Regeling grondtekens en markeringen

[Regeling vervallen per 20-01-2010.]
Geraadpleegd op 14-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 07-03-1998 en zichtdatum 07-03-1998.
Geldend van 07-03-1998 t/m 19-01-2010

Regeling grondtekens en markeringen

Artikel 1. – Algemeen

[Regeling vervallen per 20-01-2010]

De kleuren, bedoeld in deze regeling, voldoen aan de normen, bedoeld in de appendix van bijlage 14 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (ICAO-Annex 14).

Artikel 2. – Seinvierkant, grondtekens en windzak

[Regeling vervallen per 20-01-2010]

2.1 Seinvierkant

Het seinvierkant, bedoeld in artikel 123, eerste lid, onderdeel c, van de Regeling Toezicht Luchtvaart, is een horizontaal zwart of groen vlak met zijden van ten minste 12 meter, waaromheen een witte rand van ten minste 0,90 meter in breedte is aangebracht. Het seinvierkant is zo mogelijk in de nabijheid van de verkeerstoren geplaatst. Indien geen verkeerstoren aanwezig is, is het seinvierkant geplaatst op een plaats, waarmee Onze Minister heeft ingestemd. Het seinvierkant is rondom zichtbaar vanuit elke hoek groter dan 10° ten opzichte van het horizontale vlak, gezien vanaf een hoogte van 300 meter.

2.2 Grondtekens

De grondtekens, bedoeld in de Regeling Toezicht Luchtvaart en het Luchtverkeersreglement, hebben afmetingen, vorm en kleuren als bedoeld in figuur 1 tot en met 8.

2.3 Plaatsing grondtekens in het seinvierkant

Met uitzondering van de grondtekens, bedoeld in figuur 5a en 5b, zijn de grondtekens, bedoeld in het vorige lid, voor zover nodig in het seinvierkant geplaatst op de wijze, bedoeld in figuur 9.

2.4 Grondtekens, specifiek ten behoeve van het gebruik door utra lichte vliegtuigen

Ten behoeve van het gebruik van ultra lichte vliegtuigen wordt alleen het grondteken, bedoeld in figuur 10 of 11, gebruikt en voor zover nodig het grondteken, bedoeld in figuur 5a. Het grondteken, bedoeld in figuur 10 of 11, is geplaatst in het verlengde van de hartlijn van de strook ten behoeve van het landen en het opstijgen en op een afstand van ten hoogste vijf meter voor de drempel van deze strook.

2.5 Plaatsing meerdere grondtekens

Indien ten behoeve van de duidelijkheid op een onverharde baan een tweede grondteken als bedoeld in figuur 6 en 7 wordt gebruikt, is dit tweede teken geplaatst in het verlengde van de hartlijn van de in gebruik zijnde baan op een afstand van ten hoogste vijf meter voor de drempel van deze baan.

2.6 Windzak

De windzak, bedoeld in artikel 123, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling Toezicht Luchtvaart, heeft afmetingen en kleuren als bedoeld in figuur 12. De kleur van de windzak wordt zodanig gekozen dat een goed contrast met de achtergrond wordt verkregen. De maten kunnen evenredig worden vergroot. De aanwijzingen van de windzak zijn betrouwbaar bij elke windsnelheid van drie meter per seconde of meer. Uit de windzak kan een indruk van de windkracht worden verkregen. Ter verduidelijking van de positie van de windzak kan met de mast van de windzak als middelpunt een witte cirkel worden getrokken met een diameter van 15 meter en een bandbreedte van 1,20 meter. De windzak is zodanig geplaatst dat hij zichtbaar is voor de vliegtuigen in de lucht en op het landingsterrein en voorts, voor zover dit mogelijk is, met het oog op mogelijke plaatselijke verstoringen in windrichting of -snelheid, zo dicht mogelijk bij het seinvierkant.

Artikel 3. – Aanduiding luchtverkeersmeldingspost

[Regeling vervallen per 20-01-2010]

De toegang tot de luchtverkeersmeldingspost is duidelijk aangeduid door het bord, bedoeld in figuur 13.

Artikel 4. – Grensaanduiding

[Regeling vervallen per 20-01-2010]

4.1 Grensmerkbakens

De merkbakens, bedoeld in artikel 123, eerste lid, onderdeel d, van de Regeling Toezicht Luchtvaart, hebben afmetingen, vorm en kleuren als bedoeld in figuur 14. De merkbakens zijn zodanig geconstrueerd dat deze bij een aanvaring zo min mogelijk schade aan het vliegtuig toebrengen.

4.2 Grensaanduiding op eenlandingterrein zonder verharde banen, niet uitsluitend bestemd voor hefschroefvliegtuigen

  • a. De grens van een landingsterrein zonder verharde banen, niet uitsluitend bestemd voor het opstijgen en landen van hefschroefvliegtuigen, is aangeduid door merkbakens als bedoeld in artikel 4.1, welke op een onderlinge afstand van ten hoogste 200 meter zijn geplaatst, op de wijze, bedoeld in figuur 15. In iedere hoek zijn twee merkbakens geplaatst. Indien het overblijvende deel 50 meter of minder is, vervalt het betreffende merkbaken.

  • b. Indien op een luchtvaartterrein zonder verharde banen, niet uitsluitend bestemd voor hefschroefvliegtuigen, slechts in of nagenoeg in de lengterichting van het luchtvaartterrein kan worden geland en opgestegen, kunnen de merkbakens, bedoeld in artikel 4.1, worden geplaatst op de wijze, bedoeld in figuur 16.

4.3 Grensaanduiding op een landingsterrein, uitsluitend bestemd voor hefschroefvliegtuigen

De grens van een landingsterrein, uitsluitend bestemd voor hefschroefvliegtuigen, wordt aangeduid door grensmerkbakens of rechthoekige witte strepen met een breedte van een meter en een lengte van een vijfde van de lengte van de desbetreffende zijde van het landingsterrein met een maximum van negen meter. De afstand tussen de grensmerkbakens of strepen bedraagt ten hoogste 50 meter. Op iedere zijde van een landingsterrein zijn, inclusief een grensmerkbaken of streep op iedere hoek, ten minste drie grensmerkbakens of strepen geplaatst, op de wijze, bedoeld in figuur 17. Indien het landingsterrein een andere vorm heeft, is dit terrein aangeduid door grensmerkbakens of strepen, geplaatst met tussenafstanden van ten hoogste 10 meter met een minimum van vijf grensmerkbakens of strepen. De grensmerkbakens zijn uitgevoerd op de wijze, bedoeld in figuur 14, echter met een hoogte van 0,25 meter.

4.4 Grensaanduiding op een luchtvaartterrein met één of meer verharde banen met apart landingsterrein buiten de baanstroken

Indien op een luchtvaartterrein met één of meer verharde banen eveneens een terrein buiten deze banen ter beschikking is voor het landen en opstijgen, is de grens van dit laatste terrein aangeduid door merkbakens als bedoeld in artikel 4.1., behalve daar waar dit terrein grenst aan deze verharde banen, rijbanen of parkeergedeelten. Bij het plaatsen van merkbakens wordt het gestelde in artikel 4.2, onderdeel a, aangehouden.

4.5 Luchtvaartterrein waarop gelijktijdig motor- en zweefvliegen plaatsvindt

Indien op een luchtvaartterrein gelijktijdig wordt gevlogen met motorvliegtuigen en zweefvliegtuigen op naast elkaar gelegen gedeelten van het landingsterrein, is de scheidingslijn tussen beide gedeelten van het landingsterrein aangeduid door middel van gele, afgeknotte kegels onderscheidenlijk emmers op onderlinge afstanden van 50 meter.

4.6 Grensaanduiding op een landingsterrein, uitsluitend betsemd voor ultra lichte vliegtuigen

De grens van een landingsterrein, uitsluitend bestemd voor het opstijgen en landen van ultra lichte vliegtuigen, is aangeduid met merkbakens als bedoeld in artikel 4.1, op een onderlinge afstand van ten hoogste 200 meter. Indien het overblijvende deel 50 meter of minder is, vervalt het betreffende merkbaken. De merkbakens worden geplaatst op de wijze, bedoeld in figuur 15. In iedere hoek zijn twee grensmerkbakens geplaatst.

Artikel 5. – Aanduiding hindernissen

[Regeling vervallen per 20-01-2010]

5.1 Blijvende hindernissen

Blijvende hindernissen, welke niet in de ’schaduw’ van andere meer van betekenis zijnde hindernissen zijn gesitueerd, zijn waar mogelijk door middel van kleur aangeduid op de volgende per afmeting verschillende wijzen:

  • a. Hindernissen met in principe ononderbroken oppervlakken waarvan de afmetingen bij een projectie op een willekeurig verticaal vlak in zowel horizontale als in verticale richting groter dan of gelijk aan 4,5 meter zijn, zijn aangeduid op de wijze, bedoeld in figuur 18. De hoeken hebben de meest donkere kleur. Indien mogelijk zijn de kleuren oranje of rood en wit gebruikt. Beide kleuren contrasteren zowel met elkaar als met de achtergrond.

  • b. Hindernissen met in principe ononderbroken oppervlakken waarvan de afmetingen bij een projectie op een willekeurig verticaal vlak in horizontale of verticale richting meer bedragen dan 1,5 meter en in de andere richting minder bedragen dan 4,5 meter, alsmede hindernissen van een zogenaamde open constructie met afmetingen in beide richtingen van meer dan 1,5 meter, zijn aangeduid op de wijze, bedoeld in figuur 19. De bandbreedte is afhankelijk van de grootste afmeting en wordt volgens tabel I berekend. De banden staan loodrecht op de hoofdas en de begrenzingen hebben de meest donkere kleur. Indien mogelijk zijn de kleuren oranje of rood en wit gebruikt. Beide kleuren contrasteren zowel met elkaar als met hun achtergrond.

  • c. Hindernissen waarvan de afmetingen bij een projectie op een willekeurig vlak zowel in horizontale als verticale richting kleiner dan of gelijk aan 1,5 meter zijn, zijn aangeduid op de wijze, bedoeld in figuur 20. Indien mogelijk wordt de kleur oranje of rood gebruikt.

5.2 Tijdelijke hindernissen

Hindernissen die naar het oordeel van Onze Minister niet voldoende opvallen door hun vorm, afmetingen of kleuren worden op hun hoogste punt(en), en voor zover nodig ook op andere plaatsen, aangegeven door één of meer vlaggen, op onderlinge afstand van ten hoogste 15 meter. Deze vlaggen hebben kleur en afmetingen als bedoeld in figuur 21.

5.3 Voertuigen

Voertuigen voeren op het hoogste gedeelte, rondom zichtbaar, ten minste één rood-wit geblokte vlag als bedoeld in figuur 22 of een oranje zwaailicht, uitgezonderd de volgende categorieën:

  • a. voertuigen, die door de exploitant zijn bestemd voor gebruik op het luchtvaartterrein ten dienste van het toezicht op de orde en veiligheid; deze voertuigen zijn geel;

  • b. voertuigen, die zich met toestemming van de havenmeester ten behoeve van de afhandeling van vliegtuigen op het platform bevinden;

  • c. voertuigen, die zich met toestemming van de havenmeester ten behoeve van onderhoudswerkzaamheden op het landingsterrein bevinden en zijn voorzien van een rood-wit geblokt dak;

  • d. voertuigen in eigendom van de exploitant, die zich met toestemming van de havenmeester ten behoeve van het dagelijks onderhoud op het landingsterrein bevinden; deze voertuigen zijn geel;

  • e. brandweer- en reddingsvoertuigen; deze voertuigen zijn geel, rood of oranje.

Artikel 6. – Aanduiding onbruikbaar gedeelte

[Regeling vervallen per 20-01-2010]

6.1 Aanduiding onbruikbaar gedeelte van een landingsterrein onderscheidenlijk platform

Het gedeelte van een landingsterrein als bedoeld in artikel 139, derde lid, van de Regeling Toezicht Luchtvaart, alsmede het gedeelte van een platform als bedoeld in artikel 140, tweede lid, van de Regeling Toezicht Luchtvaart, dat onveilig is voor het gebruik door luchtvaartuigen, is aangeduid door:

  • a. merkbakens als bedoeld in artikel 4.1 of oranje of rode kegels met een hoogte van ten minste 50 centimeter of vlaggen als bedoeld in figuur 23. De merkbakens, kegels of vlaggen zijn ten hoogste 10 meter van elkaar langs de grens van het onbruikbare gedeelte geplaatst; of

  • b. een afzetting van touwen met vlaggetjes in sprekende kleuren of rood-wit gekleurd lint op paaltjes van ten minste 0,75 meter hoogte, dan wel een afzetting middels vaten verbonden door planken geschilderd in obstakelkleuren. Deze afzettingen zijn langs de grens van het onbruikbare gedeelte geplaatst; of

  • c. indien het onbruikbare gedeelte het landingsterrein betreft, met uitzondering van banen en rijbanen, een voldoend aantal grondtekens als bedoeld in figuur 5a. Deze grondtekens worden binnen de grens van het onbruikbare gedeelte geplaatst.

6.2 Aanduiding onbruikbare baan of een gedeelte daarvan

Indien een baan of een gedeelte daarvan onbruikbaar is, is dit aangeduid door middel van:

  • a. witte kruizen als bedoeld in figuur 5a. Aan beide zijden van het onbruikbare gedeelte is één kruis geplaatst en voorts zodanig daartussen, dat de onderlinge afstand ten hoogste 300 meter bedraagt. Indien het onbruikbare gedeelte een lengte heeft van minder dan 100 meter wordt slechts één wit kruis geplaatst. Bij het toepassen van een wit kruis bij een tijdelijk onbruikbaar gedeelte behoeft geen gebruik te worden gemaakt van verf; en

  • b. merkbakens als bedoeld in artikel 4.1, geplaatst op de beide uiteinden van het onbruikbare gedeelte, of

  • c. horizontaal rood-wit gestreepte kegels of vlaggen als bedoeld in artikel 6.1, onderdeel a, geplaatst op de beide uiteinden van het onbruikbare gedeelte, of

  • d. touwen met vlaggetjes of rood-wit gekleurd lint als bedoeld in artikel 6.1, onderdeel b, geplaatst op de beide uiteinden van het onbruikbare gedeelte, of

  • e. aanvullende of andere markeringen, indien daarvoor door Onze Minister toestemming is verleend.

6.3 Aanduiding onbruikbare rijbaan of een gedeelte daarvan

Indien een rijbaan of een gedeelte daarvan onbruikbaar is, is dit aangeduid door middel van bakens als bedoeld in artikel 6.1 op de beide uiteinden van de rijbaan of het gedeelte daarvan en voorts aan beide zijden van het onbruikbare gedeelte door een geel kruis als bedoeld in figuur 5b.

6.4 Aanduiding onbruikbare baan of rijbaan of een gedeelte daarvan voor een beperkte periode

Indien een rijbaan of gedeelte daarvan voor zeer beperkte duur onbruikbaar is, kan Onze Minister op verzoek toestemming verlenen voor het achterwege laten van de plaatsing van gele kruizen als bedoeld in artikel 6.3.

6.5 Aanduiding permanent onbruikbare baan, rijbaan of een gedeelte daarvan

Indien de onbruikbaarheid een permanent karakter draagt, zijn alle normale dagkenmerken op baan en rijbaan verwijderd, onverminderd het gestelde in artikel 7.3 met betrekking tot verplaatste drempels.

6.6 Aanduiding bij een kruising of aansluiting van een bruikbare en een onbruikbare baan of rijbaan of een gedeelte daarvan

Indien een onbruikbare (rij)baan of gedeelte daarvan wordt gekruist door of aansluit aan een bruikbare (rij)baan, zijn ter plaatse van de kruising of de aansluiting de gesloten toegangen tot de onbruikbare (rij)baangedeelten als zodanig aangeduid door middel van de afzetting, bedoeld in artikel 6.1. Hierbij wordt rekening gehouden met de hindernisseparaties, bedoeld in tabel 3.1 van bijlage 14 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (ICAO-Annex 14).

Artikel 7. – Markering verharde banen

[Regeling vervallen per 20-01-2010]

7.1 Algemeen

  • a. De markering van verharde banen inclusief de cijfers en letters, bedoeld in artikel 123, eerste lid, onderdelen e en f, van de Regeling Toezicht Luchtvaart, is in wit uitgevoerd.

  • b. De markeringen, bedoeld in artikel 7.2, onderdelen a, b, c en d, kunnen worden uitgevoerd door middel van geheel geverfde vlakken of door middel van een serie evenwijdige lijnen van gelijke breedte, die het effect hebben van een geheel geverfd vlak.

7.2 Basismarkering

  • a. Cijfers en letters

    De cijfers en letters op de verharde banen zijn uitgevoerd op de wijze, bedoeld in figuur 24. In het geval van parallelbanen zijn tussen het drempelteken en het baannummer, gezien in de landingsrichting, de letter ’L’ op de linkerbaan, de letter ’R’ op de rechterbaan en, in het geval van drie parallelbanen, de letter ’C’ op de middelste baan geplaatst.

  • b.1 Landingsdoelpuntmarkering

    Op banen waarvan de lengte 1800 meter of meer bedraagt, is het landingsdoelpunt gemarkeerd op de wijze, bedoeld in figuur 25. Uiterlijk per 1 januari 2005 wordt deze markering vervangen door de doelpuntmarkering, bedoeld in onderdeel b.2.

  • b.2 Doelpuntmarkering

    Uiterlijk vanaf 1 januari 2005 wordt doelpuntmarkering aangebracht aan die zijde van verharde instrumentbanen met een lengte van ten minste 800 meter waarop landingen worden uitgevoerd, en indien noodzakelijk ook op verharde banen, niet zijnde instrumentbanen, met een lengte van ten minste 1200 meter, en verharde instrumentbanen met een lengte van minder dan 800 meter. De markering bestaat uit twee opvallende strepen. De lokatie en afmetingen worden bepaald op de wijze, bedoeld in tabel II. Indien een landingsmatmarkering aanwezig is, is de laterale afstand tussen de markeringen gelijk aan die van de landingsmatmarkering. Indien een PAPI of APAPI aanwezig is, begint de doelpuntmarkering, gezien vanaf het begin van de verharding, ter hoogte van de PAPI of APAPI.

  • c. Landingsmatmarkering

    Op precisielandingsbanen is landingsmatmarkering als bedoeld in figuur 25 aangebracht. De markering bestaat uit een aantal blokken die, afhankelijk van de lengte van de baan, paarsgewijs worden aangebracht op de wijze, bedoeld in tabel III.

  • d. Drempelmarkering

    Op alle verharde banen, niet zijnde instrumentbanen, met een lengte van ten minste 1200 meter, is drempelmarkering als bedoeld in figuur 25 aangebracht. Het aantal drempelstrepen is zodanig, dat de buitenste drempelstreep binnen drie meter uit de baanrand valt. Het aantal drempelstrepen wordt bepaald door de breedte van de baan op de wijze, bedoeld in tabel IV. De drempelstrepen zijn ten minste 30 meter lang en 1,80 meter breed. Voor banen met een breedte, kleiner dan 45 meter, kan worden volstaan met drempelstrepen met een lengte van 20 meter. De drempelmarkering begint zes meter vanaf de baanverharding. Indien het begin van de baanverharding niet loodrecht staat op de hartlijn van de baan, is zes meter voor de drempelstrepen een streep met een breedte van ten minste 1,80 meter loodrecht hierop aangebracht, op de wijze, bedoeld in figuur 25.

  • e. Zijstrepen

    Op elke verharde baan waar onvoldoende contrast bestaat tussen het baanoppervlak en de aangrenzende schouders zijn zijstrepen aangebracht. Op banen met een breedte van 45 meter zijn de zijstrepen ten minste 0,90 meter breed en op banen met een breedte van minder dan 45 meter zijn de zijstrepen ten minste 0,45 meter breed. De zijstrepen zijn langs de rand van de baan aangebracht op zodanige wijze dat, gezien van de hartlijn van de baan, de buitenzijde van de zijstreep ongeveer samenvalt met de rand van de baan.

  • f. Hartlijnmarkering

    Op elke verharde baan is hartlijnmarkering als bedoeld in figuur 25 aangebracht. De lengte van een streep plus de tussenafstand is ten minste 50 meter en ten hoogste 75 meter. De strepen hebben de breedte, bedoeld in tabel V.

7.3 Verplaatste drempel

  • a. Blijvend verplaatste drempel

    Indien het begin van de verharding niet samenvalt met het begin van het voor het landen bestemde gedeelte van de baan, is het begin van dit gedeelte gemarkeerd op de wijze, bedoeld in figuur 26. Indien dit gedeelte onveilig is voor het rijden hierover met luchtvaartuigen, is dit gedeelte gemarkeerd met een chevronmarkering als bedoeld in figuur 27.

  • b. Tijdelijk verplaatste drempel

    Indien het begin van de verharde baan tijdelijk niet samenvalt met het begin van het voor het landen bestemde gedeelte van die baan, is het begin van dit gedeelte gemarkeerd op de wijze, bedoeld in figuur 28, en is de ter plaatse bestaande markering verwijderd. Indien de drempel voor een zeer korte periode zal worden verplaatst, wordt gehandeld volgens de aanwijzing van Onze Minister. Indien dit gedeelte onveilig is voor het rijden hierover met luchtvaartuigen, is dit gedeelte bovendien aangeduid op de wijze, bedoeld in artikel 6.2.

7.4 Onderbreking markering

Op de kruising van twee of meer verharde banen is de markering van de belangrijkste baan niet en de markering van de andere verharde baan wel onderbroken. Indien op de belangrijkste baan zijstrepen zijn aangebracht, zijn deze strepen ter plaatse van de kruising met de andere verharde baan onderbroken. Als volgorde in afnemende belangrijkheid van banen wordt in dit verband aangehouden:

  • a. precisielandingsbaan CAT III;

  • b. precisielandingsbaan CAT II;

  • c. precisielandingsbaan CAT I;

  • d. instrumentbanen niet zijnde precisielandingsbanen;

  • e. overige banen.

    Indien op de verharde baan zijstrepen zijn aangebracht, zijn deze zijstrepen ter plaatse van de kruising met een verharde rijbaan onderbroken.

7.5 Markering in het geval van bijzondere weersomstandigeheden

Indien weersomstandigheden kunnen worden verwacht ten gevolge waarvan de aangebrachte markering niet goed zichtbaar zal zijn, zijn zogenaamde sneeuwborden of sneeuwvlaggen in de kleur oranje of rood duidelijk zichtbaar langs de in gebruik zijnde baan geplaatst, te weten ter weerszijden van de baan, langs de baanrand om de 100 meter of minder en loodrecht op de baanrichting. Deze sneeuwborden of sneeuwvlaggen zijn van een zodanige constructie, dat deze bij een aanvaring zo min mogelijk schade aan het vliegtuig toebrengen. Voorts hebben de borden afmetingen als bedoeld in figuur 29.

Artikel 8. – Markering verharde rijbanen

[Regeling vervallen per 20-01-2010]

8.1 Algemeen

De markering van verharde rijbanen, bedoeld in artikel 123, eerste lid, onderdeel f, van de Regeling Toezicht Luchtvaart, is in geel uitgevoerd.

8.2 Basismarkering

Op alle verharde rijbanen die aansluiten op banen met een lengte van meer dan 1200 meter is een hartlijnmarkering aangebracht, en op alle verharde rijbanen die aansluiten op banen met een lengte van minder dan 1200 meter kan een hartlijnmarkering zijn aangebracht. De hartlijnmarkering bestaat uit een ononderbroken streep met een breedte van 15 centimeter als bedoeld in figuur 30.

8.3 Aansluiting rijbaan op precisielandingsbaan

Nabij een aansluiting van een verharde rijbaan op een precisielandingsbaan is een wachtpositiemarkering aangebracht op de wijze, bedoeld in figuur 30. De juiste lokatie van de wachtpositiemarkering op de verharde rijbaan ten opzichte van een precisielandingsbaan is aangegeven in tabel VI. Indien het een wachtpositiemarkering betreft voor een precisielandingsbaan CAT II of III waarbij het starten in dezelfde richting plaatsvindt als de precisielanding, is deze markering uitgevoerd op de wijze, bedoeld in figuur 30A. Indien de lengte van deze markering ten gevolge van bijzondere omstandigheden bovendien meer dan 60 meter is, is het woord ’CAT II’ of ’CAT III’ aanvullend aangebracht aan beide uiteinden van de markering en voorts daartussenin op onderling gelijke afstanden van maximaal 45 meter. De letters en het cijfer van het woord ’CAT II’ of ’CAT III’ hebben een hoogte van 1,80 meter en zijn aangebracht op een afstand van ten hoogste 0,90 meter, achter de markering. In deze gevallen worden door Onze Minister nadere aanwijzingen ter uitvoering van deze markering gegeven. Op een zo klein mogelijke afstand naast de wachtpositiemarkering voor een precisielandingsbaan CAT I, II of III waarbij het starten in dezelfde richting plaatsvindt als de precisielanding, is aan beide zijden van de verharde rijbaan een wachtpositiebord aangebracht als bedoeld in figuur 31. Indien het starten niet in dezelfde richting plaatsvindt als de precisielanding, is op een zo klein mogelijke afstand naast de wachtpositiemarkering bij voorkeur aan de linkerzijde van de rijbaan een wachtpositiebord aangebracht als bedoeld in figuur 31A. Er is voldoende afstand tussen de lokatie van de borden en de mogelijke positie van propellers of vliegtuigmotoren. Bij gebruik gedurende de nacht of bij slecht-zichtomstandigheden zijn de borden intern of extern verlicht. De borden zijn van een zodanige constructie dat deze bij een aanvaring zo min mogelijk schade aan het vliegtuig toebrengen. De kleur van de borden is rood en van het opschrift wit. De hartlijnmarkering van een verharde rijbaan is doorgetrokken naar het midden van een verharde baan op de wijze, bedoeld in figuur 32.

8.4 Aansluiting rijbaan op baan, niet zijnde een precisielandingsbaan

Nabij de aansluiting van een verharde rijbaan op een verharde baan, niet zijnde een precisielandingsbaan, wordt een markering aangebracht als bedoeld in figuur 30.

8.5 Kruising twee rijbanen

Nabij een kruising van twee verharde rijbanen kan een rijbaanwachtpositiemarkering worden toegepast ten behoeve van het verkrijgen van voldoende afstand tussen twee kruisende luchtvaartuigen, op de wijze, bedoeld in figuur 33.

8.6 Fillets in bochten

Indien bij bochten in een verharde rijbaan een verbreding, een zogenaamde fillet, is aangebracht aan de binnenzijde van de bocht, wordt deze verbreding geacht niet te behoren tot de verharde rijbaan en loopt de hartlijnmarkering door op een halve rijbaanbreedte afstand van de buitenbocht.

8.7 Markering in het geval van bijzondere weersomstandigheden

Indien weersomstandigheden kunnen worden verwacht ten gevolge waarvan de aangebrachte markering niet goed zichtbaar zal zijn, moeten zogenaamde sneeuwpaaltjes of cilinders duidelijk zichtbaar langs de in gebruik zijnde rijbaangedeelten zijn geplaatst, te weten ter weerszijden van de rijbaan langs de rijbaanrand om de 50 meter of in geval van een bocht in de rijbaan zoveel als nodig zijn om deze bocht duidelijk te markeren. Deze sneeuwpaaltjes of cilinders hebben een hoogte van 50 centimeter, zijn bij voorkeur fluorescerend oranje of rood gekleurd en voorts zodanig van constructie dat deze bij een aanvaring zo min mogelijk schade aan het vliegtuig toebrengen.

8.8 retroreflecterende paaltjes

Op een verharde rijbaan die niet is voorzien van rand- of hartlijnlichten en die wordt gebruikt gedurende de nacht, worden, indien dit door Onze Minister noodzakelijk wordt geacht, retroreflecterende paaltjes aangebracht. De paaltjes hebben afmetingen, vorm en kleuren als bedoeld in figuur 34. De paaltjes worden aan weerszijden langs de rand van een rijbaan geplaatst of daarbuiten op een afstand van ten hoogste drie meter vanaf de rand. De afstand tussen de paaltjes op een recht stuk rijbaan bedraagt ten hoogste 60 meter. In een bocht van een rijbaan worden zoveel paaltjes geplaatst als nodig om deze bocht duidelijk te markeren.

Artikel 9. – Markering onverharde banen

[Regeling vervallen per 20-01-2010]

9.1 Algemeen

Indien op een luchtvaartterrein eveneens of uitsluitend wordt opgestegen van en geland op een of meer onverharde banen, is (zijn) deze gemarkeerd door middel van witte kegels of emmers met een totale hoogte van 45 centimeter boven het maaiveld en volgens een patroon als bedoeld in figuur 35. Teneinde het verplaatsen van kegels bij wisseling van start- en landingsrichting te vermijden, kan de markering ook symmetrisch worden uitgevoerd. De markering is zodanig van constructie dat deze bij een aanvaring zo min mogelijk schade aan het vliegtuig toebrengt.

9.2 Markering in het geval van bijzondere weersomstandigheden

Indien weersomstandigheden kunnen worden verwacht ten gevolge waarvan de aangebrachte markering, bedoeld in artikel 9.1, niet goed zichtbaar zal zijn, is een sneeuwmarkering in de kleur oranje of rood duidelijk zichtbaar langs de in gebruik zijnde baan geplaatst, te weten langs de baanrand en loodrecht op de baanrichting. De afstand tussen de sneeuwmarkeringen bedraagt ten hoogste l00 meter, te beginnen bij de drempel van de baan. De sneeuwmarkering is zodanig van constructie dat deze bij een aanvaring zo min mogelijk schade aan het vliegtuig toebrengt.

Artikel 10. – Markering onverharde rijbanen

[Regeling vervallen per 20-01-2010]

Op een luchtvaartterrein zonder verharde rijbanen kunnen de te volgen rijroutes van de luchtvaartuigen geheel of gedeeltelijk worden gemarkeerd. Voor de markering wordt gebruik gemaakt van blauwe vlaggetjes, kegels of emmers met een totale hoogte van 45 centimeter boven het maaiveld. De rijroutes en de wijze van markering daarvan behoeven de toestemming van Onze Minister. De markering is zodanig van constructie dat deze bij een aanvaring zo min mogelijk schade aan het vliegtuig toebrengt.

Artikel 11. – Markering onverharde banen ten behoeve van ultra lichte vliegtuigen

[Regeling vervallen per 20-01-2010]

Indien wordt opgestegen van en geland op een of meer onverharde banen uitsluitend bestemd voor ultra lichte vliegtuigen, is (zijn) deze gemarkeerd door middel van rode of oranje kegels of andere voor dat doel geschikte oranje of rode opstaande markeringen met een totale hoogte van 45 centimeter boven het maaiveld en volgens een patroon als bedoeld in figuur 36. Deze markering is van een zodanige constructie dat deze bij een aanvaring zo min mogelijk schade aan de ultra lichte vliegtuigen toebrengt.

Artikel 12. – Afwijken van bepalingen in deze regeling

[Regeling vervallen per 20-01-2010]

Indien plaatselijke omstandigheden een aanpassing van het gestelde in de artikelen 1 tot en met 11 van deze regeling noodzakelijk of wenselijk maken, worden voorstellen hiertoe tijdig voor toestemming aan Onze Minister voorgelegd.

Artikel 13. – Intrekken voorgaand besluit

[Regeling vervallen per 20-01-2010]

Het besluit van de Directeur-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst van 5 november 1984, nr. LT/L 25405 (Stcrt. 1984, 226) wordt ingetrokken.

Artikel 14. – Inwerkingtreding

[Regeling vervallen per 20-01-2010]

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 15. – Citeertitel

[Regeling vervallen per 20-01-2010]

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling grondtekens en markeringen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Tabel I. Bandbreedte hindernismarkering

[Regeling vervallen per 20-01-2010]

Grootste afmeting

[Regeling vervallen per 20-01-2010]

Groter dan

Niet meer dan

Bandbreedte

     

1,5 m

210 m

1/7 x grootste afmeting

210 m

270 m

1/9 x grootste afmeting

270 m

330 m

1/11 x grootste afmeting

330 m

390 m

1/13 x grootste afmeting

390 m

450 m

1/15 x grootste afmeting

450 m

510 m

1/17 x grootste afmeting

510 m

570 m

1/19 x grootste afmeting

570 m

630 m

1/21 x grootste afmeting

Tabel II. Lokatie en afmetingen doelpuntmarkering

[Regeling vervallen per 20-01-2010]

Lokatie en afmetingen (1)

x<800 m

(2)

800m =<x1200m

(3)

1200m=<x2400m

(4)

x>=2400 m

(5)

Afstand vanaf drempel tot begin markering

150 m

250 m

300 m

400 m

streeplengtea

30-45 m

30-45 m

45-60 m

45-60 m

streepbreedte

4 m

6 m

6-10 m

b6-10 mb

laterale afstand tussen binnenzijden strepen

6 m

9 m

18-22,5 m

18-22,5 m

         

x. Beschikbare landingslengte

a. De grotere afmetingen worden gebruikt wanneer meer duidelijkheid is vereist.

b. De laterale afstand kan worden gevarieerd binnen deze limieten om vervuiling van de markering door rubber te minimaliseren.

Tabel III. Aantal blokken landingsmatmarkering

[Regeling vervallen per 20-01-2010]

Beschikbare landingslengte of afstand tussen de drempels (x)

aantal markeringen

x 900 m

1 x 2

900 m =< x 1200 m

2 x 2

1200 m =< 1500 m

3 x 2

1500 m=< x 2400 m

4 x 2

x >= 2400 m

6 x 2

Tabel IV. Aantal drempelstrepen

[Regeling vervallen per 20-01-2010]

Baanbreedte

Aantal strepen

18 m

4

23 m

6

30 m

8

45 m

12

60 m

16

Tabel V. Breedte hartlijnmarkering

[Regeling vervallen per 20-01-2010]

Baan

Minimale breedte hartlijnmarkering

precisielandingsbaan CAT II en III

0,90 m

precisielandingsbaan CAT I

0,45 m

instrumentbaan niet zijnde een preciesilandingsbaan met lengte >= 1200 m

0,45 m

instrumentbaan niet zijnde een preciesilandingsbaan met lengte < 1200 m

0,30 m

overige banen

0,30 m

Tabel VI. Minimum afstand tussen hartlijn baan en wachtpositiemarkering

[Regeling vervallen per 20-01-2010]

Baan

Codenummer

 

1

2

3

4

precisielandingsbaan CAT II en III

   

90 1 m

901 m

precisielandingsbaan CAT I

60 1 m

601 m

901 m

901 m

instrumentbaan niet zijnde een preciesilandingsbaan

40 m

40 m

75 m

75 m

overige banen

30 m

30 m

75 m

75 m

Figuur 1. Rood bord met gele diagonalen

[Regeling vervallen per 20-01-2010]

Bijlage 22695.png
Verboden te landen voor onbepaalde tijd.

Figuur 2. Rood vierkant bord met één gele diagonaal

[Regeling vervallen per 20-01-2010]

Bijlage 22696.png
Opletten bij het landen b.v. wegens slechte toestand van het landingsterrein

Figuur 3. Witte halter

[Regeling vervallen per 20-01-2010]

Bijlage 22697.png
Landen en opstijgen uitsluitend toegestaan op banen; taxiën uitsluitend toegestaan op banen en rijbanen

Figuur 4. Witte halter met zwarte dwarsbalken

[Regeling vervallen per 20-01-2010]

Bijlage 22698.png
Landen en opstijgen uitsluitend toegestaan op banen; taxiën toegestaan op en buiten rijbanen en banen

Figuur 6. Witte of oranje landings-T

[Regeling vervallen per 20-01-2010]

Bijlage 22701.png
Landen en opstijgen in een lijn evenwijdig aan het staande been van de T en in de richting van de voet naar de top van de T.

Figuur 7. Witte pijl

[Regeling vervallen per 20-01-2010]

Bijlage 22702.png
Vóór het landen en na het opstijgen iedere bocht naar rechts maken (rechterhand-verkeerscircuit)

Figuur 8. Dubbel wit kruis

[Regeling vervallen per 20-01-2010]

Bijlage 22703.png
Zweefvliegen vindt plaats op het luchtvaartterrein

Figuur 10. Witte landingspijl (linkerhand-verkeerscircuit)

[Regeling vervallen per 20-01-2010]

Bijlage 22705.png
Landen en opstijgen in een lijn evenwijdig aan de pijl en in de richting van de pijl, uitsluitend voor gebruik door ultra lichte vliegtuigen.

Figuur 11. Witte landingspijl (rechterhand-verkeerscircuit)

[Regeling vervallen per 20-01-2010]

Bijlage 22706.png
Landen en opstijgen in een lijn evenwijdig aan de pijl en in de richting van de pijl, uitsluitend voor gebruik door ultra lichte vliegtuigen.

Figuur 16. Grensaanduiding landingsterrein waar slechts in of nagenoeg in de lengterichting kan worden geland of gestart

[Regeling vervallen per 20-01-2010]

Bijlage 22711.png

Figuur 24. Cijfers en letters

[Regeling vervallen per 20-01-2010]

Bijlage 22720.png
De maten zijn minimum maten en mogen evenredig worden vergroot

Figuur 30A. Markering aansluitingen op precisielandingsbaan CAT II of III waarbij starten en landen in dezelfde richting plaatsvinden

[Regeling vervallen per 20-01-2010]

Bijlage 22727.png

Figuur 36. Markering onverharde baan uitsluitend ten behoeve van ultra lichte vliegtuigen

[Regeling vervallen per 20-01-2010]

Bijlage 22733.png
  1. De afstand kan groter worden in verband met beïnvloeding van navigatiehulpmiddelen ^ [1]