0. INLEIDING
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
Doel van deze richtlijn
Deze richtlijn beschrijft de isolerende constructies die noodzakelijk zijn als een
categorie 2-bouwstof, de bijzondere categorie AVI-bodemas of een bouwstof met teerhoudend
asfaltgranulaat in een werk worden toegepast. De laatste twee categorieën worden verder
tesamen aangeduid als bijzondere categorie-bouwstoffen.
Er is vooralsnog onvoldoende kennis om de constructies geheel met functionele eisen
te onderbouwen.
Status van de verschillende onderdelen van deze richtlijn
Deze bijlage van de Uitvoeringsregeling Bouwstoffenbesluit omvat zowel hoofdstukken
met een bindend karakter (de hoofdstukken 6, 7, 8 en 9 alsmede bijlage 1), als hoofdstukken
(de overige) die dienen ter verduidelijking of als hulpmiddel bij te maken keuzen
en verdere uitwerking van de gekozen constructies.
Systematiek van de richtlijn
Constructie-onderdelen
Categorie 2 en bijzondere categorie-bouwstoffen kunnen in werken worden toegepast.
De constructie-onderdelen wegfundering, belastingspreidende laag, ophoging en aanvulling
zijn hiervoor het meest geschikt.
De categorie 2 en bijzondere categorie-bouwstoffen worden in een werk in de genoemde
constructie-onderdelen toegepast met IBC-voorzieningen en maatregelen.
IBC
IBC staat voor Isoleren, Beheersen en Controleren. Voor de constructies in de richtlijn houdt dit het volgende in. Door middel
van een constructie wordt de bouwstof geïsoleerd. Met onderhoud wordt de isolerende werking in stand gehouden. Met inspectie wordt de isolerende werking gecontroleerd.
Vier-stappen-plan
De isolerende werking kan worden bedreigd. Daarom wordt een IBC-constructie met behulp
van een vier-stappen-plan opgezet. De vier stappen zijn:
-
1: infiltratie wordt tegengegaan met isolatie,
-
2: mogelijke bedreigingen voor de isolatie worden onderzocht,
-
3: voor reële bedreigingen worden compenserende maatregelen getroffen,
-
4:
inspectie en onderhoud worden op het werk afgestemd.
De toepassingen voldoen aan het vier-stappen-plan (zie paragraaf 3.2). Tevens voldoen
deze toepassingen aan algemene kwaliteitseisen (zie hoofdstuk 4) met betrekking tot
isolerende constructies, beheersmaatregelen, controle en controlemaatregelen, aanleg
van het werk en gebruik van het werk.
Standaard toepassingen
Standaard toepassingen zijn een samenstel van in deze richtlijn beschreven voorzieningen
zoals wegverharding of isolerende lagen. Deze afzonderlijke voorzieningen worden isolatie-elementen
genoemd. De isolatie-elementen zijn elk afzonderlijk beschreven voor wat betreft constructie,
onderhoud en inspectie. De standaard toepassingen voldoen per definitie aan het vierstappen-plan.
Checklist
Van elke standaard toepassing is een checklist in de richtlijn opgenomen. De checklist
beschrijft voor de isolatie-elementen waaruit de standaard toepassing bestaat, aan
welke eisen ten aanzien van constructie, onderhoud en inspectie de standaard toepassing
moet voldoen.
Als een toepassing niet voldoet aan de checklist betreft het geen standaard toepassing.
De beschreven procedure kan dan toch worden gevolgd.
Procedure
Als men wil afwijken van de beschreven standaard constructies dan is dat mogelijk.
De procedure houdt daar rekening mee en gaat als volgt. Een deskundig bedrijf beoordeelt
met behulp van de checklists of de afwijkende toepassing sterk overeenkomt met één
van de standaard toepassingen van de richtlijn. Is dat het geval en is de toepassing
daaraan ten minste gelijkwaardig, dan kan het werk worden gerealiseerd. Het deskundig
bedrijf stelt dan een rapport op dat de gelijkwaardigheid onderbouwt. Met gelijkwaardigheid
van een niet-standaard toepassing wordt in dit kader bedoeld dat deze afwijkende constructie
in vergelijking tot de standaard toepassing even goed (of beter) voldoet aan de toepassingseisen
die voor beide toepassingen gelden en zijn vastgelegd in artikel 14, eerste lid onder
d en e.
Naarmate de toepassing meer afwijkt van de standaard toepassing, zal meer gebruikt
gemaakt worden van het vier-stappen-plan, en in mindere mate van de checklists. Als
de toepassing in sterke mate afwijkt van de standaard toepassingen dan wordt de afwijkende
toepassing voornamelijk beoordeeld aan de hand van het vier-stappen-plan. De checklist
wordt dan slechts beperkt gebruikt.
Overzicht van beschreven standaard toepassingen
De volgende standaard toepassingen (1 t/m 7) voor categorie 2-bouwstoffen zijn in
de richtlijn beschreven:
-
1: toepassing in wegfunderingen of onder verhard terrein;
-
2: toepassing in alleen de belastingspreidende laag of in de wegfundering in combinatie
met de belastingspreidende laag;
-
3: toepassing in wegfunderingen in combinatie met toepassing in de constructieve ophoging/aanvulling;
-
4: toepassing in de belastingspreidende laag en de constructieve ophoging/aanvulling
al dan niet in combinatie met toepassing in de wegfundering;
-
5: toepassing in alleen de constructieve ophoging/aanvulling;
-
6: toepassing in alleen de niet-constructieve ophoging/aanvulling.
-
7: toepassing in een constructieve ophoging onder spoorwegen;
Voor de bijzondere categorie-bouwstoffen zijn de volgende standaard toepassingen (8
t/m 12) beschreven:
AVI-bodemas
:
-
8: in uitsluitend een constructieve ophoging of aanvulling;
-
9: in een niet-constructieve ophoging of aanvulling;
-
10: in uitsluitend een constructieve ophoging of aanvulling waarbij de isolerende kunststoffolie
is doorgetrokken tot de wegverharding;
-
11: in een belastingspreidende laag en een constructieve ophoging of aanvulling, al dan
niet in combinatie met toepassing in de wegfundering;
teerhoudend asfaltgranulaat
:
Op de volgende pagina zijn de standaard toepassingen afgebeeld in figuur 0.1 voor
categorie 2-bouwstoffen en in figuur 0.2 voor de bijzondere categorie-bouwstoffen.
Korte leeswijzer
De potentiële toepasser of ontwerper heeft een constructie voor ogen wanneer een werk
moet worden aangelegd. Bij het toepassen van een categorie 2 of bijzondere categorie-bouwstof
zal deze richtlijn moeten worden gebruikt.
In deze richtlijn wordt onderscheid gemaakt tussen toepassingen voor categorie 2-bouwstoffen
en toepassingen voor de bijzondere categorie-bouwstoffen AVI-bodemas en teerhoudend
asfaltgranulaat.
Als eerst wordt nagegaan in welke mate de beoogde constructie overeenkomt met een
constructie in figuur 0.1 voor categorie 2-bouwstoffen of een constructie in figuur
0.2 voor een bijzondere categorie-bouwstof. Dit gaat als volgt.
Zoek in hoofdstuk 6 (voor categorie 2-bouwstoffen) of in hoofdstuk 7 en 8 de constructie
die het meeste lijkt op de beoogde constructie. In de betreffende paragraaf van deze
hoofdstukken wordt voor de isolatie-elementen verwezen naar één of meer paragrafen
in hoofdstuk 9, waar deze elementen beschreven staan. Bij meerdere alternatieven ligt
de keuze bij de ontwerper of opdrachtgever.
Met behulp van de checklist in bijlage 1 voor de betreffende constructie kan worden
vastgesteld of de constructie in ontwerp voldoet aan de eisen aan een standaard toepassing.
Indien in deze checklist alle vragen met “ja” zijn beantwoord, wordt de constructie
als standaard toepassing gezien. Indien één of meerdere malen “nee” is geantwoord,
betreft het een “niet-standaard toepassing”. Hoe hiermee wordt omgegaan is beschreven
in hoofdstuk 2.
Wanneer de beoogde constructie sterk lijkt op meer dan één constructie uit figuur
0.1 of 0.2 dan ligt de keuze bij de ontwerper of opdrachtgever.
Figuur 01: De standaard toepassingen voor categorie 2-bouwstoffen
Figuur 0.2: De standaard toepassingen voor de bijzondere categorieën bouwstoffen
1. GEBRUIK VAN DE RICHTLIJN
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
1.1. Hoofddoel van isolerende voorzieningen
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
Het Bouwstoffenbesluit maakt onderscheid in een aantal bouwstoffen:
-
grond:
-
grond in de zin van het Bouwstoffenbesluit is een bouwstof die van nature in de Nederlandse
bodem kan voorkomen. Grond die voldoet aan de streefwaarden bodem kan zonder voorwaarden
worden toegepast. Grond die daar niet aan voldoet wordt aan zowel samenstellings-
als immissie-eisen getoetst en kan dan in categorie 1 of 2 vallen. Indien niet voldaan
wordt aan de samenstellings- of immissie-eisen, mag de bouwstof niet worden toegepast.
-
categorie 1 bouwstoffen:
-
deze bouwstoffen voldoen aan de samenstellingseisen en zonder isolerende maatregelen
aan de immissie-eisen uit het Bouwstoffenbesluit. Deze categorie bouwstoffen kan zonder
isolerende voorzieningen worden toegepast.
-
categorie 2-bouwstoffen:
-
deze bouwstoffen voldoen aan de samenstellingseisen en met isolerende maatregelen aan de immissie-eisen uit het Bouwstoffenbesluit. Deze bouwstoffen
mogen niet zonder isolerende voorzieningen worden toegepast aangezien dan de marginale
bodembelasting wordt overschreden.
-
bijzondere categorie-bouwstoffen:
-
dit zijn teerhoudend asfaltgranulaat en het gedeelte van AVI-bodemas dat niet in
categorie 2 valt. Deze stoffen overschrijden de immissie-eisen en/of samenstellingseisen
uit het Bouwstoffenbesluit. Daarom wordt de toepassing voor deze stoffen in de richtlijn
afzonderlijk beschreven.
Voor de categorie 2-bouwstoffen en bijzondere categorie-bouwstoffen zijn dus isolerende
maatregelen nodig die zorgen dat nagenoeg geen contact mogelijk is met grondwater
of hemelwater en dat de terugnameplicht voor deze maatregelen te zijner tijd ook kan
worden nagekomen.
Deze richtlijn beschrijft voor de meest voorkomende toepassingen van bouwstoffen op
de landbodem de isolerende voorzieningen die nodig zijn om te bereiken dat er blijvend
nagenoeg geen contact met hemelwater zal zijn.
Voor de overige eisen die worden gesteld aan de toepassing van bouwstoffen wordt verwezen
naar het Bouwstoffenbesluit en daarbij behorende Uitvoeringsregeling.
1.2. Doel en systematiek van de richtlijn
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
Doel
Deze richtlijn beoogt toepassing van categorie 2-bouwstoffen en de bijzondere categorie-bouwstoffen
in de meest voorkomende civieltechnische werken eenduidig mogelijk te maken.
Constructie-onderdelen als standaard toepassingen
Civiel-technische werken, wegenbouwkundige werken en grondwerken bestaan uit constructie-onderdelen
(zie figuur 1.1 en 5.1 en paragraaf 5.2). In deze constructie-onderdelen kunnen categorie
2-bouwstoffen en de bijzondere categorie-bouwstoffen toegepast worden.
Figuur 1.1: Constructieonderdelen wegenbouwkundige – en grondwerken
Voor een aantal (combinaties van) constructie-onderdelen zijn in deze richtlijn isolerende
voorzieningen beschreven zodat de bouwstof blijvend nagenoeg geen contact heeft met
regenwater. Deze (combinaties van) constructie-onderdelen met hun isolerende voorzieningen
worden standaard toepassingen genoemd.
De achtergronden van de keuze voor de betreffende (combinaties van) constructie-onderdelen
die als standaard toepassing worden uitgewerkt, zijn in hoofdstuk 5 van deze richtlijn
opgenomen.
Standaard toepassingen en isolerende voorzieningen
Alle standaard toepassingen kennen isolerende voorzieningen. Deze isolerende voorzieningen
zijn voor vele standaard toepassingen vaak samengesteld uit met elkaar overeenkomende
constructies.
Deze constructies kunnen dus in meerdere standaard toepassingen aanwezig zijn. Deze
overeenkomende constructies worden isolatie-elementen genoemd.
Een isolerende constructie bestaat veelal uit een aantal isolatie-elementen zoals
bijvoorbeeld doorvoeringen of een isolerende laag van kunststof-folie, die voor vele
toepassingen gelijk zijn.
In de systematiek van deze richtlijn worden daarom de standaard toepassingen samengesteld
uit één of meerdere isolatie-elementen (zie figuur 1.2).
In de volgende figuur is het principe van opbouw van standaard toepassingen met behulp
van isolatie-elementen visueel weergegeven.
Standaard toepas-
sing
|
Isolatie-elementen
|
1
|
2
|
3
|
4
|
I
|
x
|
x
|
|
x
|
II
|
|
x
|
x
|
|
III
|
x
|
|
|
x
|
Figuur 1.2: Samenstellen van fictieve standaard toepassingen uit isolatie-elementen
Toelichting op figuur 1.2:
Op standaard toepassing I zijn de isolatie-elementen 1, 2 en 4 van toepassing. Isolatie-element
3 komt in deze standaard toepassing niet voor.
Op standaard toepassing II zijn alleen de isolatie-elementen 2 en 3 van toepassing
en op standaard toepassing III alleen isolatie-elementen 1 en 4.
Checklist en niet-standaard toepassingen
Om te kunnen beoordelen of een werk een standaard toepassing is, zijn in bijlage 1
van deze richtlijn checklists opgenomen. Voor elke standaard toepassing is een checklist
opgesteld.
Een standaard toepassing voldoet aan alle in de checklist opgenomen aspecten. Dan
betreft het een werk dat voldoet aan de eisen van het Bouwstoffenbesluit. Een dergelijk
werk kan na een melding aan het bevoegd gezag worden aangelegd.
De aspecten van de checklist waaraan een standaard toepassing moet voldoen, worden
in deze richtlijn “items” genoemd.
Als een werk niet overeenkomt met alle items van de checklist, dan is het niet zeker
of het werk voldoet aan de eisen van het Bouwstoffenbesluit. Een nadere beoordeling
is noodzakelijk.
Deze nadere beoordeling wordt door een deskundig bedrijf aan de hand van de stand der techniek uitgevoerd. Als het deskundig bedrijf concludeert
dat met de beoogde isolerende voorzieningen ten minste in gelijke mate als bij een
standaard toepassing wordt bereikt dat de categorie 2-bouwstof of de bijzondere categorie-bouwstof
nagenoeg geen contact met hemelwater heeft, dan is aanleg van het werk mogelijk. Dit
wordt dan een niet-standaard toepassing genoemd.
De conclusie kan ook zijn dat onvoldoende bescherming aan de bodem wordt geboden.
Het werk mag dan niet worden uitgevoerd.
Deze beoordelingsprocedure is in hoofdstuk 2 van deze richtlijn nader beschreven.
In figuur 1.3 is de systematiek van de richtlijn voor standaard toepassingen gevisualiseerd.
Figuur 1.3: Systematie van de richtlijn voor standaard toepassingen
1.3. Opbouw van de richtlijn
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
De beschreven systematiek is terug te vinden in de opzet van deze richtlijn.
Hoofdstuk 2 licht de procedure toe waarmee wordt vastgesteld of het een standaard
toepassing betreft of niet. Bovendien wordt aangegeven hoe gehandeld moet worden bij
een niet-standaard toepassing.
Hoofdstuk 3 beschrijft de achterliggende filosofie voor het opstellen van de maatregelen
om contact van hemelwater met de categorie 2-bouwstof en de bijzondere categorie-bouwstof
nagenoeg uit te sluiten.
Hoofdstuk 4 noemt de algemene kwaliteitseisen waaraan alle toepassingen, dus zowel
standaard als niet-standaard, moeten voldoen (zie ook de Uitvoeringsregeling).
Hoofdstuk 5 geeft aan waarom bepaalde (combinaties van) constructieonderdelen tot
standaard toepassingen zijn uitgewerkt.
De hoofdstukken 6, 7 en 8 beschrijven de standaard toepassingen voor respectievelijk
categorie 2-bouwstoffen, de bijzondere categorie AVI-bodemas en de bijzondere categorie
teerhoudend asfaltgranulaat. In hoofdstuk 9 zijn de isolatie-elementen beschreven.
De richtlijn kent twee bijlagen.
Bijlage 1 bevat alle checklists voor de standaard toepassingen. In bijlage 2 zijn
begrippen en definities opgenomen.
2. PROCEDURE
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
2.1. Inleiding
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
Als een opdrachtgever categorie 2-bouwstoffen of de bijzondere categorieën bouwstoffen
AVI-bodemas of teerhoudend asfaltgranulaat wil toepassen in een werk, moet door de
opdrachtgever een procedure worden gevolgd. In het onderstaande schema is de opzet
van deze procedure weergegeven.
Figuur 2.1: Schema van de procedure
De procedure geldt zowel voor het toepassen van categorie 2-bouwstoffen als voor het
toepassen van de bijzondere categorie-bouwstoffen.
De gehele procedure bestaat uit drie stappen:
-
1.
Beoordeling van een toepassing door de opdrachtgever aan de hand van de checklists. Als een toepassing
volledig aan een checklist voldoet, wordt dit door de opdrachtgever gemeld aan het
bevoegd gezag. Toepassing kan volgens de richtlijn plaatsvinden.
-
2.
Beslissing of een deskundig bedrijf wordt ingehuurd. Als een toepassing niet volledig voldoet
aan één van de checklists, moet door de opdrachtgever besloten worden om een deskundig
bedrijf in te huren, anders kan toepassing niet plaatsvinden. Een deskundig bedrijf
is een bedrijf dat de kennis en ervaring bezit om niet-standaard toepassingen te kunnen
beoordelen.
-
3.
Onderbouwing van niet-standaard toepassing met een rapport van een deskundig bedrijf. Een niet-standaard
constructie wordt onderbouwd met een rapport dat is opgesteld door een deskundig bedrijf.
Als in het rapport is aangetoond dat constructie, onderhoud en inspectie ten minste
gelijkwaardig (zie paragraaf 2.2) zijn aan de isolatie-elementen van de standaard
toepassing, wordt dit door de opdrachtgever gemeld aan het bevoegd gezag. De toepassing
kan worden uitgevoerd.
In respectievelijk de paragrafen 2.2, 2.3 en 2.4 van dit hoofdstuk worden de verschillende
onderdelen van deze procedure nader toegelicht.
Standaard- en niet-standaard toepassingen
In deze richtlijn zijn standaard toepassingen beschreven. Deze beschrijving van standaard
toepassingen heeft een tweeledig doel.
Ten eerste om de potentiële toepassers van de bouwstoffen behulpzaam te zijn bij het
ontwerp van de isolerende constructie. Immers, voor een aantal isolatie-elementen
zijn complete isolerende constructies in deze richtlijn opgenomen. Deze zijn verwerkt
in de standaard toepassingen.
Ten tweede om als referentie te dienen als men bouwstoffen wil toepassen in constructies
die niet in deze richtlijn zijn beschreven. Dit betreft de niet-standaard toepassingen.
Er wordt dus een tweedeling gemaakt: standaard toepassingen en niet-standaard toepassingen.
Zowel de standaard als de niet-standaard toepassingen moeten voldoen aan de algemene
kwaliteitseisen zoals die verwoord zijn in hoofdstuk 4 van deze richtlijn.
Stand der techniek
Voor niet-standaard toepassingen moet worden aangetoond dat ze ten minste gelijkwaardig
zijn aan de standaard toepassingen. Daarbij wordt aangesloten bij de stand der techniek.
Stand der techniek is in dit kader:
- -
Algemeen aanvaarde en beproefde bouwcriteria (zowel civieltechnisch als milieuhygiënisch);
- -
Aantoonbare praktijkervaring met het type bouwwerk of met onderdelen van het bouwwerk;
- -
Onderzoeksresultaten van nieuwe materialen, constructies of technieken dienen:
- -
geen voor de beoordeling te grote kennisleemten te bevatten;
- -
op een relatief eenvoudige wijze toegankelijk te zijn door middel van documenten waarin
de relevante informatie is opgenomen. De techniek dient te zijn afgestemd op de Nederlandse
omstandigheden. De documenten dienen bij voorkeur in de Nederlandse taal te zijn geschreven;
- -
onderzoeksresultaten dienen inzichtelijk te zijn en reproduceerbaar door Nederlandse
deskundigen;
- -
Toepassing van nieuwe materialen, constructies of technieken dient zo mogelijk via
kwaliteitsborging van ontwerp en uitvoering te geschieden. Op de materialen is kwaliteitsborging
van toepassing.
2.2. Stap 1: Beoordeling van standaard toepassingen
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
Beoordeling van standaard toepassingen gebeurt met de checklists die in bijlage 1
zijn opgenomen. Voor elke standaard toepassing is een checklist opgenomen. Aan de
hand van het ontwerp van een werk wordt voor de verschillende items van de checklist
aangegeven of het ontwerp van het werk overeenstemt met de vereisten van de checklist.
De checklist is onderverdeeld in drie onderwerpen (zie voor onderbouwing van deze
driedeling hoofdstuk 3):
Constructie: door middel van een constructie wordt de bouwstof geïsoleerd zodat deze bouwstof
nagenoeg geen contact met hemelwater heeft. De constructie bestaat uit isolerende
materialen en eventueel aangevuld met beheersmaatregelen.
Inspectie: de werking van de constructie, en daarmee van de isolatie, wordt periodiek gecontroleerd.
Onderhoud: de constructie moet worden onderhouden zodat de isolerende werking in stand blijft.
Dit kan periodiek schoonmaken betekenen, maar ook het vervangen en/of repareren van
delen van de constructie.
Om als standaard toepassing aangemerkt te worden moet voor alle items van alle onderwerpen
van de checklist een “ja” worden aangegeven, tenzij een bepaald constructie-onderdeel
niet van toepassing is. Als voor één of meerdere items een “nee” wordt ingevuld, betreft
het een niet-standaard toepassing. De opdrachtgever is verantwoordelijk voor het juist
invullen van de checklist.
Wanneer een toepassing een standaard toepassing blijkt, doordat alle items van één
van de checklists met “ja” zijn beantwoord, wordt dit door de opdrachtgever gemeld
aan het bevoegd gezag met daarbij de ingevulde checklist. Vervolgens kan de toepassing
worden uitgevoerd volgens de richtlijn.
2.3. Stap 2: Inschakelen deskundig bedrijf?
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
Indien blijkt dat een toepassing niet-standaard is, wordt door de opdrachtgever besloten
of een deskundig bedrijf wordt ingeschakeld. Indien het deskundig bedrijf niet wordt
ingeschakeld, kan de betreffende toepassing geen doorgang vinden.
Een alternatieve mogelijkheid is om de constructie zodanig aan te passen dat de constructie
wel standaard wordt, zodat het deskundig bedrijf niet behoeft te worden ingeschakeld.
2.4. Stap 3: Beoordeling van niet-standaard toepassingen
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
Een deskundig bedrijf voert de beoordeling uit teneinde vast te stellen of de niet-standaard
toepassing ten minste gelijkwaardig is aan een standaard toepassing en brengt hierover
advies uit aan de opdrachtgever opdrachtgever. Voor drie kenmerkende gevallen wordt
nu toegelicht hoe de beoordeling wordt uitgevoerd.
Geval 1: In het eenvoudigste geval wijkt slechts één van de isolatie-elementen af
van een van de standaard toepassingen. Het deskundig bedrijf beoordeelt met behulp
van het vier-stappenplan (zie paragraaf 3.2) of de afwijking gelijkwaardig is met
de standaard-toepassing, of misschien zelfs beter. Deze vier stappen zijn:
-
1. Tegengaan van infiltratie;
-
2. Analyseren van bedreigingen voor de isolerende constructie;
-
3. Compenserende/aanvullende voorzieningen/maatregelen;
-
4. Controle en onderhoud.
Indien het samenstel van voorzieningen ten minste gelijkwaardig met één van de standaard
toepassingen is, kan het werk worden gerealiseerd. Er is in dit geval dus nauw aangesloten
bij één van de in de richtlijn beschreven standaard toepassingen.
Geval 2: Het wordt lastiger naarmate de afwijkingen van de standaard toepassingen
talrijker zijn. In steeds mindere mate kan worden aangesloten bij de in de richtlijn
beschreven isolatie-elementen. In toenemende mate zal het deskundig bedrijf bij het
beoordelen van de niet-standaard toepassing gebruik maken van de vier stappen die
in paragraaf 3.2 van deze richtlijn zijn aangegeven.
Voor de analyse van bedreigingen moet minimaal op de bedreigingen die in paragraaf
3.3 zijn onderscheiden, worden getoetst.
Geval 3: Als een toepassing geen of vrijwel geen overeenkomsten heeft met de isolatie-elementen
van de standaard toepassingen, dan kan de beoordeling uitsluitend plaats vinden aan
de hand van de genoemde vier stappen. Dit geval kan zich voordoen als bijvoorbeeld
de bouwstoffen worden toegepast in een ander constructie-onderdeel van een werk dan
in deze richtlijn is beschreven.
In alle drie de gevallen wordt door het deskundig bedrijf een rapport opgesteld waarin
de uitgevoerde beoordeling wordt beschreven en het eindoordeel wordt gemotiveerd.
Het eindoordeel is gebaseerd op het gebruik van de checklists en het vier-stappen-plan
voor de verschillende isolatie-elementen én op een beoordeling van de constructie
als geheel. De constructie als geheel moet ook ten minste gelijkwaardig zijn aan één
van de standaard toepassingen.
Bovenstaande drie gevallen geven aan dat naarmate een toepassing meer afwijkt van
de standaard toepassing, de checklists steeds minder gebruikt kunnen worden. In toenemende
mate zal toetsing van gelijkwaardigheid dan plaats vinden aan de hand van het vier-stappen-plan
(paragraaf 3.2) en de algemene kwaliteitseisen (hoofdstuk 4).
In figuur 2.2 is deze werkwijze gevisualiseerd aan de hand van de drie beschreven
gevallen.
Figuur 2.2: Beoordeling van standaard toepassingen en niet-standaard toepassingen
3. ACHTERGRONDEN VOOR OPZET VAN STANDAARD TOEPASSINGEN
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
3.1. Isoleren, beheersen en controleren
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
Bodembeschermingsbeleid
Toepassen van een categorie 2-bouwstof mag niet leiden tot een overschrijding van
de marginale bodembelasting (Aalbers et al., 1993). Om dit te voorkomen wordt de betreffende
bouwstof onder IBC-omstandigheden toegepast. IBC is een afkorting en staat voor:
I
|
isoleren: dit houdt in dat door middel van een isolerende constructie wordt bereikt dat de
categorie 2-bouwstof nagenoeg geen contact met hemelwater heeft.
|
B
|
beheersen: omstandigheden die de isolerende werking nadelig kunnen beïnvloeden moeten worden
tegengegaan.
|
C
|
controleren: om inzicht te hebben in de werking van de isolatie is controle noodzakelijk.
|
Het begrip “IBC” wordt bij de bodemsanering toegepast, bij het storten van afvalstoffen
en bij andere bodembedreigende activiteiten. Het is een belangrijke bouwsteen voor
het bodembeschermingsbeleid.
Vertaalslag van IBC naar de praktijk van het besluit
Deze IBC-opzet is in essentie ook geldig voor toepassingen waarin categorie 2-bouwstoffen
of de bijzondere categorie-bouwstoffen worden gebruikt. In de toepassingen zoals in
hoofdstuk 5 onderscheiden, zijn isolerende constructies (I) en beheersmaatregelen
(B) veelal sterk aan elkaar gekoppeld. Ook beheersmaatregelen (B) en controlemaatregelen
(C) zijn voor deze toepassingen vaak van elkaar afhankelijk.
Het is mogelijk om op basis van de IBC-opzet een indeling te maken die goed aansluit
bij de gangbare bouwpraktijk en bij de IBC-opzet. Dit is de volgende indeling:
Constructie: door middel van een constructie wordt de bouwstof geïsoleerd zodat deze bouwstof
nagenoeg geen contact met hemelwater heeft. De constructie bestaat uit isolerende
materialen en wordt eventueel aangevuld met beheersmaatregelen.
Inspectie: de werking van de constructie, en daarmee van de isolatie, wordt periodiek gecontroleerd.
Onderhoud: de constructie moet worden onderhouden zodat de isolerende werking in stand blijft.
Dit kan periodiek reinigen betekenen, maar ook het vervangen en/of repareren van delen
van de constructie.
De isolerende werking moet te allen tijde in stand worden gehouden. De constructie
moet dus in stand blijven. Dit moet in het ontwerp van het werk worden meegenomen.
In de gebruiksfase van het werk moet de isolerende constructie ook goed blijven werken.
Onderhoud is daarvoor noodzakelijk. Normaal gesproken zullen voor werken onderhoudsprogramma's
worden opgesteld. Zo'n onderhoudsprogramma kan bij toepassing van categorie 2-bouwstoffen
of de bijzondere categorie-bouwstoffen, worden uitgebreid met het noodzakelijke onderhoud
voor de isolerende constructie.
Informatie over de werking van de isolerende constructie wordt verkregen door inspectie.
Als de isolerende constructie zichtbaar is, is directe inspectie (visueel) mogelijk.
Indirecte inspectie is noodzakelijk als de constructie niet zichtbaar is. Op basis
van de ontworpen isolerende constructie kan een programma voor inspectie worden opgesteld.
Het gebruik van de driedeling in constructie, onderhoud en inspectie heeft voor de
toepasser van categorie 2-bouwstoffen of de bijzondere categorie-bouwstoffen drie
consequenties:
Constructie:
afstemmen van het ontwerp van het werk en de isolerende constructie.
Inspectie: aanvullen van het inspectieplan met inspectie van de isolerende constructie.
Onderhoud: aanvullen van het onderhoudsplan met onderhoud van de isolerende constructie.
De combinatie van constructie, inspectie en onderhoud waarborgt een goed werkend pakket
van isolerende voorzieningen en maatregelen. Daarmee wordt bereikt dat de bouwstof
nagenoeg geen contact heeft met hemelwater gedurende de levensduur van het werk.
3.2 . Stappenplan voor het ontwikkelen van een IBC-pakket
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
Het uitgangspunt voor het toepassen van categorie 2-bouwstoffen of de bijzondere categorie-bouwstoffen
in werken is dat er nagenoeg geen contact is met hemelwater. Het belangrijkste medium
voor transport van verontreinigende stoffen is water. Een IBC-pakket moet erop gericht
zijn dit transportproces zoveel mogelijk uit te sluiten, en om risico's voor het niet
of niet goed functioneren van de IBC-pakketten te minimaliseren. Voor het beoordelen
of ontwikkelen van IBC-pakketten moet onderstaand vierstappen-plan worden doorlopen:
1:
|
Tegengaan van infiltratie: zoals gesteld is water c.q. vocht het belangrijkste medium voor transport van verontreinigende
stoffen. Een IBC-pakket moet infiltratie beperken.
Het is mogelijk om voor de isolerende voorziening gebruik te maken van constructie-onderdelen
van het werk, waarbij in het bijzonder gedacht wordt aan verhardingen van wegen. Wanneer
zo'n constructie-onderdeel niet aanwezig is of niet voldoende isoleert, kan een aanvullende
isolerende laag worden aangebracht.
|
2:
|
Analyseren van bedreigingen: indien een isolerende laag moet worden aangebracht, zal geanalyseerd moeten worden
hoe de werking van de isolerende constructie tijdens aanleg of gebruik van het werk
bedreigd kan worden.
|
3:
|
Compenserende/aanvullende voorzieningen/maatregelen: indien bij aanleg of gebruik van het werk risico's voor de werking van de isolerende
constructie aanwezig kunnen zijn, dienen hiervoor compenserende of aanvullende voorzieningen
of maatregelen genomen te worden.
|
4:
|
Inspectie en onderhoud: de werking van de isolerende constructie moet geïnspecteerd worden. Eventueel noodzakelijk
onderhoud moet worden uitgevoerd. De combinatie van inspectie en onderhoud moet de
werking van de isolerende constructie en de hoogteligging van categorie 2-bouwstoffen
of de bijzondere categorie-bouwstoffen van 0,5 meter boven de GHG waarborgen. Aan
de hand van de inspectie kunnen indien noodzakelijk maatregelen worden getroffen.
|
Figuur 3.1: Samenhang tussen de vier stappen en constructie, onderhoud en inspectie
De eerste drie stappen van dit vier-stappen-plan hebben tot doel een isolerende constructie
te ontwerpen die aansluit bij de eigenschappen van het werk. In de vierde stap worden,
op basis van het ontwerp, een onderhoudsplan en een inspectieplan opgesteld. In de
bovenstaande figuur is deze samenhang gevisualiseerd.
3.3. Potentiële bedreigingen van een isolerende voorziening
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
In stap 2 van het vier-stappen-plan is aangegeven dat onderzocht moet worden welke
bedreigingen bestaan voor de isolerende werking van de constructie.
Figuur 3.2: Aaangrijpingspunten voor bedreigingen in een doorsnede door een fictief
werk
Bovenstaand is in figuur 3.2 in een doorsnede door een fictief werk een overzicht
gegeven van omstandigheden die een bedreiging voor isolerende voorzieningen kunnen
vormen en waar de bedreigingen “aangrijpingspunten” kunnen vinden.
Per toepassing zal in de praktijk beoordeeld moeten worden of dit reële bedreigingen
zijn. Opgemerkt moet worden dat onderstaand overzicht met bedreigingen voor niet genoemde
toepassingen, niet volledig hoeft te zijn. Het is dan wèl noodzakelijk alle genoemde
bedreigingen in de beoordeling te betrekken.
In het navolgende wordt een toelichting gegeven op elk van de bedreigingen die in
figuur 3.2 zijn aangegeven.
Bedreigingen
Onderhoud
Regulier onderhoud, of vervanging van onderdelen aan een werk moet niet leiden tot
beschadiging van (onderdelen van) de isolerende constructie.
Gebruik van het werk
Ten gevolge van het gebruik van het werk, mag de werking van de isolerende constructie
niet in het geding komen. Bijvoorbeeld trillingen ten gevolge van verkeer mogen dus
niet leiden tot verminderde stabiliteit van (delen van) het werk. Ook zal bijvoorbeeld
een isolerende constructie bestand moeten zijn tegen pekel die bij gladheidsbestrijding
wordt gebruikt. Indien een randafdichting van een weg geïsoleerd wordt met een isolerend
materiaal, vormt het verkeer op de weg een belangrijke bedreiging indien dit gebruik
maakt van de wegberm. Vooraf moet worden ingeschat hoe groot deze bedreiging is en
welke compenserende maatregelen kunnen worden genomen (keuze van isolatiemethode,
materiaal en uitvoering).
Doorworteling/ondergraving
Beiden kunnen leiden tot beschadiging van de isolerende constructie.
Talud
Het talud, indien aanwezig, zal een dusdanige helling moeten hebben dat onderhoud
en inspectie goed mogelijk zijn. Onvoldoende onderhoud en inspectie vormen op termijn
een bedreiging voor de gehele constructie en dus ook voor de isolerende constructie.
Er moet worden aangesloten bij de gangbare bouwpraktijk.
Wegmeubilair
De aanwezigheid van de isolerende constructie moet worden afgestemd op de aanwezigheid
van regulier wegmeubilair, zoals lantaarnpalen, geleiderails, verkeerslichten, bewegwijzering,
praatpalen, etc. Tot wegmeubilair moet ook eventuele bekabeling gerekend worden. Het
reguliere onderhoud aan wegmeubilair, waartoe ook vervanging kan horen, moet mogelijk
zijn zonder beschadiging van de isolerende constructie. Zo niet, dan moet onmiddellijk
herstel plaatsvinden. Doorvoeringen door de isolerende constructie moeten (zoveel
mogelijk) worden uitgesloten.
Detailconstructies
Met detailconstructies en met de materialen die daarvoor worden gebruikt, moet voldoende
kennis en/of ervaring aanwezig zijn teneinde de werking op termijn met voldoende zekerheid
te kunnen inschatten.
Stabiliteit van het werk
Het werk moet voldoende stabiliteit hebben. Aansluiting bij de gangbare bouwpraktijk
biedt hiervoor voldoende waarborgen.
Verharding
De isolerende werking van een verharding moet voldoende zijn indien de verharding
als (onderdeel van) een isolerende constructie dienst doet. Tevens moet de verharding
eventuele te verwachten zettingsverschillen kunnen volgen.
Indien noodzakelijk moet het vervangen van de verharding mogelijk zijn zonder dat
dit risico's voor het milieu zal betekenen.
Randafwerking verharding/isolerende constructie
De verharding c.q. isolerende constructie dient aan de randen zodanig te zijn afgewerkt
dat hier geen water naar de categorie 2-bouwstof of de bijzondere categorie-bouwstof
kan toetreden.
Vorstschade
Schade aan afdichtende constructies door vries-dooi-processen moet worden voorkomen.
Een voldoende dikke afdekkende laag kan dit bewerkstelligen. Indien de verharding
als isolerende constructie dienst doet, is aansluiting bij de gangbare bouwpraktijk
afdoende.
Onvoldoende stabiliteit op isolerende laag
Toepassen van isolerende lagen in een werk, mag niet leiden tot een te geringe stabiliteit
van (delen van) de constructie.
Drainage van de isolerende constructie
Waterdruk op de isolerende constructie moet zoveel mogelijk worden tegengegaan. Daaraan
kan tegemoet worden gekomen door de isolerende constructie onder afschot aan te brengen
en er direct boven een drainerende laag aan te brengen teneinde voldoende afvoer te
waarborgen.
De drainerende laag is uiteraard niet mogelijk als de wegverharding dienst doet als
isolerende constructie.
Isolerende laag
De eigenschappen van de isolerende constructie moeten in voldoende mate bekend zijn.
Met name het lange termijn gedrag is daarbij relevant.
Chemisch gedrag categorie 2-bouwstoffen en bijzondere categorieën bouwstoffen
De categorie 2-bouwstoffen en de bijzondere categorieën bouwstoffen, die worden toegepast
in een werk, moeten chemisch zodanig stabiel zijn, dat geen chemische reacties plaatsvinden
die de werking van de isolerende constructie aantasten. Ook mogen geen andere stoffen
of omstandigheden ontstaan die de (kans op) immissie van verontreinigende stoffen
in de bodem kunnen doen toenemen.
Capillair gedrag
Door de aanwezigheid van vocht kunnen transportprocessen van verontreinigende stoffen
op gang komen. Via capillaire processen kan vocht uit de ondergrond toetreden tot
een categorie 2-bouwstof of de bijzondere categorie-bouwstof. De bouwmaterialen moeten
zodanig worden gekozen dat de invloed van dergelijke processen verwaarloosbaar is.
Grondwaterregime
Een belangrijke eis uit het Bouwstoffenbesluit is dat de categorie 2-bouwstoffen en
de bijzondere categorie-bouwstoffen ten minste 0,5 meter boven GHG moeten worden toegepast.
Het grondwaterregime is daarbij één van de factoren die in de hoogteligging ten opzichte
van GHG een rol spelen. Dit wordt gewaarborgd door aan te sluiten bij de meetmethode
die hiervoor is ontwikkeld.
Zetting van de ondergrond en klink van bouwmaterialen
Zetting van de ondergrond kan aanleiding zijn voor zettingsverschillen. Zettingsverschillen
kunnen onderdelen van het werk, met name de isolerende laag, zodanig zwaar belasten
dat ze falen.
Zettingen behoeven niet alleen te ontstaan ten gevolge van zetting van de ondergrond
maar kunnen ook ontstaan door klink van bouwmaterialen.
Voor de isolerende laag is het netto zettingsverschil ter hoogte van de isolerende
constructie (zetting ondergrond + klink bouwstof) maatgevend. De eigenschappen van
de isolerende laag bepalen in welke mate zettingsverschillen gevolgd kunnen worden.
Onvoldoende kennis van ondergrond en bouwmaterialen is daarmee een bedreiging voor
de isolerende voorziening.
Draagvermogen ondergrond
De ondergrond moet voldoende draagvermogen hebben teneinde de stabiliteit van het
gehele werk te waarborgen gedurende de verwachte levensduur van het werk.
Veroudering van materialen
Isolatiematerialen kunnen na verloop van tijd qua eigenschappen veranderen. Te denken
valt bijvoorbeeld aan veroudering onder invloed van zonlicht. Indien over het lange
termijn gedrag van isolatiematerialen weinig bekend is, is dit een potentiële bedreiging
voor het functioneren van een isolerende voorziening.
Constructie
De constructie moet de krachten als een monoliet kunnen opvangen. Dit geldt vooral
voor de schone-schouderconstructie: de schouder moet blijvend een geheel vormen met
het teerhoudende materiaal om scheurvorming in het bovenliggende asfalt te voorkomen.
Fysisch gedrag
In cementgebonden teerhoudend asfaltgranulaat kunnen beperkt scheuren ontstaan onder
invloed van krimp en temperatuur. De isolerende voorzieningen moeten bestand zijn
tegen deze scheurvorming.
6. STANDAARD TOEPASSINGEN VOOR CATEGORIE 2-BOUWSTOFFEN
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
In dit hoofdstuk is een tweedeling gemaakt tussen:
standaard:
de tekst die onder dit kopje valt bevat een voorschrift of verschillende voorschriften
die van toepassing zijn zodra men kiest voor een standaard toepassing van categorie
2-bouwstoffen. Naar dit opschrift wordt verwezen in de Uitvoeringsregeling. Als de
constructie afwijkt van de beschrijving is het geen standaard toepassing meer.
toelichting:
de tekst onder dit kopje is bedoeld om de achtergronden van de standaard toepassing
waar nodig te verduidelijken.
6.1. Te onderscheiden combinaties
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
toelichting
In dit hoofdstuk zijn de standaard toepassingen voor categorie 2-bouwstoffen beschreven.
De isolerende voorzieningen bestaan uit een combinatie van isolatie-elementen, die
elk beschreven zijn in hoofdstuk 9.
Voor de constructie, onderhoud en inspectie van elk isolatie-element wordt naar hoofdstuk
9 verwezen.
In figuur 5.2 is weergegeven op welke plaatsen voor de te onderscheiden combinaties
van constructie-onderdelen, de isolerende constructie moet worden aangebracht.
In figuur 6.1 is aangegeven uit welke isolatie-elementen elke standaard toepassing
is opgebouwd. Tevens zijn in deze figuur de standaard toepassingen voor de bijzondere
categorieën bouwstoffen opgenomen.
Figuur 6.1 Samenstelling van standaard toepassingen uit isolatie-elementen
6.2. Variatiemogelijkheden binnen een standaard toepassing
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
toelichting
Door een standaard toepassing nauwkeurig te beschrijven qua lagenopbouw, situering
van de isolerende constructie, toe te passen materialen, etcetera, lijkt de flexibiliteit
in eerste instantie te worden beperkt. De beschrijving is echter uitsluitend gericht
op aspecten die van belang zijn voor de isolatie van de categorie 2-bouwstoffen of
de bijzondere categorie-bouwstoffen. Een aantal voorbeelden kan dit illustreren.
* De verharding vervult voor een aantal standaard toepassingen de rol van isolerende
constructie. Bij de uitwerking van de standaard toepassingen zijn daarvoor meerdere
gangbare verhardingsmaterialen beschreven. Dit bevordert de flexibiliteit.
* Slechts indien noodzakelijk zijn laagdikten aangegeven.
* De breedte van de standaard toepassing zal niet worden aangegeven. De gangbare bouwpraktijk
geeft hier geen aanleiding voor.
* De standaard toepassingen beschrijven de toepassing van categorie 2 of bijzondere
categorie-bouwstoffen in algemene zin.
* In de standaard toepassingen zal met behulp van isolatie-elementen regulier wegmeubilair,
zoals lantaarnpalen, geleiderails, verkeerslichten, bewegwijzering, praatpalen, etcetera
voor de meest gangbare gevallen ingepast kunnen worden.
6.3. Toepassing in uitsluitend een wegfundering
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
standaard
Voor het tegengaan van de infiltratie doet mede de verharding dienst. De verhardingsmaterialen
zijn conform paragraaf 9.3. Voor de randafwerking van de wegverharding wordt gebruik
gemaakt van de constructies zoals beschreven in paragraaf 9.4.
Indien doorvoeringen worden aangelegd, wordt dit uitgevoerd zoals beschreven in paragraaf
9.8.
Onderhoud en inspectie worden uitgevoerd zoals bij de betreffende constructie-onderdelen
in deze richtlijn is beschreven.
De constructie wordt aangelegd volgens het principe van onderstaand schetsontwerp.
Figuur 6.2: Schetsontwerp van de standaard toepassing voor categorie 2- bouwstoffen
in uitsluitend een wegfundering of onder verhard terrein
toelichting
De randafwerking kan, in plaats van wegen, ook voor verharde terreinen zoals parkeerterreinen
worden toegepast. Dan moet de verharding uiteraard geheel voldoen aan de eisen die
in paragraaf 9.3 zijn opgenomen.
6.4. Toepassing in wegfundering en belastingspreidende laag
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
standaard
Voor het tegengaan van de infiltratie doet mede de verharding dienst. De verhardingsmaterialen
zijn conform paragraaf 9.3. Voor de aansluiting van de isolerende laag op de wegverharding
wordt gebruik gemaakt van de constructie zoals beschreven in paragraaf 9.4.1. Indien
een overgangsconstructie noodzakelijk is wordt dit uitgevoerd conform paragraaf 9.6.
Indien doorvoeringen worden aangelegd, wordt dit uitgevoerd zoals beschreven in paragraaf
9.8. Indien een isolerende laag noodzakelijk is wordt dit uitgevoerd conform paragraaf
9.5.
Onderhoud en inspectie worden uitgevoerd zoals bij de betreffende isolatie-elementen
in deze richtlijn is beschreven.
De constructie wordt aangelegd volgens het principe van onderstaand schetsontwerp.
Figuur 6.3: Schetsontwerp van de standaard toepassing voor categorie 2- bouwstoffen
in uitsluitend een belastingspreidende laag of in een wegfundering in combinatie met
toepassing in een belastingspreidende laag
6.5. Toepassing in wegfundering in combinatie met ophoging of aanvulling
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
standaard
Er worden twee varianten onderscheiden voor de plaats waar de isolerende constructie
wordt aangebracht.
In de eerste variant hebben de twee constructie-onderdelen elk afzonderlijk een isolerende
constructie. In dat geval doet de verharding mede dienst in het tegengaan van de infiltratie.
De verhardingsmaterialen zijn conform paragraaf 9.3. Voor de aansluiting op de wegverharding
wordt gebruik gemaakt van de constructies zoals beschreven in paragraaf 9.4.
In de tweede variant wordt over de gehele lengte van de zijkanten van het werk een
isolerende constructie aangebracht. In dat geval doet de verharding mede dienst in
het tegengaan van de infiltratie. De verhardingsmaterialen zijn conform paragraaf
9.3. Voor de aansluiting op de wegverharding wordt gebruik gemaakt van de constructie
zoals beschreven in paragraaf 9.4.1. De isolerende laag wordt aangelegd conform paragraaf
9.5.
Een eventuele overgangsconstructie wordt aangelegd conform paragraaf 9.6.
Indien bij de bovengenoemde constructie doorvoeringen worden aangelegd, wordt dit
uitgevoerd zoals beschreven in paragraaf 9.8.
Onderhoud en inspectie worden voor beide varianten uitgevoerd zoals bij de betreffende
isolatie-elementen in deze richtlijn is beschreven.
De constructie wordt aangelegd volgens het principe van één van onderstaande schetsontwerpen.
Figuur 6.4: Schetsontwerpen van de standaard toepassing voor categorie 2- bouwstoffen
in een wegfundering in combinatie met toepassing in een constructieve ophoging of
aanvulling
6.6. Toepassing in wegfundering, belastingspreidende laag en ophoging of aanvulling
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
standaard
Over de zijkanten van het werk wordt een isolerende constructie aangebracht. De verharding
doet mede dienst in het tegengaan van de infiltratie. De verhardingsmaterialen zijn
conform paragraaf 9.3. Voor de aansluiting op de wegverharding wordt gebruik gemaakt
van de constructie zoals beschreven in paragraaf 9.4.1. De isolerende laag wordt aangelegd
conform paragraaf 9.5. Een eventuele overgangsconstructie wordt aangelegd conform
paragraaf 9.6.
Indien bij de bovengenoemde constructie doorvoeringen worden aangelegd, wordt dit
uitgevoerd zoals beschreven in paragraaf 9.8.
Onderhoud en inspectie worden uitgevoerd zoals bij de betreffende isolatie-elementen
in deze richtlijn is beschreven.
De constructie wordt aangelegd volgens het principe van onderstaand schetsontwerp.
Figuur 6.5: Schetsontwerp van de standaard toepassing voor categorie 2- bouwstoffen
in een belastingspreidende laag en een constructieve ophoging of aanvulling, al dan
niet in combinatie met toepassing in een wegfundering
6.7. Toepassing in constructieve ophoging of aanvulling
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
standaard
Over de categorie 2-bouwstof wordt een isolerende laag aangelegd conform paragraaf
9.5.
Het werk wordt zodanig aangelegd dat de beoogde functie van het werk geen risico inhoudt
voor de isolerende constructie. Daartoe wordt op het vrijwel horizontale deel van
de isolerende constructie een laag van geschikt materiaal aangebracht met een zodanige
dikte dat de bovenzijde van de wegverharding ten minste 1 meter boven de isolerende
laag is gelegen. Indien bij de bovengenoemde constructie doorvoeringen worden aangelegd,
wordt dit uitgevoerd zoals beschreven in paragraaf 9.8.
Onderhoud en inspectie worden uitgevoerd zoals bij de betreffende isolatie-elementen
in deze richtlijn is beschreven.
De constructie wordt aangelegd volgens het principe van onderstaand schetsontwerp.
Figuur 6.6: Schetsontwerp van de standaard toepassing voor categorie 2- bouwstoffen
in uitsluitend een constructieve ophoging of aanvulling
6.8. Toepassing in een niet-constructieve ophoging of aanvulling
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
standaard
Over de categorie 2-bouwstof wordt een isolerende laag aangelegd conform paragraaf
9.5.
Indien bij de bovengenoemde constructie doorvoeringen worden aangelegd, wordt dit
uitgevoerd zoals beschreven in paragraaf 9.8.
Onderhoud en inspectie worden uitgevoerd zoals is beschreven bij de betreffende isolatie-elementen
in deze richtlijn.
De constructie wordt aangelegd volgens het principe van onderstaand schetsontwerp.
Figuur 6.7: Schetsontwerp van de standaard toepassing voor categorie 2- bouwstoffen
in een niet-constructieve ophoging of aanvulling
6.9. Toepassing in spoorwegconstructie
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
standaard
Over de categorie 2-bouwstof wordt een isolerende laag aangelegd conform paragraaf
9.5.
Indien bij de bovengenoemde constructie doorvoeringen worden aangelegd, wordt dit
uitgevoerd zoals beschreven in paragraaf 9.8.
Onderhoud en inspectie worden uitgevoerd zoals beschreven bij de betreffende isolatie-elementen
in deze richtlijn.
Voor de constructieve eisen voor spoorbanen en de eisen voor de te gebruiken materialen
wordt gebruik gemaakt van de bij de NS vastgelegde “Richtlijnen voor de Baanbouw”
(code If 5000, 1993) en de “Algemene bepalingen van de N.V. Nederlandse Spoorwegen
voor de uitvoering van Werken” (ABW, 1986).
Volgens de “Richtlijnen voor de Baanbouw” (code If 5000, 1993) ligt een alternatief
materiaal (zoals in dit geval categorie 2-bouwstoffen) circa 1 meter onder het ballastbed
in verband met afwatering van het ballastbed, leidingen, fundatie van portalen en
signalering van het treinverkeer.
De constructie wordt aangelegd volgens het principe van onderstaand schetsontwerp.
Figuur 6.8: Schetsontwerp van de standaard toepassing voor categorie 2- bouwstoffen
in een spoorwegconstrcutie
7. STANDAARD TOEPASSINGEN VOOR BIJZONDERE CATEGORIE AVI-BODEMAS
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
In dit hoofdstuk is een tweedeling gemaakt tussen:
standaard:
de tekst die onder dit kopje valt bevat een voorschrift of verschillende voorschriften
die van toepassing zijn zodra men kiest voor een standaard toepassing voor de bijzondere
categorie AVI-bodemas. Naar dit opschrift wordt verwezen in de Uitvoeringsregeling.
Als de constructie afwijkt van de beschrijving is het geen standaard toepassing meer.
toelichting:
de tekst onder dit kopje is bedoeld om de achtergronden van de standaard toepassing
waar nodig te verduidelijken.
7.1. Definitie
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
toelichting
In artikel 1 van het Bouwstoffenbesluit is de volgende definitie van AVI-bodemas opgenomen:
bodemas die resteert na verbranding van huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen,
als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet Milieubeheer, in een inrichting,
behorende tot de categorie, genoemd onder 28.4, onder e, onder 1° en 2°, van bijlage
I van het Inrichtingen-en vergunningenbesluit milieubeheer.
De samenstelling van AVI-bodemas zal bijna nooit aanleiding geven tot het niet mogen
toepassen van dit materiaal. Aalbers (1993) geeft aan dat van de gemeten samenstellingen,
geen enkele organische component de samenstellingsnorm overschrijdt.
De immissie in de bodem zal in vrijwel alle gevallen uitmaken of de partij AVI-bodemas
als categorie 2-bouwstof of als bijzondere categorie-bouwstof kan worden toegepast.
Circa 60% van de AVI-bodemas in Nederland valt in de bijzondere categorie (Aalbers
et al., 1993).
Voor de nadere definitie van AVI-bodemas als bijzondere categorie wordt verwezen naar
de Uitvoeringsregeling.
7.2. Randvoorwaarden voor toepassing van AVI-bodemas
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
toelichting
In de Standpuntnotitie (pagina 14) wordt over AVI-bodemas het volgende gezegd:
Voor AVI-slakken moet worden geconstateerd dat een deel hiervan niet kan worden gebruikt
in categorie 2 van het Bouwstoffenbesluit (onder IBC-voorwaarden toepasbaar). Vanuit
het hergebruik wordt evenwel groot belang gehecht aan de ontwikkeling van het gebruik
van AVI-slakken in grootschalige werken. Ik (de Minister van VROM; red.) stel mij daarom voor om voor AVI-slakken voor zover deze de uitlogingsnorm voor categorie
2-bouwstoffen overschrijden een aparte categorie in het Bouwstoffenbesluit op te nemen,
waarbij voor de IBC-voorwaarden wordt aangesloten bij de eisen in het Stortbesluit
bodembescherming.
Voor deze bovengenoemde bijzondere categorie zijn de te treffen isolerende maatregelen
onderstaand beschreven.
Essentiële voorziening is in dit geval een combinatie-afdichting die op de bijzondere
categorie-bouwstof wordt aangebracht. Doel van deze combinatie-afdichting is om de
infiltratie met de stand der techniek zo gering mogelijk te laten zijn.
7.3. Beschrijving van de standaard toepassing
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
standaard
Over de AVI-bodemas wordt een combinatie-afdichting conform paragraaf 9.7 aangelegd.
Indien bij de bovengenoemde constructie doorvoeringen worden aangelegd, wordt dit
uitgevoerd conform paragraaf 9.8.
Als de wegverharding deel uitmaakt van de isolerende constructie, dan wordt de wegverharding
aangelegd conform paragraaf 9.3. In dat geval wordt een aansluiting op de wegverharding
aangelegd conform paragraaf 9.4.1 en een overgangsconstructie conform paragraaf 9.6.
Er worden grondwaterbemonsteringsbuizen geplaatst. Per 300.000 ton toe te passen bijzondere
categorie AVI-bodemas wordt minimaal 1 grondwaterbemonsteringsbuis bovenstrooms van
het werk geplaatst in het freatische grondwater. Tevens wordt per 100.000 ton toe
te passen bijzondere categorie AVI-bodemas minimaal 1 grondwaterbemonsteringsbuis
stroomafwaarts van het werk geplaatst in het freatische grondwater. Indien het werk
kleiner is dan 300.000 c.q. 100.000 ton toe te passen bijzondere categorie AVI-bodemas
worden de genoemde aantallen grondwaterbemonsteringsbuizen gehandhaafd. Indien het
werk groter is, worden de aantallen naar verhouding vergroot. De grondwaterbemonsteringsbuizen
worden geplaatst volgens NEN 5744.
Onderhoud en inspectie worden uitgevoerd zoals bij de betreffende isolatie-elementen
in deze richtlijn is beschreven. De grondwaterbemonsteringsbuizen worden tweejaarlijks
bemonsterd.
De constructie wordt aangelegd volgens het principe van één van onderstaande schetsontwerpen.
Figuur 7.1: Schetsontwerpen van de standaard toepassing voor de bijzondere categorie
AVI-bodemas in respectievelijk een constructieve en een niet-constructieve ophoging/aanvulling
Figuur 7.1 (vervolg): Schetsontwerpen van de standaard toepassing voor de bijzondere
categorie AVI-bodemas in respectievelijk een constructieve en een niet constructieve
ophoging/aanvulling
Figuur 7.1 (vervolg): Schetsontwerpen van de standaard toepassing voor de bijzondere
categorie AVI-bodemas in respectievelijk een constructieve en een niet constructieve
ophoging/aanvulling
toelichting
Bij juist functioneren van de bovenafdichting zal geen of nauwelijks verontreiniging
worden aangetroffen. Wanneer echter verhoging van concentraties in het grondwater
wordt geconstateerd, vinden controle en/of herstel van de afdichting plaats. Echter,
indien de oorzaak van de verhoogde concentraties niet direct terug te voeren is op
het falen van een aanwijsbaar deel van de isolerende constructie, vindt nader onderzoek
plaats.
Er zijn meerdere standaard toepassingen beschreven. Deze toepassingen gaan uit van
een combinatie-afdichting over de bijzondere categorie AVI-bodemas en/of een wegverharding
die direct (visueel)
geïnspecteerd kan worden.
9. Beschrijving van de isolatie-elementen
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
9.1. Achtergrond van de beschrijving
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
In hoofdstuk 3 is aangegeven welke werken in aanmerking komen om als standaard toepassing
uitgewerkt te worden. Deze uitwerking gaat er vanuit dat een IBC-pakket is opgebouwd
uit isolatie-elementen. Verschillende combinaties van deze isolatie-elementen vormen
tezamen de standaard-toepassingen.
9.2. Opzet van de beschrijving van isolatie-elementen
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
De beschrijving van de isolatie-elementen vindt plaats met behulp van drie aspecten:
Constructie
|
De materialen die voor het desbetreffende isolatie-element toegepast worden, worden
beschreven. Indien noodzakelijk worden de eisen die aan het materiaal worden gesteld,
genoemd. Aspecten die voor de aanleg relevant zijn worden toegelicht.
Indien mogelijk wordt verwezen naar de RAW-systematiek of naar andere documenten.
|
Inspectie
|
Om de isolerende werking van een isolatie-element te beoordelen is inspectie noodzakelijk.
Uit de inspecties kunnen onderhoudswerkzaamheden volgen, in bijzondere gevallen zelfs
aanpassingen of vervanging van isolatie-elementen.
|
Onderhoud
|
Elk isolatie-element vereist een bepaalde vorm van onderhoud. Het vereiste onderhoud
wordt per element beschreven. Indien relevant wordt ook de minimaal noodzakelijke
onderhoudsfrequentie aangegeven.
|
De achtergronden voor deze opzet van de beschrijving zijn in hoofdstuk 3 toegelicht.
Bij de beschrijving van elk isolatie-element is verder een tweedeling gemaakt tussen:
standaard
|
de tekst die onder dit kopje valt bevat een voorschrift of verschillende voorschriften
die van toepassing zijn zodra men kiest voor een toepassing van categorie 2-bouwstoffen
of de bijzondere categorie-bouwstoffen volgens een van de standaard toepassingen.
Naar dit opschrift wordt verwezen in de Uitvoeringsregeling. Als de constructie afwijkt
van de beschrijving is het geen standaard toepassing meer.
|
toelichting
|
de tekst onder dit kopje is bedoeld om het gebruik van de standaard waar nodig te
verduidelijken. Bovendien kan deze tekst van belang zijn voor degenen die een niet-standaard
toepassing willen uitwerken en met de daarbij behorende bewijslast moeten aantonen
dat de gewenste afwijkende isolatie-elementen aan het gestelde in het besluit en de
Uitvoeringsregeling Bouwstoffenbesluit voldoen.
|
Ten behoeve van het overzicht is in figuur 9.1 voor een fictief werk aangegeven waar
de isolatie-elementen zich meestal zullen bevinden.
Figuur 9.1: Overzicht van de plaats van isolatie-elementen in een fictief werk
9.3. Wegverharding als isolerende constructie
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
Constructie
Standaard
De wegverharding is vervaardigd van één van de volgende materialen:
- -
asfaltbeton: het asfaltbeton wordt opgebouwd uit minimaal één laag van 70 mm dikte. Deze laag
bestaat uit een van de volgende materialen: dicht asfaltbeton, grindasfaltbeton, steenslagasfaltbeton,
open asfaltbeton of steenmastiekasfaltbeton. Zeer Open Asfalt Beton (ZOAB) wordt niet
toegepast als isolerende laag. De asfaltconstructie wordt op basis van de te verwachten
verkeersbelasting gedimensioneerd en wordt opgebouwd volgens de standaard RAW bepalingen
1990.
- -
cementbeton: de cementbetonverharding wordt uitgevoerd volgens de standaard RAW bepalingen 1990
en wordt gedimensioneerd op basis van de te verwachten verkeersbelasting.
Indien een cementbetonverharding wordt toegepast als isolerende constructie dienen
de dwars- en langsvoegen te worden voorzien van een voegvulling.
toelichting
Asfaltbeton- en cementbetonverhardingen zijn voldoende waterdicht en hebben een voldoende
lange levensduur om te worden toegepast als isolerende constructie.
Voor de uitvoering van asfaltverhardingen kan worden aangesloten op de “Richtlijn
voor de toepassing van asfalt op bedrijfsterreinen met een bodembeschermende functie”
(Min. VROM, VBW-Asfalt, 1995). Voor de uitvoering van cementbetonverhardingen kan
worden aangesloten op de “Beoordelingsrichtlijn Vloeistofdichte betonmortel” (BMC,
1993) en op de beoordelingsrichtlijn “Aanleg van vloeistofdichte betonverhardingen”
(KIWA, 1994). Bovendien kan gebruik worden gemaakt van de “Handleiding Beton en Milieu”
(Ministerie van VROM, Betonvereniging, 1994).
Voor de aanleg van de isolerende constructie wordt aangesloten bij de gangbare bouwpraktijk.
Er gelden dienaangaande geen bijzondere eisen. Open verhardingen, zoals bestratingen
met beton-klinker-keien, komen niet als een isolerende constructie in aanmerking.
Uitzonderingen kunnen gemaakt worden voor elementenverhardingen die aantoonbaar vloeistofdicht
gemaakt worden.
Vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid is een zo goed mogelijke afwatering van
de wegverharding vereist. Hier kan worden aangesloten bij gebruikelijke civieltechnische
eisen. Dat betekent een afschot van minimaal 1,5%##
Er wordt verwezen naar de standaard RAW-bepalingen 1990. Als nieuwe RAW-bepalingen
beschikbaar zijn, kan hiervan gebruik worden gemaakt.
Inspectie
standaard
De minimale frequentie voor visuele inspectie van de wegverharding bedraagt 1 maal
per jaar. De inspectie wordt gericht op de aspecten die in tabel 9.1 zijn genoemd.
Inspectie wordt uitgevoerd door ervaren en deskundige personen. De resultaten van
de inspectie worden schriftelijk vastgelegd en bewaard door de wegbeheerder.
Indien de visuele inspectie daartoe aanleiding geeft vindt nader onderzoek plaats.
De hier bedoelde inspectie is gericht op wegvakken waar teerhoudend asfaltgranulaat
of categorie-2-bouwstof in de fundering is verwerkt en dient met de inspectie van
de randafdichting te worden uitgevoerd. Voor de inspectie van de randafdichting is
een methodiek opgesteld, die is opgenomen bijlage V van de CROW-publicatie 125.
Indien cementbeton is toegepast, wordt de staat van de voegvulling ten minste jaarlijks
beoordeeld. Aspecten die worden beoordeeld zijn:
- -
toestand van de voegvulling: beoordelen of veroudering of scheurvorming de waterdichtheid hebben beïnvloed;
- -
toestand van de voegconstructie: beoordelen of een zichtbare scheur/opening aanwezig is tussen de wegverharding en
de voegvulling.
Tabel 9.1: Periode na inspectie waarbinnen reparatie plaatsvindt
Ernst van schade >>
Onderhoudsaspect vv
|
Licht
|
Matig
|
Ernstig
|
Langsscheuren
|
1 jaar
|
3 maanden
|
1 maand
|
Craquelé
|
1 jaar
|
3 maanden
|
1 maand
|
Dwarsscheuren
|
1 jaar
|
3 maanden
|
1 maand
|
Langslassen
|
1 jaar
|
3 maanden
|
1 maand
|
Gaten
|
1 jaar
|
3 maanden
|
1 maand
|
Gebruikte definities overgenomen uit: CROW, 1990, publicatie 20-C
toelichting
De inspectie vindt jaarlijks plaats. Dit sluit aan bij regulier rationeel wegbeheer.
Als beheersysteem wordt aangesloten op de CROW methodiek “Rationeel Wegbeheer” waarvan
visuele inspecties, nader onderzoek en reparatie- en herstelmethoden deel van uitmaken.
Als nader onderzoek uitgevoerd moet worden, kan worden gedacht aan kernboringen of
valdeflectiemetingen. Per geval moet bepaald worden wat het geschikte onderzoek is.
Onderhoud
standaard
Het onderhoud van de wegverharding is voornamelijk gericht op het vullen en repareren
van scheuren en het vervangen van voegvullingsmateriaal.
onderhoud asfaltbeton :
Het onderhoud aan asfaltverhardingen bestaat, als de inspectie daartoe aanleiding
geeft, uit:
- -
vullen van een scheur met bitumineus voegvullingsmateriaal of een ten minste gelijkwaardig
materiaal;
- -
uitvullen van spoorvorming;
- -
aanbrengen van mini-oppervlaktebehandelingen;
- -
verwijderen en vervangen van een of meerdere lagen en/of het aanbrengen van (isolerende)
versterkingslagen.
onderhoud cementbetonverhardingen:
Het onderhoud aan cementbetonverhardingen bestaat, als de inspectie daartoe aanleiding
geeft, uit:
- -
Vervangen van voegvullingsmateriaal in de langs- en dwarsvoegen;
- -
Vullen van scheuren met een bitumineus voegvullingsmateriaal of een ten minste gelijkwaardig
materiaal;
- -
Repareren van scheuren door naderhand aan te brengen verdeuveling en voegvullingsmateriaal;
- -
Vervangen van gescheurde platen.
toelichting
onderhoud asfaltbeton:
Met name de scheuren, in welke vorm dan ook, vormen een aantasting van de isolerende
werking van de verharding. Lichte kleine scheuren zullen normaal gesproken niet door
de gehele verharding lopen. Om deze reden behoeft het onderhoud pas op langere termijn
plaats te vinden. Naarmate de scheur groter is, is het onderhoud urgenter. Dit is
terug te vinden in tabel 9.1. Voor de beoordeling van de ernst van de schade is aangesloten
bij een bestaande methode van het CROW.
Indien sprake is van craquelé, kan er sprake zijn van het einde van de levensduur
van de wegverharding waardoor reconstructie of overlaging noodzakelijk is. Nader onderzoek
moet uitwijzen welke onderhouds- of reconstructiemaatregel noodzakelijk is.
onderhoud cementbetonverhardingen:
Als de isolerende werking van een voegvulling verminderd is, wordt de oude voegvulling
verwijderd en vervangen.
Indien gescheurde betonplaten worden vervangen wordt tevens de voegvulling aan weerszijden
van de bewuste plaat vervangen.
9.4. Aansluiting op wegverharding
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
toelichting
De aansluiting op de wegverharding moet waterdicht uitgevoerd worden als de verharding
dienst doet als isolerende constructie. Aangezien de asfalt- of cementbetonverharding
vrijwel nooit tot op de schouders van de wegfundering doorloopt worden aanvullende
isolerende constructies aangebracht.
De aanvullende isolerende constructies moeten goed aansluiten op de asfalt- of cementbetonverharding.
Met de volgende constructies kan een goede aansluiting worden gemaakt:
Er zijn ook aansluitingen te maken met bitumineuze banen en met zogenaamde geo-drains.
Voor wat betreft de bitumineuze banen is er materiaal beschikbaar dat in kwaliteit
kan variëren van zeer hoogwaardig (zoals bitumineuze banen voor slijtlagen op kunstwerken)
tot zeer laagwaardig (zoals simpele dakbedekking). Aangezien nog niet duidelijk kan
worden omschreven welk type materiaal voor deze doeleinden gebruikt moet gaan worden
is deze variant niet als isolatie-element opgenomen.
Voor wat betreft de geo-drains is buiten Nederland reeds veel gebruik van gemaakt
voor isolerende constructies. Het is dan ook de verwachting dat dit materiaal op korte
termijn ook in Nederland gebruikt zal gaan worden. Vooralsnog is deze variant niet
in de vorm van een isolatie- element beschreven.
Bij elk van deze varianten is het essentieel dat nagenoeg geen contact tussen hemelwater
en de categorie 2- of bijzondere categorie-bouwstof ontstaat. Daarom moeten voorzieningen
aanwezig zijn die zorg dragen voor een betrouwbare afvoer van hemelwater. Dit geschiedt
onder andere door de (isolerende) verhardingsconstructie met een verkanting aan te
brengen. Afhankelijk van de plaatselijke situatie kunnen aanvullende maatregelen zoals
een bermsloot of drainage onder de randafwerking noodzakelijk zijn. Isolerende materialen
moeten in het algemeen minimaal 150 mm onder de verharding van asfalt- of cementbeton
worden aangebracht.
9.4.1. Bentonietmatten
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
Constructie
standaard
Bentonietmatten worden onder de rand van de wegverharding en op de categorie 2/bijzondere
categorie-bouwstof aangebracht. De bentonietmatten hebben in droge toestand een dikte
van 2 tot 5 mm. De bentonietmatten lopen naar beneden ten minste 20 cm door, gerekend
vanaf de onderkant van de categorie 2/bijzondere categorie-bouwstof.
Op de bentonietmatten wordt een laag grond met een dikte van ten minste 15 cm aangebracht.
Er worden bentonietmatten toegepast die voldoen aan de eisen die in onderstaande tabel
zijn weergegeven.
De toepassing van een bentonietmat direct onder de asfaltconstructie is ongeschikt
als standaardconstructie.
Tabel 9.3: Materiaaleisen voor bentonietmatten
Aspect
|
Eis
|
Type bentoniet
|
natrium of met natrium geactiveerd calcium
|
Montmorillonietgehalte van de bentoniet
|
≥ 70 gew.%
|
Waterabsorptie bentoniet
|
minimaal 200% na 1 uur en 700% na 24 uur
|
Methyleenblauw-waarde
|
≥ 250 mg MB/gr bentoniet
|
Maalfijnheid
|
maximaal 5 gew.%
|
Zwaarte van het doek
|
≥ 110 g/m² en ≥ 220 g/m² aan de zijde van de folie ≥ 220 g/m² aan de tegenovergestelde
zijde van de folie
|
Stabiliteit
|
stabiliteit gewaarborgd bij gehydrateerde toestand
|
Zweldruk bentoniet
|
het zwelvermogen van bentonietmat bij volledige hydratie moet minimaal 0% zijn bij
een druk van 1,5 × de bovenbelasting
|
In figuur 9.2 is het principe van de aansluiting weergegeven.
Figuur 9.2: Principe van de aansluiting van bentonietmatten op wegverharding van wegen
De afvoer van hemelwater is zodanig dat er nagenoeg geen contact is tussen de bouwstof
en hemelwater dat is geïnfiltreerd in de bodem.
toelichting
Voor bentonietmatten zijn geen eisen gesteld in de RAW systematiek. Daarom wordt verwezen
naar eisen die in het “Standaardbestek” (Heidemij, 1993) zijn opgenomen. Het “Standaardbestek”
beschrijft ook de aanleg en controle van bentonietmatten. Aanbevolen wordt om hiervan
gebruik te maken.
Het type te gebruiken bentonietmat moet worden afgestemd op de situatie waar het materiaal
wordt toegepast. De laag grond heeft tot doel om tegendruk te bieden aan de bentoniet
als deze gaat zwellen. Hiermee wordt een waterdichte constructie bereikt.
Inspectie
standaard
Jaarlijks wordt de omgeving van de aansluiting visueel geïnspecteerd. Aspecten die
worden beoordeeld zijn:
- -
scheuren, gaten, ondergravingen en doorworteling;
- -
afvoer van hemelwater: de afvoer van hemelwater moet gewaarborgd zijn.
toelichting
De omgeving van de aansluiting wordt beoordeeld om aanwijzingen te verkrijgen dat
een beschadiging kan zijn opgetreden.
Aangezien de aansluiting onder een laag grond ligt, kan beoordeling alleen plaats
vinden door middel van het vrijgraven van (a-select) gekozen plaatsen, bijvoorbeeld
elke 50 tot 100 m. Hierbij moet wel opgelet worden dat door het vrijgraven zelf geen
beschadigingen ontstaan.
Onderhoud
standaard
Bij zichtbare scheuren of beschadiging vindt herstel plaats. Voor de termijnen waarop
herstel plaatsvindt, wordt aangesloten bij table 9.1. Voor niet in deze tabel genoemde
zaken zoals doorworteling, ondergraving en dergelijke, vindt onderhoud binnen 1 maand
plaats.
Beschadigingen worden hersteld.
toelichting
Onderhoud is noodzakelijk als de aansluiting beschadigd raakt. Veelal zal de aansluiting
onder een laag grond zijn aangebracht. Het vrijgraven van de bentonietmat ten behoeve
van uit te voeren onderhoud, dient omzichtig te geschieden om beschadiging te voorkomen.
Indien een drainage in de constructie wordt aangebracht moet het periodiek doorspuiten
met geringe druk geschieden. Anders kan water in de bouwstof geraken. Eventueel kan
de drainage met lucht worden doorgespoten.
9.4.2. Schouder wegfundering van categorie 1 bouwstof
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
Constructie
standaard
De schouders van de wegfundering bestaan uit categorie 1 bouwstoffen. De categorie
1 bouwstof wordt ten minste over 30 cm uit de rand, onder de wegverharding aangebracht.
Het principe daarvan is in figuur 9.3 weergegeven.
Om scheurvorming van de wegverharding ter plaatse van de grens tussen categorie 2
en categorie 1 bouwstoffen te voorkomen wordt gekozen voor een categorie 1 materiaal
dat nagenoeg dezelfde stijfheids-modulus (E-modulus) heeft als de toe te passen categorie
2-bouwstof.
Figuur 9.3: Principe van randafwerking van een wegverharding met categorie 1 bouwstoffen/schone
bouwstoffen
De schouder van de wegfundering wordt met dezelfde verkanting als de wegverharding
aangelegd, zodat hemelwater naar de wegberm stroomt.
De overgang tussen schone schouder en teerhoudend materiaal moet om civiel-technische
redenen schuin worden aangebracht (zie de figuren 12, 13 en 14 in de CROW-publicatie
125).
Het materiaal in de schone schouder moet bestaan uit (licht) gebonden categorie-1-bouwstof.
De schone schouder dient om redenen van toekomstig hergebruik zo smal mogelijk te
zijn.
toelichting
De fundering bij deze variant bestaat uit twee materialen. Het grootste deel bestaat
uit funderingsmateriaal van categorie 2-bouwstoffen en de schouders van de fundering
bestaan uit een categorie 1 bouwstof. Water kan met zo'n constructie infiltreren in
de categorie 1 bouwstof. Door de categorie 1 bouwstof voldoende door te trekken onder
de isolerende wegverharding zal normaal gesproken geen water in de categorie 2-bouwstof
geraken.
Inspectie
standaard
De aansluiting op de wegverharding en de directe omgeving daarvan, worden jaarlijks
geïnspecteerd, gelijktijdig met de wegverharding.
toelichting
De inspectie van dit constructie-onderdeel beperkt zich tot de randafwerking van de
verharding.
Onderhoud
standaard
Voor de termijnen waarop onderhoud plaats vindt, wordt aangesloten bij tabel 9.1.
Beschadigingen worden hersteld.
toelichting
Het onderhoud zal veelal beperkt zijn. Alleen de scheuren in de wegverharding zullen
normaal gesproken van belang zijn. Dit valt dan uiteraard onder de inspectie van de
wegverharding.
Indien een drainage in de constructie wordt aangebracht moet het periodiek doorspuiten
met geringe druk geschieden. Anders kan water in de bouwstof geraken. Eventueel kan
de drainage met lucht worden doorgespoten.
9.4.3. Gootconstructie
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
Constructie
standaard
Naast de wegverharding van asfaltbeton wordt een gootconstructie geplaatst. De gootconstructie
bestaat uit een goot-element dat op de wegfundering wordt geplaatst. De wegverharding
wordt aan de randen verticaal afgewerkt of -gezaagd. De ruimte tussen goot en wegverharding
wordt uitgevoerd als uitzetvoeg met een waterdichte voegvulling. De gootelementen
sluiten waterdicht op elkaar aan.
Tegen de goot, aan de buitenzuide van de wegconstructie, wordt een drainagemat geplaatst.
De drainagemat heeft een vloeistofdichte zijde die tegen de goot wordt geplaatst.
De drainagemat heeft zonder belasting een dikte van ten minste 2 cm. De drainagemat
wordt ten minste tot 10 cm onder de onderzijde van de categorie 2-bouwstof aangebracht.
Daar staat de mat in contact met een drainagebuis zodat het in de mat gedrongen water
via de drainagebuis afgevoerd wordt. De drainagebuis kan afwateren op bermsloten of
op de riolering.
Het principe van de constructie is in figuur 9.4 weergegeven.
De gootconstructie die in de CROW-publicatie 125 is opgenomen, wordt als standaardconstructie
beschouwd. Varianten op deze constructie, zoals het vervangen van de drainagemat door
een ander geschikt isolatiemateriaal of de toepassing van een goot in combinatie met
een schone schouder, worden als niet-standaardconstructies beschouwd.
Figuur 9.4: Principe van randafwerking van een wegverharding met een gootconstructie
toelichting
Bovenstaand is een constructie beschreven die in toenemende mate wordt toegepast door
Rijkswaterstaat en Provincies, ook als er geen categorie 2-bouwstoffen in het werk
aanwezig zijn.
De goot zorgt voor de afvoer van het grootste deel van het water. Eventueel geïnfiltreerd
water wordt via het drainagesysteem afgevoerd.
Inspectie
standaard
Voor inspectie wordt aangesloten bij de CROW-methodiek “Rationeel wegbeheer” (zie
ook paragraaf 9.3). Aanvullend hierop wordt de goot jaarlijks en de verticale drainage
tweejaarlijks visueel geïnspecteerd. De drainagebuis wordt tweejaarlijks visueel geïnspecteerd.
toelichting
De inspectie van de zichtbare delen van de constructie, i.c. de bovenzijde, is conform
gangbaar wegbeheer.
De drainage, bestaande uit mat en buis, is moeilijker te inspecteren. Het functioneren
zal met name beoordeeld kunnen worden door de mate van waterafvoer te beoordelen.
Hiervoor is het veelal noodzakelijk om ook de directe omgeving van het werk in de
inspectie te betrekken. Daarbij moet gedacht worden aan uitstroomopeningen van de
drainagebuis in bermsloot en/of riolering.
Onderhoud
standaard
Voor het onderhoud en reparatie wordt voor het wegdek verwezen naar paragraaf 9.3.
Voor het onderhoud van de voegvulling wordt verwezen naar paragraaf 9.3.
De gootconstructie wordt gerepareerd als deze gebreken vertoont. Voor de hersteltermijn
voor scheurvorming in de gootconstructie wordt verwezen naar tabel 9.1.
De drainagebuis wordt met geringe druk tweejaarlijks doorgespoten. Indien de drainagemat
beschadigd of vervuild raakt waardoor de drainerende functie niet meer wordt vervuld,
worden de betreffende delen van de drainagemat vervangen.
toelichting
Het onderhoud zal in dit geval met name gericht zijn op scheurvorming. Aan de drainagebuis
hoeft vrijwel geen onderhoud uitgevoerd te worden. De drainagebuis wordt tweejaarlijks
doorgespoten om de drainerende functie te waarborgen. Water kan op deze manier in
de categorie 2-bouwstof geraken. Vandaar dat het doorspuiten met geringe druk moet
worden uitgevoerd.
De drainagemat is essentieel in de constructie. Daarom moet de mat bij beschadiging
of slecht functioneren vervangen worden.
9.5. Isolerende lagen
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
toelichting
Isolerende lagen worden op de categorie 2- of bijzondere categorie-bouwstoffen aangebracht.
Voor de toepassing van isolerende lagen in standaard toepassingen worden materialen
toegestaan zoals zand-bentoniet, kunststof-folie, en bentonietmatten of combinaties
van deze materialen. Een combinatieafdichting is alleen verplicht bij toepassing van
de bijzondere categorie AVI-bodemas. Deze isolerende materialen zijn geschikt om in
werken te worden toegepast. Tevens is voldoende informatie beschikbaar ten aanzien
van aanleg, kwaliteitseisen en controle in de vorm van protocollen of vergelijkbare
rapporten.
Indien noodzakelijk moeten aan de teen van de constructie voorzieningen worden aangebracht
voor de afvoer van water. Dit moet per geval beoordeeld worden. Vandaar dat de richtlijn
hiervoor geen constructies verplicht stelt.
9.5.1. Zand-bentoniet als afdichtende constructie
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
Constructie
standaard
De categorie 2-bouwstof fungeert als steunconstructie voor de laag van zand-bentoniet.
Indien de bouwstof onvoldoende als steunlaag kan fungeren wordt een extra steunlaag
van zand of een non woven textiel aangebracht. De zand-bentonietlaag is minimaal 0,25
meter dik. De samenstelling van het zand-bentonietmengsel is overeenkomstig CUR-aanbeveling
33 “Granulaire afdichtingslagen op basis van zand-bentoniet”. De zand-bentonietlaag
wordt onder een afschot van ten minste 2% aangebracht. Het bentonietgehalte bedraagt
ten minste 7% (m/m).
De maximale helling waaronder de zand-bentonietlaag wordt aangebracht is 1 : 1,5.
toelichting
Voor een goede afwatering wordt de zand-bentonietlaag onder afschot aangebracht. Het
minimale vereiste afschot voor een goede afwatering is 2%.
Om te voorkomen dat waterdruk ontstaat op de zand-bentonietlaag kan een drainagelaag
worden aangebracht. Hierin kunnen desgewenst drainagebuizen worden aangebracht.
Voor de eisen ten aanzien van de steunlaag wordt verwezen naar de “Richtlijnen voor
dichte eindafwerking” (Min. VROM, 1991).
Inspectie
standaard
De werking van de isolerende constructie wordt door middel van indirecte inspectie
gecontroleerd. De indirecte inspectie vindt plaats door middel van het meten van de
verschilzetting en door visuele inspectie. Daarvoor worden tweejaarlijks van te voren
vastgelegde punten ingemeten.
Tweejaarlijks worden de nieuwe meetgegevens vergeleken met de gegevens van de uitgangssituatie.
Als de verschilzetting groter is dan de maximale verschilzetting vindt onderhoud plaats.
De maximale verschilzetting bedraagt 5 cm (in verticale richting) per meter (in horizontale
richting). De taluds worden jaarlijks visueel geïnspecteerd. Hierbij wordt aandacht
geschonken aan afschuivingen en scheurvorming.
toelichting
In het geval van een te grote verschilzetting voor het betreffende deel van de constructie,
dient de isolerende constructie nader geïnspecteerd te worden. De nadere inspectie
houdt in dat voor het betreffende deel van het werk de isolerende constructie steekproefsgewijs
wordt vrijgemaakt en geïnspecteerd. Noodzakelijk onderhoud wordt uitgevoerd.
Onderhoud
standaard
Onderhoud vindt plaats als de verschilzetting groter is dan 5 cm per strekkende meter.
Voor de betreffende delen van het werk wordt de isolerende constructie vrijgegraven.
Beschadigde delen van de isolerende constructie worden vervangen of hersteld.
Als er drainagebuizen in een drainagelaag zijn aangebracht moeten deze buizen tweejaarlijks
worden doorgespoten. Dit doorspuiten moet met slechts een geringe druk worden uitgevoerd.
Eventuele afschuiving of scheurvorming die op de taluds optreedt wordt binnen drie
maanden hersteld.
toelichting
Onderhoud aan de isolerende constructie wordt uitgevoerd als een aanzienlijke deformatie
van het constructielichaam is opgetreden. In zo'n geval is te verwachten dat scheuren
ontstaan in het isolerende materiaal aangezien de isolerende laag dan aanzienlijk
gerekt is. Herstel is dan noodzakelijk. Herstel kan echter alleen worden uitgevoerd
nadat de isolerende constructie is vrij gegraven.
Verder onderhoud aan de constructie is nauwelijks mogelijk.
Eventuele drainagebuizen moeten worden doorgespoten. Om te voorkomen dat door dit
doorspuiten water in de categorie 2-bouwstof kan geraken, moet het doorspuiten met
slechts een geringe overdruk worden uitgevoerd.
Een drainagelaag kan desgewenst op de zand-bentoniet worden aangebracht. Voor de eisen
aan een dergelijke laag wordt verwezen naar de “Richtlijnen voor dichte eindafwerking”
(Min. VROM, 1991).
9.5.2. Kunststof-folie als afdichtende constructie
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
Constructie
standaard
Voor de isolerende constructie wordt kunststof-folie toegepast met een minimale dikte
van 2 mm. De eisen aan het materiaal zijn conform de eisen gesteld in KRITNO/KIWA,
1992 (deel I) voor toepassing IV (bovenafdichtingen met eindafdekking, folie niet
in direct zonlicht) en V (bovenafdichting zonder eindafdekking, folie in direct zonlicht).
Aanleg en constructie worden uitgevoerd conform KRITNO/KIWA, 1992 (deel II).
De kunststof-folie wordt onder een afschot van ten minste 2% aangebracht. De categorie
2-bouwstof fungeert als steunconstructie voor de kunststoffolie. Indien de bouwstof
onvoldoende als steunlaag kan fungeren of als de categorie 2-bouwstoffen de folie
kunnen beschadigen, wordt een extra steunlaag van zand of een non woven textiel aangebracht.
toelichting
Kunststof-folie is een waterdicht materiaal en daarom zeer geschikt als afdichtende
constructie. De constructie en aanleg zijn beschreven in deel II van KRITNO/KIWA (1992).
De eisen aan het foliemateriaal voor de toepassingen IV en V zijn beschreven in deel
I van KRITNO (1992). In het kort zijn de belangrijkste functionele eisen daaruit in
onderstaande tabel weergegeven. Van een aantal typen kunststoffolies zoals HDPE, LLDPE
en VLDPE wordt in elk geval verwacht dat zij, na beproeving, aan de gestelde eisen
blijken te kunnen voldoen. Dit zou ook het geval kunnen zijn voor een aantal andere,
nog in ontwikkeling zijnde materialen.
In het kort zijn de belangrijkste functionele eisen in onderstaande tabel 9.2 weergegeven.
Tabel 9.2: Belangrijkste functionele eisen
Aspect
|
Eis
|
Dikte
|
2 mm
|
Lassen
|
Met een semi-automatisch lasapparaat
|
Doorscheursterkte
|
100 N/mm
|
Mechanische doorslag
|
beproeving volgens DIN 16726 met een valhoogte van 1250 mm
|
Vouwproef
|
Geen scheuren bij vouwproef bij –20°C
|
Spleetdrukproef
|
Geen lekkage bij 6 bar na 72 uur
|
Duurzaamheid
|
Voldoende duurzaamheid tegen lange duur mechanische belasting, oxydatie door luchtzuurstof
en structuurveranderingen op de lange duur (duurzaamheid groot)
|
Chemische resistentie
|
Voldoende chemisch resistent tegen stoffen waar de folie mee in aanraking komt
|
Spanningscorrosie
|
Geen scheuren binnen 1.000 uur in contact met Antarox C630) en in contact met de stoffen
waarmee de folie in contact komt
|
UV-resistentie
|
Toepassing IV: na belichting (1,75 GJ/m²) voldoen aan eisen uit tabel 3.7 (KRITNO,
1992, deel I)
|
|
Toepassing V: na belichting (35 GJ/m²) voldoen aan eisen uit tabel 3.8 (KRITNO, 1992,
deel I)
|
Biologische aantasting
|
Bestand tegen aantasting door micro-organismen, diervraat en worteldoorgroei
|
Milieubelasting
|
De folie mag geen stoffen afgeven die het milieu belasten
|
Naar: KRITNO, 1992 (deel 1) en mededeling door de heer der Kinderen van KRITNO
Als kunststof-folies op een talud worden aangebracht dienen zowel de folie als de
daarop liggende materialen, voldoende stabiliteit te bezitten. Potentiële risico's
zijn het afschuiven als een waterverzadigde laag ontstaat of over het relatief gladde
oppervlak van de folie. Het eerste risico kan worden ondervangen door het aanbrengen
van een drainagelaag (Min. VROM, 1991). Het tweede risico kan worden ondervangen door
gebruik te maken van geprofileerde folies. Per geval dient beoordeeld te worden of
dit laatste noodzakelijk is.
De belangrijkste aandachtspunten voor de aanleg zijn onderstaand samengevat.
- -
legplan en een uitvoeringsplan: deze plannen dienen opgesteld te zijn voordat met het werk wordt begonnen;
- -
grondwerk: de korrelgrootte van het matrixmateriaal mag ten hoogste 3 mm zijn. Abrupte hoogteverschillen
zoals sporen en rillen mogen niet groter zijn dan 10 mm. Voordat een rol folie wordt
aangebracht dient de verlegger zich ervan te vergewissen dat in de hiervoor beschreven
situatie geen verandering is gekomen. De ondergrond dient zodanig stabiel te zijn
dat de maximale rek van de folie niet wordt overschreden.
- -
uitrollen: de folie mag tijdens het uitrollen niet worden beschadigd. De foliebanen dienen
een overlap van ten minste 80 mm te hebben. Opwaaien van de folie dient voorkomen
te worden. Er dient niet meer folie uitgerold te worden, dan die dag kan worden verwerkt.
- -
lassen: in het uitvoeringsplan is in detail de te volgen werkwijze beschreven. De folies
worden thermisch gelast. Door middel van proeflassen voordat met het feitelijk lassen
wordt begonnen, worden de juiste parameters ingesteld. Er wordt zoveel mogelijk gebruik
gemaakt van kanaallassen. Slechts voor detailwerk, moeilijk bereikbare plaatsen of
bij reparaties mogen enkele lassen worden gebruikt.
In figuur 9.5 zijn de verschillende lastypen weergegeven.
Figuur 9.5: Lasgeometrie (naar ‘Protocollen’ deel 2, KRITNO)
- -
lekdichtheid: alle verbindingen worden op hun laskwaliteit en hun afdichtingseigenschappen gecontroleerd.
Visueel wordt het lasproces geïnspecteerd. Door middel van lekdichtheidsproeven worden
de afdichtingseigenschappen bepaald.
Inspectie
standaard
Inspectie vindt plaats overeenkomstig de beschrijving in paragraaf 9.5.1 betreffende
de isolerende constructie met zand-bentoniet.
toelichting
De inspectie wijkt niet af van de inspectie die wordt uitgevoerd bij een isolerende
constructie van zand-bentoniet.
Onderhoud
standaard
Onderhoud vindt plaats overeenkomstig de beschrijving in paragraaf 9.5.1 betreffende
de isolerende constructie met zand-bentoniet.
toelichting
Het onderhoud wijkt niet af van het onderhoud dat wordt uitgevoerd bij een isolerende
constructie van zand-bentoniet.
9.5.3. Bentoniet-polymeergel als afdichtende constructie
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
Constructie
standaard
Voor de isolerende constructie wordt bentoniet-polymeergel toegepast die voldoet aan
de “Protocollen Trisoplast” (Grontmij, 1994). Aanleg en controle vinden plaats volgens
deze protocollen.
De isolerende constructie bestaat uit een laag van ten minste 8 cm bentoniet-polymeergel.
Deze constructie wordt op een talud aangebracht dat niet steiler is dan 1:2. Indien
het talud steiler is wordt met berekeningen aangetoond dat de constructie stabiel
is.
toelichting
Bentoniet-polymeergel is een mengsel van een kleimineraal, een polymeer en een toeslagmateriaal.
Het toeslagmateriaal bestaat uit zand. De isolerende constructie is dun en kan vanwege
een hoge plasticiteit goed zettingen volgen. Tevens heeft het materiaal een geringe
waterdoorlatendheid.
Onderhoud
standaard
Onderhoud vindt plaats overeenkomstig de beschrijving in paragraaf 9.5.1 betreffende
de isolerende constructie met zand-bentoniet.
toelichting
Het onderhoud wijkt niet af van het onderhoud dat wordt uitgevoerd bij een isolerende
constructie van zand-bentoniet.
Inspectie
standaard
Inspectie vindt plaats overeenkomstig de beschrijving in paragraaf 9.5.1 betreffende
de isolerende constructie met zand-bentoniet.
toelichting
De inspectie wijkt niet af van de inspectie die wordt uitgevoerd bij een isolerende
constructie van zand-bentoniet.
9.5.4. Bentonietmatten als afdichtende constructie
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
Constructie
standaard
De bentonietmatten hebben in droge toestand een dikte van 2 tot 5 mm. De bentonietmatten
lopen naar beneden ten minste 10 cm door, gerekend vanaf de onderkant van de categorie
2-bouwstof.
Op de bentonietmatten wordt een laag grond met een dikte van ten minste 15 cm aangebracht.
Er worden bentonietmatten toegepast die voldoen aan de eisen die in tabel 9.3 zijn
weergegeven.
De categorie 2-bouwstof fungeert als steunconstructie voor de bentonietmatten. Indien
dit niet het geval is, of als de categorie 2-bouwstoffen de folie kunnen beschadigen,
wordt een extra steunlaag van zand of een non woven textiel aangebracht.
De bentonietmatten worden onder een afschot van ten minste 2% aangebracht. Toepassing
in taluds is toegestaan tot een maximale helling van 1:3. Voor toepassing in steilere
taluds wordt aangetoond dat de constructie stabiel is. De toepassing van een bentonietmat
direct onder een asfaltconstructie is ongeschikt als standaardconstructie, zie CROW-publicatie
125.
toelichting
Voor de toepassing van bentonietmatten bestaan in Nederland geen RAW-eisen of andere
algemeen aanvaarde normen. Daarom wordt verwezen naar eisen die afkomstig zijn uit
het “Standaardbestek” (Heidemij, 1993). Voor aanleg en controle wordt geadviseerd
van dit standaardbestek gebruik te maken. De CUR/PBV-aanbevelingen 44, 49 en 50 geven
een overzicht van de stand der techniek en bovendien materiaal- en constructie-eisen
voor bentonietmatten.
Bentonietmatten worden afgedekt met een laag grond van minimaal 15 cm dikte. Deze
laag grond op de bentonietmatten zorgt voor tegendruk als de bentoniet gaat zwellen.
Hierdoor verkrijgt de bentonietmat zijn waterdichtheid.
Inspectie
standaard
Inspectie vindt plaats overeenkomstig de beschrijving in paragraaf 9.5.1 betreffende
de isolerende constructie met zand-bentoniet.
toelichting
De inspectie wijkt niet af van de inspectie die wordt uitgevoerd bij een isolerende
constructie van zand-bentoniet.
Onderhoud
standaard
Onderhoud vindt plaats overeenkomstig de beschrijving in paragraaf 9.5.1 betreffende
de isolerende constructie met zand-bentoniet.
toelichting
Het onderhoud wijkt niet af van het onderhoud dat wordt uitgevoerd bij een isolerende
constructie van zand-bentoniet.
9.6. Overgangconstructie aansluiting wegverharding en isolerende laag
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
toelichting
Als een wegverharding dienst doet als isolerende constructie, kan het pakket toe te
passen categorie 2-bouwstoffen een aanzienlijke dikte hebben. Als met bentonietmatten
een aansluiting is gemaakt met de wegverharding, kan een overgang noodzakelijk zijn
naar het materiaal dat als isolerende laag op de taluds is toegepast. Als isolerende
laag kunnen worden toegepast: zand-bentoniet, kunststoffolie, bentoniet-polymeergel
en een combinatie-afdichting.
Constructie
standaard
De categorie 2- of bijzondere categorie-bouwstof fungeert als steunconstructie voor
de overgangsconstructie. Indien dit niet het geval is wordt een extra steunlaag van
zand of een non woven textiel aangebracht. De materialen die als isolerende laag worden
toegepast voldoen aan de betreffende eisen die in paragraaf 9.5 zijn weergegeven.
De bentonietmat overlapt het materiaal van de isolerende laag met ten minste 20 cm.
Als de isolerende laag bestaat uit zand-bentoniet bedraagt de overlap ten minste 50
cm.
Het principe van de constructie is in figuur 9.6 weergegeven.
Figuur 9.6: Principe van een overgangsconstructie
toelichting
De toe te passen materialen zijn meestal vrij dun. Er mogen geen scherpe voorwerpen
doordringen in de materialen. Daarom is onder de overlap een steunlaag van zand veelal
noodzakelijk.
Een goede hechting van de beide materialen is problematisch. De waterdichtheid van
de constructie komt daarom tot stand door een overlap van ten minste 0,20 m te creëren.
De verdichting van de zand-bentoniet aan de randen kan in sommige gevallen problematisch
kan zijn. Daarom wordt in dat geval een overlap van 50 cm aangehouden.
Inspectie
standaard
Indien de overgangsconstructie op een talud is aangebracht wordt dit talud jaarlijks
geïnspecteerd op afschuivingen en scheurvorming van de afdeklaag.
Verder vindt indirecte inspectie plaats conform paragraaf 9.5.1.
toelichting
De indirecte inspectie wijkt niet af van de inspectie die wordt uitgevoerd bij een
isolerende constructie van zand-bentoniet. Alleen de inspectie van taluds wordt daar
bij gevoegd. Deze inspectie dient om eventuele instabiliteit te signaleren.
Onderhoud
standaard
Onderhoud vindt plaats als indirecte inspectie van het grondlichaam waarop de overlap
is aangebracht conform paragraaf 9.5.1 een aanzienlijke deformatie aantoont.
toelichting
Aangezien de overlap onder een laag grond is aangebracht, is onderhoud alleen mogelijk
als de overlap wordt vrijgegraven. Dit vrijgraven vindt alleen plaats als indirecte
inspectie heeft aangetoond dat een aanzienlijke deformatie is opgetreden.
9.7. Combinatie-afdichting als afdichtende constructie
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
toelichting
De isolerende constructie van de combinatie-afdichting bestaat uit een laag zand-bentoniet
of bentoniet-polymeergel waarover een kunststof-folie is aangebracht.
De combinatie-afdichting is alleen verplicht bij toepassing van de bijzondere categorie
AVI-bodemas. Voor alle andere toepassingen is deze afdichting niet verplicht.
Constructie
standaard
De combinatie-afdichting wordt opgebouwd uit twee lagen: zand-bentoniet of bentoniet-polymeergel
of bentonietmat en een kunststoffolie.
De eisen voor constructie van de verschillende isolerende lagen zijn beschreven in
paragraaf 9.5.
De constructie wordt onder een afschot van ten minste 2% aangebracht.
De kunststof-folie wordt op de zand-bentoniet of op de bentoniet-polymeergel of op
de bentonietmat aangebracht.
Het principe van de opbouw van de constructies is in figuur 9.7. weergegeven.
Figuur 9.7: Principe van een combinatie-afdichting
toelichting
Door de combinatie van een minerale laag en een laag van kunststof wordt een zeer
geringe doorlatendheid bereikt. Indien er sprake is van aanzienlijke taluds kan een
geprofileerde kunststof-folie worden toegepast. Bij het toepassen van een minerale
laag op de folie gaan de voordelen van de verschillende eigenschappen van beide materialen
gedeeltelijk verloren. Daarom wordt dit niet toegestaan.
De keuze tussen zand-bentoniet of bentoniet-polymeergel moet de gebruiker zelf maken.
Inspectie
standaard
Inspectie vindt plaats overeenkomstig de beschrijving in paragraaf 9.5.1 betreffende
de isolerende constructie met zand-bentoniet.
toelichting
De inspectie wijkt niet af van de inspectie die wordt uitgevoerd bij een isolerende
constructie van zand-bentoniet.
Onderhoud
standaard
Onderhoud vindt plaats overeenkomstig de beschrijving in paragraaf 9.5.1 betreffende
de isolerende constructie met zand-bentoniet.
toelichting
Het onderhoud wijkt niet af van het onderhoud dat wordt uitgevoerd bij een isolerende
constructie van zand-bentoniet.
9.8. Doorvoeringen
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
toelichting
Doorvoeringen door isolerende constructies en isolerende lagen kunnen noodzakelijk
zijn voor bijvoorbeeld lichtmasten, verkeersborden of andersoortig wegmeubilair.
Er wordt een tweetal voorbeelden gegeven voor de doorvoering door een isolerende laag
van materialen zoals beschreven in paragraaf 9.5, en een doorvoering door een wegverharding
zoals beschreven in paragraaf 9.3.
9.8.1. Doorvoering door een isolerende laag
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
Constructie
standaard
De doorvoering bestaat uit een prefab doorvoerstuk. Het doorvoerstuk bestaat uit een
plaat van HDPE-folie van ten minste 10 mm dik. Op deze plaat is thermisch een HDPE-buis
gelast. Door deze buis wordt het door te voeren object geleid.
Het door te voeren object wordt waterdicht op het doorvoerstuk aangesloten met behulp
van een thermische las, siliconenkit of een gelijkwaardige constructie. Door middel
van visuele inspectie wordt beoordeeld of deze aansluiting waterdicht is.
De plaat van het prefab doorvoerstuk rust op de isolerende laag en met gronddruk wordt
gewaarborgd dat de plaat aansluit op de isolerende laag. Het principe van de doorvoering
is in figuur 9.8 weergegeven.
Indien de isolerende laag bestaat uit kunststof-folie, wordt de plaat thermisch op
de isolerende laag gelast.
Figuur 9.8: Principe van een doorvoering door een isolerende laag
toelichting
In figuur 9.8 is de doorvoering door een vrijwel horizontaal gelegen isolerende laag
weergegeven. Op een talud wordt hetzelfde principe gehanteerd.
Inspectie
standaard
Inspectie van de gemaakte verbindingen vindt plaats direct nadat het doorvoerstuk
is geplaatst.
In de gebruiksfase van het werk vindt jaarlijks inspectie plaats van het door te voeren
object teneinde op indirecte wijze te kunnen constateren of dit object is beschadigd
en daardoor mogelijk ook de doorvoering is beschadigd.
toelichting
In de gebruiksfase van het werk is alleen indirecte inspectie nog mogelijk.
Onderhoud
standaard
Onderhoud vindt plaats indien een beschadiging van de doorvoering wordt vermoed of
is geconstateerd.
toelichting
Beschadiging van de doorvoering zal zich normaal gesproken alleen voordoen nadat bijvoorbeeld
tegen het door te voeren object, bijvoorbeeld een verkeersbord, aan is gereden.
9.8.2. Doorvoering door een wegverharding
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
Constructie
standaard
Nadat het door te voeren object is geplaatst wordt de ruimte tussen dit object en
de wegverharding gevuld met een waterdichte voegvullingsmassa. Het vulmiddel moet
enigszins uitsteken boven de wegverharding mits er geen sprake is van een put. Als
het door te voeren object een put betreft mag het vulmiddel niet bol uitsteken boven
de wegverharding.
Als het door te voeren object niet waterdicht is (bijvoorbeeld een holle buis) dan
moet aan de bovenzijde van dit object een afsluiting worden aangebracht.
Het principe van de doorvoering is in figuur 9.9 weergegeven.
Figuur 9.9: Principe van een doorvoering door een wegverharding
toelichting
Doorvoeringen door de wegverharding kunnen noodzakelijk zijn voor bijvoorbeeld wegmeubilair.
Om te voorkomen dat doorvoeringen plaatsen zijn waar water toe kan treden tot de categorie
2- of bijzondere categorie-bouwstof, moet een doorvoering volgens het principe van
figuur 9.9 worden uitgevoerd.
Inspectie
standaard
De staat van de doorvoering wordt jaarlijks beoordeeld. Aspecten die worden beoordeeld
zijn:
- -
toestand van het afdichtende middel: als veroudering of scheurvorming de waterdichtheid beinvloedt, vindt reparatie plaats;
- -
hechting aan het wegverhardingsmateriaal: als een zichtbare scheur/opening aanwezig tussen de wegverharding en het afdichtingsmiddel
vindt reparatie plaats;
- -
toestand van de door te voeren constructie (zoals een staander voor een verkeersbord): als via de door te voeren constructie
water toe kan treden tot de categorie 2- of bijzondere categorie-bouwstof vindt reparatie
plaats.
toelichting
Voor de inspectie kan worden aangesloten bij gangbare systemen voor rationeel wegbeheer.
Omvergereden verkeersborden worden wel eerder gesignaleerd. Bij het herstellen van
de verkeersborden dient dan tevens de afdichting van de doorvoering hersteld te worden.
Onderhoud
standaard
Indien het vulmiddel is beschadigd of verouderd wordt het materiaal door soortgelijk
materiaal vervangen. Onderhoud vindt plaats door een ervaren bedrijf.
Indien het door te voeren object de oorzaak is van een lekkage vindt reparatie of
vervanging plaats.
toelichting
Lekkage van de doorvoering kan plaatsvinden in de volgende gevallen:
- -
slechte hechting van het opvulmiddel met de wegverharding door beschadiging na bijvoorbeeld
een aanrijding of lekkage door veroudering. Het afdichtende materiaal moet enigszins
bol uitsteken boven de wegverharding (zie figuur 9.9). Daarmee wordt voorkomen dat
water op de doorvoering kan blijven staan.
- -
de door te voeren constructie is niet waterdicht. Als voorbeeld kunnen staanders voor
verkeersborden worden genoemd die aan de bovenzijde niet zijn afgesloten.
10 . Publicaties
[Regeling vervallen per 01-07-2008]
ARBEIDSINSPECTIE, Werken met verontreinigde grond inclusief bodemsanering, Voorburg,
1989, in: Publicatieblad 174
AALBERS Th.G. et al., Milieuhygiënische kwaliteit van primaire en secundaire bouwmaterialen
in relatie tot hergebruik en bodem- en oppervlaktewaterenbescherming, Bilthoven, 1993
BMC, Vloeistofdichte betonmortel, 1993
CROW, Gefundeerd op weg, Ede, 1994, in: CROW-publicatie 81
CROW, Verticale drainage, Ede, 1993, in: CROW-publicatie 77
CROW, Model-kwaliteitsplan voor de GWW, Ede, in: CROW-publicatie 65
CROW, Standaard RAW bepaling wijziging december 1991, Ede, 1991
CROW, Standaard RAW bepalingen, Ede, 1990
CROW, Rationeel wegbeheer handleiding deel A, Ede, 1989, in: CROW-publicatie 20-A
CROW, Rationeel wegbeheer handleiding deel B, Ede, 1989, in: CROW-publicatie 20-B
CROW, Rationeel wegbeheer deel C handleiding en schadecatalogus visuele inspectie,
Ede, 1989, in: CROW-publicatie 20-C
CROW, Resten zijn géén afval meer, afvalverbrandingsslakken, Ede, 1988, in: CROW-publikatie
15
CUR, Granulaire afdichtingslagen op basis van zandbentoniet, achtergrondrapport, Gouda,
1994 in: CUR-rapport 94-1
CUR, Granulaire afdichtingslagen op basis van zandbentoniet, Gouda, 1993, in: CUR-aanbeveling
33
CUR, Proefproject poederkool-vliegas in ophoging te Heteren voorstel constructief
ontwerp, Gouda, 1993
CUR/CROW/NNI, Definities en toepassingen van steenachtige bouwstoffen, Gouda, 1992
FUGRO, Contra-expertise: Toepassing en kwaliteitsborging bentonietmatten in bovenafdichting
stortplaats Spinder te Tilburg, Arnhem, 1994 in: rapport H-0514
GRONTMIJ, Protocollen Trisoplast t.b.v. boven- en onderafdichtingen bij afvalbergingen,
de Bilt, 1994
HEIDEMIJ ADVIES, Vooronderzoek definitieve bovenafdichting stortplaatsen, 's-Hertogenbosch,
1993
HEIDEMIJ ADVIES, Voorschrift bij toepassing bentonietmatten, 's-Hertogenbosch, 1993
KRITNO/KIWA, Protocollen voor het toepassen van geomembranen ten behoeve van bodembescherming
deel I: materialen, Delft, 1992, in: rapportnr. 794/'92
KRITNO/KIWA, Protocollen voor het toepassen van geomembranen ten behoeve van bodembescherming
deel II: aanleg en acceptatie, Delft, 1992, in: rapportnr. 795/'92
MINISTERIE VAN VROM/VBW-ASFALT, Richtlijn voor toepassing van asfalt op bedrijfsterreinen
met een bodembeschermende functie, 's-Gravenhage, 1994, in: VROM-reeks bodembescherming
1995/12
MINISTERIE VAN VROM/BETONVERENIGING, Handleiding beton en milieu, Gouda, 1994
MINISTERIE VAN VROM, beleidsstandpunt polycyclische aromatische koolwaterstoffen in
het milieu, 1993
MINISTERIE VAN VROM/HEIDEMIJ ADVIES, Richtlijn drainagesystemen en controlesystemen
grondwater voor stort- en opslagplaatsen, 's-Gravenhage, 1993, in: VROM-reeks bodembescherming
1993-1
MINISTERIE VAN VROM/HEIDEMIJ ADVIES, Richtlijn voor onderafdichtingsconstructies voor
stort- en opslagplaatsen, 's-Gravenhage, 1993, in: VROM-reeks bodembescherming 1993-2
MINISTERIE VAN VROM/HEIDEMIJ ADVIES, Richtlijnen voor dichte eindafwerking op afval-
en reststofbergingen, Leidschendam, 1991, in: VROM-reeks bodembescherming nr. 1991-2
MINISTERIE VAN VROM, Veiligheid en gezondheid bij bodemsanering, 's-Gravenhage, in:
VROM-reeks bodembescherming deel 58
MINISTERIE VAN VROM, Voorlopige praktijkrichtlijnen 's-Gravenhage, in: VROM-reeks
bodembescherming deel 55B
NEDERLANDSE SPOORWEGEN, Richtlijnen voor de Baanbouw, Utrecht, 1993, in: rapport code
If 5000
NEDERLANDSE SPOORWEGEN, Algemene bepalingen van de N.V. Nederlandse Spoorwegen voor
de uitvoering van Werken, Utrecht, 1986
RIJKSWATERSTAAT DIENST WEG- EN WATERBOUWKUNDE, Handleiding bij technische inspectie
(gerichte schouw) versie 93.0, Delft 1993
STARING CENTRUM/HEIDEMIJ ADVIESBUREAU, Handboek voor ontwerp en konstruktie van eindafdekking
van afval- en reststofbergingen, Wageningen, 1990, in: Rapport 91