Vrijstellingsregeling waterige fracties en reinigingswater 1998

Geraadpleegd op 22-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 28-12-2005.
Geldend van 11-02-1998 t/m 01-12-2009

Vrijstellingsregeling waterige fracties en reinigingswater 1998

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op artikel 64 van de Wet bodembescherming;

Gezien het advies van de Technische commissie bodembescherming;

Besluit:

Artikel 1

  • 1 Op deze regeling zijn de begripsbepalingen van artikel 1 van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen 1998 van toepassing.

  • 2 In deze regeling wordt verstaan onder reinigingswater: uitsluitend voor het reinigen van stallen gebruikt water dat dierlijke meststoffen bevat en waarvan het ammoniakgehalte niet groter is dan 500 milligram NH3 per liter.

Artikel 2

Van het verbod, gesteld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen 1998, wordt vrijstelling verleend voor het gebruik van waterige fracties waarvan het stikstofgehalte niet groter is dan 200 milligram N-kjeldal per liter.

Artikel 3

Van het verbod, gesteld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen 1998, wordt vrijstelling verleend voor het gebruik van reinigingswater.

Artikel 4

Aan de in artikel 2 bedoelde vrijstelling zijn de volgende voorschriften verbonden:

  • a. Door de producent van de waterige fracties is aan het Bureau Heffingen te Assen een schriftelijke verklaring overgelegd dat door hem waterige fracties worden geproduceerd waarvan het stikstofgehalte niet groter is dan 200 milligram N-kjeldal per liter. Deze verklaring wordt overgelegd voorafgaand aan de eerste keer dat na het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling deze fracties niet emissie-arm worden aangewend.

  • b. De verklaring, bedoeld in onderdeel a, bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • -

      naam en adres van de producent, en

    • -

      de resultaten van een bemonstering van de door deze producent geproduceerde waterige fracties, neergelegd in een analyserapport als bedoeld in artikel 9.

  • c. De gebruiker van de waterige fracties toont op het eerste verzoek van de opsporingsambtenaar een kopie van de in onderdeel a bedoelde verklaring.

  • d. De waterige fracties zijn door de producent of namens deze door tussenkomst van ten hoogste één vervoerder rechtstreeks aan de gebruiker afgeleverd.

Artikel 5

Aan de in artikel 3 bedoelde vrijstelling zijn de volgende voorschriften verbonden:

  • a. Door de producent van het reinigingswater wordt aan het Bureau Heffingen te Assen een schriftelijke verklaring overgelegd dat door hem reinigingswater wordt geproduceerd. De verklaring wordt overgelegd voorafgaand aan de eerste keer dat na het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling reinigingswater niet emissie-arm wordt aangewend.

  • b. De verklaring, bedoeld in onderdeel a, bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • -

      naam en adres van de producent, en

    • -

      de resultaten van een bemonstering van het door deze producent geproduceerde reinigingswater, neergelegd in een analyserapport als bedoeld in artikel 9.

  • c. De gebruiker van het reinigingswater toont op het eerste verzoek van de opsporingsambtenaar een kopie van de in onderdeel a bedoelde verklaring.

Artikel 6

Aan de in de artikelen 2 en 3 bedoelde vrijstellingen zijn voorts, voor zover van toepassing, de voorschriften verbonden die zijn opgenomen in de artikelen 7 tot en met 12.

Artikel 7

  • 1 Waterige fracties worden op het bedrijf waarop zij zijn geproduceerd vanuit het mestscheidingssysteem apart opgevangen.

  • 2 Waterige fracties worden op het in het eerste lid bedoelde bedrijf opgeslagen, zonder toevoeging van andere stoffen, in een opslag die uitsluitend voor waterige fracties wordt gebruikt.

  • 3 Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op reinigingswater.

Artikel 8

  • 2 De producent van reinigingswater laat uiterlijk zes maanden voorafgaand aan het gebruik van het reinigingswater uit de opslag van het reinigingswater een monster nemen door een onderzoekslaboratorium, als bedoeld in het eerste lid, en laat dit monster analyseren door dit onderzoekslaboratorium.

  • 3 De in het eerste en tweede lid bedoelde bemonstering en de analyse van de monsters vindt plaats volgens de voorschriften en methoden opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage.

Artikel 9

  • 1 Van de in artikel 8, eerste of tweede lid, bedoelde analyse wordt door het onderzoekslaboratorium een analyserapport opgemaakt, waarin ten minste is opgenomen:

    • -

      het mestnummer van het betreffende bedrijf, tezamen met het adres van het bedrijf;

    • -

      de datum van monsterneming;

    • -

      een vermelding of sprake is van waterige fracties dan wel van reinigingswater.

  • 2 Indien sprake is van waterige fracties wordt in het analyserapport, zoals genoemd in het eerste lid, tevens opgenomen:

    • -

      het droge-stofpercentage;

    • -

      een aanduiding van het mestscheidingssysteem waarmee de waterige fracties zijn geproduceerd;

    • -

      het N-kjeldal-gehalte van het monster.

  • 3 Indien sprake is van reinigingswater wordt in het analyserapport, zoals genoemd in het eerste lid, tevens opgenomen:

    • -

      het NH3-gehalte van het monster.

  • 4 Het onderzoekslaboratorium zendt het in het eerste lid bedoelde analyserapport aan de producent van de waterige fracties of het reinigingswater.

Artikel 10

  • 1 De producent en de gebruiker van waterige fracties of reinigingswater tonen op het eerste verzoek van de opsporingsambtenaar een exemplaar van het analyserapport bedoeld in artikel 9.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde rapport wordt door de producent en de gebruiker gedurende vijf jaren bewaard.

Artikel 11

Reinigingswater wordt uitsluitend gebruikt op de tot het bedrijf van de producent waar het van afkomstig is, behorende grond.

Artikel 12

Waterige fracties en reinigingswater worden gebruikt zonder toegevoegde andere stoffen en uitsluitend tussen één uur na zonsopgang en één uur voor zonsondergang.

Artikel 13

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 14

Deze regeling wordt aangehaald als: Vrijstellingsregeling waterige fracties en reinigingswater 1998.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 26 januari 1998

De

Minister

van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer

Bijlage bij Vrijstellingsregeling waterige fracties en reinigingswater 1998

1. Bemonstering

1.1. Bemonsteringsmethoden

Bij een niveau van de waterige fractie of van het reinigingswater in de opslag van minder dan 2 meter, gemeten vanaf de bodem van de opslag, geschiedt de bemonstering volgens de steekbuismethode.

Bij een niveau van de waterige fractie of van het reinigingswater in de opslag van minstens 2 meter, gemeten vanaf de bodem van de opslag, geschiedt de bemonstering volgens de flesmethode.

1.2. Steekbuismethode

Het monster wordt genomen met behulp van een steekbuis. De steekbuis bestaat uit een doorzichtige monsterbuis met een binnendiameter van 2 à 2,5 centimeter. De steekbuis is minstens even lang als het niveau van de waterige fractie of van het reinigingswater in de opslag.

Het uiteinde van de buis kan worden afgesloten met een stop die bevestigd is aan een stugge draad of stang die door de buis loopt. Door aan de bovenzijde van de buis aan de draad of de stang te trekken wordt de onderzijde van de buis afgesloten, waardoor de fles met mest wordt gevuld. Er wordt één monster genomen, waarvan de minimale omvang 0, 75 liter bedraagt.

1.3. Flesmethode

Het monster wordt genomen met behulp van een houder waarin een fles wordt geklemd. De houder is verzwaard en kan met behulp van een ketting die aan de houder is bevestigd, op de gewenste diepte worden gebracht. Aan de houder is tevens een stop bevestigd die een stukje in de fles kan worden gedrukt, waardoor de fles wordt afgesloten. Door een ruk aan de ketting kan de stop uit de fles worden getrokken, waardoor de fles met mest wordt gevuld.

De bemonstering vindt plaats door het nemen van deelmonsters. De deelmonsters worden genomen verdeeld over de gehele diepte van de waterige fractie of het reinigingswater, en wel zodanig dat het diepteverschil telkens 75 centimeter bedraagt. Indien mogelijk, worden de deelmonsters tevens genomen op tegenoverliggende plaatsen in de opslag. De verschillende deelmonsters zijn even groot in omvang. De deelmonsters worden verzameld in een schone emmer, waarna onder voortdurend roeren een inzendmonster wordt samengesteld. De minimale omvang van een inzendmonster bedraagt 0,75 liter.

1.4. Overige voorschriften bemonstering

De bemonstering geschiedt met behulp van monstername-apparatuur die grondig met water is gereinigd en vervolgens is gedesinfecteerd.

2. Analyse van de monsters

De bepaling van het N-kjeldal-gehalte wordt uitgevoerd volgens de methode NEN-ISO 5663 (1993). Op het onderzoekslaboratorium dient het monster vóór de analyse 5 keer te worden verdund.

De bepaling van het NH3-gehalte wordt uitgevoerd volgens de methode NEN 6472 (1983).

De bepaling van het droge stofpercentage wordt uitgevoerd volgens de methode NEN 6620.