Wet op de organisatie ZorgOnderzoek Nederland

Geraadpleegd op 24-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-08-2007 en zichtdatum 01-01-2010.
Geldend van 01-07-1998 t/m 30-06-2011

Wet van 14 februari 1998, houdende Wet op de organisatie ZorgOnderzoek Nederland

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het met het oog op de bevordering van de samenhang en verbetering van de prioriteitenstelling met betrekking tot projecten, experimenten, onderzoek en ontwikkeling op het gebied van gezondheid, preventie en zorg wenselijk is een organisatie op te richten;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§ 1. Begripsbepaling

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

  • b. programma: een samenhangend geheel van projecten, experimenten, onderzoek en ontwikkeling op het gebied van gezondheid, preventie en zorg, gericht op praktijkvraagstukken;

  • c. organisatie: de organisatie genoemd in artikel 2.

§ 2. Instelling en taken van de organisatie

Artikel 2

  • 1 Er is een organisatie ZorgOnderzoek Nederland (ZON).

  • 2 De organisatie bezit rechtspersoonlijkheid en is gevestigd in een door Onze Minister te bepalen plaats.

Artikel 3

  • 1 De organisatie heeft tot taak het doen uitvoeren en het subsidiëren of het verlenen van opdrachten met betrekking tot projecten, experimenten, onderzoek en ontwikkeling op het terrein van gezondheid, preventie en zorg. De organisatie bewaakt daarbij de kwaliteit en de samenhang en bevordert tevens het gebruik van de resultaten.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat Onze Minister de organisatie kan opdragen de in het eerste lid genoemde werkzaamheden te verrichten op andere, in de maatregel aangewezen verwante gebieden.

  • 3 De organisatie kan met de instemming van Onze Minister de in het eerste lid genoemde werkzaamheden ook op verzoek van derden verrichten voor zover dit kostendekkend is en de werkzaamheden vallen binnen de gebieden bedoeld in het eerste of tweede lid. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot het werken voor derden nadere regels worden gesteld.

  • 4 De organisatie voert haar taak uit in afstemming met de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek, alsmede andere organisaties die activiteiten als bedoeld in het eerste lid organiseren, financieren of uitvoeren.

  • 5 De organisatie richt geen rechtspersonen op, sluit geen leningen en verwerft en vervreemdt geen onroerende zaken zonder voorafgaande toestemming van Onze Minister.

§ 3. Samenstelling, bevoegdheden en werkwijze bestuur

Artikel 4

  • 1 Het bestuur van de organisatie bestaat uit ten hoogste negen leden waaronder de voorzitter.

  • 2 Onze Minister benoemt, schorst en ontslaat de voorzitter en de overige leden van het bestuur. Benoeming vindt plaats op persoonlijke titel.

  • 3 Het bestuur wordt samengesteld uit deskundigen op het werkterrein van de organisatie. Bij de samenstelling van het bestuur wordt gestreefd naar evenredige deelneming van vrouwen en personen van etnische en culturele minderheidsgroepen aan het bestuur.

  • 4 De voorzitter en de secretaris, bedoeld in artikel 6, derde lid, voeren de besluiten van het bestuur uit en vertegenwoordigen de organisatie gezamenlijk in en buiten rechte.

  • 5 De benoeming geschiedt voor een periode van vier jaren. De leden zijn eenmaal aansluitend herbenoembaar.

  • 6 Het lidmaatschap eindigt tussentijds door overlijden, ontslag op eigen verzoek of ontslag om zwaarwichtige redenen door Onze Minister. Aan het ontslag om zwaarwichtige redenen kan een schorsing door Onze Minister voorafgaan.

  • 7 Indien een tussentijdse vacature ontstaat, vindt een benoeming in die vacature plaats voor de resterende duur van de zittingsperiode.

Artikel 5

De voorzitter en de overige leden van het bestuur van de organisatie ontvangen voor hun werkzaamheden een vergoeding volgens een door Onze Minister vast te stellen regeling.

Artikel 6

  • 1 Het bestuur van de organisatie laat zich ten behoeve van de voorbereiding en uitvoering van zijn werkzaamheden ondersteunen door een bureau met aan het hoofd een directeur.

  • 2 Het bestuur benoemt, schorst en ontslaat de directeur.

  • 3 De directeur is secretaris van het bestuur van de organisatie.

Artikel 7

  • 1 Het bestuur van de organisatie stelt een bestuursreglement vast.

  • 2 Het bestuursreglement bevat in ieder geval regels omtrent:

    • a. de werkwijze van het bestuur;

    • b. de instelling, samenstelling en werkwijze van programmacommissies;

    • c. de taken en bevoegdheden van de directeur.

  • 3 Het bestuursreglement behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

Artikel 8

  • 1 De rechtspositie van het personeel van de organisatie is in overeenstemming met de regels die gelden voor ambtenaren die zijn aangesteld bij ministeries, met dien verstande dat waar in deze regels een bevoegdheid is toegekend aan een andere minister dan Onze Minister van Binnenlandse Zaken, deze bevoegdheid wordt uitgeoefend door het bestuur van de organisatie.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden afgeweken van de in het eerste lid bedoelde regels.

§ 4. De programma's, de jaarplannen en de bekostiging

Artikel 9

  • 1 Onze Minister wijst aandachtsgebieden aan waarvoor een programma zal worden vastgesteld. Daarbij kan hij beleidsregels vaststellen met betrekking tot het doel, de inhoud en de omvang van het programma.

  • 2 Het bestuur van de organisatie stelt, op basis van de gegeven aanwijzing en vastgestelde regels, een programma vast na goedkeuring door de Minister.

  • 3 Het programma bevat:

    • a. een beschrijving van de beoogde resultaten van het programma;

    • b. een beschrijving in hoofdlijnen van de activiteiten, de samenhang daartussen en de prioriteit daarvan en de looptijd van het programma;

    • c. een beschrijving in hoofdlijnen van de wijze van uitvoering en de daaraan verbonden kosten;

    • d. de kwaliteitscriteria waaraan projecten, experimenten, onderzoek en ontwikkeling moeten voldoen.

Artikel 10

Vóór 1 november van elk boekjaar stelt het bestuur van de organisatie, met inachtneming van het in artikel 12, tweede lid, bedoelde maximale budget, in een jaarplan vast welke activiteiten in het daaropvolgende boekjaar ter verwezenlijking van de programma’s zullen worden uitgevoerd. Het jaarplan wordt tegelijk met de begroting, bedoeld in artikel 12, aan Onze Minister toegezonden.

Artikel 11

  • 1 Het bestuur van de organisatie bekostigt projecten, experimenten, onderzoek en ontwikkeling met inachtneming van het jaarplan en de begroting.

  • 2 Het bestuur van de organisatie stelt voor de bekostiging van projecten, experimenten, onderzoek en ontwikkeling regels betreffende:

    • a. de procedurele voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen, de procedures bij het aanvragen en verstrekken van subsidie, de bevoorschotting, de aan een subsidie verbonden verplichtingen en de subsidievaststelling;

    • b. de wijze van het verlenen van opdrachten, de daarbij te volgen procedures en de te stellen voorwaarden.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde regels behoeven de goedkeuring van Onze Minister. Onze Minister kan tevens aanwijzingen ter zake geven.

§ 5. Financiële bepalingen

Artikel 12

  • 1 Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

  • 2 Onze Minister stelt vóór 1 oktober voorafgaande aan het boekjaar het maximaal aan de organisatie ter beschikking te stellen budget vast.

  • 3 Het bestuur van de organisatie stelt voor 1 november voorafgaande aan het boekjaar op basis van het jaarplan een begroting vast voor het volgende boekjaar. In de begroting is een meerjarenraming opgenomen.

  • 4 De begroting behoeft de goedkeuring van Onze Minister. Onze Minister beslist ter zake vóór 31 december.

Artikel 13

Het bedrag van de goedgekeurde begroting van de organisatie komt ten laste van:

  • a. ’s Rijks kas,

  • b. derden, voor zover het betreft werkzaamheden die op verzoek van deze derden worden uitgevoerd.

Artikel 14

  • 1 Het bestuur van de organisatie brengt jaarlijks aan Onze Minister voor 1 mei een financieel verslag uit, dat vergezeld gaat van een verklaring omtrent de getrouwheid en de rechtmatigheid afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2 Ten aanzien van het gevoerde financiële beheer beoordeelt de accountant of de in het financieel verslag opgenomen posten tot stand zijn gekomen in overeenstemming met het bij of krachtens deze wet en andere wettelijke regelingen bepaalde en of ook overigens is zorggedragen voor een ordelijk en controleerbaar financieel beheer.

  • 3 Het financieel verslag gaat tevens vergezeld van een rapport, waarin de accountant zijn bevindingen en zijn oordeel omtrent het financieel beheer heeft vastgelegd.

  • 4 Het bestuur stelt de in dit artikel genoemde stukken algemeen verkrijgbaar.

Artikel 15

Overschotten over enig boekjaar van de organisatie worden opgenomen in een algemene reserve.

Artikel 16

Bij ministeriële regeling kunnen regels gesteld worden met betrekking tot het financieel beheer, de inrichting van de begroting en het financieel verslag, de omvang en aanwending van de algemene reserve, en de accountantscontrole.

Artikel 17

  • 1 Het bestuur van de organisatie stelt jaarlijks voor 1 mei een verslag op van de werkzaamheden van de organisatie, het gevoerde beleid in het algemeen en de doelmatigheid en de doeltreffendheid van zijn werkzaamheden en werkwijze in het bijzonder in het afgelopen kalenderjaar. Het verslag wordt aan Onze Minister gezonden en algemeen verkrijgbaar gesteld.

  • 2 Na afronding van een programma brengt het bestuur een verslag uit van de resultaten van het programma, en zendt dit toe aan Onze Minister.

Artikel 18

  • 1 Het bestuur van de organisatie verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen.

  • 2 Onze Minister kan inzage verlangen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 19

  • 1 Onze Minister zendt binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet en vervolgens telkens na vier jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de organisatie.

§ 7. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 20

In afwijking van artikel 4, vijfde lid, worden voor de eerste maal de helft van het aantal leden van het bestuur benoemd voor twee jaar en de overige leden, waaronder de voorzitter, voor vier jaar.

Artikel 21

  • 1 De Wet op het praeventiefonds wordt ingetrokken.

  • 2 Het Praeventiefonds draagt zorg voor de voortzetting en afsluiting van de administratie, het bestandsbeheer en het kasbeheer en dient binnen een half jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wet bij Onze Minister een finale verantwoording in. Voor de uitvoering van de eerste volzin blijft het Praeventiefonds in stand tot twee maanden na de datum waarop de verantwoording is ingediend.

Artikel 23

  • 1 Met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet zijn de personeelsleden in dienst bij het Praeventiefonds van rechtswege ontslagen en aangesteld als ambtenaar in dienst van de organisatie.

  • 2 Met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet zijn de personeelsleden van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van wie naam en functie zijn vermeld op een door Onze Minister vastgestelde lijst, van rechtswege ontslagen en aangesteld als ambtenaar in dienst van de organisatie.

  • 3 De overgang van de in het eerste en tweede lid bedoelde personeelsleden vindt plaats met een rechtspositie die als geheel ten minste gelijkwaardig is aan die welke voor elk van hen gold bij het Praeventiefonds onderscheidenlijk het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Artikel 24

  • 1 De rechten en plichten van het Praeventiefonds gaan over op de organisatie.

  • 2 Onze Minister bepaalt welke rechten en plichten van de Staat worden toebedeeld aan de organisatie. Daarbij wordt de norm gehanteerd dat die rechten en plichten overgaan die door de Staat voor de inwerkingtreding van deze wet zijn verworven en betrekking hebben op activiteiten die als gevolg van de inwerkingtreding van deze wet overgaan op de organisatie.

  • 3 De in het eerste en tweede lid bedoelde rechten en plichten gaan met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet onder algemene titel en om niet over op de organisatie.

Artikel 25

  • 1 De archiefbescheiden van het Praeventiefonds gaan met ingang van inwerkingtreding van deze wet over naar de organisatie, voor zover zij niet overeenkomstig het bepaalde in de Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.

  • 2 Archiefbescheiden van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor zover betrekking hebbend op activiteiten die als gevolg van de inwerkingtreding van deze wet overgaan op de organisatie, gaan met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet over naar de organisatie, voor zover zij niet overeenkomstig de Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.

Artikel 26

In wettelijke procedures en rechtsgedingen met betrekking tot activiteiten die als gevolg van de inwerkingtreding van deze wet overgaan op de organisatie waarbij het Praeventiefonds of het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is betrokken, treedt met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet de organisatie in plaats van het Praeventiefonds onderscheidenlijk Onze Minister.

Artikel 27

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 28

Deze wet kan worden aangehaald als: de Wet op de organisatie ZorgOnderzoek Nederland.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Lech, 14 februari 1998

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Uitgegeven de tiende maart 1998

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager