Van het verbod, gesteld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit gebruik dierlijke
meststoffen 1998, wordt vrijstelling verleend voor het gebruik van waterige fracties
waarvan het stikstofgehalte niet groter is dan 200 milligram N-kjeldal per liter.
Van het verbod, gesteld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit gebruik dierlijke
meststoffen 1998, wordt vrijstelling verleend voor het gebruik van reinigingswater.
Aan de in artikel 2 bedoelde vrijstelling zijn de volgende voorschriften verbonden:
-
a. Door de producent van de waterige fracties is aan het Bureau Heffingen te Assen een
schriftelijke verklaring overgelegd dat door hem waterige fracties worden geproduceerd
waarvan het stikstofgehalte niet groter is dan 200 milligram N-kjeldal per liter.
Deze verklaring wordt overgelegd voorafgaand aan de eerste keer dat na het tijdstip
van inwerkingtreding van deze regeling deze fracties niet emissie-arm worden aangewend.
-
b. De verklaring, bedoeld in onderdeel a, bevat in ieder geval de volgende gegevens:
- -
naam en adres van de producent, en
- -
de resultaten van een bemonstering van de door deze producent geproduceerde waterige
fracties, neergelegd in een analyserapport als bedoeld in artikel 9.
-
c. De gebruiker van de waterige fracties toont op het eerste verzoek van de opsporingsambtenaar
een kopie van de in onderdeel a bedoelde verklaring.
-
d. De waterige fracties zijn door de producent of namens deze door tussenkomst van ten
hoogste één vervoerder rechtstreeks aan de gebruiker afgeleverd.
Aan de in artikel 3 bedoelde vrijstelling zijn de volgende voorschriften verbonden:
-
a. Door de producent van het reinigingswater wordt aan het Bureau Heffingen te Assen
een schriftelijke verklaring overgelegd dat door hem reinigingswater wordt geproduceerd.
De verklaring wordt overgelegd voorafgaand aan de eerste keer dat na het tijdstip
van inwerkingtreding van deze regeling reinigingswater niet emissie-arm wordt aangewend.
-
b. De verklaring, bedoeld in onderdeel a, bevat in ieder geval de volgende gegevens:
- -
naam en adres van de producent, en
- -
de resultaten van een bemonstering van het door deze producent geproduceerde reinigingswater,
neergelegd in een analyserapport als bedoeld in artikel 9.
-
c. De gebruiker van het reinigingswater toont op het eerste verzoek van de opsporingsambtenaar
een kopie van de in onderdeel a bedoelde verklaring.
-
1 De producent van waterigefracties laat uiterlijk zes maanden voorafgaand aan het gebruik
van de waterigefracties uit de in artikel 7, tweede lid, bedoelde opslag een representatief monster nemen en analyseren door een onderzoekslaboratorium
dat blijkens accreditatie aantoonbaar voldoet aan NEN-EN-ISO/IEC 17025.
-
2 De producent van reinigingswater laat uiterlijk zes maanden voorafgaand aan het gebruik
van het reinigingswater uit de opslag van het reinigingswater een monster nemen door
een onderzoekslaboratorium, als bedoeld in het eerste lid, en laat dit monster analyseren
door dit onderzoekslaboratorium.
-
1 Van de in artikel 8, eerste of tweede lid, bedoelde analyse wordt door het onderzoekslaboratorium een analyserapport opgemaakt,
waarin ten minste is opgenomen:
- -
het mestnummer van het betreffende bedrijf, tezamen met het adres van het bedrijf;
- -
de datum van monsterneming;
- -
een vermelding of sprake is van waterige fracties dan wel van reinigingswater.
Reinigingswater wordt uitsluitend gebruikt op de tot het bedrijf van de producent
waar het van afkomstig is, behorende grond.
Waterige fracties en reinigingswater worden gebruikt zonder toegevoegde andere stoffen
en uitsluitend tussen één uur na zonsopgang en één uur voor zonsondergang.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling wordt aangehaald als: Vrijstellingsregeling waterige fracties en reinigingswater
1998.
Bijlage bij Vrijstellingsregeling waterige fracties en reinigingswater 1998
1.1. Bemonsteringsmethoden
Bij een niveau van de waterige fractie of van het reinigingswater in de opslag van
minder dan 2 meter, gemeten vanaf de bodem van de opslag, geschiedt de bemonstering
volgens de steekbuismethode.
Bij een niveau van de waterige fractie of van het reinigingswater in de opslag van
minstens 2 meter, gemeten vanaf de bodem van de opslag, geschiedt de bemonstering
volgens de flesmethode.
1.2. Steekbuismethode
Het monster wordt genomen met behulp van een steekbuis. De steekbuis bestaat uit een
doorzichtige monsterbuis met een binnendiameter van 2 à 2,5 centimeter. De steekbuis
is minstens even lang als het niveau van de waterige fractie of van het reinigingswater
in de opslag.
Het uiteinde van de buis kan worden afgesloten met een stop die bevestigd is aan een
stugge draad of stang die door de buis loopt. Door aan de bovenzijde van de buis aan
de draad of de stang te trekken wordt de onderzijde van de buis afgesloten, waardoor
de fles met mest wordt gevuld. Er wordt één monster genomen, waarvan de minimale omvang
0, 75 liter bedraagt.
1.3. Flesmethode
Het monster wordt genomen met behulp van een houder waarin een fles wordt geklemd.
De houder is verzwaard en kan met behulp van een ketting die aan de houder is bevestigd,
op de gewenste diepte worden gebracht. Aan de houder is tevens een stop bevestigd
die een stukje in de fles kan worden gedrukt, waardoor de fles wordt afgesloten. Door
een ruk aan de ketting kan de stop uit de fles worden getrokken, waardoor de fles
met mest wordt gevuld.
De bemonstering vindt plaats door het nemen van deelmonsters. De deelmonsters worden
genomen verdeeld over de gehele diepte van de waterige fractie of het reinigingswater,
en wel zodanig dat het diepteverschil telkens 75 centimeter bedraagt. Indien mogelijk,
worden de deelmonsters tevens genomen op tegenoverliggende plaatsen in de opslag.
De verschillende deelmonsters zijn even groot in omvang. De deelmonsters worden verzameld
in een schone emmer, waarna onder voortdurend roeren een inzendmonster wordt samengesteld.
De minimale omvang van een inzendmonster bedraagt 0,75 liter.
1.4. Overige voorschriften bemonstering
De bemonstering geschiedt met behulp van monstername-apparatuur die grondig met water
is gereinigd en vervolgens is gedesinfecteerd.
2. Analyse van de monsters
De bepaling van het N-kjeldal-gehalte wordt uitgevoerd volgens de methode NEN-ISO
5663 (1993). Op het onderzoekslaboratorium dient het monster vóór de analyse 5 keer
te worden verdund.
De bepaling van het NH3-gehalte wordt uitgevoerd volgens de methode NEN 6472 (1983).
De bepaling van het droge stofpercentage wordt uitgevoerd volgens de methode NEN 6620.
Met een in deze bijlage genoemde NEN worden gelijkgesteld normen die zijn vastgesteld
in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat
van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend
verdrag dat Nederland bindt, en een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig
is aan het niveau dat met de betrokken NEN wordt nagestreefd.