Wijzigingswet Wet op het voortgezet onderwijs, enz. (regeling leerwegen mavo en vbo; invoering leerwegondersteunend en praktijkonderwijs)

Geraadpleegd op 30-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 12-03-2014 en zichtdatum 20-12-2024.
Geldend van 01-08-2003 t/m 31-07-2016

Wet van 25 mei 1998 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de invoering van leerwegen in de hogere leerjaren van het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en het voorbereidend beroepsonderwijs, alsmede van leerwegondersteunend en praktijkonderwijs (regeling leerwegen mavo en vbo; invoering leerwegondersteunend en praktijkonderwijs)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is te komen tot verbetering van de aansluiting van het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en het voorbereidend beroepsonderwijs op het vervolgonderwijs en de arbeidsmarkt, door deze onderwijsvormen meer het karakter te geven van voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs;

dat het in verband daarmee noodzakelijk is de Wet op het voortgezet onderwijs te wijzigen door het invoeren van leerwegen in de hogere leerjaren van het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en het voorbereidend beroepsonderwijs, door het invoeren van leerwegondersteunend onderwijs als voorziening voor leerlingen die met behulp daarvan dit onderwijs met goed gevolg kunnen voltooien, door het invoeren van de verplichting voor scholen om deel te nemen aan een samenwerkingsverband, alsmede door het in de wet opnemen van scholen en afdelingen voor praktijkonderwijs die tot taak hebben het verzorgen van niet-diplomagericht onderwijs;

dat het mede in verband met de afloop van de geldigheidsduur van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs noodzakelijk is het voortgezet speciaal onderwijs aan leerlingen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden, aan moeilijk lerende kinderen en aan zeer moeilijk opvoedbare kinderen binnen het voortgezet onderwijs te positioneren, ten einde te bevorderen dat zo veel mogelijk van deze leerlingen de leerwegen van het voortgezet onderwijs met goed gevolg voltooien en dat de in het voortgezet speciaal onderwijs aanwezige deskundigheid zo veel mogelijk ten behoeve van het voortgezet onderwijs kan worden ingezet;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel II. Omzetting scholen en afdelingen individueel voorbereidend beroepsonderwijs in scholen en afdelingen leerwegondersteunend onderwijs of afdelingen praktijkonderwijs

  • 1 Met ingang van 1 augustus 1998 zijn de afdelingen voor individueel voorbereidend beroepsonderwijs die op grond van de bij of krachtens de Wet op het voortgezet onderwijs vastgestelde voorschriften zoals die luidden op 31 juli 1998, aan scholen voor voorbereidend beroepsonderwijs of scholengemeenschappen waarvan ten minste een school voor voorbereidend beroepsonderwijs deel uitmaakt, zijn verbonden, afdelingen voor leerwegondersteunend onderwijs verbonden aan die scholen of scholengemeenschappen. Indien aan een in de eerste volzin bedoelde school of scholengemeenschap twee of meer afdelingen voor individueel voorbereidend beroepsonderwijs zijn verbonden, worden zij gezamenlijk één afdeling voor leerwegondersteunend onderwijs. Onverminderd artikel IVa, verzorgen de afdelingen voor leerwegondersteunend onderwijs, verbonden aan een in de eerste en tweede volzin bedoelde scholengemeenschap, dat leerwegondersteunend onderwijs uitsluitend voor die leerlingen van de scholengemeenschap die voorbereidend beroepsonderwijs volgen.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de scholen voor individueel voorbereidend beroepsonderwijs, met dien verstande dat deze scholen scholen voor leerwegondersteunend onderwijs zijn.

  • 3 Op de in het eerste lid bedoelde afdelingen voor leerwegondersteunend onderwijs en op de in het tweede lid bedoelde scholen voor leerwegondersteunend onderwijs blijven tot 1 augustus 2002 van toepassing de voorschriften met betrekking tot het individueel voorbereidend beroepsonderwijs, vastgesteld bij of krachtens de Wet op het voortgezet onderwijs zoals die voorschriften luidden op 31 juli 1998. In afwijking van de eerste volzin zijn op de in de eerste volzin bedoelde afdelingen en scholen voor leerwegondersteunend onderwijs ter zake van de inhoud van het onderwijs van toepassing de voorschriften met betrekking tot het leerwegondersteunend onderwijs, bedoeld in artikel 10e van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend ingevolge deze wet.

  • 4 Van de in het derde lid, eerste volzin, bedoelde voorschriften die bij wet of algemene maatregel van bestuur zijn vastgesteld, kan in verband met nieuwe ontwikkelingen worden afgeweken bij algemene maatregel van bestuur onderscheidenlijk ministeriële regeling.

