Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, gedaan
mede namens Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
van 27 oktober 1997, Directie Juridische Zaken, nr. J.977882;
Overwegende, dat het noodzakelijk is om zowel in het belang van de bevordering van
de deugdelijkheid voor het doel waarvoor meststoffen zijn bestemd als in het belang
van de bescherming van de bodem, alsmede ter uitvoering van de Richtlijn van de Raad
van de Europese Gemeenschappen van 12 juni 1986, nr. 86/278/EEG, betreffende de bescherming
van het milieu, in het bijzonder de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de
landbouw (PbEG L 181/6), regels te stellen betreffende de kwaliteit en het gebruik
van zuiveringsslib, compost en zwarte grond;
Gelet op de artikelen 1, 3, eerste lid, 7, 61, eerste lid, en 64 van de Meststoffenwet voor zover het betreft de artikelen 1, eerste lid, 2 tot en met 11 en 38 van dit besluit, alsmede gelet op de artikelen 6, 7, 15, 65, 91 en 92 van de Wet bodembescherming voor zover het betreft de artikelen 1 en 12 tot en met 38 van dit besluit;
De Raad van State gehoord (advies van 26 november 1997, nr. W11.97.0704);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
uitgebracht mede namens Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer van 12 januari 1998, Directie Juridische Zaken, nr. J.9714329;
Hebben goedgevonden en verstaan: