Wet op de Adviesraad internationale vraagstukken

Geraadpleegd op 21-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 13-02-2009.
Geldend van 15-04-1998 t/m heden

Wet van 18 maart 1998 tot instelling van een vast college van advies inzake internationale vraagstukken, in het bijzonder met betrekking tot de rechten van de mens, vrede en veiligheid, ontwikkelingssamenwerking en Europese integratie (Wet op de Adviesraad internationale vraagstukken)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een vast college van advies in te stellen met het oog op de advisering over internationale vraagstukken, in het bijzonder met betrekking tot de rechten van de mens, vrede en veiligheid, ontwikkelingssamenwerking en Europese integratie en dat het in verband met artikel 79 van de Grondwet noodzakelijk is daartoe wettelijke bepalingen vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 2

De raad heeft tot taak de regering en de beide kamers der Staten-Generaal te adviseren over internationale vraagstukken, in het bijzonder met betrekking tot de rechten van de mens, vrede en veiligheid, ontwikkelingssamenwerking en Europese integratie.

Artikel 3

  • 1 De raad stelt uit zijn midden vier permanente commissies in. De voorzitters van deze commissies worden uit de leden van de raad door Onze Minister van Buitenlandse Zaken in overeenstemming met Onze Ministers wie het mede aangaat aangewezen.

  • 2 Indien voor de voorbereiding van adviezen specifieke deskundigheid is vereist die niet reeds in voldoende mate in de raad aanwezig is, kunnen in afwijking van artikel 16 van de Kaderwet adviescolleges in de commissies, bedoeld in het eerste lid, ten hoogste vijftien andere personen dan leden van de raad worden benoemd.

  • 3 Op de in het tweede lid bedoelde commissieleden zijn de artikelen 11 tot en met 14 van de Kaderwet adviescolleges van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat deze leden door Onze Minister van Buitenlandse Zaken in overeenstemming met Onze Ministers wie het mede aangaat worden benoemd, geschorst en ontslagen.

Artikel 4

Indien dit naar het oordeel van Onze Minister van Buitenlandse Zaken in overeenstemming met Onze Ministers wie het mede aangaat dan wel van de raad wenselijk is, voegt de raad de schriftelijke inbreng van de desbetreffende permanente commissie bij zijn advies.

Artikel 5

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 1998. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 1997, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 januari 1998.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 18 maart 1998

Beatrix

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

De Minister van Defensie,

J. J. C. Voorhoeve

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

J. P. Pronk

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

M. Patijn

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

J. Kohnstamm

Uitgegeven de veertiende april 1998

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager