1. Bemonstering van meststoffen
[Regeling vervallen per 01-01-2008]
1.1 Bemonstering van zuiveringsslib
[Regeling vervallen per 01-01-2008]
1.1.1. Vloeibaar zuiveringsslib
[Regeling vervallen per 01-01-2008]
De bemonstering dient plaats te vinden bij de slibaftap van het zuiveringssysteem.
Bij het nemen van een tapmonster moet een zodanige doorspoeling van de slibleiding
hebben plaatsgevonden dat de inhoud van de leiding voor het slibaftappen geheel is
ververst.
De tapmonsters mogen uitsluitend verzameld worden in schone flessen of vaten vervaardigd
uit, dan wel bekleed met polyethyleen. Deze mogen maximaal voor driekwart van de inhoud
gevuld worden (in verband met eventuele gasontwikkeling en met het mengen van de inhoud).
Vloeibaar zuiveringsslib wordt twee maal per week bemonsterd met ten minste twee dagen
tussenruimte tussen twee bemonsteringen. Deze tapmonsters mogen over een periode van
maximaal vier weken worden gecombineerd tot één inzendmonster. Het inzendmonster wordt
gevormd door een representatief monster te nemen van de intensief gemengde tapmonsters.
De minimale omvang van een inzendmonster bedraagt 750 gram.
De bemonsteringsfrequentie mag volgens bijgaand schema worden verlaagd, indien voor
elk van de bestanddelen waarop het Besluit betrekking heeft geldt dat het voortschrijdende gemiddelde gehalte minstens binnen
de in het schema weergegeven trajecten ligt. De bemonsteringsfrequentie bedraagt echter
ten minste vier maal per jaar.
Voortschrijdend gemiddelde bemonsteringsfrequentie
(in % van grenswaarde)
|
> 95% en < 105% \011
8 monsters/4 weken
90-95% of 105-110%
1 monster/4 weken
80-90% of 110-120%
1 monster/6 weken
< 80% of > 120% \011
1 monster/12 weken
|
Voor vaststelling van het voortschrijdende gemiddelde wordt verwezen naar paragraaf
4 van deze bijlage.
1.1.2. Steekvast zuiveringsslib
[Regeling vervallen per 01-01-2008]
1.1.2.1. Steekvast zuiveringsslib, verkregen door kunstmatige ontwatering
[Regeling vervallen per 01-01-2008]
De bemonstering dient plaats te vinden op het einde van het ontwateringsproces.
Het bemonsteringspunt zal per installatie apart vastgesteld moeten worden zodanig
dat de analyses worden uitgevoerd op het ontwaterde eindprodukt.
De steekmonsters mogen uitsluitend verzameld worden in schone flessen of vaten vervaardigd
uit, dan wel bekleed met polyethyleen. Deze mogen maximaal voor driekwart van de inhoud
gevuld worden (in verband met eventuele gasontwikkeling en met het mengen van de inhoud).
Steekvast zuiveringsslib wordt twee maal per week bemonsterd met ten minste twee dagen
tussenruimte tussen twee bemonsteringen. Deze steekmonsters mogen over een periode
van maximaal vier weken worden gecombineerd tot één inzendmonster. Het inzendmonster
wordt gevormd door een representatief monster te nemen van de intensief gemengde steekmonsters.
De minimale omvang van een inzendmonster bedraagt 750 gram.
De bemonsteringsfrequentie mag overeenkomstig het schema in paragraaf 1.1.1. verlaagd
worden, indien voor elk van de bestanddelen waarop het Besluit betrekking heeft, geldt dat het voortschrijdende gemiddelde gehalte minstens binnen
de in het schema weergegeven trajecten ligt. De bemonsteringsfrequentie bedraagt echter
ten minste vier maal per jaar. Voor de resterende periode van 1992 dient ten minste
één bemonstering plaats te vinden.
1.1.2.2. Steekvast zuiveringsslib, verkregen door natuurlijke ontwatering
[Regeling vervallen per 01-01-2008]
a. Natuurlijke ontwatering in lagunes - Gezien de wisselende kwaliteit van de ontwateringsterreinen
en de grote discontinuïteit bij de afvoer, dient bemonstering van het slib bij natuurlijke
ontwatering in lagunes te geschieden per te verhandelen partij van het eindprodukt.
De monsters mogen uitsluitend verzameld worden in schone opvangvaten of -zakken vervaardigd
uit, dan wel bekleed met polyethyleen.
Er dienen 40 steekmonsters te worden genomen, systematisch verspreid over de te verhandelen
partij en zoveel mogelijk over de gehele diepte van de partij. Het bemonsteringsmateriaal
mag slechts vervaardigd zijn uit koolstofstaal of een andere ongelegeerde staalsoort.
Het booroppervlak mag niet behandeld (’veredeld’) zijn met zware metalen of arseen
of met verf, lak of olie.
De minimale omvang van een inzendmonster bedraagt 750 gram.
b. Natuurlijke slibontwatering in droogbedden De bemonstering van slib in droogbedden
dient te geschieden overeenkomstig de methode voor vloeibaar zuiveringsslib, met dien
verstande dat de bemonstering hier plaatsvindt in de slibtoevoer van de droogbedden.
Voor de bepaling van het droge stofgehalte dient van elke af te zetten partij, na
ontwatering een monster te worden genomen op de wijze als beschreven in onderdeel
a van deze paragraaf.
1.2. Bemonstering van compost en zwarte grond
[Regeling vervallen per 01-01-2008]
De bemonstering vindt plaats in bewegende stromen. Slechts indien dit niet mogelijk
is vindt statische bemonstering plaats.
De monsters mogen uitsluitend verzameld worden in schone opvangvaten of -zakken vervaardigd
uit, dan wel bekleed met polyethyleen.
Het bemonsteringsmateriaal voor statische bemonstering mag slechts vervaardigd zijn
uit koolstofstaal of een andere ongelegeerde staalsoort. Het booroppervlak mag niet
behandeld (’veredeld’) zijn met zware metalen of arseen of met verf, lak of olie.
Bemonstering vindt plaats in het homogene produkt zoals dit in de landbouw zal worden
afgezet.
Per 5000 m3 verhandelbaar materiaal dient minimaal één bemonstering plaats te vinden. De bemonsteringsfrequentie
bedraagt echter ten minste éénmaal per twee maanden.
Voor afgewerkt substraat van champignon(producerende)bedrijven, de zogenoemde champost,
geldt een minimale bemonsteringsfrequentie van eenmaal per jaar. Voor de resterende
periode van 1992 dient in elk geval een bemonstering plaats te vinden.
De bemonstering in bewegende stromen dient op systematische wijze uitgevoerd te worden,
zodanig dat een opvangvat of -zak door de volle breedte van de vallende stroom wordt
bewogen. Hierbij moet gewaakt worden voor invloed van luchtstromen.
Per bemonstering dient men negen monsters van 1 kg elk te verzamelen. Deze negen monsters
vormen negen afzonderlijke inzendmonsters.
Statische bemonstering kan op twee navolgende wijzen geschieden.
Methode I: De zijden van de partij worden denkbeeldig in strata verdeeld en uit ieder
stratum wordt aselect een steekmonster van circa 1 kg genomen op een diepte van circa
1 meter loodrecht op het oppervlak. Daarvoor wordt eerst met een Edelmanboor (combinatietype,
diameter 18 cm) een boorgat gemaakt, waarna ongestoorde bemonstering plaatsvindt met
een wortelboor; twee keer de inhoud van de wortelboor (circa 750 ml) is één steekmonster.
De negen steekmonsters vormen negen afzonderlijke inzendmonsters. De bemonstering
mag uitgevoerd worden met andere daartoe geëigende boren, mits ongestoord grepen verzameld
worden op een diepte van tenminste 1 meter.
Methode II: Met behulp van een machine met laadschop wordt van boven naar beneden
een circa 2 meter brede dwarsdoorsnede van de hoop gemaakt. Met behulp van een boor
of schep wordt op vijf punten in het profiel van de dwarsdoorsnede een steekmonster
van ongeveer 1 kg genomen. Hierna wordt opnieuw een dwarsdoorsnede gemaakt zoals hierboven
beschreven en wordt op vier punten in het profiel een steekmonster van ongeveer 1
kg genomen. De negen verzamelde steekmonsters vormen negen afzonderlijke inzendmonsters.
2. Bemonstering van de bodem
[Regeling vervallen per 01-01-2008]
Het te bemonsteren perceel mag niet meer dan één vorm van landbouwkundig bodemgebruik
(bouwland, maïsland, of grasland) bezitten. Van een perceel met een grootte tot 1
hectare dient ten minste één inzendmonster te worden genomen. Van grotere percelen
kan tot een omvang van 3 hectare worden volstaan met één inzendmonster, indien er
sprake is van een uniforme samenstelling (grondsoort) van de bodem en één vorm van
landbouwkundig bodemgebruik. Indien er geen sprake is van uniforme samenstelling van
de bodem moet het perceel onderverdeeld worden in delen van maximaal 1 hectare, rekening
houdend met de samenstelling van de bodem.
De ligging van elk van de bemonsterde percelen of gedeelten van percelen moet worden
beschreven en worden ingetekend op een kadastrale of topografische kaart (maximale
schaal 1:50.000).
De monsters worden verzameld met een gutsboor, waarvan de diameter bedraagt:
De voorgeschreven bemonsteringsdiepte is:
De gutsboor moet vervaardigd zijn van koolstofstaal of een andere ongelegeerde staalsoort.
Het oppervlak mag niet behandeld (’veredeld’) zijn met zware metalen of arseen of
met verf, lak of olie.
De monsters mogen uitsluitend verzameld worden in schone opvangvaten of -zakken vervaardigd
uit dan wel bekleed met polyethyleen.
Een inzendmonster bestaat uit 40 steken met de gutsboor. Deze worden systematisch
genomen door in zig-zag gangen over het perceel(sgedeelte) te gaan, zodanig dat elk
gedeelte van de te bemonsteren oppervlakte een gelijke kans heeft om in het inzendmonster
te worden opgenomen. De kanten van het perceel en grove onregelmatigheden in het perceel
(slootwallen, diepe greppels, melkplaatsen) worden van bemonstering uitgesloten. Bij
het nemen van de steken dient rekening gehouden te worden met de aanwijzingen volgens
NEN 5742.
De minimale omvang van een inzendmonster bedraagt 500 gram.
Analyse van de monsters 4
[Regeling vervallen per 01-01-2008]
4.1. Analyse van de zuiveringsslibmonsters
[Regeling vervallen per 01-01-2008]
Van vloeibare inzendmonsters worden een aantal homogene deelmonsters afgescheiden
voor de verschillende chemische bepalingen.
Vaste inzendmonsters die groter zijn dan circa 750 gram worden door proportionering
teruggebracht tot een laboratoriummonster van circa 750 gram. De monsterontsluiting
voor de analyse op zware metalen en arseen wordt uitgevoerd op een deel van het analysemonster
dat door proportionering van het laboratoriummonster is verkregen.
Monsters van steekvast zuiveringsslib worden bij voorkeur voorbehandeld volgens NEN
5751.
De ontsluiting wordt uitgevoerd volgens (o)NEN 6465, met uitzondering van de monsters
voor de kwik-analyse, waarvoor ontsloten wordt volgens NEN 6439.
Als na chemische analyse op chroom blijkt dat het gehalte ligt binnen 15% van de in
het Besluit genoemde grenswaarde, dan wordt de analyse voor chroom herhaald na ontsluiting volgens
NEN 6464.
De monsteranalyse op zware metalen en arseen dient te worden uitgevoerd volgens onderstaande
methoden:
Element
|
Methode
|
Cd
|
NEN 6452
|
Cr
|
NEN 6448
|
Cu
|
NEN 6451
|
Hg
|
NEN 6439
|
Ni
|
NEN 6465
|
Pb
|
NEN 6453
|
Zn
|
NEN 6443
|
As
|
NEN 6432
|
De bepaling van het droge stof-gehalte wordt uitgevoerd in een deel van het laboratoriummonster
volgens NEN 6620.
Het organische stof-gehalte wordt bepaald door in een deel van het laboratoriummonster
volgens NEN 6620 de gloeirest (Go) te bepalen.
Hierbij wordt er van uit gegaan dat de bepaalde gloeirest gelijk is aan het te bepalen
organische stof-gehalte.
De bepaling van het organische stof-gehalte van steekvast zuiveringsslib kan ook worden
uitgevoerd volgens (o)NEN 5754, indien het monster is voorbehandeld volgens NEN 5751.
De bepaling van de zuurbindende waarde vindt plaats door meting van het aantal milliliters
zoutzuur 0.357 n, dat geneutraliseerd wordt door 1 gram van de stof, volgens de bij
het RIKILT gebruikelijke methode, neergelegd in de Beneluxbeschikking M 7810 (14 november
1978).
De bepaling van de pH van zuiveringsslib wordt uitgevoerd volgens NEN 6616. De bepaling
van de pH van steekvast zuiveringsslib kan ook bepaald worden volgens NEN 5750, indien
het monster is voorbehandeld volgens NEN 5751.
De bepaling van het fosfaatgehalte wordt uitgevoerd volgens NEN 6662. De bepaling
van het stikstofgehalte wordt uitgevoerd volgens NEN 6641 (Kjehldahlmethode).
Voor zuiveringsslib wordt de bepaling van het stikstofgehalte, na voorbehandeling
volgens NEN 7430, uitgevoerd volgens NEN 7433 en NEN 7434.
4.2. Analyse van de compostmonsters
[Regeling vervallen per 01-01-2008]
Inzendmonsters die groter zijn dan circa 1 kg worden door proportionering teruggebracht
tot een laboratoriummonster van circa 1 kg.
De negen inzendmonsters worden beoordeeld op mengbaarheid.
Indien de inzendmonsters mengbaar zijn wordt van elk inzendmonster een representatief
deel van circa 125 gram afgenomen. Deze delen worden samengevoegd tot één analysemonster.
Dit analysemonster wordt (voor)behandeld volgens NEN 5751.
Indien de inzendmonsters niet mengbaar zijn wordt van elk inzendmonster een representatief
deel van circa 125 gram afgenomen. Deze grepen worden als afzonderlijke analysemonsters
(voor)behandeld volgens NEN 5751. De negen bij elkaar behorende gedroogde en gemalen
deelmonsters worden gecombineerd tot één analysemonster. Het analysemonster bevat
alle materiaal dat vermalen is, ook de delen groter dan 0,25 mm.
Uit het analysemonster worden een aantal representatieve delen afgescheiden voor de
chemische bepalingen.
De monsterontsluiting ten behoeve van de analyse op zware metalen en arseen wordt
uitgevoerd op een deel van het verkregen analysemonster.
De ontsluiting wordt uitgevoerd volgens (o)NEN 6465, met uitzondering van de monsters
voor de kwik-analyses, waarvoor wordt ontsloten volgens (o)NEN 5764.
Indien na chemische analyse op chroom blijkt dat het gehalte ligt binnen 15% van de
in het Besluit genoemde grenswaarde, dan wordt de analyse voor chroom herhaald na ontsluiting volgens
(o)NEN 5768.
De monsteranalyse op zware metalen en arseen wordt uitgevoerd volgens onderstaande
methoden:
De bepaling van de droge stof-gehalte wordt uitgevoerd in het analysemonster volgens
de methode NEN 5748.
De bepaling van het organische stofgehalte wordt uitgevoerd in het analysemonster
volgens methode (o)NEN 5754.
De analyse op fosfaat wordt na ontsluiting van het analysemonster volgens (o)NEN 5768
uitgevoerd volgens NEN 6663 of NEN 6479 (handmethode).
Voor compost wordt de bepaling van het stikstofgehalte, na een voorbehandeling bestaande
uit drogen bij 70° C en malen over 1 mm, uitgevoerd volgens NEN 7433 en NEN 7434.
4.3. Analyse van de zwarte grondmonsters
[Regeling vervallen per 01-01-2008]
Inzendmonsters die groter zijn dan circa 1 kg worden door proportionering teruggebracht
tot een laboratoriummonster van circa 1 kg.
De negen inzendmonsters worden beoordeeld op mengbaarheid.
Indien de inzendmonsters mengbaar zijn wordt van elk inzendmonster een representatief
deel genomen van circa 125 gram. Deze worden samengevoegd tot één monster. Dit monster
wordt voorbehandeld volgens NEN 5751.
Indien de inzendmonsters niet mengbaar zijn wordt van elk inzendmonster een representatief
deel genomen van circa 125 gram. Deze delen worden als aparte monsters (voor)behandeld
volgens NEN 5751. De negen bij elkaar behorende gedroogde en gemalen deelmonsters
worden gecombineerd tot één analysemonster.
Het analysemonster bevat alle materiaal dat vermalen is, ook delen groter dan 0,25
mm.
Uit het analysemonster worden een aantal representatieve delen afgescheiden voor de
chemische bepalingen.
De monsterontsluiting ten behoeve van de analyse op zware metalen en arseen wordt
uitgevoerd op een deel van het verkregen analysemonster. De ontsluiting wordt uitgevoerd
volgens (o)NEN 6465, met uitzondering van kwik, waarvoor wordt ontsloten volgens (o)NEN
5764.
Als na chemische analyse op chroom blijkt dat het gehalte ligt binnen 15% van de in
het Besluit genoemde grenswaarde, dan wordt de analyse voor chroom herhaald na ontsluiting volgens
(o)NEN 5768.
De monsteranalyse op zware metalen en arseen wordt uitgevoerd volgens onderstaande
methoden:
Element
|
Methode
|
Cd
|
NEN 5762 als Cd-gehalte > 2.5 mg/kg droge stof
|
|
NEN 6458 als Cd-gehalte < 2.5 mg/kg droge stof
|
Cr
|
NEN 5767 als Cr-gehalte > 15% afwijkt van grenswaarde
|
|
NEN 5763 als Cr-gehalte < 15% afwijkt van grenswaarde
|
Cu
|
NEN 5758
|
Hg
|
(o)NEN 5764
|
Ni
|
NEN 5765
|
Pb
|
NEN 5761
|
Zn
|
NEN 5759
|
As
|
NEN 5760
|
De bepaling van het droge stof-gehalte wordt uitgevoerd in het analysemonster volgens
NEN 5748.
De bepaling van het organische stofgehalte vindt plaats in het analysemonster volgens
(o)NEN 5754.
De analyse op fosfaat wordt na ontsluiting van het analysemonster volgens (o)NEN 5768
uitgevoerd volgens NEN 6663 of NEN 6479 (handmethode).
De bepaling van het lutum-gehalte wordt uitgevoerd in het analysemonster volgens NEN
5753.
4.4. Analyse van de bodemmonsters
[Regeling vervallen per 01-01-2008]
Het inzendmonster dient voorbehandeld te worden volgens NEN 5751.
De monsterontsluiting ten behoeve van analyse op zware metalen en arseen wordt uitgevoerd
volgens (o)NEN 6465, met uitzondering van de monsters voor de kwik-analyse, waarvoor
wordt ontsloten volgens (o)NEN 5764.
Als na chemische analyse op chroom blijkt dat het gehalte ligt binnen 15% van de in
het Besluit genoemde grenswaarde, dan wordt de analyse voor chroom herhaald na ontsluiting volgens
(o)NEN 5768.
De monsteranalyse op zware metalen en arseen moet worden uitgevoerd volgens onderstaande
methoden:
De bepaling van het droge stof-gehalte wordt uitgevoerd in het gedroogde laboratoriummonster
volgens de methode NEN 5748.
De bepaling van het organische stof-gehalte wordt uitgevoerd in het analysemonster
volgens de methode (o)NEN 5754.
De bepaling van het lutum-gehalte wordt uitgevoerd in het laboratoriummonster volgens
de methode NEN 5753.
5. Toetsing van analyseresultaten aan de eisen
[Regeling vervallen per 01-01-2008]
Na analyse moet nagegaan worden of het bemonsterde materiaal voldoet aan de in het
Besluit gestelde samenstellingseisen.
5.1. Zuiveringslib
[Regeling vervallen per 01-01-2008]
Voor zuiveringsslib wordt geconcludeerd dat de gestelde maximale
samenstellingseisen uit Bijlage I en Ia worden overschreden
-
indien het voortschrijdend gemiddelde van de analyseresultaten van een element uit
een periode van minimaal 6 maanden en maximaal 12 maanden hoger is dan de grenswaarde,
of
-
indien een analyseresultaat de grenswaarde met meer dan een factor 1,5 overschrijdt;
In de reeks voor het voortschrijdend gemiddelde worden minimaal vier en maximaal zes
opeenvolgende analyses in beschouwing genomen.
5.2. Compost en zwarte grond
[Regeling vervallen per 01-01-2008]
Voor compost en zwarte grond wordt geconcludeerd dat de grenswaarden uit de bijlagen II, IIa, III en IV van het Besluit worden overschreden indien
Y - 0,30
Y > grenswaarde, ofwel indien Y > 1,43 * grenswaarde.
5.3. Bodem
[Regeling vervallen per 01-01-2008]
Voor bodem wordt geconcludeerd dat de grenswaarden uit bijlage IV van het Besluit
wordt overschreden indien
Y - 0,16 Y grenswaarde, ofwel indien
Y > 1,19 * grenswaarde.