiting volgens NEN 6464.

De monsteranalyse op zware metalen en arseen dient te worden uitgevoerd volgens onderstaande methoden:

Element

Methode

Cd

NEN 6452

Cr

NEN 6448

Cu

NEN 6451

Hg

NEN 6439

Ni

NEN 6465

Pb

NEN 6453

Zn

NEN 6443

As

NEN 6432

De bepaling van het droge stof-gehalte wordt uitgevoerd in een deel van het laboratoriummonster volgens NEN 6620.

Het organische stof-gehalte wordt bepaald door in een deel van het laboratoriummonster volgens NEN 6620 de gloeirest (Go) te bepalen.

Hierbij wordt er van uit gegaan dat de bepaalde gloeirest gelijk is aan het te bepalen organische stof-gehalte.

De bepaling van het organische stof-gehalte van steekvast zuiveringsslib kan ook worden uitgevoerd volgens (o)NEN 5754, indien het monster is voorbehandeld volgens NEN 5751.

De bepaling van de zuurbindende waarde vindt plaats door meting van het aantal milliliters zoutzuur 0.357 n, dat geneutraliseerd wordt door 1 gram van de stof, volgens de bij het RIKILT gebruikelijke methode, neergelegd in de Beneluxbeschikking M 7810 (14 november 1978).

De bepaling van de pH van zuiveringsslib wordt uitgevoerd volgens NEN 6616. De bepaling van de pH van steekvast zuiveringsslib kan ook bepaald worden volgens NEN 5750, indien het monster is voorbehandeld volgens NEN 5751.

De bepaling van het fosfaatgehalte wordt uitgevoerd volgens NEN 6662. De bepaling van het stikstofgehalte wordt uitgevoerd volgens NEN 6641 (Kjehldahlmethode).

Voor zuiveringsslib wordt de bepaling van het stikstofgehalte, na voorbehandeling volgens NEN 7430, uitgevoerd volgens NEN 7433 en NEN 7434.

4.2. Analyse van de compostmonsters

[Regeling vervallen per 01-01-2008]

Inzendmonsters die groter zijn dan circa 1 kg worden door proportionering teruggebracht tot een laboratoriummonster van circa 1 kg.

De negen inzendmonsters worden beoordeeld op mengbaarheid.

Indien de inzendmonsters mengbaar zijn wordt van elk inzendmonster een representatief deel van circa 125 gram afgenomen. Deze delen worden samengevoegd tot één analysemonster. Dit analysemonster wordt (voor)behandeld volgens NEN 5751.

Indien de inzendmonsters niet mengbaar zijn wordt van elk inzendmonster een representatief deel van circa 125 gram afgenomen. Deze grepen worden als afzonderlijke analysemonsters (voor)behandeld volgens NEN 5751. De negen bij elkaar behorende gedroogde en gemalen deelmonsters worden gecombineerd tot één analysemonster. Het analysemonster bevat alle materiaal dat vermalen is, ook de delen groter dan 0,25 mm.

Uit het analysemonster worden een aantal representatieve delen afgescheiden voor de chemische bepalingen.

De monsterontsluiting ten behoeve van de analyse op zware metalen en arseen wordt uitgevoerd op een deel van het verkregen analysemonster.

De ontsluiting wordt uitgevoerd volgens (o)NEN 6465, met uitzondering van de monsters voor de kwik-analyses, waarvoor wordt ontsloten volgens (o)NEN 5764.

Indien na chemische analyse op chroom blijkt dat het gehalte ligt binnen 15% van de in het Besluit genoemde grenswaarde, dan wordt de analyse voor chroom herhaald na ontsluiting volgens (o)NEN 5768.

De monsteranalyse op zware metalen en arseen wordt uitgevoerd volgens onderstaande methoden:

De bepaling van de droge stof-gehalte wordt uitgevoerd in het analysemonster volgens de methode NEN 5748.

De bepaling van het organische stofgehalte wordt uitgevoerd in het analysemonster volgens methode (o)NEN 5754.

De analyse op fosfaat wordt na ontsluiting van het analysemonster volgens (o)NEN 5768 uitgevoerd volgens NEN 6663 of NEN 6479 (handmethode).

Voor compost wordt de bepaling van het stikstofgehalte, na een voorbehandeling bestaande uit drogen bij 70° C en malen over 1 mm, uitgevoerd volgens NEN 7433 en NEN 7434.

4.3. Analyse van de zwarte grondmonsters

[Regeling vervallen per 01-01-2008]

Inzendmonsters die groter zijn dan circa 1 kg worden door proportionering teruggebracht tot een laboratoriummonster van circa 1 kg.

De negen inzendmonsters worden beoordeeld op mengbaarheid.

Indien de inzendmonsters mengbaar zijn wordt van elk inzendmonster een representatief deel genomen van circa 125 gram. Deze worden samengevoegd tot één monster. Dit monster wordt voorbehandeld volgens NEN 5751.

Indien de inzendmonsters niet mengbaar zijn wordt van elk inzendmonster een representatief deel genomen van circa 125 gram. Deze delen worden als aparte monsters (voor)behandeld volgens NEN 5751. De negen bij elkaar behorende gedroogde en gemalen deelmonsters worden gecombineerd tot één analysemonster.

Het analysemonster bevat alle materiaal dat vermalen is, ook delen groter dan 0,25 mm.

Uit het analysemonster worden een aantal representatieve delen afgescheiden voor de chemische bepalingen.

De monsterontsluiting ten behoeve van de analyse op zware metalen en arseen wordt uitgevoerd op een deel van het verkregen analysemonster. De ontsluiting wordt uitgevoerd volgens (o)NEN 6465, met uitzondering van kwik, waarvoor wordt ontsloten volgens (o)NEN 5764.

Als na chemische analyse op chroom blijkt dat het gehalte ligt binnen 15% van de in het Besluit genoemde grenswaarde, dan wordt de analyse voor chroom herhaald na ontsluiting volgens (o)NEN 5768.

De monsteranalyse op zware metalen en arseen wordt uitgevoerd volgens onderstaande methoden:

Element

Methode

Cd

NEN 5762 als Cd-gehalte > 2.5 mg/kg droge stof

 

NEN 6458 als Cd-gehalte < 2.5 mg/kg droge stof

Cr

NEN 5767 als Cr-gehalte > 15% afwijkt van grenswaarde

 

NEN 5763 als Cr-gehalte < 15% afwijkt van grenswaarde

Cu

NEN 5758

Hg

(o)NEN 5764

Ni

NEN 5765

Pb

NEN 5761

Zn

NEN 5759

As

NEN 5760

De bepaling van het droge stof-gehalte wordt uitgevoerd in het analysemonster volgens NEN 5748.

De bepaling van het organische stofgehalte vindt plaats in het analysemonster volgens (o)NEN 5754.

De analyse op fosfaat wordt na ontsluiting van het analysemonster volgens (o)NEN 5768 uitgevoerd volgens NEN 6663 of NEN 6479 (handmethode).

De bepaling van het lutum-gehalte wordt uitgevoerd in het analysemonster volgens NEN 5753.

4.4. Analyse van de bodemmonsters

[Regeling vervallen per 01-01-2008]

Het inzendmonster dient voorbehandeld te worden volgens NEN 5751.

De monsterontsluiting ten behoeve van analyse op zware metalen en arseen wordt uitgevoerd volgens (o)NEN 6465, met uitzondering van de monsters voor de kwik-analyse, waarvoor wordt ontsloten volgens (o)NEN 5764.

Als na chemische analyse op chroom blijkt dat het gehalte ligt binnen 15% van de in het Besluit genoemde grenswaarde, dan wordt de analyse voor chroom herhaald na ontsluiting volgens (o)NEN 5768.

De monsteranalyse op zware metalen en arseen moet worden uitgevoerd volgens onderstaande methoden:

De bepaling van het droge stof-gehalte wordt uitgevoerd in het gedroogde laboratoriummonster volgens de methode NEN 5748.

De bepaling van het organische stof-gehalte wordt uitgevoerd in het analysemonster volgens de methode (o)NEN 5754.

De bepaling van het lutum-gehalte wordt uitgevoerd in het laboratoriummonster volgens de methode NEN 5753.

5. Toetsing van analyseresultaten aan de eisen

[Regeling vervallen per 01-01-2008]

Na analyse moet nagegaan worden of het bemonsterde materiaal voldoet aan de in het Besluit gestelde samenstellingseisen.

5.1. Zuiveringslib

[Regeling vervallen per 01-01-2008]

Voor zuiveringsslib wordt geconcludeerd dat de gestelde maximale

samenstellingseisen uit Bijlage I en Ia worden overschreden

  • indien het voortschrijdend gemiddelde van de analyseresultaten van een element uit een periode van minimaal 6 maanden en maximaal 12 maanden hoger is dan de grenswaarde, of

  • indien een analyseresultaat de grenswaarde met meer dan een factor 1,5 overschrijdt;

In de reeks voor het voortschrijdend gemiddelde worden minimaal vier en maximaal zes opeenvolgende analyses in beschouwing genomen.

5.2. Compost en zwarte grond

[Regeling vervallen per 01-01-2008]

Voor compost en zwarte grond wordt geconcludeerd dat de grenswaarden uit de bijlagen II, IIa, III en IV van het Besluit worden overschreden indien

Y - 0,30

Y > grenswaarde, ofwel indien Y > 1,43 * grenswaarde.

5.3. Bodem

[Regeling vervallen per 01-01-2008]

Voor bodem wordt geconcludeerd dat de grenswaarden uit bijlage IV van het Besluit wordt overschreden indien

Y - 0,16 Y grenswaarde, ofwel indien

Y > 1,19 * grenswaarde.

6. Herhaling van het bodemonderzoek

[Regeling vervallen per 01-01-2008]

De resultaten van het bodemonderzoek hebben een geldigheidsduur van zes jaren.