Regeling beëdiging ambtenaren

Geraadpleegd op 13-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2015 en zichtdatum 10-11-2024.
Geldend van 13-12-1998 t/m 12-11-2015

Regeling beëdiging ambtenaren

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 51, tweede lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

Gehoord de Bijzondere Commissie;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder eed of belofte: de eed of belofte als bedoeld in artikel 51 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, af te leggen volgens het formulier zoals dat als bijlage is vastgesteld bij het Besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken, Staatscourant 18 mei 1998, nr 92.

Artikel 2

  • 1 De ambtenaar die aangesteld of te werk gesteld wordt bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, legt de eed of belofte af.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien de ambtenaar reeds eerder in het kader van een aanstelling of tewerkstelling bij het Rijk, de eed of belofte heeft afgelegd.

Artikel 3

  • 1 De eed of belofte wordt zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen een maand na aanstelling of tewerkstelling afgelegd. De ambtenaar ontvangt daartoe een oproep.

  • 2 Bij het aanstellingsgesprek wordt de ambtenaar in de gelegenheid gesteld de voorkeur aan te geven voor de eed dan wel de belofte.

Artikel 4

  • 1 De eed of belofte wordt afgelegd door:

    • a. ambtenaren die ressorteren onder een DG, HBVD of PSG: ten overstaan van de desbetreffende DG, HBVD of PSG;

    • b. de DG’s, HBVD en PSG: ten overstaan van de SG;

    • c. de SG: ten overstaan van de Minister.

  • 2 De eed of belofte wordt afgelegd in aanwezigheid van een getuige die, al naar gelang bovengenoemde situatie, wordt aangewezen door de DG, HBVD, PSG, SG of Minister.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, onder a, en het tweede lid wordt voor de ambtenaren wier standplaats is gelegen buiten Den Haag de bevoegdheid tot het afnemen van de eed of belofte en de aanwijzing van de getuige gemandateerd aan de directeur waaronder zij ressorteren.

Artikel 5

  • 1 Het afleggen van de eed geschiedt door voorlezing van de tekst van het formulier, bedoeld in artikel 1, door degene ten overstaan van wie de eed wordt afgelegd, waarna de ambtenaar woordelijk uitspreekt: ’Zo waarlijk helpe mij God Almachtig’.

  • 2 Het afleggen van de belofte geschiedt door voorlezing van de tekst van het formulier, bedoeld in artikel 1, door degene ten overstaan van wie de belofte wordt afgelegd, waarna de ambtenaar woordelijk uitspreekt: ’Dat verklaar en beloof ik’.

  • 3 De eed wordt staande afgelegd, waarbij de ambtenaar de twee voorste vingers van de rechterhand opsteekt. De belofte wordt staande afgelegd, zonder handopsteken.

Artikel 6

  • 1 Het eed/belofte formulier, in tweevoud opgemaakt, wordt door de ambtenaar, de getuige en degene ten overstaan van wie de eed/belofte wordt afgelegd, ondertekend.

  • 2 De ambtenaar ontvangt een exemplaar, het andere exemplaar wordt in het personeelsdossier van de ambtenaar opgeborgen.

Artikel 7

De ambtenaar aangesteld dan wel te werkgesteld bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijks-relaties, die geen eed of belofte heeft afgelegd en op wie artikel 2, tweede lid, niet van toepassing is, legt alsnog zo spoedig mogelijk de eed of belofte af volgens het gestelde in deze regeling.

Artikel 8

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Peper