  • 5 Uiterlijk voor 1 augustus 2002 kan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen of, voor zover het betreft het landbouwonderwijs, Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, in afwijking van het eerste en tweede lid, op aanvraag van het bevoegd gezag van een in het eerste lid bedoelde school voor voorbereidend beroepsonderwijs waaraan een afdeling voor leerwegondersteunend onderwijs is verbonden onderscheidenlijk van een in het tweede lid bedoelde school voor leerwegondersteunend onderwijs een of meer van de afdelingen voor individueel voorbereidend beroepsonderwijs die op grond van het eerste lid zijn opgegaan in de aan die school verbonden afdeling voor leerwegondersteunend onderwijs onderscheidenlijk die school voor leerwegondersteunend onderwijs in aanmerking brengen voor bekostiging als afdeling voor praktijkonderwijs onderscheidenlijk als school voor praktijkonderwijs, tenzij dat niet in overeenstemming is met een evenwichtig geheel van onderwijsvoorzieningen. Het bevoegd gezag overlegt bij zijn aanvraag het advies van de bevoegde gezagsorganen in het samenwerkingsverband waarvan het bevoegd gezag op grond van artikel 10h van de Wet op het voortgezet onderwijs, deel uitmaakt, alsmede het advies van de gemeente waarin de afdeling voor praktijkonderwijs onderscheidenlijk school voor praktijkonderwijs is gevestigd.

  • 6 Bij ministeriële regeling worden ten behoeve van de afdelingen onderscheidenlijk scholen voor praktijkonderwijs, bedoeld in het vijfde lid, voorschriften vastgesteld met betrekking tot de bekostiging en rechtspositionele voorschriften. De voorschriften zijn op de in de eerste volzin bedoelde afdelingen onderscheidenlijk scholen van toepassing tot 1 augustus 2003.

  • 7 Het in het eerste lid bedoelde bevoegd gezag zendt een aanvraag om toepassing van het vijfde lid uiterlijk 1 december van het kalenderjaar voorafgaand aan het schooljaar waarop de aanvraag betrekking heeft, aan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen dan wel aan Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Onze Minister beslist binnen drie maanden op de aanvraag. Indien de beschikking niet binnen drie maanden kan worden gegeven, stelt Onze Minister het bevoegd gezag daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

ARTIKEL III. (SO)VSO-LOM-SCHOLEN: SPECIAAL VOORTGEZET ONDERWIJS

  • 1 Met ingang van 1 augustus 1998 worden scholen voor voortgezet speciaal onderwijs aan kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden, bedoeld in deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs, aangeduid als scholen voor speciaal voortgezet onderwijs.

  • 2 Met ingang van 1 augustus 1998 worden afdelingen voor voortgezet speciaal onderwijs aan kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden, verbonden aan speciale scholen voor basisonderwijs als bedoeld in artikel XXXVII van de Wet van 2 april 1998 (Stb. 228), aangeduid als afdelingen voor speciaal voortgezet onderwijs.

Artikel IV. (SO)VSO-LOM-scholen als afdeling voor leerwegondersteunend onderwijs

  • 1 Uiterlijk voor 1 augustus 2002 brengt Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen op aanvraag van het bevoegd gezag van een in artikel III bedoelde school die school onderscheidenlijk de aan die school verbonden afdeling in aanmerking voor bekostiging als afdeling voor leerwegondersteunend onderwijs, verbonden aan een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs die staat onder het bestuur van een bevoegd gezag dat tevens bevoegd gezag is van in ieder geval een school voor voorbereidend beroepsonderwijs, aan een school voor voorbereidend beroepsonderwijs of aan een scholengemeenschap waarvan ten minste een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en een school voor voorbereidend beroepsonderwijs deel uitmaken, tenzij dat niet in overeenstemming is met een evenwichtig geheel van onderwijsvoorzieningen. Op de in de eerste volzin bedoelde afdelingen voor leerwegondersteunend onderwijs zijn ter zake van de inhoud van het onderwijs van toepassing de voorschriften met betrekking tot het leerwegondersteunend onderwijs, bedoeld in artikel 10e van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend ingevolge deze wet.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden ten behoeve van de afdelingen, bedoeld in het eerste lid, voorschriften vastgesteld met betrekking tot de bekostiging en rechtspositionele voorschriften. De voorschriften zijn op de in de eerste volzin bedoelde afdelingen van toepassing tot 1 augustus 2003.

  • 3 Het bevoegd gezag van een in artikel III bedoelde school kan bij zijn aanvraag, bedoeld in het eerste lid, en in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school of scholengemeenschap waaraan de afdeling voor leerwegondersteunend onderwijs zal worden verbonden, tevens verzoeken om die afdeling voor leerwegondersteunend onderwijs als nevenvestiging aan te merken, indien de in artikel III, eerste lid, bedoelde school onderscheidenlijk de in artikel III, tweede lid, bedoelde afdeling voor zover het betreft het voortgezet speciaal onderwijs, voorafgaand aan de aanvraag, als een zelfstandige school functioneerde. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen willigt de in de eerste volzin bedoelde aanvraag in, tenzij dat niet in overeenstemming is met een evenwichtig geheel van onderwijsvoorzieningen.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden vastgesteld omtrent het in het derde lid bepaalde.

  • 5 Het bevoegd gezag zendt een aanvraag om toepassing van het eerste en derde lid uiterlijk 1 december van het kalenderjaar voorafgaand aan het schooljaar waarop de aanvraag betrekking heeft, aan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Onze Minister beslist binnen drie maanden op de aanvraag. Indien de beschikking niet binnen drie maanden kan worden gegeven, stelt Onze Minister het bevoegd gezag daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

ARTIKEL IVA. VERZORGING LEERWEGONDERSTEUNEND ONDERWIJS

  • 2 Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen kan het eerste lid van overeenkomstige toepassing verklaren, indien

    • a. artikel IV, eerste lid, ten behoeve van het bevoegd gezag van een in artikel III bedoelde school of afdeling, nog geen toepassing heeft gevonden,

    • b. dat bevoegd gezag op basis van artikel XIII deel uitmaakt van een samenwerkingsverband waarvan tevens ten minste een scholengemeenschap als bedoeld in artikel II, eerste lid, deel uitmaakt, en

    • c. het bevoegd gezag van de in onderdeel b bedoelde scholengemeenschap in overeenstemming met de bevoegde gezagsorganen in het samenwerkingsverband, een aanvraag daartoe indient bij Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

ARTIKEL V. (SO)VSO-LOM-SCHOLEN ALS AFDELING VOOR PRAKTIJKONDERWIJS ONDER DE WVO

  • 1 In afwijking van artikel IV, kan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen op aanvraag van het bevoegd gezag van een in artikel III, eerste lid, bedoelde school die school onderscheidenlijk de aan die school verbonden afdeling uiterlijk voor 1 augustus 2002 in aanmerking brengen voor bekostiging als school voor praktijkonderwijs onderscheidenlijk als afdeling voor praktijkonderwijs, verbonden aan een school voor voorbereidend beroepsonderwijs of aan een scholengemeenschap waarvan ten minste een school voor voorbereidend beroepsonderwijs deel uitmaakt, tenzij dat niet in overeenstemming is met een evenwichtig geheel van onderwijsvoorzieningen.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde bevoegd gezag overlegt bij zijn aanvraag het advies van de bevoegde gezagsorganen in het samenwerkingsverband waarvan het bevoegd gezag op grond van artikel XIII van deze wet deel uitmaakt, alsmede het advies van de gemeente waarin de in artikel III, eerste lid, bedoelde school is gevestigd.

ARTIKEL VI. VOORZIENING VOOR (SO)VSO-LOM-SCHOLEN I.G.V. NIET-TOEPASSING ARTIKELEN IV EN V

  • 1 Uiterlijk tot 1 augustus 2002 kan het bevoegd gezag van een in artikel III, eerste lid, bedoelde school onderscheidenlijk van een in artikel III, tweede lid, bedoelde school ten behoeve van de daaraan verbonden afdeling voor speciaal voortgezet onderwijs, in overeenstemming met de bevoegde gezagsorganen in het samenwerkingsverband waarvan het bevoegd gezag ten aanzien van die school onderscheidenlijk van de aan die school verbonden afdeling deel uitmaakt, mededeling doen aan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen dat, in afwijking van de artikelen IV en V:

    • a. de taken en bevoegdheden ten behoeve van de ondersteuning van het onderwijs voor leerlingen voor wie een orthopedagogische en orthodidactische benadering is geboden, worden overgedragen aan een door de bevoegde gezagsorganen in het samenwerkingsverband gezamenlijk in te stellen orgaan, en

    • b. de leerlingen van die school onderscheidenlijk van de aan die school verbonden afdeling worden ingeschreven aan een of meer andere scholen in het samenwerkingsverband waaraan een afdeling voor leerwegondersteunend onderwijs is verbonden.

    De bevoegde gezagsorganen in het samenwerkingsverband kunnen gezamenlijk toestaan dat ten behoeve van de in onderdeel b bedoelde leerlingen het onderwijs tijdelijk niet wordt verzorgd door de in onderdeel b bedoelde scholen maar door het in onderdeel a bedoelde orgaan.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde mededeling bevat in ieder geval een omschrijving van de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde ondersteuning, en geeft in ieder geval aan op welke wijze binnen het samenwerkingsverband de leerlingen van de in artikel III, eerste lid, bedoelde school onderscheidenlijk van de in artikel III, tweede lid, bedoelde afdeling worden opgevangen door de andere bevoegde gezagsorganen. De mededeling geeft tevens aan dat ten behoeve van het personeel van de in artikel III, eerste lid, bedoelde school onderscheidenlijk van de in artikel III, tweede lid, bedoelde school voor zover werkzaam aan de aan die school verbonden afdeling adequate voorzieningen zijn getroffen bij een of meer van de bevoegde gezagsorganen in het samenwerkingsverband, dan wel bij het in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde orgaan.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften vastgesteld omtrent het eerste en tweede lid. De algemene maatregel van bestuur bevat in ieder geval voorschriften met betrekking tot:

    • a. de beëindiging van de bekostiging van de in artikel III, eerste lid, bedoelde school onderscheidenlijk de in artikel III, tweede lid, bedoelde afdeling,

    • b. de bekostiging van de andere scholen in het samenwerkingsverband waaraan de leerlingen worden ingeschreven, en

    • c. de rechtspositie van het in het tweede lid bedoelde personeel, waaronder in ieder geval begrepen voorschriften met betrekking tot het behoud van de aanspraak op salariëring conform de schaal die gold voor de functie op het tijdstip voorafgaand aan het tijdstip waarop toepassing wordt gegeven aan het eerste en tweede lid.

ARTIKEL VII. (SO)VSO-MLK-SCHOLEN: SPECIAAL VOORTGEZET ONDERWIJS

  • 1 Met ingang van 1 augustus 1998 worden scholen voor voortgezet speciaal onderwijs aan moeilijk lerende kinderen, bedoeld in deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs, aangeduid als scholen voor speciaal voortgezet onderwijs.

  • 2 Met ingang van 1 augustus 1998 worden afdelingen voor voortgezet speciaal onderwijs aan moeilijk lerende kinderen, verbonden aan speciale scholen voor basisonderwijs als bedoeld in artikel XXXVII van de Wet van 2 april 1998 (Stb. 228), aangeduid als afdelingen voor speciaal voortgezet onderwijs.

ARTIKEL VIII. (SO)VSO-MLK-SCHOLEN ONDER DE WVO

  • 1 Uiterlijk voor 1 augustus 2002 brengt Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen op aanvraag van het bevoegd gezag van een in artikel VII bedoelde school die school onderscheidenlijk de aan die school verbonden afdeling in aanmerking voor bekostiging als school voor praktijkonderwijs onderscheidenlijk als afdeling voor praktijkonderwijs, bedoeld in artikel 10f van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend ingevolge deze wet, verbonden aan een school voor voorbereidend beroepsonderwijs of aan een scholengemeenschap waarvan ten minste een school voor voorbereidend beroepsonderwijs deel uitmaakt, tenzij dat niet in overeenstemming is met een evenwichtig geheel van onderwijsvoorzieningen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, kan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen op aanvraag van het bevoegd gezag een in artikel VII, tweede lid, bedoelde afdeling voor speciaal voortgezet onderwijs in aanmerking brengen voor bekostiging als school voor praktijkonderwijs, tenzij dat niet in overeenstemming is met een evenwichtig geheel van onderwijsvoorzieningen. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op de afdelingen voor speciaal voortgezet onderwijs die zijn verbonden aan twee of meer in artikel VII, tweede lid, bedoelde scholen, met dien verstande dat de aanvraag wordt ingediend door de bevoegde gezagsorganen van die scholen gezamenlijk. Bij algemene maatregel van bestuur kan het aantal leerlingen worden bepaald dat ten minste onderwijs volgt aan de afdelingen, genoemd in dit lid, voordat Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen toepassing geeft aan het de eerste of tweede volzin.

  • 3 Het bevoegd gezag overlegt bij zijn aanvraag het advies van de bevoegde gezagsorganen in het samenwerkingsverband waarvan het bevoegd gezag op grond van artikel XIII van deze wet deel uitmaakt, alsmede van de gemeente waarin de in artikel VII bedoelde school is gevestigd.

  • 5 Het bevoegd gezag zendt een aanvraag om toepassing van het eerste lid uiterlijk 1 december van het voorafgaande kalenderjaar voorafgaand aan het schooljaar waarop de aanvraag betrekking heeft, aan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Onze Minister beslist binnen drie maanden op de aanvraag. Indien de beschikking niet binnen drie maanden kan worden gegeven, stelt Onze Minister het bevoegd gezag daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

ARTIKEL IX. LANDELIJKE GESCHILLENCOMMISSIE SAMENWERKINGSVERBANDEN

  • 1 Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen stelt een landelijke geschillencommissie voor samenwerkingsverbanden in.

  • 2 De geschillencommissie bestaat uit een voorzitter en vier leden, die allen door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen worden benoemd. De vier leden worden benoemd op voordracht van de gezamenlijke besturenorganisaties en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. De voorzitter is een jurist.

  • 3 De voorzitter en de leden worden benoemd voor een termijn van vier jaar. Zij zijn opnieuw benoembaar. Op eigen verzoek wordt aan hen ontslag verleend.

  • 4 Het bevoegd gezag van een school, bedoeld in artikel III of artikel VII, kan voorziening vragen bij de landelijke geschillencommissie tegen de weigering door het bevoegd gezag van de andere in die artikelen bedoelde school of scholen in het samenwerkingsverband medewerking te verlenen aan onderscheidenlijk in te stemmen met:

    Het vragen van voorziening, bedoeld in de eerste volzin, wordt gelijkgesteld met het instellen van administratief beroep.

  • 5 De uitspraak van de geschillencommissie is bindend voor de bevoegde gezagsorganen in het samenwerkingsverband.

  • 6 Tegen de uitspraak van de geschillencommissie kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak, bedoeld in de eerste volzin, wordt gelijkgesteld met een uitspraak in administratief beroep.

  • 7 De bevoegde gezagsorganen in een samenwerkingsverband kunnen gezamenlijk besluiten dat de in het vierde lid bedoelde geschillen worden voorgelegd aan een geschillencommissie die door de bevoegde gezagsorganen, al dan niet te zamen met de bevoegde gezagsorganen van een ander samenwerkingsverband, is ingesteld. In dat geval is het vierde lid niet van toepassing, en zijn het vijfde en zesde lid van toepassing.

ARTIKEL XI. OPHEFFING DAN WEL BEËINDIGING BEKOSTIGING VAN SCHOLEN EN AFDELINGEN VOOR LEERWEGONDERSTEUNEND ONDERWIJS

  • 1 Met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip worden de scholen voor leerwegondersteunend onderwijs en de afdelingen voor leerwegondersteunend onderwijs, bedoeld in artikel II, tweede lid, onderscheidenlijk in de artikelen II, eerste lid, en IV, eerste lid, opgeheven voor zover het openbaar onderwijs betreft, dan wel gaat de aanspraak op bekostiging ten behoeve van die scholen en afdelingen verloren voor zover het bijzonder onderwijs betreft.

  • 2 De leerlingen die op de dag voorafgaand aan het in het eerste lid bedoelde tijdstip zijn ingeschreven aan de in het eerste lid bedoelde scholen en afdelingen, zijn met ingang van dat tijdstip ten behoeve van het volgen van leerwegondersteunend onderwijs als bedoeld in artikel 10e van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend ingevolge deze wet, ingeschreven aan de school waaraan die scholen voor leerwegondersteunend worden verbonden onderscheidenlijk aan de school waaraan die afdelingen op de dag voorafgaand aan dat tijdstip waren verbonden.

ARTIKEL XII. AANVRAAG EN AANSLUITING BIJ SAMENWERKINGSVERBAND

Een aanvraag als bedoeld in artikel II, vijfde lid, artikel IV, eerste en derde lid, artikel V, eerste lid, en artikel VIII, eerste lid, kan het bevoegd gezag van de in die artikelen bedoelde scholen, niet doen voordat het bevoegd gezag is aangesloten bij een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 10h van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend ingevolge deze wet.

ARTIKEL XIII. AANSLUITING BIJ SAMENWERKINGSVERBAND DOOR SCHOLEN EN AFDELINGEN VOOR SPECIAAL VOORTGEZET ONDERWIJS

  • 1 In afwijking van artikel 10h van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend ingevolge deze wet, sluiten het bevoegd gezag van een school voor speciaal voortgezet onderwijs, het bevoegd gezag van een school waaraan een afdeling voor speciaal voortgezet onderwijs is verbonden en het bevoegd gezag van een school voor leerwegondersteunend onderwijs, zich uiterlijk met ingang van 1 januari 1999 aan bij een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 10h van de Wet op het voortgezet onderwijs.

  • 3 In de periode van 1 augustus 1998 tot en met 31 juli 2002 wordt een besluit van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 10h van de Wet op het voortgezet onderwijs, slechts genomen met de instemming van het bevoegd gezag van elk van de aangesloten scholen, bedoeld in het eerste lid.

ARTIKEL XIV. VOORZIENING T.A.V. SAMENWERKINGSVERBANDEN; TOELATING TOT LEERWEGONDERSTEUNEND ONDERWIJS

  • 1 Uiterlijk met ingang van 1 januari 1999 voldoet het bevoegd gezag van een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, een school voor voorbereidend beroepsonderwijs, een scholengemeenschap waarvan ten minste deel uitmaakt een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of een school voor voorbereidend beroepsonderwijs en een school voor praktijkonderwijs aan artikel 10h van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend ingevolge deze wet.

  • 2 Indien het bevoegd gezag op 31 juli 1998 is aangesloten bij een samenwerkingsverband als bedoeld in de Regeling regionale samenwerkingsverbanden vo-vso 1997–1998 (Uitleg OCenW-Regelingen 1997, nr. 2 en 3), voldoet hij met ingang van 1 augustus 1998 aan artikel 10h van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend ingevolge deze wet. De op basis van de genoemde regeling tot stand gekomen samenwerkingsverbanden waarvan ten minste deel uitmaken een in artikel III, eerste lid, of artikel VII, eerste lid, bedoelde school, en drie scholen voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of voor voorbereidend beroepsonderwijs waaronder in ieder geval een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en een school voor voorbereidend beroepsonderwijs, zijn met ingang van 1 augustus 1998 samenwerkingsverbanden als bedoeld in artikel 10h van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend ingevolge deze wet.

  • 3 Onverminderd het eerste lid en in afwijking van het daargenoemde artikel 10h van de Wet op het voortgezet onderwijs, zijn tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip met betrekking tot de toelating van leerlingen tot de scholen voor leerwegondersteunend onderwijs en de afdelingen voor leerwegondersteunend onderwijs, bedoeld in de artikelen II en IV van deze wet, van overeenkomstige toepassing de voorschriften omtrent de toelating tot het praktijkonderwijs, bedoeld in artikel 10g van de Wet op het voortgezet zoals luidend ingevolge deze wet. Een regionale verwijzingscommissie neemt een besluit op grond van de eerste volzin telkens voor een periode van ten hoogste twee jaar. De ouders van de desbetreffende leerling kunnen een beschikking van de regionale verwijzingscommissie voorleggen aan een andere regionale verwijzingscommissie met het verzoek daarover een deskundigheidsadvies uit te brengen. Indien toepassing wordt gegeven aan de derde volzin, worden de termijnen van bezwaar en beroep opgeschort.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing ten aanzien van leerlingen die overeenkomstig de op 31 juli 1998 geldende voorschriften reeds met ingang van 1 augustus 1998 waren toegelaten tot de in artikel II, eerste lid, bedoelde afdelingen voor individueel voorbereidend beroepsonderwijs, en de in artikel III, eerste lid, bedoelde scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.

Artikel XV. Tijdelijke regeling nieuwe bevoegdheidseisen

ARTIKEL XVI. SALARISGARANTIE; NADERE VOORSCHRIFTEN BIJ MINISTERIËLE REGELING

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden ten behoeve van het personeel dat op de dag voorafgaand aan het tijdstip met ingang waarvan aan de artikelen II, IV, V en VIII toepassing wordt gegeven, was verbonden aan

    • a. een in artikel II, eerste en tweede lid, V, eerste lid, of VIII, eerste lid, bedoelde school voor voorbereidend beroepsonderwijs of scholengemeenschap waarvan ten minste een school voor voorbereidend beroepsonderwijs deel uitmaakt,

    • b. een in artikel III, eerste lid, of VII, eerste lid, bedoelde school voor speciaal voortgezet onderwijs of afdeling voor speciaal voortgezet onderwijs, of

    • c. een in artikel IV, eerste lid, bedoelde school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of scholengemeenschap waarvan ten minste een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en een school voor voorbereidend beroepsonderwijs deel uitmaken, voorschriften vastgesteld met betrekking tot het behoud van de aanspraak op salariëring conform de schaal die gold voor de functie ten tijde van het in de aanhef bedoelde tijdstip.

  • 2 Ten behoeve van een goede uitvoering van het eerste lid door de bevoegde gezagsorganen van de in het eerste lid bedoelde scholen en scholengemeenschappen, wordt volgens bij ministeriële regeling vast te stellen voorschriften de omvang van de normatieve personele bekostiging, vastgesteld op basis van de ministeriële regeling, bedoeld in de artikelen II, zesde lid, IV, tweede lid, V, derde lid, en VIII, vierde lid, normatief verhoogd dan wel verlaagd. De ministeriële regeling bevat tevens voorschriften met betrekking tot:

    • a. de periode en de mate waarin de in de eerste volzin bedoelde verhoging dan wel verlaging van de omvang van de bekostiging wordt toegepast, en

    • b. de afrekening van de personeelskosten die betrekking hebben op de periode voor het in het eerste lid bedoelde tijdstip ten aanzien van de scholen en afdelingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet eerder in werking dan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken en gedurende die termijn niet door of namens een van beide kamers de wens wordt te kennen gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsvoorstel zo spoedig mogelijk ingediend.

ARTIKEL XVII. INVOERING LEERWEGEN; VOORZIENING I.V.M. VERLENGING VERBLIJFSDUUR

  • 1 Het bevoegd gezag van een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of van een school voor voorbereidend beroepsonderwijs verzorgt met ingang van het schooljaar 1999–2000 het onderwijs met het oog op de bij en krachtens de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend ingevolge deze wet, gegeven voorschriften vanaf het eerste leerjaar.

  • 2 Gedurende het schooljaar 1998–1999, alsmede in de leerjaren waarin geen toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, blijven de voorschriften bij en krachtens de Wet op het voortgezet onderwijs zoals die wet luidde op 31 juli 1998, van toepassing.

  • 3 In afwijking van artikel 27, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, kunnen leerlingen die:

    • a. uiterlijk met ingang van het schooljaar 1998–1999 zijn aangevangen met middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs,

    • b. het onderwijs in het eerste, tweede of derde leerjaar voor de tweede maal volgen of hebben gevolgd, en

    • c. het onderwijs na afloop van het vierde leerjaar niet met succes hebben afgerond,

    alsnog en uiterlijk in het schooljaar 2003–2004 het onderwijs in het vierde leerjaar volgen en een volledig eindexamen afleggen.

ARTIKEL XVIII. VOORZIENING T.A.V. ONDERWIJS IN DE LEERWEGEN

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kan voor de invoering van de andere vakken in de onderscheiden leerwegen respectievelijk sectoren verschillende tijdstippen vaststellen. Indien dat noodzakelijk is in verband met de toepassing van de eerste volzin, kan de desbetreffende algemene maatregel van bestuur voorzien in herformulering van artikel 10b, zesde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend ingevolge deze wet.

  • 3 De algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken en gedurende die termijn niet door of namens een van beide kamers de wens wordt te kennen gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsvoorstel zo spoedig mogelijk ingediend. Het bepaalde in de drie vorige volzinnen is niet van toepassing indien het ontwerp van de algemene maatregel van bestuur voordien aan de beide kamers is overgelegd en door of namens de kamers te kennen is gegeven dat van de procedure, bedoeld in vorige drie volzinnen, kan worden afgeweken.

ARTIKEL XIX. AFBOUW EXAMENS EN STAATSEXAMENS OUDE STIJL

  • A

    • 1. In het jaar 2002 wordt voor de laatste maal gelegenheid gegeven tot het afleggen van het eindexamen of het staatsexamen middelbaar algemeen voortgezet onderwijs volgens de op 31 juli 1998 geldende bij en krachtens de Wet op het voortgezet onderwijs vastgestelde voorschriften. Degenen die in dat jaar dit eindexamen of staatsexamen hebben afgelegd en zijn afgewezen, worden in het jaar 2003 voor de laatste maal in de gelegenheid gesteld dit eindexamen of staatsexamen af te leggen.

    • 2. In het schooljaar 2001–2002 wordt voor de laatste maal gelegenheid gegeven tot het afleggen van het eindexamen voorbereidend beroepsonderwijs volgens de op 31 juli 1998 geldende bij en krachtens de Wet op het voortgezet onderwijs vastgestelde voorschriften. Degenen die in dat schooljaar dit eindexamen hebben afgelegd en zijn afgewezen, worden in het schooljaar 2002–2003 voor de laatste maal in de gelegenheid gesteld dit eindexamen af te leggen.

    • 3. In het studiejaar 2001–2002 wordt voor de laatste maal gelegenheid gegeven tot het afleggen van het examen van een opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, voor zover gericht op het behalen van het diploma middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, volgens de op 31 juli 1998 geldende bij en krachtens de Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde voorschriften. Degenen die in dat studiejaar dit examen hebben afgelegd en zijn afgewezen, worden in het studiejaar 2002–2003 voor de laatste maal in de gelegenheid gesteld dit examen af te leggen.

    • 4. In afwijking van het eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, tweede volzin, worden degenen ten aanzien van wie de inspectie artikel 27, vijfde tot en met zevende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs heeft toegepast, in het jaar 2004 onderscheidenlijk in het schooljaar 2003–2004 voor de laatste maal in de gelegenheid gesteld het in het eerste of tweede lid bedoelde eindexamen of staatsexamen af te leggen.

  • B Bij ministeriële regeling kan worden afgeweken van de op 31 juli 1998 geldende voorschriften die ingevolge onderdeel A blijven gelden, voor zover dit voor een goede gang van zaken noodzakelijk is.

Artikel XX. Omzetting afdelingen voorbereidend beroepsonderwijs

  • 1 Van een school voor voorbereidend beroepsonderwijs wordt de op 31 juli 1998 aan die school verbonden afdeling mechanische techniek, afdeling motorvoertuigentechniek of afdeling consumptieve techniek met ingang van 1 augustus 1998 omgezet in respectievelijk de afdeling metaaltechniek, afdeling voertuigentechniek of afdeling consumptief.

  • 2 Van een school voor voorbereidend beroepsonderwijs wordt de op 31 juli 1998 aan die school verbonden afdeling verkoop of afdeling handel met ingang van 1 augustus 1998 omgezet in de afdeling handel en verkoop.

  • 3 Indien aan een school voor voorbereidend beroepsonderwijs op 31 juli 1998 zowel een afdeling verkoop als een afdeling handel is verbonden, worden beide afdelingen met ingang van 1 augustus 1998 samengevoegd tot de afdeling handel en verkoop.

  • 4 Van een school voor voorbereidend beroepsonderwijs wordt de op 31 juli 1998 aan die school verbonden afdeling mode en kleding met ingang van 1 augustus 1998 omgezet in de afdeling mode en commercie.

ARTIKEL XXI. OMZETTING EXPERIMENTEN TRANSPORT EN LOGISTIEK IN AFDELINGEN TRANSPORT EN LOGISTIEK

  • 1 Met ingang van 1 augustus 1998 kan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen op aanvraag van het bevoegd gezag van een school voor voorbereidend beroepsonderwijs waaraan op grond van artikel 25 van de Wet op het voortgezet onderwijs, een experiment «transport en logistiek» is toegestaan, dit experiment voor bekostiging in aanmerking brengen als afdeling transport en logistiek, bedoeld in artikel 10c, onderdeel a, onder 7, van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend ingevolge deze wet, tenzij dat niet in overeenstemming is met een evenwichtig geheel van onderwijsvoorzieningen.

  • 2 Indien Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen een in het eerste lid bedoeld experiment voor bekostiging als afdeling transport en logistiek in aanmerking brengt, zijn de leerlingen die op 31 juli 1998 waren ingeschreven aan de school waaraan het experiment werd verzorgd en in het derde of vierde leerjaar het onderwijs van het experiment volgden, leerlingen van de afdeling transport en logistiek.

  • 3 Indien Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen een in het eerste lid bedoeld experiment niet voor bekostiging als afdeling transport en logistiek in aanmerking brengt, kunnen de leerlingen die op 31 juli 1998 waren ingeschreven aan de school waaraan het experiment werd verzorgd en in het derde of vierde leerjaar het onderwijs van het experiment volgden, dit onderwijs blijven volgen totdat zij met toepassing van artikel XIX, onderdeel A, tweede lid, het eindexamen voorbereidend beroepsonderwijs hebben afgelegd.

  • 4 Het in het eerste lid bedoelde bevoegd gezag zendt een aanvraag om toepassing van het eerste lid uiterlijk op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip aan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Onze Minister beslist binnen drie maanden op de aanvraag. Indien de beschikking niet binnen drie maanden kan worden gegeven, stelt Onze Minister het bevoegd gezag daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

ARTIKEL XXII. TIJDELIJKE AFWIJKING I.V.M. GOEDE INVOERING

  • 1 Voor zover deze wet daarin niet voorziet, alsmede indien nodig in afwijking van het bij en krachtens deze wet bepaalde, kunnen bij ministeriële regeling voor bepaalde tijd regels worden vastgesteld ten behoeve van een goede invoering van de door deze wet gewijzigde of toegevoegde bepalingen van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs. Ten behoeve van de goede invoering van de in de eerste volzin bedoelde gewijzigde of toegevoegde bepalingen kan bij ministeriële regeling voor bepaalde tijd eveneens worden afgeweken van het overigens bepaalde bij en krachtens de in die volzin genoemde wetten.

  • 2 Het ontwerp van een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste vier weken voordat de regeling wordt vastgesteld, toegezonden aan de beide kamers der Staten-Generaal.

ARTIKEL XXIII. TUSSENTIJDSE RAPPORTAGE INVOERINGSPROCES

  • 1 Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zendt, in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, voor 1 augustus 2000 een verslag aan de beide Kamers der Staten-Generaal over de voortgang van het in de artikelen II tot en met VIII, en XI tot en met XXI geregelde proces, alsmede over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van artikel 77, vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend ingevolge deze wet. Indien uit dat verslag onvoldoende voortgang blijkt, geeft het verslag de oorzaken daarvan aan, en vermeldt het de ter oplossing daarvan te treffen maatregelen ten aanzien van het genoemde proces, onderscheidenlijk doet het voorstellen voor het vaststellen van een later tijdstip van inwerkingtreding van genoemd artikel 77, vierde lid, dan genoemd in artikel XXVIII, onderdeel a.

  • 2 Indien daartoe door een of beide kamers der Staten-Generaal de wens wordt te kennen gegeven, wordt, in afwijking van het bepaalde in deze wet, bij koninklijk besluit een latere datum vastgesteld dan de datum, genoemd in de artikelen II, vijfde lid, IV, eerste lid, IVa, eerste lid, V, eerste lid, VI, eerste lid, VIII, eerste lid, en XXVIII, onderdeel a, wat artikel 77, vierde lid, betreft. Het koninklijk besluit kan voor de verschillende genoemde artikelen verschillende data vaststellen.

ARTIKEL XXVII. WIJZIGINGEN IN VERBAND MET HET VOORSTEL VAN WET TOT WIJZIGING VAN DE WVO, WHW EN WEB I.V.M. VERBETERING VAN DE AANSLUITING VAN HET VWO EN HET HAVO OP HET HOGER ONDERWIJS (PROFIELEN VOORTGEZET ONDERWIJS)

[Red: Wijzigt deze wet.]

ARTIKEL XXVIIA. WIJZIGINGEN IN VERBAND MET HET VOORSTEL VAN WET TOT WIJZIGING VAN ENKELE ONDERWIJSWETTEN IN VERBAND MET HET TOTSTANDBRENGEN VAN EEN WET OP HET PRIMAIR ONDERWIJS EN EEN WET OP DE EXPERTISECENTRA

[Red: Wijzigt deze wet.]

ARTIKEL XXVIIB. WIJZIGINGEN IN VERBAND MET HET VOORSTEL VAN WET TOT WIJZIGING VAN EEN AANTAL ONDERWIJSWETTEN IN VERBAND MET DE INVOERING VAN HET SCHOOLPLAN, DE SCHOOLGIDS EN HET KLACHTRECHT

[Red: Wijzigt deze wet.]

Artikel XXVIII. Inwerkingtreding

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 augustus 1998, met uitzondering van:

  • a. artikel I, onderdelen JJ, onder 3, tot en met VV, EEE en FFF, dat in werking treedt met ingang van 1 augustus 2002,

  • b. artikel I, onderdeel H, en artikel XXIV, onderdelen F, G en H, die in werking treden met ingang van 1 augustus 2003.

  • c. artikel I, onderdelen CCC en DDD, dat in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst en terugwerkt tot en met 1 januari 1996,

  • d. artikel XXI, dat in werking treedt met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, en

  • e. de artikelen XVII, derde lid, XXV en XXVI, die in werking treden met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 25 mei 1998

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

T. Netelenbos

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Uitgegeven de achttiende juni 1998

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager