Wet bescherming Antarctica

Geraadpleegd op 30-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-04-2015 en zichtdatum 01-10-2020.
Geldend van 29-01-2015 t/m heden

Wet van 5 maart 1998, houdende regels ter bescherming van het Antarctisch milieu ter uitvoering van het Protocol betreffende milieubescherming bij het Verdrag inzake Antarctica (Wet bescherming Antarctica)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is regels te stellen ter bescherming van het Antarctisch milieu ter uitvoering van het Protocol betreffende milieubescherming bij het verdrag inzake Antarctica;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • activiteit: een activiteit in de zin van artikel 3 van het Protocol, zijnde een geheel van onderling samenhangende handelingen in het Antarctisch gebied;

    • afvalstoffen: afvalstoffen in de zin van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

    • afvalwater: afvalwater in de zin van de Wet milieubeheer;

    • Antarctisch gebied: gebied gelegen ten zuiden van de 60ste zuidelijke breedtegraad;

    • bestrijdingsacties: redelijke maatregelen die genomen worden na het ontstaan van een milieubedreigende noodsituatie met als doel het voorkomen, tot een minimum beperken of beheersen van de gevolgen van die milieubedreigende noodsituatie, met inbegrip van het vaststellen van de omvang van de noodsituatie en de gevolgen ervan;

    • fonds: door het Secretariaat, bedoeld in Maatregel 1(2003), van het Verdrag ingesteld en beheerd fonds, waarin het bedrag, bedoeld in artikel 25c, tweede lid, wordt gestort;

    • gevaarlijke afvalstoffen: gevaarlijke afvalstoffen als aangewezen krachtens artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

    • historische plaats of historisch monument: plaats die onderscheidenlijk monument dat ingevolge artikel 8, tweede of derde lid, van bijlage V bij het Protocol als zodanig is aangewezen;

    • inheems: in het Antarctisch gebied voorkomend;

    • levende organismen: levende biologische entiteiten, niet zijnde mensen, met het vermogen tot vermenigvuldiging of tot overbrenging van genetisch materiaal, daaronder mede begrepen virussen, viroïden, en dierlijke en plantencellen in cultuur;

    • levende rijkdommen: zoogdieren, vogels en eieren van vogels, op land of in zoet water levende ongewervelde dieren en planten, in elke fase van hun levenscyclus;

    • milieubedreigende noodsituatie: elk door een ongeval veroorzaakt voorval dat zich, na inwerkingtreding van bijlage VI bij het Protocol, heeft voorgedaan en dat leidt tot, of onmiddellijk dreigt te leiden tot, aanmerkelijke en schadelijke gevolgen voor het Antarctisch milieu;

    • minerale rijkdommen: niet-levende, niet-vernieuwbare natuurlijke rijkdommen, met inbegrip van fossiele brandstoffen en ertshoudende en niet-ertshoudende mineralen;

    • onttrekken aan de populatie: doden, verwonden, gevangen nemen, vastpakken, verwijderen of beschadigen;

    • Onze Ministers: Onze Ministers van Infrastructuur en Milieu en van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

    • openbare lichamen: openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba.

    • organisator: de natuurlijke of rechtspersoon die vanuit Nederland, daaronder begrepen de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba; een activiteit organiseert;

    • Protocol: Protocol betreffende milieubescherming bij het Verdrag (Trb. 1992, 110);

    • redelijke: passend, praktisch uitvoerbaar en proportioneel en gebaseerd op de beschikbaarheid van objectieve criteria en informatie;

    • schadelijk optreden: schadelijk optreden, als bedoeld in artikel 1, onder h, van Bijlage II bij het Protocol;

    • speciaal beheerd Antarctisch gebied: delen van het Antarctisch gebied, die ingevolge artikel 4, eerste lid, van bijlage V bij het Protocol als zodanig zijn aangewezen;

    • speciaal beschermd Antarctisch gebied: delen van het Antarctisch gebied, die ingevolge artikel 3, eerste of derde lid, van bijlage V bij het Protocol als zodanig zijn aangewezen;

    • Verdrag: het Antarctica Verdrag (Trb. 1965, 148; laatstelijk 1987, 68);

  • 2 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder het Antarctisch milieu mede verstaan:

    • a. de van het Antarctisch milieu afhankelijke en daarmee samenhangende ecosystemen;

    • b. de intrinsieke waarde van Antarctica, met inbegrip van de wildernis van Antarctica, de esthetische waarden en de waarde van Antarctica als gebied voor het verrichten van wetenschappelijk onderzoek, in het bijzonder onderzoek dat essentieel is voor inzicht in het milieu van de gehele aarde;

    • c. de waarde van het Antarctisch gebied voor het verrichten van wetenschappelijk onderzoek;

    • d. het klimaat en de samenstelling van de atmosfeer.

Artikel 2

  • 1 Deze wet is niet van toepassing op:

    • a. het aan boord houden van afvalstoffen of het lozen vanaf schepen in het mariene milieu of uit luchtvaartuigen tijdens de vlucht;

    • b. voor zover dit verband houdt met het verzekeren van de veiligheid op zee: in elk geval het ontwerp, de bouw, de uitrusting en zeewaardigheid van schepen, het bemannen van schepen, de arbeidsvoorwaarden voor en de bekwaamheid van de bemanning, het gebruik van signalen, het onderhouden van verbindingen of het voorkomen van aanvaringen;

    • c. voor zover dit verband houdt met het verzekeren van de veiligheid in het luchtruim: in elk geval het ontwerp, de bouw, de uitrusting en luchtwaardigheid van luchtvaartuigen, de arbeidsvoorwaarden voor en de bekwaamheid van de bemanning van luchtvaartuigen of het voorkomen van botsingen van luchtvaartuigen.

  • 2 Deze wet is, met uitzondering van artikel 3, niet van toepassing op scheep- en luchtvaart die geen verband houdt met een activiteit.

Artikel 3

  • 1 Een ieder neemt in het Antarctisch gebied zo veel mogelijk zorg voor het Antarctisch milieu in acht.

  • 2 De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor het Antarctisch milieu kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

  • 3 Onder het voorkomen van nadelige gevolgen voor het Antarctisch milieu als bedoeld in het tweede lid wordt voor wat betreft de organisator in ieder geval verstaan het treffen van redelijke preventieve maatregelen, die gericht zijn op het verminderen van het risico van milieubedreigende noodsituaties en de mogelijke nadelige gevolgen daarvan.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de maatregelen, bedoeld in het derde lid.

Artikel 3a

  • 1 De organisator draagt voorafgaand aan de uitvoering van een activiteit zorg voor het treffen van voldoende maatregelen om de gezondheid en veiligheid van de mens te waarborgen. Onze Ministers kunnen aan de organisator verzoeken daartoe schriftelijke bewijsstukken te overleggen.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het overleggen van de in het eerste lid bedoelde bewijsstukken.

  • 3 Voor de uitvoering van de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, is de organisator niet afhankelijk van de ondersteuning door partijen of andere organisatoren, tenzij hij aantoont dat deze zich daartoe in een schriftelijke overeenkomst hebben verbonden.

  • 4 De organisator houdt een voldoende verzekering of andere financiële zekerheid aan ter dekking van de kosten die betrekking hebben op opsporings- en reddingsacties, medische zorg en evacuatie.

  • 5 Voor zover de activiteit plaatsvindt aan boord van een schip of een luchtvaartuig, kan de organisator volstaan met het aantonen dat de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, en de verzekering of andere financiële zekerheid, bedoeld in het vierde lid, door een ander dan de organisator zijn getroffen respectievelijk in stand worden gehouden.

Artikel 4

Onze Ministers houden er bij de uitoefening van hun bevoegdheden krachtens deze wet rekening mee dat het belang van de bescherming van het Antarctisch milieu in ieder geval vereist dat:

  • a. het ontstaan van afvalstoffen in het Antarctisch gebied zoveel mogelijk wordt voorkomen of beperkt;

  • b. bij de vervaardiging van stoffen, preparaten en andere produkten, die in het Antarctisch gebied worden gebracht, wordt gebruik gemaakt van stoffen en materialen die na gebruik voor het doel waarvoor de produkten waren bestemd, geen nadelige gevolgen voor het Antarctisch milieu veroorzaken;

  • c. in het Antarctisch gebied te brengen stoffen, preparaten of andere produkten, zo mogelijk, meer dan eenmaal worden gebruikt;

  • d. afvalstoffen zo veel mogelijk ofwel, afhankelijk van de plaats van aanvang van de activiteit, in Nederland, daaronder begrepen de openbare lichamen, worden verwijderd ofwel in een ander land waar regelingen zijn getroffen voor het storten of verbranden van dit afval overeenkomstig internationale overeenkomsten;

  • e. het onttrekken van levende rijkdommen aan hun populatie zo veel mogelijk wordt voorkomen en, voor zover dit niet kan worden voorkomen, zo min mogelijk pijn en lijden met zich brengt;

  • f. bij de uitvoering en planning van activiteiten voorrang wordt verleend aan wetenschappelijk onderzoek, waarbij het behoud van de waarde van Antarctica als gebied voor het verrichten van wetenschappelijk onderzoek, met name voor onderzoek dat essentieel is voor inzicht in het Antarctisch milieu en het milieu van de gehele aarde, voorop staat;

  • g. activiteiten niet anderszins in strijd met de beginselen, neergelegd in artikel 3 van het Protocol worden uitgevoerd.

Artikel 5

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ter uitvoering van een maatregel als bedoeld in artikel IX, eerste lid, van het Verdrag.

§ 2. Verboden

Artikel 6

  • 1 Het is verboden in het Antarctisch gebied:

    • a. zich van gevaarlijke afvalstoffen of van andere afvalstoffen die vast en niet-brandbaar zijn, te ontdoen;

    • b. zich van andere afvalstoffen dan bedoeld onder a, die brandbaar zijn en waarvan de houder zich niet buiten het Antarctisch gebied kan ontdoen, te ontdoen, anders dan door verbranding in een emissie-arme verbrandingsoven;

    • c. zich van andere afvalstoffen dan bedoeld onder a en b te ontdoen door deze:

      • 1°. in zoetwatersystemen te brengen, of

      • 2°. in een gebied dat in de Antarctische zomer ijsvrij is, op of in de bodem te brengen;

    • d. kernontploffingen te laten plaatsvinden of zich te ontdoen van radioactieve afvalstoffen;

    • e. historische plaatsen of monumenten te beschadigen of te verwijderen;

    • f. levende organismen, met uitzondering van gecultiveerde planten en hun voortplantingscellen voor gecontroleerd gebruik, exemplaren van levende organismen voor gecontroleerd experimenteel gebruik en planten bestemd als voedsel, binnen te brengen;

    • g. dode dieren of delen daarvan, die niet bestemd zijn als voedsel, binnen te brengen;

    • h. in afwijking van het bepaalde in onderdeel f, vogels en honden binnen te brengen;

    • i. opzettelijk niet-steriele aarde binnen te brengen;

    • j. minerale rijkdommen te exploreren of te exploiteren.

  • 2 Het is tevens verboden in of vanuit het Antarctisch gebied:

    • a. onderzoek te doen naar de aanwezigheid van minerale rijkdommen;

    • b. levende rijkdommen aan hun populatie te onttrekken dan wel schadelijk op te treden tegen levende rijkdommen;

    • c. dode exemplaren van levende rijkdommen, dan wel resten daarvan, buiten het Antarctisch gebied te brengen;

    • d. gecultiveerde planten en hun voortplantingscellen voor gecontroleerd gebruik en exemplaren van levende organismen voor gecontroleerd experimenteel gebruik binnen te brengen;

    • e. planten en dode dieren bestemd als voedsel, binnen te brengen;

    • f. bestrijdingsmiddelen, polychloorbyfenylen, chips, polystyrene bolletjes of daarmee naar zijn aard vergelijkbaar verpakkingsmateriaal binnen te brengen;

    • g. speciaal beschermd Antarctisch gebied te betreden;

    • h. zich van afvalwater dat landinwaarts is ontstaan, te ontdoen door dit op of in ijs of sneeuw te brengen;

    • i. afvalwater in zee te brengen.

  • 3 Het in het tweede lid bedoelde verbod geldt niet voor de deelnemer aan een activiteit die vanuit een ander land dat partij is bij het Protocol wordt georganiseerd, mits de door dat land bij vergunning dan wel anderszins gegeven toestemming voor het uitvoeren van de activiteit uitdrukkelijk de toestemming tot het verrichten van de betrokken handeling omvat.

§ 3. Milieueffectrapportage

Artikel 7

  • 1 Voor activiteiten die meer dan een gering of tijdelijk effect kunnen hebben op het Antarctisch milieu wordt bij de voorbereiding van een beslissing op de aanvraag om een vergunning een milieueffectrapport gemaakt.

  • 3 Bij het milieueffectrapport wordt een Engelse vertaling gevoegd.

§ 3a. Rampenplannen

Artikel 7a

  • 1 De organisator stelt voorafgaand aan elke activiteit een rampenplan op.

  • 2 Bij het opstellen en tenuitvoerleggen van een rampenplan, bedoeld in het eerste lid, werkt de organisator zoveel mogelijk samen met elke partij of andere natuurlijke of rechtspersoon die in het desbetreffende gebied een activiteit organiseert of uitvoert. Voor de uitvoering van het rampenplan, bedoeld in het eerste lid, is de organisator niet afhankelijk van de ondersteuning door partijen of andere organisatoren, tenzij hij aantoont dat deze zich daartoe in een schriftelijke overeenkomst hebben verbonden.

  • 3 Voor zover de activiteit plaatsvindt aan boord van een schip of een luchtvaartuig, kan de organisator volstaan met het aantonen dat het rampenplan, bedoeld in het eerste lid, door een ander dan de organisator is opgesteld.

§ 4. Vergunningen

Artikel 8

  • 1 Het is een organisator verboden zonder vergunning van Onze Ministers een activiteit tot uitvoering te brengen.

  • 2 Het is verboden aan een activiteit deel te nemen, voor de uitvoering waarvan een vergunning in de zin van deze wet is vereist, doch niet is verleend.

Artikel 9

Indien de aanvraag daarop uitdrukkelijk mede betrekking heeft, kunnen Onze Ministers, in afwijking van artikel 6, tweede lid, in een vergunning toestemming verlenen tot de bij dat artikel verboden handelingen, voor zover het betreft handelingen:

  • a. ten behoeve van een noodzakelijk wetenschappelijk doel dat niet elders kan worden gediend en mits het voortbestaan of het herstel van een plantensoort of diersoort of plaatselijke populatie niet in gevaar wordt gebracht en het natuurlijke ecosysteem ter plaatse niet wordt geschaad of bedreigd;

  • b. als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder f, bovendien ten behoeve van hygiënische of medische doeleinden;

  • c. als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder e, bovendien ten behoeve van de voedselvoorziening van de organisator, de deelnemers aan een activiteit en de in verband met de uitvoering van de activiteit werkzame personen.

Artikel 10

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanvraag om de vergunning moet geschieden en de gegevens die door de aanvrager moeten worden verstrekt met het oog op de beslissing op de aanvraag.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen adviseurs worden aangewezen, die in de gelegenheid moeten worden gesteld advies uit te brengen over het ontwerp van de beschikking op de aanvraag om een vergunning.

  • 3 De voordracht voor een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt Ons gedaan door Onze Ministers.

Artikel 12

  • 1 Onze Ministers betrekken bij de beslissing op de aanvraag in ieder geval:

    • a. de omvang, de duur en de intensiteit van de activiteit in relatie met het gebied waar de activiteit wordt uitgevoerd;

    • b. de cumulatieve effecten van de combinatie met andere activiteiten;

    • c. de nadelige beïnvloeding door de activiteit van andere activiteiten;

    • d. de beschikbaarheid van technologie, procedures en andere mogelijkheden om de nadelige gevolgen voor het milieu die de activiteit kan veroorzaken, te voorkomen, dan wel zoveel mogelijk te beperken, voor zover zij niet kunnen worden voorkomen;

    • e. de deskundigheid van de organisator onderscheidenlijk de in verband met de uitvoering van een activiteit werkzame personen;

    • f. het rampenplan, bedoeld in artikel 7a, eerste lid;

    • g. de maatregelen en verzekering of andere financiële zekerheid, bedoeld in artikel 3a;

    • h. de verzekering of andere financiële zekerheid, bedoeld in artikel 25f.

  • 2 Onze Ministers nemen bij de beslissing op de aanvraag in ieder geval in acht:

    • a. de voor hen geldende krachtens artikel 5 gestelde regels;

    • b. indien in de vergunning toegang tot of het ondernemen van een activiteit in een speciaal beschermd Antarctisch gebied of speciaal beheerd Antarctisch gebied wordt toegestaan: het krachtens artikel 5 van bijlage V van het Protocol bepaalde.

Artikel 13

  • 1 Een vergunning kan in het belang van de bescherming van het Antarctisch milieu worden geweigerd.

  • 2 Een vergunning kan worden geweigerd indien gegronde vrees bestaat dat de vergunninghouder niet overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde zal handelen.

  • 3 Een vergunning wordt in ieder geval geweigerd indien:

    • a. de Consultatieve Vergadering, ingesteld op grond van artikel IX, eerste lid, van het verdrag inzake Antarctica, over het betrokken milieu-effectrapport een negatief oordeel heeft gegeven;

    • b. onvoldoende zekerheid bestaat dat ernstige nadelige gevolgen voor het Antarctisch milieu kunnen worden voorkomen;

    • c. de maatregelen, bedoeld in artikel 3a, onvoldoende zijn om de gezondheid en veiligheid van de mens te waarborgen;

    • d. het rampenplan, bedoeld in artikel 7a, onvoldoende is om gezondheid en veiligheid, opsporing en redding, medische zorg en evacuatie te waarborgen;

    • e. het rampenplan, bedoeld in artikel 7a, onvoldoende is om ongevallen met mogelijk nadelige gevolgen voor het Antarctisch milieu te bestrijden.

Artikel 14

  • 1 In een vergunning wordt duidelijk aangegeven waarop zij betrekking heeft. De aanvraag om de vergunning maakt deel uit van de vergunning, voor zover dat in de vergunning is aangegeven.

  • 2 Een vergunning kan in het belang van de bescherming van het Antarctisch milieu onder beperkingen worden verleend.

  • 3 Aan een vergunning worden de voorschriften verbonden, die nodig zijn ter bescherming van het Antarctisch milieu. Voor zover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die een activiteit voor het Antarctisch milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen.

Artikel 15

De aan een vergunning te verbinden voorschriften houden in ieder geval in:

  • a. indien in de vergunning het onttrekken van levende rijkdommen aan hun populatie dan wel schadelijk optreden tegen levende rijkdommen, bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder b, wordt toegestaan:

    • 1°. de handeling die wordt toegestaan, alsmede wanneer, waar en door wie de handeling mag worden verricht;

    • 2°. dat niet meer exemplaren aan hun populatie worden onttrokken dan strikt noodzakelijk is voor het wetenschappelijk doel, bedoeld in artikel 9, onder a;

    • 3°. dat het voortbestaan of het herstel van een plantensoort of diersoort of plaatselijke populatie niet in gevaar wordt gebracht en het natuurlijke ecosysteem ter plaatse niet wordt geschaad of bedreigd;

    • 4°. dat het onttrekken zo min mogelijk pijn en lijden met zich brengt en uitsluitend letale technieken worden gebruikt indien er geen geschikte alternatieve techniek voor bestaat;

  • b. indien in de vergunning het binnenbrengen van gecultiveerde planten en hun voortplantingscellen voor gecontroleerd gebruik en exemplaren van levende organismen voor gecontroleerd experimenteel gebruik wordt toegestaan:

    • 1°. de soorten, aantallen, leeftijden en geslachten alsmede de voorzorgen die worden genomen om ontsnapping of contact met de inheemse flora en fauna te voorkomen;

    • 2°. dat deze vóór het verlopen van de vergunning uit het Antarctisch gebied worden verwijderd of worden verwijderd door verbranding dan wel met behulp van even doeltreffende middelen waardoor risico voor de inheemse flora en fauna wordt uitgesloten;

  • c. indien in de vergunning het binnenbrengen van planten en dode dieren bestemd als voedsel, wordt toegestaan:

    • 1°. dat geslacht pluimvee voordat het wordt verpakt voor verzending naar het Antarctisch gebied, wordt gecontroleerd op tekenen van ziekten, zoals de ziekte van Newcastle, tuberculose en gistinfectie;

    • 2°. dat de niet geconsumeerde delen van dieren en planten onder zorgvuldig gecontroleerde omstandigheden worden bewaard en uit het Antarctisch gebied worden verwijderd of worden verwijderd door verbranding in een emissie-arme verbrandingsoven of met behulp van even doeltreffende middelen, waardoor risico voor de inheemse flora en fauna wordt uitgesloten;

  • d. dat het onbedoeld binnen het Antarctisch gebied brengen van niet-steriele aarde wordt voorkomen door het treffen van voorzorgsmaatregelen;

  • e. dat het onbedoeld binnen het Antarctisch gebied brengen van niet in de inheemse flora en fauna aanwezig zijnde micro-organismen, zoals virussen, bacteriën, gisten en schimmels, wordt voorkomen door het treffen van voorzorgsmaatregelen;

  • f. dat indien wordt toegestaan dat een houder van afvalwater dat landinwaarts is ontstaan, zich van dit afvalwater ontdoet door dit op of in ijs te brengen, dit uitsluitend is toegestaan in diepe ijsputten, die niet worden aangelegd op bekende stroomlijnen in ijs die eindigen bij ijsvrije gebieden of in gebieden met een hoge afsmelting;

  • g. dat afvalwater slechts in zee mag worden geloosd, indien:

    • 1°. dit door een septic-tank is geleid en

    • 2°. het lozingspunt zodanig is aangebracht dat het afvalwater onmiddellijk wordt verdund en verspreid;

  • h. dat de te verwijderen afvalstoffen zodanig worden opgeslagen dat verspreiding daarvan naar het Antarctisch milieu wordt voorkomen;

  • i. indien in de vergunning toegang tot of het ondernemen van een activiteit in een speciaal beschermd Antarctisch gebied wordt toegestaan:

    • 1°. de omvang en de ligging van het gedeelte van het desbetreffende speciaal beschermd Antarctisch gebied met betrekking waartoe toestemming is verleend, en de activiteit waarvoor zij is verleend;

    • 2°. dat de organisator en voor een organisator in verband met de uitvoering van een activiteit werkzame personen een exemplaar van de vergunning bij zich dragen, indien zij zich in het desbetreffend speciaal beschermd Antarctisch gebied bevinden;

    • 3°. de voorschriften die ter uitvoering van het bepaalde krachtens artikel 5 van bijlage V van het Protocol aan de vergunning dienen te worden verbonden;

  • j. dat, indien de organisator in het Antarctisch gebied gebruik maakt van een schip met meer dan 500 passagiers aan boord, er niet aan land mag worden gegaan in het Antarctisch gebied;

  • k. dat, indien de organisator in het Antarctisch gebied gebruik maakt van een schip met 500 of minder passagiers aan boord:

    • 1°. de organisator samenwerkt met de andere in het desbetreffende deel van het Antarctisch gebied aanwezige organisatoren, ten einde te voorkomen dat zich op enig moment meer dan één toeristenschip bevindt bij een aanlandplaats;

    • 2°. bij aanlandingen in het Antarctisch gebied, het aantal passagiers, afkomstig van dat aangelande schip, dat tegelijkertijd aan wal is, op ieder moment beperkt blijft tot ten hoogste 100 personen;

    • 3°. bij aanlandingen in het Antarctisch gebied, de organisator zorgt voor een verhouding van 1 gids per 20 passagiers;

  • l. dat, in afwijking van de onderdelen j en k, onder 2° en 3°, ten minste de vastgestelde limieten gelden van een maatregel als bedoeld in artikel IX, eerste lid, van het Verdrag. Een in de eerste volzin bedoelde limiet geldt met ingang van een tijdstip dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt.

Artikel 16

  • 1 De aan een vergunning te verbinden voorschriften kunnen voorts in ieder geval inhouden:

    • a. dat daarbij aangegeven metingen, berekeningen en tellingen worden verricht ter bepaling van de mate waarin de activiteit nadelige gevolgen voor het Antarctisch milieu veroorzaakt;

    • b. dat in een mate als bij het voorschrift aangegeven, onderzoek wordt verricht naar mogelijkheden tot verdergaande bescherming van het Antarctisch milieu dan waarin de andere aan de vergunning verbonden voorschriften voorzien;

    • c. dat de uitkomsten van daarbij aangegeven metingen, berekeningen en tellingen of onderzoeken worden geregistreerd en bewaard dan wel worden gemeld of ter beschikking gesteld van Onze Ministers;

    • d. dat wordt voldaan aan daarbij aangegeven eisen ten aanzien van de vakbekwaamheid van de organisator of in verband met de uitvoering van een activiteit werkzame personen;

    • e. dat aan deelnemers en voor een organisator in verband met de uitvoering van een activiteit werkzame personen schriftelijk instructies worden gegeven om handelen in strijd met de vergunning of de daaraan verbonden voorschriften tegen te gaan en dat toezicht wordt gehouden op het naleven van die instructies;

    • f. dat degene aan wie de vergunning is verleend, financiële zekerheid stelt voor het nakomen van krachtens de vergunning voor hem geldende verplichtingen en ter dekking van zijn aansprakelijkheid voor schade die voortvloeit uit door de betrokken activiteit veroorzaakte nadelige gevolgen voor het Antarctisch milieu.

  • 2 Bij een voorschrift als bedoeld in het eerste lid, onder f, geven Onze Ministers ten minste aan het bedrag waarvoor en de termijn gedurende welke de zekerheid in stand moet worden gehouden, alsmede de voorwaarden waaraan moet worden voldaan alvorens de verplichting kan komen te vervallen.

  • 3 Bij een voorschrift als bedoeld in het eerste lid, onder f, kunnen nadere eisen worden gesteld voor gevallen waarin aan de verplichting uitvoering wordt gegeven door het sluiten en in stand houden van een verzekering. Daarbij wordt rekening gehouden met hetgeen redelijkerwijs door verzekering kan worden gedekt.

  • 4 Indien een voorschrift als bedoeld in het eerste lid, onder f, aan een vergunning is verbonden, kunnen Onze Ministers bij het niet nakomen door de houder van de vergunning van een krachtens de vergunning voor hem geldende verplichting waarvoor financiële zekerheid is gesteld, bepalen tot welk bedrag zij verhaal zullen nemen op de gestelde zekerheid. Onze Ministers kunnen het te verhalen bedrag invorderen bij dwangbevel.

Artikel 17

In een vergunning kan worden bepaald:

  • a. dat daarbij aangegeven voorschriften eerst van kracht worden op een daarbij aangegeven tijdstip dan wel wanneer een daarbij aangegeven omstandigheid zich voordoet;

  • b. dat daarbij aangewezen voorschriften slechts gelden tot een daarbij aangegeven tijdstip dan wel omstandigheid;

  • c. dat daarbij aangewezen voorschriften nadat de vergunning haar gelding heeft verloren, gedurende een daarbij aangegeven termijn van kracht blijven.

Artikel 18

In een vergunning wordt bepaald dat zij slechts geldt voor een daarbij vast te stellen termijn.

Artikel 19

  • 1 Een vergunning geldt voor degene aan wie zij is verleend. Deze draagt ervoor zorg dat de aan de vergunning verbonden voorschriften worden nageleefd.

  • 2 De vergunninghouder overhandigt aan alle deelnemers aan de desbetreffende activiteit een exemplaar van de vergunning, vergezeld van een vertaling in de Engelse taal.

Artikel 20

  • 1 Indien dit in het belang van de bescherming van het Antarctisch milieu noodzakelijk is, worden beperkingen waaronder een vergunning is verleend en voorschriften die daaraan zijn verbonden, door Onze Ministers gewijzigd, aangevuld of ingetrokken dan wel worden alsnog beperkingen aangebracht of voorschriften aan een vergunning verbonden.

  • 2 Een ieder, met uitzondering van de vergunninghouder, kan Onze Ministers verzoeken een vergunning in het belang van de bescherming van het Antarctisch milieu met toepassing van het eerste lid te wijzigen.

Artikel 21

  • 1 Op aanvraag van de vergunninghouder kunnen Onze Ministers beperkingen waaronder een vergunning is verleend, en voorschriften die daaraan zijn verbonden, wijzigen, aanvullen, of intrekken, dan wel alsnog beperkingen aanbrengen of voorschriften aan de vergunning verbinden.

  • 2 Met betrekking tot de beslissing ter zake en de inhoud van die beperkingen en voorschriften zijn de artikelen 12 tot en met 19 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22

  • 1 Onze Ministers trekken een vergunning voor een activiteit geheel of gedeeltelijk in indien de activiteit ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het Antarctisch milieu veroorzaakt of dreigt te veroorzaken, en door wijziging van de vergunning het optreden van die gevolgen onvoldoende kan worden voorkomen.

  • 2 Onze Ministers trekken een vergunning in, voor zover regels, vastgesteld krachtens artikel 5, hiertoe verplichten.

  • 3 Een ieder kan Onze Ministers verzoeken een vergunning met toepassing van het eerste lid in te trekken.

  • 4 Met betrekking tot een beslissing als bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 13 tot en met 19 van overeenkomstige toepassing.

§ 5. Maatregelen in bijzondere omstandigheden

Artikel 24

Indien zich tijdens de uitvoering van een activiteit een ongewoon voorval voordoet of heeft voorgedaan, waardoor gevaar voor de veiligheid van mensenlevens, schepen, luchtvaartuigen of ander materieel en faciliteiten van grote waarde of nadelige gevolgen voor het Antarctisch milieu zijn ontstaan of dreigen te ontstaan, zijn de voorschriften die bij of krachtens deze wet zijn gesteld, met uitzondering van artikel 3, niet van toepassing voor zover het betreft maatregelen die onverwijld nodig zijn om de gevolgen van die gebeurtenis te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Artikel 24a

Levende organismen, met inbegrip van daaruit voortgekomen nageslacht, die zonder een vergunning binnen het Antarctisch gebied zijn gebracht, worden, waar mogelijk, door de organisator van de activiteit verwijderd uit het gebied of vernietigd, tenzij verwijdering of vernietiging grotere schadelijke gevolgen zou hebben voor het milieu. De organisator van de activiteit neemt alle redelijke maatregelen in acht om de gevolgen van het binnenbrengen te beheersen en schade aan de inheemse flora en fauna te voorkomen.

Artikel 25

  • 1 Indien zich tijdens de uitvoering van een activiteit een ongewoon voorval voordoet of heeft voorgedaan, doen de organisator van die activiteit of de in verband met de uitvoering van die activiteit werkzame personen hiervan zo spoedig mogelijk melding aan Onze Ministers.

  • 2 De organisator of de in verband met de uitvoering van de activiteit werkzame personen verstrekken Onze Ministers tevens zo spoedig mogelijk de gegevens met betrekking tot:

    • a. de oorzaken van het voorval en de omstandigheden waaronder het voorval zich heeft voorgedaan;

    • b. de ten gevolge van het voorval vrijgekomen stoffen, alsmede hun eigenschappen;

    • c. andere gegevens die van belang zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor het milieu van het voorval te kunnen beoordelen;

    • d. de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de gevolgen van het voorval te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken;

    • e. de maatregelen die worden overwogen om te voorkomen dat een zodanig voorval zich tijdens een activiteit nogmaals kan voordoen.

  • 3 Onze Ministers kunnen, in het belang van de bescherming van het Antarctisch milieu aanwijzingen geven ten aanzien van de maatregelen, bedoeld in het tweede lid, onder d en e.

§ 5a. Milieubedreigende noodsituaties

Artikel 25a

In deze paragraaf en in de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • partij: staat waarvoor bijlage VI bij het Protocol van kracht is, overeenkomstig artikel 9 van het Protocol.

Artikel 25b

  • 1 De organisator onderneemt onverwijld doeltreffende bestrijdingsacties in een milieubedreigende noodsituatie die het gevolg is van zijn activiteit.

  • 2 Indien de organisator naar het oordeel van Onze Ministers niet voldoet aan het bepaalde in het eerste lid of niet onverwijld gevolg geeft aan de aanwijzingen, bedoeld in artikel 25, derde lid, kunnen Onze Ministers dergelijke acties of andere maatregelen laten ondernemen.

Artikel 25c

  • 1 De organisator die niet onverwijld bestrijdingsacties als bedoeld in artikel 25b onderneemt, is aansprakelijk voor de kosten van de bestrijdingsacties die een partij in de desbetreffende milieubedreigende noodsituatie onderneemt.

  • 2 Indien de in het eerste lid bedoelde organisator niet de Staat is en geen bestrijdingsacties zijn ondernomen, is de organisator aansprakelijk voor een bedrag dat een zo goed mogelijke afspiegeling is van de kosten van de bestrijdingsacties die redelijkerwijs hadden moeten worden ondernomen. De organisator betaalt het bedrag ten behoeve van het fonds aan Onze Ministers. Onze Ministers maken het ontvangen bedrag over aan het fonds.

  • 3 Onze Ministers stellen de hoogte van het in het tweede lid bedoelde bedrag vast, mede gelet op de aard en de omvang van de milieubedreigende noodsituatie en alle omstandigheden van het geval. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor het vaststellen van de hoogte van het bedrag.

  • 4 Wanneer een milieubedreigende noodsituatie mede het gevolg is van een andere activiteit, is elk van de organisatoren hoofdelijk aansprakelijk, tenzij hij aantoont dat slechts een gedeelte van de milieubedreigende noodsituatie het gevolg is van zijn activiteit, in welk geval hij slechts voor dat gedeelte aansprakelijk is.

Artikel 25d

  • 1 De organisator is niet aansprakelijk ingevolge artikel 25c, eerste en tweede lid, indien de milieubedreigende noodsituatie veroorzaakt is door:

    • a. een handelen of nalaten teneinde mensenlevens of de veiligheid te beschermen;

    • b. een voorval dat gezien de omstandigheden op Antarctica een natuurramp van uitzonderlijke aard vormt en dat niet redelijkerwijs had kunnen worden voorzien, mits is voldaan aan artikel 3, derde lid;

    • c. een daad van terrorisme, of

    • d. een oorlogshandeling, gericht tegen zijn activiteit.

  • 2 Onze Ministers zijn niet aansprakelijk voor een milieubedreigende noodsituatie die het gevolg is van een door hen ondernomen bestrijdingsactie.

Artikel 25e

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a. BTR: bijzondere trekkingsrechten zoals omschreven door het Internationaal Monetair Fonds;

    • b. schip: vaartuig, ongeacht het type, dat in het mariene milieu wordt ingezet, met inbegrip van draagvleugelboten, luchtkussenvaartuigen, afzinkbare vaartuigen, drijvend materieel en vaste of drijvende platforms;

    • c. tonnage: brutotonnage berekend overeenkomstig de voorschriften voor de berekening van de tonnage vervat in Bijlage I van het op 23 juni 1969 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag betreffende de meting van schepen, 1969 (Trb. 1970, 122).

  • 2 Het maximumbedrag waarvoor de organisator ingevolge artikel 25c, eerste en tweede lid, aansprakelijk is, bedraagt, behoudens wijziging overeenkomstig de procedure, bedoeld in artikel 9, vierde lid, van bijlage VI bij het Protocol:

    • a. indien bij het tot een milieubedreigende noodsituatie leidende voorval een schip betrokken is:

      • 1°. voor een schip met een tonnage van ten hoogste 2000 ton, een miljoen BTR;

      • 2°. voor een schip met een tonnage boven 2000 ton, het volgende bedrag in aanvulling op het in onderdeel 1° bedoelde bedrag:

        • voor elke ton van 2001 tot en met 30.000 ton, 400 BTR;

        • voor elke ton van 30.001 tot en met 70.000 ton, 300 BTR;

        • voor elke ton boven 70.000 ton, 200 BTR.

    • b. indien bij het tot een milieubedreigende noodsituatie leidende voorval geen schip betrokken is, drie miljoen BTR.

  • 3 Indien bij het tot een milieubedreigende noodsituatie leidende voorval een schip is betrokken, doen de artikelen 25c, 25d en 25e geen afbreuk aan:

    • a. de aansprakelijkheid of het recht tot beperking van de aansprakelijkheid ingevolge elk toepasselijk internationaal verdrag inzake beperking van aansprakelijkheid, of

    • b. de uitsluiting van de toepassing van de in een dergelijk verdrag bedoelde beperkingen ten aanzien van bepaalde vorderingen, indien er, overeenkomstig het betreffende verdrag, daartoe een voorbehoud is gemaakt,

    mits de van toepassing zijnde maximumbedragen ten minste even hoog zijn als bepaald overeenkomstig het eerste lid, onder a.

  • 4 De aansprakelijkheid is niet beperkt, indien de milieubedreigende noodsituatie het gevolg is van:

    • a. het handelen of nalaten van de organisator met de opzet een dergelijke noodsituatie te veroorzaken, of

    • b. roekeloosheid van de organisator in de wetenschap dat een dergelijke noodsituatie daarvan het resultaat zou kunnen zijn.

  • 5 Een wijziging als bedoeld in het tweede lid, geldt met ingang van een tijdstip dat in de Staatscourant bekend wordt gemaakt.

Artikel 25f

  • 2 Indien de organisator niet aan de verplichting, bedoeld in artikel 25b, heeft voldaan, kunnen Onze Ministers bepalen tot welk bedrag zij verhaal zullen nemen op de gestelde zekerheid, bedoeld in het eerste lid. Onze Ministers kunnen de middelen aanwenden om andere partijen te betalen, teneinde de kosten, bedoeld in artikel 25c, eerste lid, te voldoen. Onze Ministers kunnen het te verhalen bedrag invorderen bij dwangbevel.

Artikel 25g

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld inzake de in artikel 25f bedoelde te stellen financiële zekerheid.

Artikel 25h

Indien een andere partij heeft vastgesteld dat een natuurlijke of rechtspersoon, die in het Antarctisch gebied een activiteit uitvoert of organiseert, aansprakelijk is voor een bedrag als bedoeld in artikel 25c, tweede lid, kunnen Onze Ministers op verzoek van die partij ten behoeve van het fonds betaling daarvan vorderen, mits die natuurlijke of rechtspersoon in Nederland is gevestigd of er zijn voornaamste plaats van bedrijfsuitoefening of zijn gewone verblijfplaats heeft. Artikel 25c is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 25i

  • 1 De bevoegdheid tot het instellen van kostenverhaal, bedoeld in artikel 25c, eerste lid, verjaart door verloop van een periode van drie jaar na de dag waarop de bestrijdingsacties zijn aangevangen of na de dag waarop de partij die de vordering instelt op de hoogte was of redelijkerwijze geacht kon worden op de hoogte te zijn van de identiteit van organisator, naar gelang welke datum later valt.

  • 2 In geen geval wordt een vordering, bedoeld in het eerste lid, later ingesteld dan vijftien jaar na aanvang van de bestrijdingsacties.

  • 3 De bevoegdheid tot het instellen van een vordering, bedoeld in artikel 25c, tweede lid, of artikel 25h verjaart door verloop van een periode van vijftien jaar na de dag waarop de partij, bedoeld in artikel 25c, tweede lid, of artikel 25h op de hoogte was van de milieubedreigende noodsituatie.

§ 7. Handhaving

Artikel 27

Onze Ministers zijn bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.

Artikel 29

Een ieder is verplicht aan internationale waarnemers als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van het Protocol desgevraagd alle medewerking te verlenen en alle inlichtingen te verstrekken die zij redelijkerwijs bij de uitoefening van hun taak behoeven.

Artikel 30

Een gedraging in strijd met een voorschrift dat is verbonden aan een krachtens artikel 8 verleende vergunning, is verboden.

Artikel 32

  • 1 Het bij of krachtens deze wet bepaalde is mede van toepassing op de Nederlander die zich in het Antarctisch gebied bevindt.

  • 2 De Nederlandse strafwet is mede van toepassing op de Nederlander die in het Antarctisch gebied handelt in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde. De eerste volzin is niet van toepassing op de Nederlander die ingezetene is van de openbare lichamen.

§ 7a. Openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba

Artikel 32a

Deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn mede van toepassing in de openbare lichamen.

Artikel 32b

Indien:

  • a. een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 8 wordt gedaan door een ingezetene van de openbare lichamen, of

  • b. de beperkingen waaronder een vergunning aan een ingezetene van de openbare lichamen is verleend en de voorschriften die daaraan zijn verbonden, worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken als bedoeld in artikel 20, eerste lid, of

  • c. een ingezetene van de openbare lichamen een verzoek als bedoeld in de artikelen 20, tweede lid, 21, eerste lid, of 22, derde lid, indient, of

  • d. een intrekking van een vergunning als bedoeld in artikel 22, die is verleend aan een ingezetene van de openbare lichamen, plaatsvindt,

zijn, in afwijking van artikel 3 van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba, de artikelen 11, 20, 21 en 22 onverminderd van toepassing.

Artikel 32c

Een besluit op grond van deze wet wordt, indien dit is gericht tot een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die vanuit de openbare lichamen een activiteit organiseert, aangemerkt als een beschikking in de zin van de Wet administratieve rechtspraak BES.

Artikel 32d

Met betrekking tot de handhaving in de openbare lichamen, van het bij of krachtens deze wet bepaalde, zijn de artikelen 10.1, 10.3, 10.4, 10.6 en 10.8 tot en met 10.11 van de Wet Volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer BES van overeenkomstige toepassing.

Artikel 32e

  • 1 Voor ingezetenen van de openbare lichamen is:

    • a. handelen in strijd met de voorschriften of overtreding van de verboden gegeven in de artikelen 3, eerste lid, 5, 6, eerste en tweede lid, 8, 25, eerste en tweede lid, 29 en 30:

      • 1°. voor zover opzettelijk begaan, een misdrijf dat wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie;

      • 2°. voor zover geen misdrijf, een overtreding die wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie;

    • b. handelen in strijd met de voorschriften in de artikelen 19, tweede lid, en 33 een overtreding die wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie.

  • 2 Bij de straffen, genoemd in de eerste lid, kan als bijkomende straf worden opgelegd:

    • a. gehele of gedeeltelijke stillegging van de inrichting van de veroordeelde, waarin het delict is begaan, voor een tijd van ten hoogste een jaar;

    • b. verbeurdverklaring van de voorwerpen, genoemd in artikel 35 van het Wetboek van Strafrecht BES;

    • c. verbeurdverklaring van voorwerpen, behorende tot de onderneming van een veroordeelde, waarin het delict is begaan, voor zover zij soortgelijk zijn aan en met betrekking tot het delict verband houden met die, genoemd in artikel 35 van het Wetboek van Strafrecht BES, en

    • d. gehele of gedeeltelijke ontzetting van bepaalde rechten of gehele of gedeeltelijke ontzegging van bepaalde voordelen, welke rechten of voordelen de veroordeelde in verband met zijn inrichting van overheidswege zijn of zouden kunnen worden toegekend, voor een tijd van ten hoogste twee jaren.

  • 3 Tezamen met de straffen, bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen de volgende maatregelen worden opgelegd:

    • a. onderbewindstelling van de onderneming van de veroordeelde, waarin het delict is begaan, in geval van misdrijf voor een tijd van ten hoogste drie jaren en in geval van overtreding voor een tijd van ten hoogste twee jaren, en

    • b. het opleggen van de verplichting tot verrichting van hetgeen wederrechtelijk is nagelaten, tenietdoening van hetgeen wederrechtelijk is verricht en verrichting van prestaties tot het goedmaken van een en ander, alles op kosten van de veroordeelde, voor zover de rechter niet anders bepaalt.

Artikel 32f

Het Wetboek van Strafrecht BES is mede van toepassing op de ingezetene van de openbare lichamen die in het Antarctisch gebied handelt in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde.

§ 8. Verdere bepalingen

Artikel 33

  • 1 Een organisator stelt binnen zes weken na de beëindiging van de activiteit een verslag op, dat hij terstond ter beschikking stelt van Onze Ministers.

  • 2 Het verslag geeft een nauwkeurige omschrijving van de uitgevoerde activiteit en bevat ten minste:

    • a. een aanduiding van de gebieden waar de activiteit is uitgevoerd, van de tijdstippen waarop deze gebieden zijn betreden en van de duur van het verblijf aldaar;

    • b. een beschrijving van de afvalstoffen die tijdens de uitvoering van de activiteit zijn ontstaan en de wijze waarop deze afvalstoffen zijn opgeslagen en verwijderd;

    • c. een beschrijving van de nadelige gevolgen van de activiteit voor het Antarctisch milieu;

    • d. een beschrijving van de maatregelen die in aanvulling op de bij of krachtens deze wet gestelde voorschriften zijn genomen om nadelige gevolgen voor het Antarctisch milieu te voorkomen of, voor zover deze gevolgen niet konden worden voorkomen, zo veel mogelijk te beperken en ongedaan te maken.

  • 3 Het verslag is in de Nederlandse taal gesteld. Bij dit verslag wordt een Engelse vertaling gevoegd.

Artikel 34

  • 1 Onze Ministers brengen tweejaarlijks verslag uit aan de Staten-Generaal van belangrijke ontwikkelingen ten aanzien van de implementatie van het Protocol.

  • 2 Van informatie die ingevolge het Protocol ter beschikking van het publiek dient te worden gesteld, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 36

  • 1 De Staat of een andere partij kan, behoudens matiging door de rechter, de te zijnen laste komende kosten van het ongedaan maken van door de activiteit veroorzaakte nadelige gevolgen voor het Antarctisch milieu, de kosten van het voorkomen van dergelijke gevolgen, dan wel de kosten, bedoeld in artikel 25c, tweede lid, en artikel 25h verhalen op degene door wiens onrechtmatige daad die kosten zijn veroorzaakt, of op degene die anderszins krachtens burgerlijk recht buiten overeenkomst aansprakelijk is voor de gevolgen daarvan.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid is niet vereist dat op het tijdstip waarop de activiteit werd uitgevoerd, reeds jegens de overheid of een andere partij onrechtmatig werd gehandeld.

  • 3 In dit artikel wordt verstaan onder:

    • partij: staat waarvoor bijlage VI bij het Protocol van kracht is, overeenkomstig artikel 9 van het Protocol.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 5 maart 1998

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Uitgegeven de eenentwintigste april 1998

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager