Nederlandse taal
[Regeling vervallen per 22-03-2006]
C. Domein schrijfvaardigheid
[Regeling vervallen per 22-03-2006]
Kerndoel 7 De leerlingen weten, dat er geschreven wordt met het oog op verschillende doelen.
Kerndoel 8 De leerlingen kunnen
-
– hun gedachten, ervaringen, gevoelens en bedoelingen uiten bij voorbeeld in een verhaal,
een gedicht en in een dialoog voor hoorspel, poppenkast of toneel;
-
– teksten schrijven, waarin zij hun eigen ervaringen, mening, waardering of afkeuring
duidelijk weergeven;
-
– een brief schrijven volgens algemeen geldende conventies;
-
– op basis van eigen kennis en waarneming of op basis van verkregen informatie een werkstuk
maken;
-
– schrijven toepassen als middel om gedachten, ervaringen, gevoelens en bedoelingen
voor henzelf te ordenen.
Kerndoel 9 De leerlingen kunnen de vormgeving en de presentatie van hun teksten verzorgen door
aandacht te besteden aan de leesbaarheid van hun spelling, de leesbaarheid van hun
handschrift, zinsbouw, bladspiegel, beeldende elementen en kleur.
D. Domein taalbeschouwing
[Regeling vervallen per 22-03-2006]
Kerndoel 10 De leerlingen kunnen met voorbeelden aangeven
-
– hoe talen en taalvarianten relaties tussen mensen kunnen bepalen en hoe die relaties
samenhangen met culturele overeenkomsten en verschillen;
-
– dat de betekenis van een taaluiting mede beïnvloed wordt door de situatie, de vorm,
onuitgesproken bedoelingen, lichaamshouding, gezichtsuitdrukking en gebaren;
-
– dat een taal of taalvariant op verschillende manieren gebruikt kan worden;
-
– dat mondelinge en schriftelijke communicatie gebaat is bij regels. Zij kunnen voorbeelden
van situaties geven, waarin zulke regels functioneel zijn.
Kerndoel 11 De leerlingen kennen een aantal taalkundige principes en regels.
Kerndoel 12 De leerlingen kunnen begrippen hanteren die het hun mogelijk maken over taal te denken
en te spreken:
betekenis, beeldspraak, letterlijk en figuurlijk taalgebruik, uitdrukking, gezegde,
spreekwoord, synoniem, gevoelswaarde, symbool, beeldtaal, pictogram;
moedertaal, tweede taal, vreemde taal, dialect, meertalig, gespreksregels, formeel
en informeel taalgebruik;
spelling, uitspraak, onderwerp van een zin, persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde,
deelwoord, onbepaalde wijs, werkwoord, tegenwoordige tijd, verleden tijd, enkelvoud,
meervoud;
gedicht, poëzie, verhaal, drama, toneelstuk, jeugdboek, monoloog, dialoog;
hoofdstuk, paragraaf, alinea, zin, klemtoon, lettergreep, komma, punt, puntkomma,
vraagteken, uitroepteken, dubbele punt, aanhalingsteken.