Penitentiaire maatregel

Geraadpleegd op 08-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 07-11-2024 en zichtdatum 07-11-2024.
Geldend van 08-10-2020 t/m heden

Besluit van 23 februari 1998, houdende vaststelling van de Penitentiaire maatregel en daarmee verband houdende wijziging van enige andere regelingen (Penitentiaire maatregel)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Onze Minister van Justitie, van 8 juli 1997, nr. 640008/97/6;

Gelet op artikel 89 van de Grondwet, artikel 13 van het Wetboek van Strafrecht en voorts de artikelen 3, vijfde lid, 4, tweede lid, 7, vierde lid, 32, tweede lid, 41, vierde lid, 42, vijfde lid, 45, derde lid, 59, 61, vierde lid, 65, tweede lid, 67, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet en artikel 40, vierde lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden;

Gezien de adviezen van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing van 11 november 1996, nr. RA/98/96, 25 maart 1997, nr. RA 20/97 en 6 juni 1997, nr. 631365/97, en het advies van de Registratiekamer van 23 oktober 1996, nr. 96.A.495/1;

De Raad van State gehoord (advies van 26 november 1997, No.W03.97 0476);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 16 februari 1998, nr. 680358/98/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. de wet: de Penitentiaire beginselenwet;

  • b. reclassering: een reclasseringsinstelling als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Reclasseringsregeling 1995;

  • c. executie-indicator: de aantekening van het openbaar ministerie bij het aanbieden van een vonnis ter executie aan Onze Minister waarin wordt aangegeven dat het openbaar ministerie wil adviseren over te nemen besluiten inzake de verschillende vormen van te verlenen vrijheden aan de betreffende gedetineerde.

Hoofdstuk 2. Opperbeheer inrichtingen en regime

Artikel 2

  • 1 De directeur brengt jaarlijks vóór 1 oktober aan Onze Minister een jaarplan voor het volgende jaar uit. Het jaarplan omvat in ieder geval een begroting van de kosten en opbrengsten voor dat jaar.

  • 2 De directeur brengt jaarlijks vóór 1 maart aan Onze Minister een jaarverslag over het voorgaande jaar uit. Bij dit verslag wordt een jaarrekening gevoegd.

  • 3 Onze Minister kan regels stellen aan de vorm en de inhoud van de in het eerste en tweede lid genoemde stukken.

Artikel 3

  • 1 Het dagprogramma voor een inrichting of afdeling wordt bepaald in de huisregels en beslaat de periode tussen uitsluiting van de gedetineerden in de ochtend en de insluiting van de gedetineerden voor de nacht.

  • 2 In het regime van algehele gemeenschap, bedoeld in artikel 20 van de wet, duurt het dagprogramma minimaal 59 uren per week en worden daarin tussen 18 uren en 63 uren per week aan activiteiten en bezoek geboden.

  • 3 In het regime van beperkte gemeenschap, bedoeld in artikel 21 van de wet, worden tussen 18 uren en 63 uren per week aan activiteiten en bezoek geboden.

  • 4 Onze Minister stelt nadere regels omtrent de verschillende regimes die in de daarbij aangeduide inrichtingen gelden.

Hoofdstuk 3. Penitentiair programma

Artikel 4

Dit artikel heeft eerder bestaan in Hoofdstuk 2. Deze test is om te checken of je het oude (ingetrokken) artikel ook kunt laten staan.

Aan artikel 5 is een link naar dit artikel toegevoegd. Komt deze link bij het juiste artikel 4 uit?.

Artikel 5

  • 1 Een penitentiair programma omvat minimaal 26 uur per week aan activiteiten waaraan door de deelnemer aan dat penitentiair programma wordt deelgenomen.

  • 2 De activiteiten in een penitentiair programma zijn gericht op het aanleren van bepaalde sociale vaardigheden, het vergroten van de kans op arbeid na invrijheidstelling, het bieden van onderwijs, het bieden van bijzondere zorg aan de deelnemer zoals verslavingszorg of geestelijke gezondheidszorg, of geven op andere wijze invulling aan de voorbereiding van de terugkeer in de maatschappij.

  • 3 Van een penitentiair programma wordt een schriftelijke omschrijving gemaakt. Deze omvat in ieder geval een beschrijving van de activiteiten, een regeling van de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het programma, de begeleiding van en het toezicht op de deelnemer aan het penitentiair programma, de melding van bijzondere voorvallen en de wijze en de frequentie van rapporteren over de deelnemer aan het penitentiair programma.

  • 4 Onze Minister kan nadere regels stellen over de procedure tot erkenning van een penitentiair programma en over de kwaliteitseisen waaraan een penitentiair programma moet voldoen.

  • 5 De noodzakelijke kosten van bestaan tijdens deelname aan een penitentiair programma komen niet ten laste van Onze Minister.

Artikel 6

Voor deelname aan een penitentiair programma komen niet in aanmerking:

  • a. gedetineerden ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een tevens opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege nog moet aanvangen;

  • b. gedetineerden die na de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf gevolg dienen te geven aan de op hen rustende vertrekplicht of die uitgeleverd zullen worden;

  • c. gedetineerden die in een extra beveiligde inrichting verblijven.

Artikel 7

  • 1 Indien de directeur het verantwoord acht dat een gedetineerde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma doet hij een daartoe strekkende voordracht aan de selectiefunctionaris.

  • 2 De directeur voegt bij zijn voordracht het advies van het openbaar ministerie indien het openbaar ministerie ten aanzien van de gedetineerde een executie-indicator heeft gegeven dan wel indien het een gedetineerde betreft ten aanzien van wie een veroordeling tot vrijheidsstraf nog niet onherroepelijk is geworden. Hij voegt daarbij tevens het advies van de reclassering.

  • 3 Bij zijn beslissing om een gedetineerde in de gelegenheid te stellen deel te nemen aan een penitentiair programma betrekt de selectiefunctionaris in ieder geval de volgende aspecten:

    • a. de aard, zwaarte en achtergronden van het gepleegde delict;

    • b. het huidige detentieverloop, waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en diens gemotiveerdheid;

    • c. het gevaar voor recidive;

    • d. de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn de met de grotere vrijheden gepaard gaande verantwoordelijkheid te kunnen dragen;

    • e. een aanvaardbaar verblijfadres;

    • f. de geschiktheid van de gedetineerde voor een penitentiair programma;

    • g. de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling.

  • 4 De selectiefunctionaris neemt zijn beslissing over deelname aan een penitentiair programma slechts indien de gedetineerde zich bereid heeft verklaard tot deelname aan het programma en de daaraan verbonden voorwaarden.

Artikel 7a

  • 1 De deelnemer aan een penitentiair programma staat gedurende het eerste derde deel van de totale duur van het programma onder elektronisch toezicht. Voor het einde van deze periode wordt bezien of het elektronisch toezicht kan vervallen. Op grond van het gedrag van de deelnemer kan worden besloten dat het elektronisch toezicht wordt voortgezet gedurende het tweede derde deel van het penitentiair programma. In dat geval wordt voor het einde van het tweede deel bezien of het elektronisch toezicht kan vervallen. Op grond van het gedrag van de deelnemer kan worden besloten dat het elektronisch toezicht wordt voortgezet gedurende het laatste deel van het penitentiair programma. Indien het elektronisch toezicht is vervallen kan de deelnemer wederom onder elektronisch toezicht worden gesteld, indien het gedrag van de deelnemer daartoe aanleiding geeft.

  • 2 De selectiefunctionaris is belast met de beslissingen, bedoeld in het eerste lid. Hij kan bepalen dat geen elektronisch toezicht wordt toegepast indien:

    • a. een andere vorm van vierentwintiguurstoezicht aanwezig is,

    • b. de duur van het penitentiair programma korter is dan negen weken,

    • c. het elektronisch toezicht afbreuk doet aan de resocialisatie van de deelnemer, of

    • d. bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.

Artikel 8

  • 1 De algemene verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van een penitentiair programma ligt bij de directeur van de inrichting of afdeling waarin de deelnemer aan het penitentiair programma is ingeschreven.

  • 2 Degene die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het programma houdt toezicht op het dagelijkse verloop van het penitentiair programma. Hij beoordeelt in eerste instantie of de activiteiten naar behoren worden verricht en de voorwaarden naar behoren worden nageleefd en kan in dat kader aanwijzingen geven aan de deelnemer. Hij kan ten aanzien van de wijze of het tijdstip waarop de activiteiten binnen het penitentiair programma worden uitgevoerd, wijzigingen aanbrengen. Van deze wijzigingen stelt hij de directeur schriftelijk op de hoogte.

Artikel 9

  • 1 Aan een beslissing om een gedetineerde in de gelegenheid te stellen deel te nemen aan een penitentiair programma worden, behoudens nader door de directeur te stellen bijzondere voorwaarden, de volgende algemene voorwaarden verbonden:

    • a. de deelnemer aan het penitentiair programma gedraagt zich overeenkomstig de aanwijzingen van degene die is belast met zijn begeleiding en toezicht en zal aan deze alle verlangde inlichtingen verschaffen;

    • b. hij doet tevoren melding aan de directeur van een verandering van betrekking of woonplaats;

    • c. hij maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.

  • 2 Bij overtreding van de voorwaarden kan de directeur, afhankelijk van de ernst van de overtreding, beslissen tot:

    • a. het geven van een waarschuwing aan de deelnemer aan het penitentiair programma;

    • b. wijziging of aanvulling van de bijzondere voorwaarden gesteld aan deelname aan een penitentiair programma;

    • c. het adviseren van de selectiefunctionaris de deelname aan het penitentiair programma te beëindigen.

    Hij neemt een dergelijke beslissing niet dan nadat hij advies heeft ingewonnen bij degene die belast is met het toezicht op de tenuitvoerlegging van het penitentiair programma. Deze kan ook ongevraagd aan de directeur advies geven tot het nemen van een van de in dit lid genoemde beslissingen.

  • 3 De directeur geeft de deelnemer aan een penitentiair programma van een beslissing als bedoeld in het tweede lid onverwijld schriftelijk en zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling.

  • 4 Van het stellen van bijzondere voorwaarden, de overtreding van de voorwaarden en een beslissing als bedoeld in het tweede lid doet de directeur mededeling aan de selectiefunctionaris.

Artikel 10

  • 1 De deelnemer aan een penitentiair programma kan bij de beklagcommissie bij de inrichting of afdeling waarin hij is ingeschreven een klacht indienen over de beslissingen, bedoeld in artikel 9, tweede lid, onder a en b.

Hoofdstuk 4. Commissie van toezicht en beklagcommissie

Artikel 11

  • 1 Bij elke inrichting of afdeling is een commissie van toezicht, waarvan de leden worden benoemd voor de tijd van vijf jaren. Zij kunnen tweemaal voor herbenoeming in aanmerking komen.

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste zes en ten hoogste een door Onze Minister vast te stellen aantal leden.

  • 3 De commissie van toezicht is zo breed mogelijk samengesteld. Van elke commissie maken in elk geval deel uit:

    • a. een met rechtspraak belast lid van de rechterlijke macht;

    • b. een advocaat;

    • c. een medicus;

    • d. een deskundige uit de kring van het maatschappelijk werk.

  • 4 Indien de commissie toezicht houdt op een inrichting of afdeling waar geneeskundige behandeling als bedoeld in de artikelen 46a tot en met 46e van de wet wordt verricht, maakt ook een psychiater van de commissie deel uit.

Artikel 12

  • 1 De leden van de commissie van toezicht worden door Onze Minister benoemd. Onze Minister wijst uit de leden een voorzitter aan.

  • 2 Aan de commissie is een secretaris verbonden. Deze is geen lid van de commissie. De secretaris wordt door Onze Minister benoemd en ontslagen. De secretaris van de commissie van toezicht is tevens secretaris van de beklagcommissie.

  • 3 De commissie kan uit haar midden een of meer plaatsvervangende secretarissen aanwijzen om, in overleg met de secretaris, bepaalde secretariaatswerkzaamheden te verrichten en de secretaris bij diens afwezigheid te vervangen. Onze Minister kan aan een commissie van toezicht een of meer plaatsvervangende secretarissen toevoegen die geen lid zijn van de commissie.

  • 4 Onze Minister beslist binnen drie maanden op een verzoek tot benoeming als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid.

Artikel 13

Voor benoeming als lid, secretaris of plaatsvervangend secretaris komen niet in aanmerking:

  • a. ambtenaren of andere personen, werkzaam onder de verantwoordelijkheid van Onze Minister op het terrein van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen, niet zijnde ambtenaren bij het openbaar ministerie;

  • b. personeelsleden of medewerkers, werkzaam bij een inrichting;

  • c. personen, werkzaam bij een door Onze Minister gesubsidieerde instelling die werkzaam is op het terrein van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen, indien zij in het kader van de uitoefening van hun functie te maken hebben met de personen, ingesloten in de inrichting waarbij de commissie van toezicht is ingesteld;

  • d. personen, werkzaam onder de verantwoordelijkheid van Onze Minister, indien hun onafhankelijkheid of onpartijdigheid hetzij door hun positie, hetzij door de aard van hun werkzaamheden in het geding zou kunnen komen;

  • e. personen tegen wie bezwaren bestaan tegen de vervulling van de functie die blijken uit de algemene documentatieregisters als bedoeld in het Besluit justitiële gegevens of de politiegegevens, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet politiegegevens. De bezwaren hebben betrekking op het vertrouwelijk karakter van de functie alsmede de aan de functie verbonden bevoegdheden.

Artikel 14

  • 1 Een lid van de commissie van toezicht wordt door Onze Minister tussentijds ontslagen:

    • a. op eigen verzoek;

    • b. bij de aanvaarding van een ambt of betrekking dat onverenigbaar is met het lidmaatschap van een commissie van toezicht;

    • c. wanneer hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;

    • d. wanneer hij naar het oordeel van Onze Minister door handelen of nalaten ernstig nadeel toebrengt aan het in hem te stellen vertrouwen.

  • 2 Aan een lid kan door Onze Minister tussentijds ontslag worden verleend bij het verlies van de hoedanigheid of beëindiging van de ambtsvervulling in verband waarmede de benoeming heeft plaatsgevonden.

  • 3 Hangende de procedure voor ontslag kan Onze Minister het lid in de uitoefening van zijn functie schorsen.

Artikel 15

  • 1 De leden van de commissie van toezicht hebben te allen tijde toegang tot alle plaatsen in de inrichting en tot alle plaatsen waar de gedetineerden of deelnemers aan een penitentiair programma verblijven.

  • 2 De leden van de commissie van toezicht ontvangen van de directeur en de ambtenaren of medewerkers bij de inrichting of afdeling of het penitentiair programma alle door hen gewenste inlichtingen ten aanzien van de gedetineerden onderscheidenlijk deelnemers aan een penitentiair programma en kunnen alle op de wijze van tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen betrekking hebbende stukken inzien. Zij zijn tot geheimhouding verplicht behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hen tot bekendmaking verplicht of in verband met de tenuitvoerlegging van hun taak de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit. Dossiers die gedetineerden dan wel deelnemers aan een penitentiair programma betreffen kunnen worden ingezien, tenzij de betrokkene bezwaar maakt.

  • 3 De directeur brengt alle voor de uitoefening van de taak der commissie belangrijke feiten en omstandigheden ter kennis van de commissie.

Artikel 16

  • 1 De commissie van toezicht vergadert, zo mogelijk, eenmaal in de maand.

  • 2 De directeur woont de vergaderingen van de commissie van toezicht bij. Hij brengt op iedere vergadering een algemeen verslag uit over hetgeen sedert de vorige vergadering in de inrichting of afdeling is geschied.

  • 3 De commissie kan besluiten buiten tegenwoordigheid van de directeur te vergaderen.

  • 4 Onze Minister is bevoegd vergaderingen van de commissie van toezicht door een door hem aan te wijzen ambtenaar van zijn ministerie te doen bijwonen.

  • 5 In iedere vergadering van de commissie van toezicht wordt mededeling gedaan van de grieven terzake waarvan werd bemiddeld, de door de beklagcommissie behandelde klaagschriften, en de bijzondere opmerkingen waartoe zij aanleiding geven.

Artikel 17

  • 1 De maandcommissaris, bedoeld in artikel 7, derde lid, tweede volzin, van de wet houdt tenminste eenmaal per maand in de inrichting of afdeling spreekuur. Dit spreekuur wordt tijdig bekend gemaakt en kan worden bezocht door elke gedetineerde of deelnemer aan een penitentiair programma die de wens daartoe te kennen geeft.

  • 2 De maandcommissaris doet van zijn werkzaamheden verslag aan de commissie van toezicht en informeert tevens de directeur hiervan.

Artikel 18

  • 1 De beklagcommissie, of, indien artikel 62, tweede lid, van de wet wordt toegepast, de voorzitter dan wel de door hem aangewezen persoon, houdt zitting zo dikwijls als een onverwijlde behandeling en afdoening van de klaagschriften dit noodzakelijk maken. Deze wordt bijgestaan door een secretaris.

  • 2 Indien de beklagcommissie zitting houdt treedt bij voorkeur als voorzitter op een met rechtspraak belast lid van de rechterlijke macht.

Artikel 19

  • 1 De commissie van toezicht brengt jaarlijks vóór 1 maart aan Onze Minister en aan de sectie gevangeniswezen verslag uit over haar werkzaamheden in het voorgaande jaar.

  • 2 Zij schenkt in haar verslag in het bijzonder aandacht aan de werkzaamheden van de beklagcommissie, onder meer door een overzicht van de klaagschriften en de daarop genomen beslissingen. Onze Minister kan een model vaststellen omtrent de inrichting van het verslag.

Artikel 20

  • 1 De kosten van de commissie van toezicht worden door de Staat gedragen.

  • 2 De leden van de commissie van toezicht genieten vergoeding van reis- en verblijfskosten en een vacatiegeld met betrekking tot hun werkzaamheden overeenkomstig de bepalingen welke te dien aanzien voor de burgerlijke rijksambtenaren zijn vastgesteld.

  • 3 Voor zover de secretaris of de plaatsvervangend secretaris geen ambtenaar is geniet deze tevens de in het tweede lid bedoelde vergoeding.

Hoofdstuk 5. (Onvrijwillige) geneeskundige behandeling

Artikel 21

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

Artikel 21a

  • 1 Een geneeskundige behandeling wordt verricht in een daartoe geschikte ruimte, onder verantwoordelijkheid van de behandelend arts.

  • 2 In een inrichting of op een afdeling als bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de wet is vierentwintig uur per dag, zeven dagen per week, voldoende psychiatrisch geschoold verpleegkundig personeel aanwezig. Bovendien is vierentwintig uur per dag, zeven dagen per week, een psychiater beschikbaar.

  • 3 Een geneeskundige behandeling wordt slechts uitgevoerd door een arts of verpleegkundige die over voldoende deskundigheid beschikt deze behandeling uit te voeren en indien daartoe voldoende voorzieningen beschikbaar zijn.

  • 4 Eens per twee weken, of vaker indien het belang van de gedetineerde dit eist, vindt een multidisciplinair overleg plaats, waaraan in ieder geval een psychiater, een arts, een psycholoog en een verpleegkundige deelnemen. De resultaten van het overleg alsmede de afspraken die daarbij zijn gemaakt worden geregistreerd in het medische dossier.

Artikel 21b

  • 1 In het geneeskundig behandelingsplan worden ten minste opgenomen:

    • a. de diagnose van de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde;

    • b. de therapeutische middelen, zo mogelijk gerelateerd aan de verschillende aspecten die in de stoornis te onderscheiden zijn, die zullen worden toegepast teneinde een zodanige verbetering van de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde te bereiken, dat het gevaar op grond waarvan deze in verband met zijn geestelijke gezondheidstoestand in een daartoe krachtens artikel 14 van de wet aangewezen afdeling of inrichting behoeft te verblijven, wordt weggenomen;

    • c. of er overeenstemming over het geneeskundig behandelingsplan is.

  • 2 Gedurende de behandeling, kan het geneeskundig behandelingsplan worden gewijzigd. Bij een wijziging worden de uitkomsten van het multidisciplinair overleg, bedoeld in artikel 21a, vierde lid, betrokken.

  • 3 Een wijziging van het geneeskundig behandelingsplan wordt, in overleg met de gedetineerde, vastgesteld. De wijziging wordt hem voor het ingaan daarvan medegedeeld.

Artikel 22

  • 1 Ingeval van een a- of b-dwangbehandeling wordt in het geneeskundig behandelingsplan eveneens opgenomen:

    • a. welke minder bezwarende middelen zijn aangewend om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken weg te nemen dan wel af te wenden; en

    • b. de wijze waarop rekening wordt gehouden met de voorkeuren van de gedetineerde ten aanzien van de behandeling.

  • 2 Het deel van het geneeskundig behandelingsplan waarover geen overeenstemming kan worden bereikt met de gedetineerde dan wel diens curator of mentor, wordt slechts vastgesteld door een psychiater nadat een multidisciplinair overleg heeft plaatsgehad waaraan in ieder geval een psychiater, een arts, een psycholoog en een verpleegkundige hebben deelgenomen.

  • 3 Ingeval van a-dwangbehandeling worden de verklaringen van de psychiaters, bedoeld in artikel 46e, tweede lid, van de wet, bij het in het tweede lid bedoelde overleg betrokken.

Artikel 22a

  • 1 Voordat de directeur beslist dat een door de arts noodzakelijk geachte b-dwangbehandeling of gedwongen geneeskundige handeling zal worden toegepast, pleegt de directeur overleg met die arts en met het hoofd van de afdeling waar de gedetineerde verblijft. Indien de behandeling door een andere arts wordt verricht, wordt tevens met hem overlegd.

  • 2 Ingeval van b-dwangbehandeling of indien het verrichten van een gedwongen geneeskundige handeling noodzakelijk is ter afwending van gevaar dat voortvloeit uit de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde, pleegt de directeur bovendien overleg met de voor de behandeling verantwoordelijke psychiater.

  • 3 In het in het eerste en tweede lid bedoelde overleg wordt nagegaan of het gevaar niet op een andere wijze kan worden afgewend.

Artikel 22b

  • 1 Zo spoedig mogelijk na de aanvang van de gedwongen geneeskundige handeling wordt door of onder verantwoordelijkheid van een arts een plan opgesteld gericht op een zodanige verbetering van de toestand van de gedetineerde dat de toepassing van de gedwongen geneeskundige handeling kan worden beëindigd. Dit plan wordt opgenomen in het geneeskundig behandelingsplan.

  • 2 Bij de keuze voor een bepaalde geneeskundige handeling wordt steeds gekozen voor de voor de gedetineerde minst ingrijpende handeling.

Artikel 22c

  • 1 Voordat de directeur de beslissing tot verlenging van a-dwangbehandeling neemt, pleegt hij in ieder geval overleg met de voor de behandeling verantwoordelijke psychiater en met het hoofd van de afdeling waar de gedetineerde verblijft.

  • 2 In het in het eerste lid bedoelde overleg wordt nagegaan of van de voortzetting van de behandeling alsnog het beoogde effect kan worden verwacht.

  • 3 De uitkomsten van het multidisciplinaire overleg, bedoeld in artikel 21a, vierde lid, worden bij de beslissing meegenomen.

Artikel 22d

De gedetineerde wordt gedurende de periode dat de a- of b-dwangbehandeling of de gedwongen geneeskundige handeling wordt verricht, zo vaak als nodig is bezocht door een arts of in diens opdracht een verpleegkundige. Het verslag van diens bevindingen wordt opgenomen in het medische dossier.

Artikel 22e

  • 1 De directeur stelt de voorzitter van de commissie van toezicht, de raadsman van de gedetineerde, de curator en de mentor in kennis van een voorgenomen beslissing tot a-dwangbehandeling uiterlijk drie dagen voor het nemen van die beslissing. Zij worden in de gelegenheid gesteld bezwaren tegen de beslissing kenbaar te maken.

  • 2 De voorzitter van de commissie van toezicht doet onverwijld een melding aan de maandcommissaris. De maandcommissaris bezoekt na de melding onverwijld de gedetineerde.

  • 3 Van de toepassing van een a-dwangbehandeling, b-dwangbehandeling, gedwongen geneeskundige handeling of voortzetting van een a-dwangbehandeling wordt uiterlijk bij de aanvang van de behandeling melding gedaan aan Onze Minister en de commissie van toezicht. Ingeval van a- en b- dwangbehandeling en indien een gedwongen geneeskundige handeling wordt toegepast in verband met een gevaar dat voortvloeit uit een stoornis van de geestvermogens van de verpleegde, wordt bovendien melding gedaan aan de inspecteur.

  • 4 Bij de aanvang van een a-dwangbehandeling geeft de directeur daarvan eveneens kennis aan de in het eerste lid genoemde personen.

  • 5 De directeur zendt met de melding, bedoeld in het derde lid, een afschrift van de beslissing tot de behandeling mee waarin hij in ieder geval vermeldt:

    • a. in verband met welk gevaar is besloten tot een a- of b-dwangbehandeling, dan wel een gedwongen geneeskundige handeling;

    • b. welke minder bezwarende middelen zijn aangewend om het gevaar dat de gedetineerde doet veroorzaken weg te nemen dan wel af te wenden;

    • c. welke personen, bedoeld in artikel 46c, onder c, van de wet, zich tegen de behandeling verzetten;

    • d. de wijze waarop rekening wordt gehouden met de voorkeuren van de gedetineerde ten aanzien van de behandeling; en

    • e. indien een behandeling plaatsvindt in een situatie waarin het de gedetineerde is die zich verzet, of deze in staat kan worden geacht gebruik te kunnen maken van de regeling, vervat in de hoofdstukken XI–XII respectievelijk XIII van de wet.

  • 6 Ingeval van een beslissing tot a-dwangbehandeling, b-dwangbehandeling en een beslissing tot voortzetting van a-dwangbehandeling, vermeldt de directeur tevens welke pogingen zijn gedaan om tot overeenstemming als bedoeld in artikel 46c, onder b, van de wet te komen. Ingeval van een beslissing tot a-dwangbehandeling vermeldt hij bovendien welke bezwaren tegen de behandeling zijn aangevoerd door de personen, bedoeld in het eerste lid.

  • 7 Van een beëindiging van een a-dwangbehandeling, b-dwangbehandeling of gedwongen geneeskundige handeling geeft de directeur kennis aan de personen, genoemd in het derde en – indien van toepassing – vierde lid.

Artikel 22f

De verantwoordelijke arts draagt zorg dat de melding van de toepassing van a-dwangbehandeling, b-dwangbehandeling, gedwongen geneeskundige handeling of voortzetting van a-dwangbehandeling en de resultaten van het overleg, bedoeld in artikel 21a, vierde lid, artikel 22a en 22c, alsmede de adviezen die daarbij zijn gegeven en de afspraken die zijn gemaakt worden geregistreerd in het medische dossier.

Artikel 22g

  • 1 De inspecteur stelt na beëindiging van elke a- of b-dwangbehandeling doch in ieder geval na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 46e, vierde lid, van de wet, een onderzoek in of de beslissing tot de behandeling zorgvuldig is genomen en of de uitvoering van de behandeling zorgvuldig is geschied.

  • 2 De inspecteur stelt eveneens een onderzoek in na beëindiging van elke gedwongen geneeskundige handeling indien die handeling is verricht ter afwending van een gevaar dat voortvloeit uit de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde.

Artikel 23

  • 1 Indien de toepassing van de behandeling, bedoeld in artikel 22a, tweede lid, de duur van twee weken te boven gaat wordt door de directeur een commissie samengesteld bestaande uit ten minste een afdelingshoofd, een psychiater, een arts en een psycholoog.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde commissie brengt binnen twee dagen na de in het eerste lid bedoelde termijn en, indien de onvrijwillige geneeskundige behandeling langer wordt voortgezet, om de twee weken, advies uit aan de directeur over de voortzetting van die behandeling.

Hoofdstuk 5a. Toezicht op telefoongesprekken

Artikel 23a

  • 1 Telefoongesprekken die in verband met het toezicht, bedoeld in artikel 39, tweede lid, van de wet worden opgenomen, worden bewaard voor een periode van ten hoogste acht maanden.

  • 2 Na het verstrijken van de periode, genoemd in het eerste lid, wordt een opgenomen telefoongesprek gewist.

  • 3 Indien bij de uitoefening van het toezicht blijkt dat een telefoongesprek met een persoon als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de wet is opgenomen, wordt dit opgenomen gesprek terstond gewist.

  • 4 De gedetineerde wordt van het opnemen van het telefoonverkeer op de hoogte gesteld.

  • 5 Opgenomen telefoongesprekken worden slechts verstrekt aan derden die ingevolge de uitvoering van hen bij of krachtens de wet opgedragen taken, tot kennisneming daarvan bevoegd zijn.

  • 6 De verstrekking, bedoeld in het vijfde lid, kan slechts geschieden in verband met:

    • a. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;

    • b. de bescherming van de openbare orde of nationale veiligheid;

    • c. de voorkoming of opsporing van strafbare feiten;

    • d. de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij misdrijven.

Hoofdstuk 6. Geestelijke verzorging

Artikel 24

Aan een inrichting zijn geestelijke verzorgers van verschillende godsdiensten of levensovertuigingen verbonden, doch in elk geval geestelijke verzorgers van protestantse en rooms-katholieke gezindte en geestelijke verzorgers behorend tot het humanistisch verbond.

Artikel 25

  • 1 Bij het Ministerie van Justitie zijn een hoofdpredikant, een hoofdaalmoezenier en een hoofd humanistisch geestelijke verzorging aangesteld. Zij treden op als vertegenwoordiging van de zendende instanties en dienen Onze Minister gevraagd en ongevraagd van advies omtrent de geestelijke verzorging in de inrichtingen.

  • 2 De hoofden, genoemd in het eerste lid, zijn in ieder geval belast met het doen van voordrachten voor aanstelling van geestelijke verzorgers behorende tot hun gezindte of levensovertuiging.

Artikel 26

De aanstelling van een geestelijke verzorger van protestantse of rooms-katholieke gezindte of een geestelijke verzorger behorend tot het humanistisch verbond bij een inrichting geschiedt door of vanwege Onze Minister op voordracht van de betrokken hoofdgeestelijke, genoemd in artikel 25, eerste lid.

Artikel 27

  • 1 Een geestelijke verzorger van een andere dan de in artikel 24 genoemde gezindte of levensovertuiging kan door de directeur aan een inrichting worden verbonden anders dan bij wijze van een aanstelling. De directeur neemt deze beslissing niet dan na overleg met de reeds aan de inrichting verbonden geestelijke verzorgers.

  • 2 Onze Minister kan functievereisten vaststellen ten aanzien van geestelijke verzorgers als bedoeld in de eerste volzin van het eerste lid.

  • 3 Een geestelijke verzorger die aan de inrichting is verbonden anders dan bij wijze van aanstelling, ontvangt een bij regeling van Onze Minister vast te stellen vergoeding voor zijn werkzaamheden en de door hem gemaakte kosten.

Hoofdstuk 7. Beroep tegen medisch handelen

Artikel 28

  • 1 Een gedetineerde kan een beroepschrift indienen tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts. Met de inrichtingsarts wordt in dit hoofdstuk gelijkgesteld de verpleegkundige dan wel andere hulpverleners die door de inrichtingsarts bij de zorg aan gedetineerden zijn betrokken.

  • 2 Onder medisch handelen als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan:

    • a. enig handelen in het kader van of nalaten in strijd met de zorg die de in het eerste lid bedoelde personen in die hoedanigheid behoren te betrachten ten opzichte van de gedetineerde, met betrekking tot wiens gezondheidstoestand zij bijstand verlenen of hun bijstand is ingeroepen;

    • b. enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in die hoedanigheid in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg.

Artikel 29

  • 1 Alvorens een beroepschrift in te dienen doet de gedetineerde een schriftelijk verzoek aan de Medisch Adviseur bij het Ministerie van Justitie om te bemiddelen terzake van de klacht. Dit verzoek dient uiterlijk op de veertiende dag na die waarop het medisch handelen waartegen de klacht zich richt heeft plaatsgevonden te worden ingediend.

  • 2 De Medisch Adviseur stelt de betrokkene in de gelegenheid de klacht schriftelijk of mondeling toe te lichten, tenzij hij het aanstonds duidelijk acht dat de klacht zich niet voor bemiddeling leent. Hij kan ook bij andere personen mondeling of schriftelijk inlichtingen inwinnen.

  • 3 De Medisch Adviseur is ten behoeve van de bemiddeling bevoegd het medisch dossier van de gedetineerde in te zien.

  • 4 De Medisch Adviseur streeft ernaar binnen vier weken een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te bereiken.

  • 5 De Medisch Adviseur sluit de bemiddeling af met een mededeling van zijn bevindingen aan de gedetineerde en de arts. De gedetineerde wordt gewezen op de mogelijkheid van het indienen van een beroepschrift alsmede de termijn waarbinnen en de wijze waarop dit gedaan moet worden.

  • 6 Een afschrift van de mededeling zendt de Medisch Adviseur aan de directeur van de inrichting waaraan de arts tegen wiens medisch handelen de klacht zich richt is verbonden.

  • 7 De Medisch Adviseur is bevoegd een klacht door te verwijzen naar de beklagcommissie. Hij zendt van de doorverwijzing van een klacht een bericht aan de klager.

Artikel 30

  • 1 Het beroepschrift wordt ingediend bij en behandeld door een door de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming benoemde commissie van drie leden, bestaande uit één jurist en twee artsen, die wordt bijgestaan door een secretaris.

  • 2 Het met redenen omklede beroepschrift wordt uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst van het afschrift van de mededeling van de Medisch Adviseur ingediend. De directeur draagt zorg dat een gedetineerde die beroep wenst in te stellen daartoe zo spoedig mogelijk in de gelegenheid wordt gesteld.

  • 3 De indiening van het beroepschrift kan door tussenkomst van de directeur van de inrichting waar de gedetineerde verblijft geschieden. De directeur draagt in dat geval zorg dat het beroepschrift, of, indien het beroepschrift zich in een envelop bevindt, de envelop, van een dagtekening wordt voorzien, welke geldt als dag van indiening.

  • 4 Het beroepschrift vermeldt zo nauwkeurig mogelijk het medisch handelen waarover wordt geklaagd en de redenen van het beroep.

  • 5 Indien de gedetineerde de Nederlandse taal niet voldoende beheerst kan hij het beroepschrift in een andere taal indienen. De voorzitter van de beroepscommissie kan bepalen dat het beroepschrift in de Nederlandse taal wordt vertaald. De vergoeding van de voor de vertaling gemaakte kosten geschiedt met overeenkomstige toepassing van artikel 45.

Artikel 31

  • 1 De beroepscommissie en de secretaris zijn ten behoeve van de behandeling van het beroepschrift bevoegd het medisch dossier van de klager in te zien.

  • 2 De behandeling van het beroepschrift vindt niet in het openbaar plaats, behoudens ingeval de beroepscommissie van oordeel is dat de niet openbare behandeling niet verenigbaar is met enige een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag.

  • 3 De secretaris van de beroepscommissie zendt de arts een afschrift van het beroepschrift toe en vraagt het verslag van de bemiddeling op bij de Medisch Adviseur.

  • 4 De beroepscommissie stelt de klager en de arts in de gelegenheid omtrent het beroepschrift mondeling of schriftelijk opmerkingen te maken, tenzij zij het beroep aanstonds kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond acht. De beroepscommissie kan bepalen dat de mondelinge opmerkingen ten overstaan van een lid van de commissie, bedoeld in het derde lid, kunnen worden gemaakt.

  • 5 De klager en de arts kunnen de voorzitter van de beroepscommissie de vragen opgeven die zij aan elkaar gesteld wensen te zien.

  • 6 De beroepscommissie kan de arts en de klager buiten elkaars aanwezigheid horen. In dat geval worden zij in de gelegenheid gesteld vooraf de vragen op te geven die zij gesteld wensen te zien en wordt de zakelijke inhoud van de aldus afgelegde verklaring door de voorzitter van de beroepscommissie aan de klager onderscheidenlijk de arts mondeling medegedeeld.

  • 7 De beroepscommissie kan ook bij andere personen mondeling of schriftelijk inlichtingen inwinnen. Indien mondeling inlichtingen worden ingewonnen, zijn het vijfde en zesde lid, tweede volzin, van overeenkomstige toepassing. De beroepscommissie kan bepalen dat ingeval bij een andere persoon mondeling inlichtingen worden ingewonnen, de betrokkenen uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld schriftelijk de vragen op te geven die zij aan die persoon gesteld wensen te zien.

  • 8 De klager heeft het recht zich te doen bijstaan door een rechtsbijstandverlener of een andere vertrouwenspersoon die daartoe van de beroepscommissie toestemming heeft gekregen. Indien aan de klager een advocaat is toegevoegd, geschieden diens beloning en de vergoeding van de door hem gemaakte kosten volgens regelen te stellen bij algemene maatregel van bestuur.

  • 9 Indien de klager de Nederlandse taal niet voldoende beheerst, draagt de voorzitter zorg voor de bijstand van een tolk. De beloning van de tolk en de vergoeding van de door de tolk gemaakte kosten geschieden met overeenkomstige toepassing van artikel 45.

  • 10 Tijdens de beroepsprocedure staat de beroepscommissie aan de klager op diens verzoek toe van de gedingstukken kennis te nemen.

Artikel 32

  • 1 De beroepscommissie doet zo spoedig mogelijk uitspraak. De uitspraak is met redenen omkleed en gedagtekend. Zij wordt door de voorzitter, alsmede door de secretaris ondertekend. Bij verhindering van één van hen wordt de reden daarvan in de uitspraak vermeld. Aan de klager en de arts wordt onverwijld en kosteloos een afschrift van de beslissing van de beroepscommissie toegezonden of uitgereikt.

  • 2 Indien de klager de Nederlandse taal niet voldoende beheerst en niet op andere wijze in een vertaling kan worden voorzien, draagt de voorzitter van de beroepscommissie zorg voor een vertaling van de uitspraak, bedoeld in het eerste lid. De vergoeding van de voor de vertaling gemaakte kosten geschiedt met overeenkomstige toepassing van artikel 45.

  • 3 De secretaris zendt van alle uitspraken van de beroepscommissie een afschrift naar Onze Minister. Een ieder heeft recht op kennisneming van deze uitspraken en het ontvangen van een afschrift daarvan. Onze Minister draagt zorg dat dit afschrift geen gegevens bevat waaruit de identiteit van de gedetineerde kan worden afgeleid. Met betrekking tot de kosten van het ontvangen van een afschrift is het bij of krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde van overeenkomstige toepassing.

Artikel 33

  • 1 De uitspraak van de beroepscommissie strekt tot gehele of gedeeltelijke:

    • a. niet-ontvankelijkverklaring van het beroep;

    • b. ongegrondverklaring van het beroep;

    • c. gegrondverklaring van het beroep.

  • 2 Indien de klacht door de beroepscommissie geheel of gedeeltelijk gegrond wordt geacht bepaalt de beroepscommissie of enige tegemoetkoming aan de klager geboden is. Zij stelt de tegemoetkoming, die geldelijk van aard kan zijn, vast.

Artikel 34

  • 1 De in de artikelen 28 tot en met 31 aan de gedetineerde toegekende rechten kunnen, behoudens ingeval de Medisch Adviseur of de beroepscommissie van oordeel is dat zwaarwegende belangen van de gedetineerde zich daartegen verzetten, mede worden uitgeoefend door:

    • a. de curator, indien de gedetineerde onder curatele is gesteld;

    • b. de mentor, indien ten behoeve van de gedetineerde een mentorschap is ingesteld;

    • c. de ouders of voogd, indien de gedetineerde minderjarig is.

  • 2 De directeur draagt zorg dat de in het eerste lid genoemde personen op deze rechten opmerkzaam worden gemaakt.

Hoofdstuk 8. Dossiers

Artikel 35

Met uitzondering van personen in vreemdelingenbewaring wordt van iedere gedetineerde en deelnemer aan een penitentiair programma een penitentiair dossier aangelegd.

Artikel 36

  • 1 Het penitentiair dossier wordt op zorgvuldige wijze volgens een vaste standaardindeling opgebouwd. In de navolgende volgorde worden in het penitentiair dossier opgenomen:

    • a. een overzicht van de periodes en inrichtingen van verblijf;

    • b. selectie- en plaatsingsvoorstellen;

    • c. registratiekaarten;

    • d. de in artikel 37 genoemde bescheiden, gerangschikt per inrichting.

  • 2 Het dossier wordt in een afsluitbare ruimte in de inrichting bewaard.

Artikel 37

  • 1 In het penitentiair dossier worden tevens opgenomen:

    • a. een eindrapportage van de inrichting bij invrijheidstelling van de gedetineerde dan wel een eindrapportage van het penitentiair programma bij invrijheidstelling vanuit het penitentiair programma van de deelnemer daaraan;

    • b. een kopie van een selectieadvies onderscheidenlijk een overplaatsingsvoorstel onderscheidenlijk een voorstel tot deelname aan een penitentiair programma of de beëindiging daarvan met de daarbij behorende adviezen;

    • c. de meest recente registratiekaart;

    • d. andere belangrijke justitiële documenten, waaronder:

      • het extract van het vonnis;

      • formulieren betreffende verlof en de daarop genomen beslissing;

      • verzoeken onderscheidenlijk machtigingen tot plaatsing en overplaatsing en deelname aan een penitentiair programma;

      • gratieverzoeken en de daarop genomen beslissing;

      • verzoeken om strafonderbreking en de daarop genomen beslissing;

      • mededelingen omtrent de voorwaardelijke invrijheidstelling.

    • e. uitslagen van urinecontroles, dan wel een samenvattend overzicht daarvan;

    • f. kopieën van strafrapporten, meldingen van bijzondere voorvallen en interne meldingen;

    • g. documenten betreffende beklagzaken en beroepszaken;

    • h. kopieën van correspondentie van de inrichting over de gedetineerde;

    • i. een kopie van het intakeformulier per inrichting van verblijf;

    • j. samenvattingen van periodieke besprekingen over de gedetineerde in inrichtingsoverleggen.

  • 2 De overige op de gedetineerde betrekking hebbende stukken worden verzameld in een inrichtingsdossier. Zij worden gerangschikt naar onderwerp in chronologische volgorde.

Artikel 38

  • 1 Indien de directeur een voorstel tot selectie van een gedetineerde doet, zendt hij daarbij het penitentiair dossier mee aan de selectiefunctionaris.

  • 2 De directeur zendt het penitentiair dossier gelijktijdig met de formele overplaatsing van de gedetineerde aan de directeur van de inrichting of afdeling waar de gedetineerde verder zal verblijven.

  • 3 Indien een gedetineerde in de gelegenheid wordt gesteld deel te nemen aan een penitentiair programma zendt de directeur het penitentiair dossier aan de directeur bedoeld in artikel 8, eerste lid.

  • 4 Bij invrijheidstelling, ontvluchting of overlijden van een gedetineerde zendt de directeur het penitentiair dossier naar Onze Minister.

Artikel 39

  • 1 Onze Minister bewaart het penitentiair dossier gedurende een termijn van tien jaren, te rekenen vanaf het tijdstip van ontvangst van het dossier.

  • 2 Na de in het eerste lid genoemde termijn worden de bescheiden, opgenomen in het penitentiair dossier, vernietigd, ofwel zodanig bewerkt dat deze niet meer tot de gedetineerde kunnen worden herleid, tenzij dit in strijd is met een aanmerkelijk belang van een ander dan de gedetineerde.

  • 3 Indien de gedetineerde vóór de afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn opnieuw wordt gedetineerd vervalt de bewaartermijn.

  • 4 Het inrichtingsdossier, bedoeld in artikel 37, tweede lid, wordt zes maanden na beëindiging van het verblijf van de gedetineerde in de inrichting vernietigd. Indien de gedetineerde vóór de afloop van deze termijn opnieuw in die inrichting wordt gedetineerd vervalt de bewaartermijn.

Artikel 40

  • 1 De directeur kan, in geval van weigering van inzage door de gedetineerde van diens dossier op een van de gronden van artikel 43 van de Wet bescherming persoonsgegevens, een door de gedetineerde gemachtigd lid van de commissie van toezicht doen kennis nemen van de gegevens waarvan de kennisneming aan de gedetineerde onthouden wordt. De artikelen 57 en 58 van de wet zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Aan Onze Minister en de door deze aan te wijzen ambtenaren of medewerkers kunnen gegevens uit het dossier worden verstrekt voor zover dat noodzakelijk is voor:

    • a. de behandeling van verzoeken de gedetineerde betreffende;

    • b. de behandeling van procedures de gedetineerde betreffende;

    • c. het beheer van de dossiers;

    • d. de behandeling van overige beslissingen de gedetineerde betreffende.

    Hetzelfde geldt voor de selectiefunctionaris, de directeur en de door hen aangewezen ambtenaren of medewerkers.

Hoofdstuk 9. Overplaatsing naar een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden

Artikel 41

  • 2 Onze Minister kan beslissen dat het verblijf in de justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden wordt beëindigd. Het hoofd van de inrichting waarin de betrokkene is geplaatst, wordt hierover om advies gevraagd.

Artikel 42

  • 1 De plaatsing van een veroordeelde tot gevangenisstraf die tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege is opgelegd, geschiedt indien het ten uitvoer te leggen gedeelte van de gevangenisstraf is ondergaan.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister bepalen dat de plaatsing op een eerder tijdstip plaatsvindt, indien:

    • a. er dringende medische redenen aanwezig zijn die plaatsing op een eerder tijdstip noodzakelijk maken;

    • b. de veroordeelde jonger is dan 23 jaar en plaatsing op een eerder tijdstip met het oog op zijn ontwikkeling noodzakelijk is;

    • c. het advies van de rechter, bedoeld in artikel 37b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 44

  • 1 Ten aanzien van veroordeelden tot gevangenisstraf die tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege is opgelegd wordt zo spoedig mogelijk na het onherroepelijk worden van de rechterlijke uitspraak een plaatsingsadvies uitgebracht. Onze Minister geeft nadere regels over de te volgen procedure bij plaatsingsadviezen.

  • 2 Ten aanzien van de in het eerste lid genoemde veroordeelden vindt jaarlijks, voor de eerste maal een jaar na het onherroepelijk worden van de rechterlijke uitspraak, een beoordeling plaats omtrent de noodzaak tot plaatsing in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden. Onze Minister geeft nadere regels voor de te volgen procedure bij de beoordelingen.

Artikel 44a

Aan de gedetineerde wordt van de beslissing van Onze Minister tot plaatsing in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden en tot beëindiging van zijn verblijf in die inrichting onverwijld schriftelijk en zo veel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling gedaan. Daarbij wordt de gedetineerde gewezen op de mogelijkheid van het instellen van beroep, bedoeld in hoofdstuk XVI van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, en de wijze waarop en de termijn waarbinnen dit dient te geschieden.

Hoofdstuk 9A. Bijzondere bepalingen met betrekking tot veroordeelden tot de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

Artikel 44b

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

Artikel 44d

  • 1 De tenuitvoerlegging van de maatregel vindt plaats in een inrichting.

  • 2 De directeur kan betrokkene overeenkomstig bij regeling van Onze Minister te stellen nadere regels toestemming verlenen om de inrichting tijdelijk te verlaten.

  • 3 De tenuitvoerlegging van de laatste fase van de maatregel kan plaatsvinden buiten de inrichting.

Artikel 44e

  • 1 De algemene verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van de laatste fase van de maatregel buiten de inrichting ligt bij de directeur.

  • 2 De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de laatste fase van de maatregel buiten de inrichting ligt bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 44f

  • 1 Onze Minister en het college van burgemeester en wethouders maken nadere afspraken over de tenuitvoerlegging van de laatste fase van de maatregel buiten de inrichting. Daarin worden in ieder geval afspraken gemaakt over:

    • a. huisvesting;

    • b. arbeid;

    • c. dagbesteding van de betrokkene.

  • 2 De kosten van de tenuitvoerlegging van de laatste fase van de maatregel, voor zover die betrekking hebben op het verblijf buiten de inrichting, komen ten laste van de gemeente, onverminderd het recht van betrokkene op een socialezekerheidsuitkering.

Artikel 44g

  • 1 Het verblijfsplan bestrijkt de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel. Het plan wordt in zijn geheel of in gedeelten vastgesteld door de directeur. Het verblijfsplan voor de laatste fase van de maatregel buiten de inrichting wordt vastgesteld door de directeur en het college van burgemeester en wethouders.

  • 2 Indien een programma als bedoeld in artikel 44j wordt aangeboden, wordt bij de opstelling van het verblijfsplan het oordeel ingewonnen van degenen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de onderdelen van dat programma.

Artikel 44h

  • 2 Een wijziging in het verblijfsplan wordt zo veel mogelijk in overleg met betrokkene vastgesteld. De wijziging wordt hem voor het ingaan daarvan meegedeeld.

Artikel 44i

  • 1 In het verblijfsplan worden in ieder geval opgenomen:

    • a. een diagnose van de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van betrokkene;

    • b. een individueel begeleidingsplan.

  • 2 Indien een programma wordt aangeboden, wordt in het verblijfsplan ook opgenomen:

    • a. het programma;

    • b. de voorwaarden die zijn verbonden aan deelneming aan het programma, de afspraken met betrokkene over deelneming daaraan en de gevolgen van het niet nakomen van die afspraken;

    • c. de naam van de trajectcoördinator, bedoeld in artikel 44k.

  • 3 De in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde afspraken houden in ieder geval in dat betrokkene zich schriftelijk bereid verklaart deel te nemen aan het programma en te voldoen aan de daaraan verbonden voorwaarden.

  • 4 Het verblijfsplan wordt opgenomen in het penitentiair dossier.

Artikel 44j

  • 1 Gedurende het verblijf wordt een programma aangeboden, indien aannemelijk is dat betrokkene in staat en bereid is aan een programma deel te nemen.

  • 2 Indien ten aanzien van de betrokkene een specifieke problematiek bestaat waarmee het plegen van strafbare feiten samenhangt, wordt in het programma met die problematiek rekening gehouden.

  • 3 Het programma is in ieder geval gericht op de ontwikkeling van vaardigheden van betrokkene ten aanzien van:

    • a. zelfzorg en hygiëne;

    • b. arbeid;

    • c. scholing;

    • d. besteding van vrije tijd;

    • e. beheer van financiën;

    • f. zelfstandig wonen;

    • g. sociale omgang.

Artikel 44k

Indien een programma wordt aangeboden, wijst de directeur voor de betrokkene een trajectcoördinator aan.

De trajectcoördinator heeft tot taak:

  • a. betrokkene gedurende het gehele verblijf te begeleiden;

  • b. toezicht uit te oefenen op de naleving van de afspraken met betrokkene en op het voldoen aan de voorwaarden voor deelneming aan het programma;

  • c. over het verblijfsplan te rapporteren en te adviseren aan de directeur en, wat de laatste fase buiten de inrichting betreft, ook aan het college van burgemeester en wethouders;

  • d. verbindingen te leggen tussen de instanties die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het programma.

Artikel 44l

  • 1 De selectiefunctionaris beslist over plaatsing buiten de inrichting in de laatste fase op de grondslag van een advies van de directeur en het college van burgemeester en wethouders. Alvorens te adviseren winnen de directeur en het college van burgemeester en wethouders het oordeel van de trajectcoördinator in.

  • 2 Bij de beslissing over plaatsing buiten de inrichting in de laatste fase worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

    • a. het verloop van de tenuitvoerlegging, waaronder het gedrag van betrokkene, het nakomen van afspraken door hem en zijn gemotiveerdheid;

    • b. het gevaar voor recidive;

    • c. de mate waarin hij in staat zal zijn de met de grotere vrijheden gepaard gaande verantwoordelijkheid te dragen.

  • 3 Aan de plaatsing buiten de inrichting in de laatste fase worden, behoudens nader door de directeur of het college van burgemeester en wethouders te stellen bijzondere voorwaarden, de volgende algemene voorwaarden gesteld:

    • a. betrokkene gedraagt zich overeenkomstig de aanwijzingen van de trajectcoördinator en degenen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het programma en verschaft aan dezen alle verlangde inlichtingen;

    • b. hij doet tevoren melding aan de trajectcoördinator van een verandering van betrekking of woonplaats;

    • c. hij maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;

    • d. hij onthoudt zich van het gebruik van een middel, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.

  • 4 Van het stellen van bijzondere voorwaarden doet de directeur mededeling aan de selectiefunctionaris.

  • 5 Betrokkene heeft het recht bij de selectiefunctionaris een met redenen omkleed verzoekschrift in te dienen strekkende tot plaatsing buiten de inrichting in de laatste fase. Artikel 18, tweede en derde lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 44m

  • 1 Indien betrokkene niet of niet meer in staat of bereid is deel te nemen aan het programma in de laatste fase buiten de inrichting dan wel te voldoen aan de daaraan verbonden voorwaarden, kan de selectiefunctionaris hem op de grondslag van een advies van de directeur terugplaatsen in de inrichting.

  • 2 Alvorens te adviseren aan de selectiefunctionaris wint de directeur het oordeel van het college van burgemeester en wethouders- en de trajectcoördinator in.

Artikel 44n

  • 1 Bij overtreding van de in artikel 44l, derde lid, bedoelde voorwaarden kan de directeur beslissen tot:

    • a. het geven van een waarschuwing aan betrokkene;

    • b. wijziging of aanvulling van de aan plaatsing buiten de inrichting gestelde bijzondere voorwaarden.

  • 2 De directeur neemt een beslissing als bedoeld in het eerste lid niet dan nadat hij het oordeel van de trajectcoördinator heeft ingewonnen en heeft overlegd met het college van burgemeester en wethouders.

    De directeur geeft betrokkene van een beslissing als bedoeld in het eerste lid onverwijld schriftelijk en zo veel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling.

    Van de overtreding van de voorwaarden en een beslissing als bedoeld in het eerste lid doet de directeur mededeling aan de selectiefunctionaris.

Artikel 44o

De artikelen 15, eerste en tweede lid, en 17, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de tenuitvoerlegging van de laatste fase van de maatregel buiten de inrichting.

Artikel 44q

  • 1 De directeur voert de evaluatie uit van het verloop van het verblijf in de inrichting. De directeur en het college van burgemeester en wethouders voeren de evaluatie uit van het verloop van het verblijf buiten de inrichting in de laatste fase.

  • 2 In het evaluatieverslag wordt een visie op de persoon van betrokkene gegeven.

    Daarbij wordt in ieder geval aandacht besteed aan de volgende aspecten ten aanzien van hem:

    • a. zijn lichamelijke en geestelijke gesteldheid en het herstel daarvan;

    • b. de ontwikkeling van zijn vaardigheden met het oog op zijn terugkeer in de maatschappij en de beëindiging van zijn recidive;

    • c. de ontwikkeling van zijn motivatie tot gedragsverandering;

    • d. zijn oordeel over het verblijf;

    • e. incidenten waarbij hij betrokken is geweest;

    • f. punten die van belang zijn voor de nazorg.

  • 3 Het verslag komt tot stand in samenwerking met de trajectcoördinator, indien deze is aangewezen, en degenen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het programma.

Hoofdstuk 10. Vergoedingen beklag- en beroepsprocedures

Artikel 45

  • 2 De secretaris van de beklag- of beroepscommissie stelt op basis van de in het eerste lid bedoelde bepalingen de hoogte van de beloning en vergoeding vast. Met de uitbetaling is de directeur belast.

Hoofdstuk 11. Kosten en aansprakelijkheid directeur

Artikel 46

De gedetineerde ontvangt bij invrijheidstelling reisgeld voor een reis of reisgelegenheid naar zijn woon- of verblijfplaats binnen Nederland.

Artikel 47

Onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Wet langdurige zorg komen ten laste van de Staat de kosten van geneeskundige verzorging van de gedetineerde die in een inrichting gevangenisstraf of hechtenis ondergaat.

Artikel 48

Bij overlijden van een gedetineerde komen de kosten van begrafenis of crematie, voor zover die redelijkerwijs noodzakelijk kunnen worden geacht, ten laste van de Staat.

Artikel 49

Buiten geval van opzet of bewuste roekeloosheid is de aansprakelijkheid van de directeur voor voorwerpen die een gedetineerde ingevolge artikel 45, tweede lid, van de wet onder zich heeft, beperkt tot € 500 per voorwerp, inclusief eventuele gevolgschade.

Hoofdstuk 12. Wijziging andere regelgeving

Artikel 53

[Red: Wijzigt het Besluit van 9 juni 1982, omtrent het regiem voor militairen die in het huis van bewaring en de gevangenis van het Militair Penitentiair Centrum «Nieuwersluis» voorlopig arrest, respectievelijk gevangenisstraf, hechtenis of militaire detentie ondergaan.]

Artikel 54

[Red: Wijzigt het Besluit van 22 februari 1896 tot invoering van signalementkaarten.]

Hoofdstuk 13. Slotbepalingen

Artikel 58

Een ieder die betrokken is bij de uitvoering van de wet en dit besluit en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift terzake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van dit besluit de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

Artikel 60

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 23 februari 1998

Beatrix

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de vijfde maart 1998

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager