U bent nu hier: Wettenbank
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving
Zoals belastingen, uitkeringen en subsidies.
Officiële publicaties van de overheid.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
[Regeling vervallen per 01-05-2009.]Geraadpleegd op 27-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 21-07-2007 en zichtdatum 23-11-2024. Geldend van 21-07-2007 t/m 30-04-2009
Regeling permanente eisen bussen
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
Gelet op artikel 159, tweede lid, van het Besluit Personenvervoer;
Besluit:
[Regeling vervallen per 01-05-2009]
1 De bus moet voldoen aan de eisen zoals neergelegd in de Regeling vaststelling regels voor de keuring van bussen.
2 Aan het bepaalde in het eerste lid is voldaan indien:
a. op het kentekenbewijs is vermeld de aanduiding ’bus’ dan wel ’autobus’ en het grootste aantal personen buiten de bestuurder dat met de bus mag worden vervoerd;
b. de bus overeenkomt met de gegevens, vermeld op de zogenaamde omschrijvingskaart welke bij de Dienst Wegverkeer aanwezig is.
De deuren moeten van binnen en van buiten kunnen worden geopend.
Bij bussen die in gebruik zijn genomen na 30 juni 1984, moeten de deuren die niet door de chauffeur kunnen worden waargenomen zodanig zijn uitgevoerd dat passagiers deze niet kunnen openen voordat de chauffeur de bediening ervan heeft vrijgegeven.
1 Indien op de omschrijvingskaart een noodraam is aangegeven, moet een noodhamertje op een zichtbare plaats bij het noodraam zijn aangebracht.
2
a. Het in het eerste lid genoemde noodhamertje moet zijn voorzien van een signalering die de chauffeur waarschuwt in geval van verwijdering van het noodhamertje.
b. Indien aan het noodhamertje een kabel is verbonden, moet deze een zodanige lengte hebben dat met het noodhamertje het midden van het noodraam kan worden bereikt.
3 De nooduitgang in het dak moet van binnen en van buiten kunnen worden geopend.
Deuren en klapbare noodramen die niet door de chauffeur kunnen worden waargenomen, moeten zijn voorzien van een inrichting die de chauffeur waarschuwt wanneer deze niet zijn gesloten.
1 De verwarmingsinrichting van bussen die in gebruik zijn genomen na 30 juni 1984 moet deugdelijk zijn bevestigd.
2 De uitmonding van de afvoerleiding voor uitlaatgassen van de in het eerste lid genoemde verwarmingsinrichting moet buiten het voertuig zijn gelegen.
1 Bij de uitgangen moeten opschriften zijn aangebracht waaruit blijkt op welke wijze de uitgang moet worden geopend in geval van een noodsituatie.
2 De voorzijde, de achterzijde en de buitenzijde van de deuren in de rechterzijkant van een bus die is voorzien van een CNG-installatie zijn voorzien van een weerbestendige sticker met het volgende herkenningsteken:
3 Het herkenningsteken, bedoeld in het tweede lid, voldoet aan de volgende eisen:
a. de achtergrond is groen;
b. de rand is wit of wit reflecterend;
c. de letters zijn wit of wit reflecterend;
d. de rand is 4 tot 6 mm breed;
e. het herkenningsteken is 25 mm lang;
f. het herkenningsteken is 4 mm dik;
g. de sticker is 110 tot 150 mm breed;
h. de sticker is 80 tot 110 mm lang;
i. de letters ‘CNG’ staan in het midden van de sticker.
4 De voorzijde, de achterzijde en de buitenzijde van de deuren in de rechterzijkant van een bus die is voorzien van een LPG-installatie zijn voorzien van een weerbestendige sticker mer het volgende herkenningsteken:
5 Het herkenningsteken, bedoeld in het vierde lid, voldoet aan de volgende eisen:
e. het herkenningsteken is minimaal 25 mm lang;
f. het herkenningsteken is minimaal 4 mm dik;
i. de letters ‘LPG’ staan in het midden van de sticker.
De hoofddoorgang, de toegang naar de uitgangen, de treden bij de bedrijfsdeuren en de treden bij de hoofddoorgang, de vereiste opschriften en de bedieningsinrichtingen van de (nood)uitgangen en trappen moeten zodanig kunnen worden verlicht dat deze duidelijk waarneembaar zijn.
1 Bij bussen die in gebruik zijn genomen na 30 juni 1984, moeten de stroomkringen, met uitzondering van die van de startmotor, door zekeringen of automatische schakelaars tegen overbelasting zijn beschermd.
2 Bij de in het eerste lid genoemde zekeringen en automatische schakelaars moet een in de Nederlandse taal opgestelde lijst aanwezig zijn waarin is vermeld:
a. op welke stroomverbruikers elke zekering of automatische schakelaar betrekking heeft, en
b. de nominale stroomsterkte van de zekering.
Achter de bestuurderszitplaats moet een schot zijn aangebracht met een hoogte van ten minste:
a. 0,80 m voor bussen zonder staanplaatsen;
b. 1,50 m voor bussen met staanplaatsen.
Het bestuurderscompartiment moet zijn voorzien van een voorziening ter voorkoming van verblinding van de chauffeur.
Bij bussen die in gebruik zijn genomen na 30 juni 1984, moet een direct verbale communicatievoorziening aanwezig zijn indien de bus zodanig is ingericht dat geen of nauwelijks verbale communicatie tussen de passagiers en de chauffeur mogelijk is.
Het interieur mag geen scherpe delen hebben die in geval van botsing gevaar voor lichamelijk letsel kunnen opleveren.
1 Liften, oprijplaten dan wel andere middelen bestemd om personen in rolstoelen in de bus te plaatsen moeten deugdelijk aan de bus kunnen worden bevestigd en liften moeten goed functioneren.
2 Bij het bedieningspaneel van de liftinstallatie moet een opschrift aanwezig zijn dat de bedienings-aanwijzing bevat. Het opschrift moet vanaf het liftplateau tijdens het gebruik ervan duidelijk zichtbaar zijn.
1 Op de plaats waar rolstoelen kunnen worden bevestigd moeten, met uitzondering van de plaatsen waar eventuele stoelen of banken zijn bevestigd, de vastzetinrichting voor deze rolstoelen en de daarbij behorende autogordels aanwezig zijn.
2 De rails en de vastzetinrichtingen alsmede de onderdelen ervan voor de bevestiging van rolstoelen, mogen niet zijn vervormd of beschadigd.
3 Vastzetinrichtingen moeten op de daarvoor aanwezige bevestigingspunten passend kunnen worden bevestigd.
4 Vergrendelinrichtingen van vastzetinrichtingen moeten met de hand te bedienen zijn en moeten functioneren.
5 Bevestigingsmiddelen om rolstoelen aan vastzetinrichtingen te kunnen bevestigen en autogordels moeten zijn voorzien van een goedsprekende sluiting en mogen niet zodanig zijn beschadigd dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht.
1 De in deze regeling gestelde eisen worden beoordeeld door middel van visuele controle, stilstaand en in bedrijfsklare toestand.
2 Bij controle van artikel 1, eerste lid, wordt de wijze van keuren toegepast behorende bij de Regeling vaststelling regels voor de keuring van bussen.
3 Bij controle van artikel 2 moeten de deuren aan de binnen- en buitenzijde worden geopend.
4 Bij controle van artikel 3 moet worden beproefd of de deur kan worden geopend zonder dat de bediening ervan is vrijgegeven.
5 Bij controle van artikel 4, tweede lid, onderdeel a, moet het noodhamertje uit de inklemming worden verwijderd en weer aangebracht.
6 Bij controle van artikel 4, tweede lid, onderdeel b, moet het noodhamertje uit de inklemming worden verwijderd en moet worden gecontroleerd of het midden van de ruit kan worden bereikt waarna het noodhamertje weer moet worden aangebracht.
7 Bij controle van artikel 4, derde lid, moet de nooduitgang aan de binnen- en buitenzijde worden geopend en gesloten.
8 Bij controle van artikel 8 moeten de lichtschakelaars worden bediend. Er behoeft geen controle van opschriften op het dak plaats te vinden.
9 Bij controle van artikel 9, eerste lid, wordt de zekering van een willekeurige verbruiker verwijderd om te bezien of deze gezekerd is. Bij constatering van gebreken worden alle verbruikers hierop gecontroleerd.
10 Bij controle van artikel 11 moet de verstelbaarheid en vastzetmogelijkheid van de voorziening worden beproefd.
11 Bij controle van artikel 12 moet de communicatievoorziening in werking worden gesteld.
12 Bij controle van artikel 14, eerste lid, moet de lift in werking worden gesteld.
13 Bij controle van artikel 15, derde lid, moet de vastzetinrichting op het desbetreffende bevestigingspunt worden aangebracht.
14 Bij controle van artikel 15, vierde lid, moet de vergrendelinrichting worden bediend.
15 Bij controle van artikel 15, vijfde lid, moet de autogordel in de sluiting worden gebracht.
De regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 5 december 1995, nr. RV 200209, houdende permanente eisen voor bussen (Stcrt. 247), wordt ingetrokken.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling permanente eisen bussen.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Minister
A. Jorritsma-Lebbink
Voor een permanente link naar de door u bekeken versie, inwerkinggetreden op , kopieer één van de onderstaande links of verfijn de link in de Linktool.
Met behulp van de Linktool van LiDO is het mogelijk om een bredere link of een meer gedetailleerde link te maken.
Ga naar de Linktool
Op linkeddata.overheid.nl zijn onderstaande relaties bekend.
Er is geen andere versie beschikbaar waarmee u de huidige geselecteerde versie, inwerkinggetreden op , kan vergelijken.
Selecteer een andere versie van de regeling waarmee u de huidige versie , inwerkinggetreden op , wilt vergelijken.
Vergelijken van "Regeling permanente eisen bussen", inwerkinggetreden op , met versie die inwerking is getreden op .
Doordat er een grote regeling is gekozen kan de vergelijking enkele minuten duren.
U kunt kiezen voor het toevoegen van de wetstechnische informatie aan de tekst.
U kunt kiezen in welk formaat de tekst geëxporteerd wordt.
U kunt de tekst inclusief afbeeldingen exporteren. De afbeeldingen worden dan met de tekst in een .zip-bestand geleverd
Via deze link kunt u meer informatie krijgen over de Europese richtlijn of verordening waarnaar in de tekst van de regeling verwezen wordt, inclusief de tekst daarvan. U wordt hiervoor doorgeleid naar EUR-LEX, de online databank van de Europese Unie waarin de Europese wetgeving is opgenomen.