Telecommunicatiewet

Geraadpleegd op 09-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 13-03-2009 en zichtdatum 08-11-2024.
Geldend van 01-01-2009 t/m 30-06-2009

Wet van 19 oktober 1998, houdende regels inzake de telecommunicatie (Telecommunicatiewet)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in verband met de algehele liberalisering van de telecommunicatie-infrastructuur en de telecommunicatiediensten wenselijk is regels te stellen ter waarborging van een samenhangende infrastructuur en ter bevordering van de daadwerkelijke mededinging;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;

  • b. college: college, genoemd in artikel 2 van de Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit;

  • c. raad van bestuur van de mededingingsautoriteit: raad van bestuur van de Nederlandse mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel 2 van de Mededingingswet;

  • d. nationale regelgevende instantie: instantie in een andere lidstaat van de Europese Unie die krachtens het recht van die lidstaat is belast met een of meer regelgevende of daarmee verband houdende uitvoerende taken die zijn toegekend in de richtlijnen nrs. 2002/19/EG, 2002/20/EG, 2002/21/EG, 2002/22/EG of 2002/58/EG;

  • e. elektronisch communicatienetwerk: transmissiesystemen, waaronder mede begrepen de schakel- of routeringsapparatuur en andere middelen, die het mogelijk maken signalen over te brengen via kabels, radiogolven, optische of andere elektromagnetische middelen, waaronder satellietnetwerken, vaste en mobiele terrestrische netwerken, elektriciteitsnetten, voor zover deze voor overdracht van signalen worden gebruikt en netwerken voor radio- en televisieomroep en kabeltelevisienetwerken, ongeacht de aard van de overgebrachte informatie;

  • f. elektronische communicatiedienst: gewoonlijk tegen vergoeding aangeboden dienst die geheel of hoofdzakelijk bestaat in het overbrengen van signalen via elektronische communicatienetwerken, waaronder telecommunicatiediensten en transmissiediensten op netwerken die voor omroep worden gebruikt, doch niet de dienst waarbij met behulp van elektronische communicatienetwerken en -diensten overgebrachte inhoud wordt geleverd of redactioneel wordt gecontroleerd. Het omvat niet de diensten van de informatiemaatschappij zoals omschreven in artikel 1 van de notificatierichtlijn die niet geheel of hoofdzakelijk bestaan uit het overbrengen van signalen via elektronische communicatienetwerken;

  • g. openbare elektronische communicatiedienst: elektronische communicatiedienst die beschikbaar is voor het publiek;

  • h. openbaar elektronisch communicatienetwerk: elektronisch communicatienetwerk dat geheel of hoofdzakelijk wordt gebruikt om openbare elektronische communicatiediensten aan te bieden, waaronder mede wordt begrepen een netwerk, bestemd voor het verspreiden van programma's voor zover dit aan het publiek geschiedt;

  • i. aanbieden van een elektronisch communicatienetwerk: het bouwen, exploiteren, beheren of beschikbaar stellen van een elektronisch communicatienetwerk;

  • j. bijbehorende faciliteiten: bij een elektronisch communicatienetwerk of een elektronische communicatiedienst behorende faciliteiten die het aanbieden van diensten via dat netwerk of die dienst mogelijk maken of ondersteunen, alsmede systemen voor voorwaardelijke toegang en elektronische programmagidsen;

  • k. netwerkaansluitpunt: fysiek punt waarop een abonnee de toegang tot een openbaar communicatienetwerk wordt geboden; in het geval van netwerken met schakelings- of routeringsfuncties wordt het netwerkaansluitpunt bepaald door middel van een specifiek netwerkadres, dat met een abonneenummer of -naam kan zijn verbonden;

  • l. toegang: het aan een andere onderneming beschikbaar stellen van netwerkonderdelen, bijbehorende faciliteiten of diensten onder uitdrukkelijke voorwaarden al dan niet op exclusieve basis ten behoeve van het aanbieden van elektronische communicatiediensten of het verspreiden van programma's aan het publiek door die onderneming;

  • m. interconnectie: specifiek type toegang dat wordt gerealiseerd tussen exploitanten van openbare netwerken, inhoudende het fysiek en logisch verbinden van openbare communicatienetwerken die door dezelfde of een andere onderneming worden gebruikt om het de gebruikers van een onderneming mogelijk te maken te communiceren met die van dezelfde of van een andere onderneming of toegang te hebben tot diensten die door een andere onderneming worden aangeboden;

  • n. gebruiker: natuurlijk persoon of rechtspersoon die gebruik maakt van of verzoekt om een openbare elektronische communicatiedienst;

  • o. eindgebruiker: natuurlijke persoon of rechtspersoon die van een openbare elektronische communicatiedienst gebruik maakt of wil gaan maken en die niet tevens openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten aanbiedt;

  • p. abonnee: natuurlijke persoon of rechtspersoon die partij is bij een overeenkomst met een aanbieder van openbare elektronische communicatiediensten voor de levering van dergelijke diensten;

  • q. consument: natuurlijke persoon die gebruik maakt van of verzoekt om een openbare elektronische communicatiedienst voor andere dan bedrijfs- of beroepsdoeleinden;

  • r. onderneming: onderneming in de zin van artikel 81, eerste lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;

  • s. onderneming die beschikt over een aanmerkelijke marktmacht: onderneming die alleen of tezamen met andere ondernemingen over een economische kracht beschikt die haar in staat stelt zich in belangrijke mate onafhankelijk van haar concurrenten, klanten en uiteindelijk consumenten te gedragen;

  • t. transnationale markt: bij beschikking, bedoeld in artikel 15, vierde lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG, gedefinieerde markt die ten minste een gedeelte van Nederland beslaat;

  • u. huurlijn: publiekelijk ter beschikking gestelde transparante transmissiecapaciteit tussen twee netwerkaansluitpunten van een of meer elektronische communicatienetwerken, zonder routeringsfuncties waarover gebruikers kunnen beschikken als onderdeel van de geleverde huurlijn;

  • v. minimumpakket van huurlijnen: door de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van de artikelen 17 en 22 van richtlijn nr. 2002/21/EG of de artikelen 18 en 37 van richtlijn nr. 2002/22/EG vastgesteld minimumpakket van huurlijnen, zoals vermeld in een lijst van in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen gepubliceerde normen;

  • w. openbaar telefoonnetwerk: elektronisch communicatienetwerk dat wordt gebruikt om openbare telefoondiensten aan te bieden; het ondersteunt de overdracht tussen netwerkaansluitpunten van spraakcommunicatie en ook andere vormen van communicatie, zoals fax en data;

  • x. openbare telefoondienst: dienst die voor het publiek beschikbaar is voor uitgaande en binnenkomende gesprekken;

  • y. programma: programma als bedoeld in artikel 1.1 van de Mediawet 2008;

  • z. kabels: fysieke geleidingsdraden bestemd voor de rechtstreekse overdracht van signalen tussen punten en de bij deze fysieke geleidingsdraden behorende ondergrondse ondersteuningswerken, beschermingswerken en signaalinrichtingen, alsmede inrichtingen, bestemd om daarin verbinding tot stand te brengen tussen fysieke geleidingsdraden in, op of boven openbare gronden enerzijds en fysieke geleidingsdraden in gebouwen en daarmee één geheel vormende gronden anderzijds dan wel tussen laatstgenoemde fysieke geleidingsdraden onderling;

  • aa. openbare gronden:

    • 1º. openbare wegen met inbegrip van de daartoe behorende stoepen, glooiingen, bermen, sloten, bruggen, viaducten, tunnels, duikers, beschoeiingen en andere werken;

    • 2º. wateren met de daartoe behorende bruggen, plantsoenen, pleinen en andere plaatsen, die voor eenieder toegankelijk zijn;

  • bb. nummer: cijfers, letters of andere symbolen, al dan niet in combinatie, die bestemd zijn voor toegang tot of identificatie van gebruikers, netwerkexploitanten, diensten, netwerkaansluitpunten of andere netwerkelementen;

  • cc. nummeridentificatie:

    • 1º. faciliteit om het nummer van het oproepende netwerkaansluitpunt dan wel een nummer waarmee een individuele gebruiker kan worden geïdentificeerd aan het opgeroepen netwerkaansluitpunt te verstrekken, voordat de verbinding tot stand wordt gebracht;

    • 2º. faciliteit om het nummer van het opgeroepen netwerkaansluitpunt dan wel het nummer waarmee een individuele gebruiker kan worden geïdentificeerd aan het oproepende netwerkaansluitpunt te verstrekken, voordat de verbinding tot stand wordt gebracht;

  • dd. in de handel brengen: het voor de eerste maal afleveren na vervaardiging in de Europese Economische Ruimte, het in gebruik nemen na vervaardiging in de Europese Economische Ruimte, het invoeren in de Europese Economische Ruimte uit een land daarbuiten, of het in gebruik nemen na invoer uit een land buiten de Europese Economische Ruimte in de Europese Economische Ruimte;

  • ee. openbaar telecommunicatienetwerk: elektronisch communicatienetwerk dat geheel of gedeeltelijk wordt gebruikt om openbare telecommunicatiediensten aan te bieden, voor zover het netwerk niet gebruikt wordt voor het verspreiden van programma's;

  • ff. openbare telecommunicatiedienst: voor het publiek beschikbare dienst die geheel of gedeeltelijk bestaat in het overbrengen van signalen via een elektronisch communicatienetwerk, voor zover deze dienst niet bestaat uit het verspreiden van programma's;

  • gg. uitrusting: elk apparaat of vaste installatie;

  • hh. apparaten: elektrische en elektronische apparaten;

  • ii. vaste installatie: een specifieke combinatie van verschillende soorten apparaten en eventuele andere inrichtingen, die samengebouwd, geïnstalleerd en bestemd zijn voor permanent gebruik op een van te voren vastgestelde locatie;

  • jj. randapparaten:

    • 1°. uitrusting die bestemd is om op een openbaar telecommunicatienetwerk te worden aangesloten, zodanig dat zij: rechtstreeks op netwerkaansluitpunten kan worden aangesloten, of kan dienen voor interactie met een openbaar telecommunicatienetwerk via directe of indirecte aansluiting op netwerkaansluitpunten ten behoeve van overbrenging, verwerking of ontvangst van informatie;

    • 2°. Radiozendapparaten die geschikt zijn om op een openbaar telecommunicatienetwerk te worden aangesloten;

    • 3°. Uitrusting voor satellietgrondstations tenzij bij of krachtens hoofdstuk 10 anders is bepaald, doch met uitsluiting van speciaal geconstrueerde uitrusting die bedoeld is voor gebruik als onderdeel van een openbaar telecommunicatienetwerk;

  • kk. radiozendapparaten: uitrusting die naar haar aard bestemd is voor het zenden of het zenden en ontvangen van radiocommunicatiesignalen;

  • ll. systeem voor voorwaardelijke toegang: elke technische maatregel of regeling waarbij toegang tot een beschermde radio- of televisie-omroepdienst in begrijpelijke vorm afhankelijk wordt gemaakt van een abonnement of een andere vorm van voorafgaande individuele machtiging;

  • mm. applicatieprogramma-interface: een software interface tussen externe toepassingen, die beschikbaar is gesteld door omroepen, dienstenleveranciers, alsmede de hulpmiddelen in de eindapparatuur;

  • nn. Internationaal Telecommunicatieverdrag: het op 22 december 1992 te Genève tot stand gekomen Statuut en Verdrag van de Internationale Unie voor Telecommunicatie met de daarbij behorende bijlagen en reglementen (Trb. 1993, 138), de op 14 oktober 1994 te Kyoto tot stand gekomen Akten van wijziging van het Statuut en het Verdrag van de Internationale Unie voor Telecommunicatie (Trb. 1995, 201) en de op 6 november 1998 te Minneapolis tot stand gekomen Akten van wijziging van het Statuut en het Verdrag van de Internationale Unie voor Telecommunicatie (Trb. 2001, 90);

  • oo. richtlijn nr. 2002/19/EG: Richtlijn nr. 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (Toegangsrichtlijn) (PbEG L 108);

  • pp. richtlijn nr. 2002/20/EG: Richtlijn nr. 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Machtigingsrichtlijn) (PbEG L 108);

  • qq. richtlijn nr. 2002/21/EG: Richtlijn nr. 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Kaderrichtlijn) (PbEG L 108);

  • rr. richtlijn nr. 2002/22/EG: Richtlijn nr. 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Universeledienstrichtlijn) (PbEG L 108);

  • ss. certificaat: elektronische bevestiging die gegevens voor het verifiëren van een elektronische handtekening met een bepaalde persoon verbindt en de identiteit van die persoon bevestigt;

  • tt. gekwalificeerd certificaat: certificaat dat voldoet aan de eisen, gesteld krachtens artikel 18.15, tweede lid, en is afgegeven door een certificatiedienstverlener die voldoet aan de eisen, gesteld krachtens artikel 18.15, eerste lid;

  • uu. certificatiedienstverlener: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die certificaten afgeeft of andere diensten in verband met elektronische handtekeningen verleent;

  • vv. middel voor het aanmaken van elektronische handtekeningen: geconfigureerde software of hardware die wordt gebruikt om de gegevens voor het aanmaken van elektronische handtekeningen te implementeren;

  • ww. veilig middel voor het aanmaken van elektronische handtekeningen: een middel voor het aanmaken van elektronische handtekeningen dat voldoet aan de eisen gesteld krachtens artikel 18.17, eerste lid;

  • xx. elektronische handtekening: elektronische handtekening als bedoeld in artikel 15a, vierde lid, van Titel 1, afdeling 1A van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek;

  • yy. ondertekenaar: voor de toepassing van deze wet geldt de definitiebepaling van artikel 15a, vijfde lid, van Titel 1, afdeling 1A van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek;

  • zz. openbare betaaltelefoon: voor het publiek toegankelijk telefoontoestel waarmee uitgaande gesprekken gevoerd kunnen worden en waarvan de betaling voor het gebruik kan geschieden door middel van munten, krediet- of debetkaarten of vooruitbetaalde telefoonkaarten;

  • aaa. notificatierichtlijn: richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204);

  • ccc. programmadienst: dienst die geheel of hoofdzakelijk bestaat uit het aanbieden van programma’s aan het algemene publiek of een deel daarvan;

  • bbb. conformiteitsrichtlijn: richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, die geheel of gedeeltelijk berust op artikel 95 van het EG-Verdrag en regels stelt over het op de markt brengen of het gebruik van apparaten;

  • ccc. nummerhouder: degene aan wie het college op aanvraag een nummer heeft toegekend;

  • ddd. nummergebruiker: degene die een nummer gebruikt;

  • eee. roamingverordening: verordening nr. 717/2007 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 juni 2007 betreffende roaming op openbare mobiele telefoonnetwerken binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 2002/21/EG inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (PbEU L 171).

Artikel 1.2

De bepalingen vastgesteld bij of krachtens deze wet gelden mede op en met betrekking tot installaties ter zee in de zin van de Wet installaties Noordzee.

Artikel 1.3

  • 1 Het college draagt er zorg voor dat zijn besluiten bijdragen aan het verwezenlijken van de doelstellingen als bedoeld in artikel 8, tweede, derde en vierde lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG in elk geval door:

    • a. het bevorderen van concurrentie bij het leveren van elektronische communicatienetwerken, elektronische communicatiediensten, of bijbehorende faciliteiten, onder meer door efficiënte investeringen op het gebied van infrastructuur aan te moedigen en innovaties te steunen;

    • b. de ontwikkeling van de interne markt;

    • c. het bevorderen van belangen van eindgebruikers wat betreft keuze, prijs en kwaliteit.

  • 2 Het college houdt bij de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden rekening met aanbevelingen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG, voor zover die aanbevelingen betrekking hebben op de bij of krachtens deze wet aan het college opgedragen taken of verleende bevoegdheden.

  • 3 Indien het college geen toepassing geeft aan een aanbeveling als bedoeld in het tweede lid, informeert hij, onder vermelding van de redenen, de Commissie van de Europese Gemeenschappen en Onze Minister.

  • 4 Indien het college een besluit neemt, dat aanzienlijke gevolgen voor de desbetreffende markt heeft, onderbouwt het college, onder andere op basis van een verantwoording van de voorzienbare relevante gevolgen, zowel in kwalitatieve, als voor zover redelijkerwijs mogelijk in kwantitatieve zin dat de maatregel noodzakelijk is voor het bereiken van de in het eerste lid genoemde doelstellingen en dat een andere minder ingrijpende maatregel niet effectief is.

Hoofdstuk 2. Mededeling en registratie

Artikel 2.1

  • 1 Degene die een openbaar elektronisch communicatienetwerk of een openbare elektronische communicatiedienst aanbiedt dan wel bijbehorende faciliteiten aanlegt of aanbiedt, met uitzondering van degene die een elektronische programmagids aanbiedt, doet daarvan mededeling aan het college.

  • 2 Het college stelt vast welke gegevens bij de mededeling aan het college worden overgelegd, alsmede de wijze waarop de mededeling wordt gedaan. Die gegevens betreffen in ieder geval de naam, het adres, de vestigingsplaats, respectievelijk de woonplaats en een beschrijving van de in het eerste lid bedoelde netwerken, diensten of faciliteiten. Het college doet hiervan mededeling in de Staatscourant.

  • 3 De gegevens, bedoeld in het tweede lid, worden slechts verzameld ten behoeve van de goede uitvoering van deze wet en zijn beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is voor het vaststellen van de identiteit en de hoedanigheid van degene, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Het college registreert degene, bedoeld in het eerste lid, na ontvangst van de in dat lid bedoelde mededeling en de daarbij behorende gegevens.

  • 5 Voor het aanbieden of afgeven van gekwalificeerde certificaten aan het publiek is een registratie door het college vereist van de certificatiedienstverlener die in Nederland een vestiging heeft. Bij de aanvraag van een registratie legt de certificatiedienstverlener documenten over waaruit de overeenstemming met de bij en krachtens artikel 18.15, eerste en tweede lid, bedoelde eisen blijkt. Het college is bevoegd te bepalen welke andere gegevens bij de aanvraag van een registratie dienen te worden overgelegd.

  • 6 Een certificatiedienstverlener waarvan door een organisatie als bedoeld in artikel 18.16, eerste lid, is vastgesteld dat wordt voldaan aan de eisen, gesteld bij of krachtens artikel 18.15, eerste en tweede lid, kan om te voldoen aan het bepaalde krachtens de tweede volzin van het vijfde lid, volstaan met het overleggen van een geldig bewijs van die vaststelling.

Artikel 2.2

  • 1 Het college gaat niet over tot registratie als bedoeld in artikel 2.1, vierde lid, indien:

    • a. de mededeling geen betrekking heeft op een openbaar elektronisch communicatienetwerk, een openbare elektronische communicatiedienst, of bijbehorende faciliteiten, of

    • b. de op grond van artikel 2.1, tweede lid, te overleggen gegevens niet, onvolledig, of niet juist zijn verstrekt.

  • 2 Het college weigert een registratie als bedoeld in artikel 2.1, vijfde lid, indien de gevraagde registratie geen betrekking heeft op het aanbieden of afgeven van gekwalificeerde certificaten aan het publiek.

  • 3 Het college kan de registratie van een certificatiedienstverlener weigeren indien de door hem op grond van artikel 2.1, vijfde of zesde lid, te overleggen gegevens niet, onvolledig of niet juist zijn verstrekt.

  • 4 Het college beëindigt of wijzigt de registratie:

    • a. indien de grond voor registratie is vervallen;

    • b. indien een certificatiedienstverlener activiteiten of diensten verricht in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze wet, of

    • c. indien het college heeft vastgesteld dat de certificatiedienstverlener niet of niet geheel voldoet aan de eisen bedoeld in artikel 18.15, eerste en tweede lid, en de certificatiedienstverlener niet binnen de door het college gestelde termijn heeft aangetoond aan deze eisen te voldoen. Indien de certificatiedienstverlener aantoont redelijkerwijs niet binnen de gestelde termijn aan de eisen te kunnen voldoen, kan het college de termijn verlengen.

Artikel 2.3

  • 1 In het belang van de goede uitvoering van deze wet wordt door het college een register van de registraties bijgehouden. In het register worden in ieder geval de naam, het adres en de vestigingsplaats, respectievelijk de woonplaats van de geregistreerde vermeld.

  • 2 Het register ligt voor eenieder kosteloos ter inzage op een door het college te bepalen plaats. De gegevens uit het register zijn kosteloos op elektronische wijze te raadplegen.

  • 3 De geregistreerde geeft aan het college onverwijld alle wijzigingen door die van invloed zijn op de registratie.

  • 4 Het college brengt het register in overeenstemming met de wijzigingen die voortvloeien uit artikel 2.2, vierde lid, of met de wijzigingen die het college op grond van het derde lid heeft ontvangen.

  • 5 Onverminderd het vierde lid, kan het college de gegevens met betrekking tot de registratie wijzigen indien dit noodzakelijk is om feitelijke onjuistheden van eenvoudige aard weg te nemen.

Artikel 2.4

  • 1 Het college verstrekt zo spoedig mogelijk na de registratie, bedoeld in artikel 2.1, vierde lid, aan de desbetreffende geregistreerde een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat de mededeling, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aan het college is gedaan. Bij de verklaring worden tevens vermeld de geldende wettelijke bepalingen inzake het medegebruik van antenne-opstelpunten, antennesystemen of antennes, de gedoogplicht voor de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels, eind- tot eindverbindingen, alsmede toegang met betrekking tot aanbieders met aanmerkelijke marktmacht.

  • 2 Het college verstrekt de verklaring, bedoeld in het eerste lid, in afwijking van dat lid, binnen een week na ontvangst van een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van een geregistreerde als bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 3. Frequentiebeleid en frequentiebeheer

§ 3.1. Frequentieplan en frequentieregister

Artikel 3.1

  • 1 Onze Minister stelt, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad een frequentieplan vast, dat in ieder geval de verdeling van frequentieruimte over te onderscheiden bestemmingen alsmede over categorieën van gebruik bevat. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de inrichting van het frequentieplan.

Artikel 3.2

  • 1 Door Onze Minister wordt een frequentieregister bijgehouden, dat een overzicht bevat van frequentieruimtes waarvoor krachtens dit hoofdstuk vergunningen zijn verleend, alsmede van de duur waarvoor deze vergunningen gelden.

  • 2 Het register ligt voor eenieder kosteloos ter inzage op een door Onze Minister te bepalen plaats.

§ 3.2. Vergunningverlening voor het gebruik van frequentieruimte

Artikel 3.3

  • 1 Voor het gebruik van frequentieruimte is een vergunning vereist van Onze Minister welke op aanvraag kan worden verleend.

  • 2 Vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte ten behoeve van de uitvoering van vitale overheidstaken, van het verzorgen van taken ter uitvoering van de publieke mediaopdracht, bedoeld in artikel 2.1 van de Mediawet 2008, of ter uitvoering van een wettelijk voorschrift worden bij voorrang verleend. Voor zover een vergunning niet krachtens het derde lid dient te worden verleend, bepaalt Onze Minister in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, in welke omvang ter uitvoering van de publieke mediaopdracht, bedoeld in artikel 2.1 van de Mediawet 2008, vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte bij voorrang worden verleend. Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, wordt bij de vaststelling van de omvang van de frequentieruimte die aan de publieke media-instellingen bij voorrang bij vergunning wordt verleend, bepaald welke technische eigenschappen de uitzendingen van de programma’s van de publieke media-instellingen dienen te hebben.

  • 3 Bij het verlenen van vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte op het terrein van de publieke mediaopdracht wordt het navolgende in acht genomen:

    • a. voor de algemene programmakanalen van de landelijke publieke mediadienst, bedoeld in artikel 2.50 van de Mediawet 2008, wordt ten minste een vergunning verleend op zodanige wijze dat een landelijk bereik mogelijk is;

    • b. voor iedere provincie wordt aan de media-instelling die voor de desbetreffende provincie op grond van hoofdstuk 2, titel 2.3, van de Mediawet 2008 is aangewezen voor de verzorging van de regionale publieke mediadienst voor ten minste één omroepnet voor radio, een vergunning verleend op zodanige wijze, dat een provinciaal bereik mogelijk is;

    • c. als in een provincie twee of meer regionale publieke media-instellingen op grond van hoofdstuk 2, titel 2.3, van de Mediawet 2008 zijn aangewezen zal, onverminderd artikel 3.6, aan elk van die media-instellingen vergunning worden verleend voor een bereik dat ten minste gelijk is aan de onderscheidene verzorgingsgebieden, voor zover dit technisch mogelijk is;

    • d. aan iedere lokale publieke media-instelling die op grond van hoofdstuk 2, titel 2.3, van de Mediawet 2008 is aangewezen, wordt, onverminderd artikel 3.6, voor ten minste één omroepnet voor radio vergunning verleend voor een bereik dat ten minste gelijk is aan het verzorgingsgebied, voor zover dit technisch mogelijk is, en een doelmatig gebruik van het frequentiespectrum zich daartegen niet verzet.

  • 4 De verlening van vergunningen in andere gevallen dan bedoeld in het tweede lid geschiedt:

    • a. op volgorde van binnenkomst van de aanvragen;

    • b. door middel van een vergelijkende toets, al dan niet met inbegrip van een financieel bod, of

    • c. door middel van een veiling.

  • 5 De keuze voor toepassing van een van de procedures, bedoeld in het vierde lid, geschiedt door Onze Minister, met dien verstande dat voorzover het de verlening van vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte door of ten behoeve van commerciële omroepinstellingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Mediawet 2008 betreft, de keuze geschiedt door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Daarbij kan, met inachtneming van het frequentieplan, tevens nader de bestemming van de frequentieruimte worden bepaald waarop de keuze betrekking heeft.

  • 6 Voorzover de in het vijfde lid bedoelde keuze betrekking heeft op het al dan niet toepassen van het financiële bod bij de toepassing van de vergelijkende toets, geschiedt deze tevens in overeenstemming met Onze Minister van Financiën.

  • 7 Nadat op grond van een op basis van het vijfde en zesde lid gemaakte keuze een vergunning voor een bepaalde bestemming is verleend, wordt, zolang er in die bestemming nog houders van vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte zijn, bij elke volgende uitgifte van frequentieruimte voor die bestemming een vergelijkbare procedure toegepast, tenzij dit ten gevolge van gewijzigde omstandigheden betreffende het gebruik van die frequentieruimte niet langer leidt tot een optimaal gebruik van frequentieruimte.

  • 8 De uitvoering van de procedure, bedoeld in het vierde lid, onder b, geschiedt indien het de verlening van vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte door of ten behoeve van commerciële omroepinstellingen betreft, door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen in overeenstemming met Onze Minister.

  • 9 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden, met inachtneming van richtlijn nr. 2002/20/EG (PbEG L 117), regels gesteld terzake van de verlening, wijziging en verlenging van vergunningen.

    Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:

    • a. de eisen die, voorafgaande aan een van de procedures, bedoeld in het vierde lid, aan een aanvrager worden gesteld om in aanmerking te komen voor een vergunning,

    • b. de toepassing en uitvoering van de procedures, bedoeld in het vierde lid, en

    • c. de criteria die worden toegepast bij een vergelijkende toets als bedoeld in het vierde lid, onder b.

  • 10 Onze Minister kan besluiten dat een of meer aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten worden uitgesloten van het verkrijgen van een vergunning voor het gebruik van bij dat besluit te bepalen frequentieruimte indien die vergunning wordt verleend volgens een procedure als bedoeld in het vierde lid, onder b, of onder c, met dien verstande dat dit slechts kan geschieden indien dat met het oog op de totstandbrenging of instandhouding van daadwerkelijke mededinging noodzakelijk is.

  • 11 De vergunning wordt verleend voor een bij die vergunning te bepalen termijn. De vergunning kan worden verlengd met een door Onze Minister te bepalen termijn.

Artikel 3.3a

  • 1 Teneinde een optimaal gebruik van frequentieruimte te waarborgen kan, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, en waar het betreft het gebruik van frequentieruimte door commerciële omroepinstellingen mede in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, met inachtneming van richtlijn nr. 2002/20/EG, bij ministeriële regeling worden bepaald dat de verkrijger of houder van een vergunning, de houder van een vergunning van wie de vergunning wordt of is verlengd hieronder begrepen, anders dan een vergunning als bedoeld in artikel 3.3, tweede lid, voor het gebruik van frequentieruimte voor een op grond van artikel 3.3, vijfde lid, bepaalde bestemming een eenmalig of periodiek bedrag verschuldigd is.

  • 2 De hoogte van het te betalen bedrag is bij:

    • a. een eenmalig bedrag gelijk aan een bij de in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling vast te stellen bedrag gerelateerd aan de in het jaar van vergunningverlening bepaalde contante waarde van de gedurende de looptijd van de vergunning uit de exploitatie van de vergunning te verwachten voordelen, dan wel de gedurende de looptijd van de vergunning uit de exploitatie van de vergunning te verwachten omzet,

    • b. een periodiek bedrag gelijk aan een bij de in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling te bepalen percentage van de in een boekjaar behaalde voordelen die, onder welke naam dan ook, worden verkregen uit de exploitatie van de toegekende vergunning, dan wel een bij de ministeriële regeling te bepalen percentage van de in een boekjaar aan de exploitatie van de vergunning toe te rekenen omzet.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling kan nadere regels bevatten over de wijze waarop de in het tweede lid, onder a en b, bedoelde voordelen uit de exploitatie van de vergunning of de uit de exploitatie van de vergunning te verwachten omzet worden bepaald.

  • 4 De verplichting tot het betalen van een eenmalig of periodiek bedrag bestaat slechts indien de in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling in werking is getreden voor het tijdstip dat in de aanvraagprocedure is vastgesteld als het tijdstip waarop de aanvraag voor de vergunning kan worden ingediend, dan wel, indien het een vergunning betreft die wordt verleend op de in artikel 3.3, vierde lid, onder a, bedoelde wijze, in werking is getreden op het moment dat de aanvraag is ingediend.

  • 5 Bij een verlenging van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte kan, in afwijking van het vierde lid, in het geval de aanvraag tot verlenging wordt gedaan op een tijdstip waarop Onze Minister het voornemen heeft binnen dezelfde bestemming vergunningen te gaan verlenen door middel van een veiling dan wel een vergelijkende toets met een financieel bod, de verplichting tot het betalen van een eenmalig of periodiek bedrag ook bestaan indien de in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling in werking is getreden op een tijdstip gelegen na het tijdstip waarop de aanvraag tot verlenging is gedaan, mits:

    • a. de aanvrager alvorens het besluit tot verlenging wordt genomen wordt gewezen op het bestaan van het bedoelde voornemen tot vergunningverlening,

    • b. het tijdstip van inwerkingtreding van bedoelde ministeriële regeling ligt binnen vier weken na de dag waarop de verlening van vergunningen ten gevolge van de veiling dan wel de vergelijkende toets, heeft plaatsgevonden, en

    • c. de verlening van vergunningen ten gevolge van de veiling dan wel de vergelijkende toets, heeft plaatsgevonden binnen een jaar nadat de vergunning is verlengd.

  • 6 In het geval bedoeld in het vijfde lid kan in de in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling een onderscheid gemaakt worden tussen de houders van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte van wie de vergunning reeds een of meerdere malen is verlengd en de houders van een vergunning waarbij dit niet het geval is. Een dergelijk onderscheid kan slechts gemaakt worden indien dit nodig is om beide categorieën vergunninghouders voor wat betreft de op hen bij of krachtens deze wet voor het gebruik van de frequentieruimte rustende financiële verplichtingen in een vergelijkbare positie te brengen.

  • 7 Een verplichting tot betaling van een eenmalig of periodiek bedrag voortvloeiend uit een ministeriële regeling die, met gebruikmaking van het vijfde lid, inwerking treedt nadat de vergunning is verlengd bestaat niet indien de verlengde vergunning op verzoek wordt ingetrokken, mits het verzoek gedaan is binnen vier weken na inwerkingtreding van voornoemde ministeriële regeling.

  • 8 In het geval dat:

    • a. op grond van het eerste lid bij ministeriële regeling is bepaald dat voor het gebruik van frequentieruimte met een op grond van artikel 3.3, vijfde lid, bepaalde bestemming een eenmalig of periodiek bedrag verschuldigd is, zal, zolang er in die bestemming nog houders van vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte zijn, houders van vergunningen van wie de vergunning is verlengd uitgezonderd, bij elke volgende uitgifte van frequentieruimte met die bestemming op een vergelijkbare wijze voor het gebruik van de frequentieruimte een bedrag verschuldigd zijn, tenzij dit ten gevolge van gewijzigde omstandigheden betreffende het gebruik van die frequentieruimte niet langer leidt tot een optimaal gebruik van frequentieruimte;

    • b. voor het gebruik van frequentieruimte met een op grond van artikel 3.3, vijfde lid, bepaalde bestemming geen gebruik wordt gemaakt van de in het eerste lid geboden mogelijkheid om voor het gebruik van die frequentieruimte een eenmalig of periodiek bedrag te vragen wordt, zolang er in die bestemming nog houders van vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte zijn, houders van vergunningen van wie de vergunning is verlengd uitgezonderd, ook bij elke volgende uitgifte met die bestemming van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt, tenzij dit ten gevolge van gewijzigde omstandigheden betreffende het gebruik van die frequentieruimte niet langer leidt tot een optimaal gebruik van frequentieruimte.

  • 9 Bij de in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling kan worden bepaald dat het bedrag verschuldigd uit hoofde van een veiling of een vergelijkende toets met de mogelijkheid tot een financieel bod, vermeerderd met een op grond van die regeling verschuldigd eenmalig of periodiek bedrag een bepaalde hoogte niet te boven zal gaan.

  • 10 In geval toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in het negende lid en de verlening van een vergunning plaatsvindt door middel van een veiling, wordt, indien meer dan één geldig bod wordt uitgebracht dat bij verlening van de vergunning zou leiden tot financiële verplichtingen gelijk aan of groter dan de op grond van het negende lid bij ministeriële regeling bepaalde hoogte, het tot vergunningverlening leidende bod uit deze biedingen bepaald door middel van het lot.

Artikel 3.4

  • 1 In afwijking van artikel 3.3 is geen vergunning vereist voor gebruik van in het frequentieplan aangewezen frequentieruimte die:

    • a. al dan niet tezamen met bij ministeriële regeling aan te wijzen categorieën van radiozendapparaten voor een in het frequentieplan aangegeven bestemming door eenieder mag worden gebruikt;

    • b. tot gebruik strekt van door Onze Minister aan te wijzen overheidsorganen, belast met de zorg voor de veiligheid van de staat, de defensie alsmede de handhaving van de rechtsorde;

    • c. voor een in het frequentieplan aangegeven bestemming vergunningvrij mag worden gebruikt.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot:

    • a. het gebruik van aangewezen frequentieruimte, bedoeld in het eerste lid;

    • b. de aanwijzing bedoeld in het eerste lid, onderdeel a;

    • c. eisen voor gebruikers van frequentieruimte;

    • d. een meldings- en registratieplicht voor het gebruik van frequentieruimte als bedoeld in het eerste lid, onder c.

Artikel 3.4a

  • 1 Indien vergunningen als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, worden verleend volgens de procedure bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onder b, of onder c, kan in het belang van een evenwichtige verdeling van schaarse frequentieruimte, voor bij ministeriële regeling aan te wijzen diensten, bij die regeling de maximale hoeveelheid frequentieruimte worden vastgesteld die een aanvrager bij verlening van bedoelde vergunningen kan verkrijgen.

  • 2 Indien een aanvrager een onderneming is die rechtstreeks of middellijk een dominerende invloed kan uitoefenen op een andere aanvrager worden zij als één aanvrager aangemerkt.

  • 3 Indien de andere aanvrager bedoeld in het tweede lid de rechtsvorm van een privaatrechtelijke rechtspersoon heeft, wordt dominerende invloed als bedoeld in het tweede lid vermoed te kunnen worden uitgeoefend wanneer de onderneming rechtstreeks of middellijk:

    • a. over de meerderheid van de stemrechten, verbonden aan de door de rechtspersoon uitgegeven aandelen beschikt, of

    • b. meer dan de helft van de leden van het bestuur of het toezichthoudend orgaan benoemt.

Artikel 3.5

  • 1 Een vergunning kan in het belang van een goede verdeling van frequentieruimte, alsmede in het belang van een ordelijk en doelmatig gebruik van frequentieruimte onder beperkingen worden verleend. In die belangen kunnen aan een vergunning voorschriften worden verbonden.

  • 2 Onverminderd het eerste lid kan bij een vergunning worden voorgeschreven dat de frequentieruimte waarop de vergunning ziet moet worden gebruikt voor de verzorging voor het publiek van bij de vergunning aan te wijzen diensten. In dat geval kunnen de in het eerste lid bedoelde beperkingen en voorschriften tevens zien op het belang van een goede dienstverlening.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld terzake van de beperkingen waaronder een vergunning kan worden verleend en de voorschriften die op grond van het eerste of tweede lid aan een vergunning kunnen worden verbonden.

  • 4 In het geval frequentieruimte moet worden gebruikt voor de verzorging voor het publiek van diensten als bedoeld in het tweede lid, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur in het belang van een goede dienstverlening regels worden gesteld voor aanbieders van die diensten.

Artikel 3.6

  • 1 Een vergunning wordt door Onze Minister geweigerd indien:

    • a. verlening daarvan in strijd is met het frequentieplan;

    • b. een doelmatig gebruik van het frequentiespectrum dit vordert;

    • c. reeds een vergunning voor het gebruik van de in de aanvraag gevraagde frequentieruimte is verleend, tenzij gedeeld gebruik van frequentieruimte mogelijk is;

    • d. deze is gevraagd voor het verspreiden van programma-aanbod anders dan ter uitvoering van de publieke mediaopdracht, bedoeld in artikel 2.1 van de Mediawet 2008, en de vergunning anders dan bij voorrang wordt verleend;

    • e. feiten of omstandigheden er naar het oordeel van Onze Minister op duiden dat de veiligheid van de staat of de openbare orde door het verlenen van de vergunning in gevaar kan worden gebracht, of

    • f. verlening daarvan in strijd zou zijn met de bij of krachtens deze wet, dan wel bij of krachtens de artikelen 6.23 of 6.24 van de Mediawet 2008, gestelde regels.

  • 2 Een vergunning kan door Onze Minister worden geweigerd, indien:

    • a. een eerder verleende vergunning is ingetrokken wegens overtreding van bij of krachtens deze wet gestelde regels dan wel van de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • b. de aanvrager niet heeft voldaan aan op hem rustende verplichtingen, voortvloeiend uit een eerder aan hem verleende vergunning;

    • c. de aanvraag of de aanvrager niet voldoet aan de daarvoor bij of krachtens deze wet gestelde regels, of

    • d. door het verlenen van de vergunning aan de aanvrager de daadwerkelijke mededinging op de relevante markt in aanzienlijke mate zou worden beperkt, met dien verstande dat naar redelijkheid rekening wordt gehouden met gerechtvaardigde belangen bij het gebruik van nieuwe technologie, of

    • e. de vrees is gewettigd dat door het verlenen van een vergunning ontoelaatbare belemmeringen worden veroorzaakt door het gewenste signaal van radiozendapparaten in andere radiozendapparaten, ontvanginrichtingen of elektrische of elektronische inrichtingen.

Artikel 3.7

  • 1 Een vergunning wordt door Onze Minister ingetrokken indien:

    • a. de houder van de vergunning hierom verzoekt;

    • b. de naleving van een bindend besluit van een instelling van de Europese Unie of de nakoming van Nederland bindende verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties dit vordert.

  • 2 Een vergunning kan door Onze Minister voorts slechts worden ingetrokken indien:

    • a. de houder van de vergunning niet meer voldoet aan de aan hem gestelde eisen om in aanmerking te komen voor een vergunning;

    • b. de houder van de vergunning de bij of krachtens deze wet, dan wel bij of krachtens de artikelen 6.10, 6.23 of 6.24 van de Mediawet 2008 gestelde regels dan wel de aan de vergunning verbonden voorschriften niet nakomt;

    • c. een doelmatig gebruik van het frequentiespectrum dit vordert;

    • d. de vrees gewettigd is dat het van kracht blijven van de vergunning ernstig gevaar zal opleveren voor de veiligheid van de staat of de openbare orde;

    • e. de gronden waarop de vergunning is verleend zijn vervallen, of

    • f. de instandhouding van de vergunning de daadwerkelijke mededinging op de relevante markt in aanzienlijke mate zou beperken.

    • g. de vergunning met toepassing van artikel 3.4a is verleend en de zeggenschap over het gebruik van de vergunning is overgegaan naar een andere vergunninghouder aan wie eveneens met toepassing van dat artikel een vergunning is verleend voor frequentieruimte met een zelfde bestemming, en daardoor de maximale hoeveelheid te verkrijgen frequentieruimte wordt overschreden en rekeninghoudend met de dan geldende omstandigheden een evenwichtige verdeling van schaarse frequentieruimte het in stand laten van de vergunning niet langer rechtvaardigt.

  • 3 Op de gronden, genoemd in het tweede lid, kan Onze Minister in plaats van de vergunning intrekken deze ook wijzigen.

Artikel 3.8

  • 1 Een vergunning kan op aanvraag van de houder van die vergunning geheel of gedeeltelijk aan een ander worden overgedragen met toestemming van Onze Minister onverminderd hetgeen is bepaald in het derde lid.

  • 2 De voorschriften en beperkingen die aan een geheel of gedeeltelijk over te dragen vergunning zijn verbonden kunnen met het oog op het waarborgen van bestaande belangen worden gewijzigd dan wel aangevuld met nieuwe voorschriften of beperkingen.

  • 4 Indien de toestemming betrekking heeft op de overdracht van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte die bestemd is voor het aanbieden van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten, doet Onze Minister mededeling in de Staatscourant van het besluit tot die toestemming, van het al dan niet gewijzigd zijn van de aan de vergunning verbonden voorschriften alsmede van het besluit nieuwe voorschriften aan de vergunning te verbinden.

§ 3.3. Bijzonder gebruik van frequentieruimte

Artikel 3.9

In de gevallen waarin samenwerking tussen vergunninghouders van frequentieruimte noodzakelijk is voor het kunnen gebruiken van de aan hen toegewezen frequentieruimte, sluiten de betreffende vergunninghouders binnen een periode van ten hoogste zes weken na verlening van de vergunning een overeenkomst betreffende de voorwaarden tot gezamenlijk gebruik van dat deel van de frequentieruimte.

Artikel 3.10

  • 1 Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, toestemming geven tot een gebruik van de frequentieruimte dat afwijkt van het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk, wanneer dit noodzakelijk is:

    • a. ter voorkoming, beëindiging of opsporing van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat gezien zijn aard of de samenhang met andere strafbare feiten een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert;

    • b. ter vaststelling van de verblijfplaats van een aan te houden persoon op de voet van het bepaalde in artikel 565, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;

    • c. ter vaststelling van de plaats waar zich een persoon bevindt van wie moet worden gevreesd dat deze in acuut levensgevaar verkeert of ter beëindiging van een zodanig acuut levensgevaar;

    • d. ten behoeve van oefendoeleinden.

  • 2 Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderscheidenlijk Onze Minister van Defensie, toestemming geven tot een gebruik van de frequentieruimte dat afwijkt van het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk, wanneer dit noodzakelijk is ter uitvoering van de aan de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst onderscheidenlijk Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst opgedragen taken in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002.

  • 3 In overeenstemming met Onze Minister van Justitie onderscheidenlijk Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of Onze Minister van Defensie, kan bij ministeriële regeling van het toestemmingsvereiste, bedoeld in het eerste of tweede lid, vrijstelling worden verleend onder bij die regeling te stellen voorschriften.

  • 4 In afwijking van het eerste lid is gebruik van frequentieruimte dat afwijkt van het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk eveneens mogelijk wanneer dit nodig is teneinde toepassing te kunnen geven aan de strafvorderlijke bevoegdheden tot het onderzoek van telecommunicatie, mits:

    • a. dit gebruik plaatsvindt met behulp van apparatuur die voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen eisen en door bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen ambtenaren;

    • b. daartoe een last wordt verstrekt door een tot het onderzoek van telecommunicatie bevoegde autoriteit, en

    • c. dit plaatsvindt met het doel de gegevens, bedoeld in artikel 13.4, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 13.4, tweede lid, te achterhalen en het door de aanbieder voldoen aan de vordering van deze gegevens onvoldoende het belang van de strafvordering dient.

  • 5 De Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de voorbereiding, totstandkoming en tenuitvoerlegging van een besluit, genomen bij of krachtens het eerste tot en met derde lid.

§ 3.4. Antenne-opstelpunten, antennesystemen en antennes

Artikel 3.11

  • 1 De houders van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte die bestemd is voor het aanbieden van openbare telecommunicatienetwerken of openbare telecommunicatiediensten, zijn over en weer verplicht te voldoen aan redelijke verzoeken tot het medegebruik van antenne-opstelpunten. Hierbij worden in ieder geval de technische mogelijkheden in acht genomen.

  • 2 In het geval dat voor het verlenen van medegebruik toestemming van een derde is vereist, is deze daartoe slechts gehouden indien het een redelijk verzoek betreft en hij:

    • a. direct of indirect een relevant economisch belang heeft in de houder, bedoeld in het eerste lid, tot wie het verzoek is gericht;

    • b. deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waartoe een andere groepsmaatschappij als bedoeld in dat artikel behoort, die een direct of indirect relevant economisch belang heeft in de houder van een vergunning.

  • 3 De houder, bedoeld in het eerste lid, en de derde die op grond van het tweede lid gehouden is toestemming te verlenen, stellen het medegebruik ter beschikking tegen een redelijke vergoeding.

  • 4 Aanbieders van elektronische communicatienetwerken die bestaan uit radiozendapparaten die geschikt zijn voor het verspreiden van programma’s, alsmede aanbieders van antenne-opstelpunten welke bestemd zijn om genoemde genoemde netwerken te ondersteunen, voldoen aan redelijke verzoeken tot medegebruik van antenne-opstelpunten, antennesystemen of antennes. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.12

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels gesteld worden met betrekking tot het bepaalde in artikel 3.11. Hierbij kunnen aan het college taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

    • a. de door degene, bedoeld in artikel 3.11, eerste of vierde lid, te verstrekken informatie over de antenne-opstelpunten waarover zij beschikken;

    • b. het reserveren van ruimte op antenne-opstelpunten voor eigen gebruik of voor medegebruik;

    • c. de termijnen waarbinnen op een verzoek als bedoeld in artikel 3.11, eerste lid, tot medegebruik van een antenne-opstelpunt moet worden beslist;

    • d. de vergoeding, bedoeld in artikel 3.11, derde lid.

Artikel 3.13

Onverminderd artikel 3.12 is het college bevoegd om op eigen initiatief in concrete gevallen maatregelen te nemen die gericht zijn op de verwezenlijking van de in artikel 8, tweede, derde of vierde lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG genoemde doelstellingen. Op de voorbereiding van een besluit van het college en op het besluit van het college is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het college handelt bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid als bedoeld in de eerste volzin, met inachtneming van bij ministeriële regeling te geven voorschriften.

Artikel 3.14

[Treedt in werking op 01-01-2010]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Hoofdstuk 4. Nummerbeleid en nummerbeheer

Artikel 4.1

  • 1 Onze Minister stelt, na overleg met het college, nummerplannen vast waarin in ieder geval de bestemming van de daarin opgenomen nummers wordt aangegeven. In een nummerplan kan worden bepaald dat eenzelfde nummer aan meerdere aanvragers kan worden toegekend.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing indien het vast te stellen nummerplan slechts betrekking heeft op:

    • a. het uitbreiden van nummercapaciteit, welke het gevolg is van een toewijzing van nummers aan Nederland door een internationale organisatie,

    • b. de implementatie van een besluit van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, van de Raad van de Europese Unie of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, of

    • c. overige wijzigingen die van ondergeschikte aard zijn en waarvan in het nummerplan is opgenomen dat op een dergelijke wijziging artikel 4.1, tweede lid, niet van toepassing is.

  • 4 Het is verboden voor een bestemming die voorkomt in een nummerplan andere nummers te gebruiken dan de nummers die in dat plan voor die bestemming zijn opgenomen.

Artikel 4.1a

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter uitvoering van overeenkomstig artikel 19, tweede lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG vastgestelde technische uitvoeringsmaatregelen inzake de harmonisatie van nummervoorraden in de Europese Unie teneinde de ontwikkeling van pan-Europese diensten te ondersteunen.

Artikel 4.2

  • 1 Nummers die in een nummerplan of in een op grond van het vijfde lid vastgestelde aanwijzing zijn opgenomen kunnen op aanvraag door het college worden toegekend aan:

    • a. een aanbieder van een elektronisch communicatienetwerk ten behoeve van het verzorgen van elektronische communicatiediensten over zijn elektronisch communicatienetwerk;

    • b. een aanbieder van een elektronische communicatiedienst ten behoeve van het verzorgen van zijn elektronische communicatiedienst, of

    • c. een natuurlijke persoon of rechtspersoon ten behoeve van het gebruik van een elektronische communicatiedienst.

  • 2 Een besluit over een aanvraag om toekenning van nummers wordt binnen drie weken na ontvangst van de aanvraag genomen en bekendgemaakt. Indien de aanvraag betrekking heeft op een nummer, waarvan in een nummerplan is vastgelegd dat dit wordt toegekend door middel van een procedure van veiling, wordt de termijn verlengd met drie weken.

  • 3 In het belang van een doelmatige toekenning van nummers kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat nummers voor een bij die regeling aangewezen bestemming of categorie van gevallen, slechts kunnen worden toegekend aan één, onderscheidenlijk twee, van de in het eerste lid, onder a tot en met c, bedoelde categorieën van aanvragers.

  • 4 Een toekenning van nummers kan in het belang van een doelmatig gebruik van nummers onder beperkingen worden verleend. In dat belang kunnen aan een toekenning voorschriften worden verbonden.

  • 5 Gedurende de voorbereiding van een nummerplan kan het college, in overeenstemming met door Onze Minister aan te wijzen bestemmingen en de daarbij behorende nummers, nummers toekennen gedurende een bij dat besluit vast te stellen termijn. Het verbod van artikel 4.1, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op de door Onze Minister aangewezen nummers.

  • 6 Indien meer aanvragen met een gelijke voorkeur om toekenning van een bepaald nummer, dan wel bepaalde nummers op dezelfde dag bij het college ter behandeling zijn ingediend, besluit het college op die aanvragen door middel van het lot. Van deze procedure zijn uitgesloten nummers als bedoeld in het zevende lid en nummers als bedoeld in artikel 4.2b.

  • 7 Nummers van uitzonderlijke economische waarde worden toegekend door middel van een procedure van veiling, indien dit met betrekking tot die nummers in een nummerplan is vastgelegd. De opbrengst van de veiling komt toe aan de Staat.

  • 8 In afwijking van het bepaalde in het zesde en het zevende lid kan het college:

    • a. besluiten een nummer, niet zijnde een nummer van uitzonderlijke economische waarde, op de dag van aanvraag toe te kennen, mits de aanvrager geen specifiek nummer aanvraagt, en

    • b. in uitzonderlijke omstandigheden besluiten een nummer van uitzonderlijke economische waarde op de dag van aanvraag toe te kennen voor een door het college vast te stellen termijn die niet langer is dan drie maanden.

  • 9 Indien voor de toekenning van een nummer als bedoeld in het zevende lid slechts één aanvrager overeenkomstig de bij of krachtens deze wet gestelde regels in aanmerking komt, wordt aan deze aanvrager het nummer toegekend zonder toepassing van een veiling.

  • 10 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de aanvraagprocedures van nummers als bedoeld in het zevende en achtste lid, met betrekking tot de veilingprocedure en met betrekking tot de lotingprocedure.

  • 11 Het is verboden nummers door Onze Minister aangewezen overeenkomstig het vijfde lid, alsmede nummers voorkomende in een nummerplan te gebruiken voor de in de aanwijzing onderscheidenlijk in een nummerplan opgenomen bestemming zonder of in afwijking van een toekenning.

Artikel 4.2a

  • 1 Nummers die worden toegekend door middel van een procedure van veiling worden voor onbepaalde tijd toegekend, tenzij Onze Minister in het betreffende nummerplan een maximumduur van de toekenning heeft vastgelegd.

  • 2 Een nummer waarvoor een maximumduur is opgenomen in een nummerplan wordt niet eerder dan een jaar nadat de maximumtermijn van de toekenning is verstreken in gebruik genomen, indien het nummer door de daarop volgende toekenning van nummerhouder verandert.

Artikel 4.2b

In de gevallen waarin samenwerking tussen nummerhouders noodzakelijk is voor het kunnen gebruiken van een nummer dat aan twee of meer nummerhouders is toegekend, sluiten de nummerhouders binnen een periode van ten hoogste zes weken nadat het nummer aan hen is toegekend een overeenkomst betreffende de voorwaarden tot gezamenlijk gebruik van dat nummer.

Artikel 4.3

  • 1 Een toekenning wordt geweigerd, indien:

    • a. de aanvrager niet behoort tot een van de categorieën, genoemd in artikel 4.2, eerste lid;

    • b. de toekenning in strijd is met het desbetreffende nummerplan of een op grond van artikel 4.2, vijfde lid, vastgestelde aanwijzing;

    • c. redelijkerwijs is te verwachten dat door de aanvrager niet zal of kan worden voldaan aan het bij of krachtens deze wet met betrekking tot nummers bepaalde;

    • d. [Red: vervallen;]

    • e. de toekenning in strijd zou zijn met de bij of krachtens deze wet gestelde regels.

  • 2 Een toekenning kan geheel of gedeeltelijk worden geweigerd, indien:

    • a. op grond van de aanvraag redelijkerwijs niet is te verwachten dat het voorgenomen gebruik binnen een jaar, of binnen een bij ministeriële regeling voor bij die regeling aan te wijzen categorieën van nummers te bepalen kortere termijn, wordt verwezenlijkt;

    • b. het in de aanvraag omschreven voorgenomen gebruik de toekenning van de gevraagde hoeveelheid nummers niet rechtvaardigt;

    • c. het college eerder een aanvraag heeft geweigerd of een eerdere toekenning heeft opgeschort of ingetrokken op grond van artikel 4.7, derde, vierde of vijfde lid;

    • d. uit de aanvraag blijkt dat deze wordt gedaan met de kennelijke bedoeling de bij de aanvraag gevraagde nummers te verhandelen;

    • e. het in de aanvraag omschreven voorgenomen gebruik de toekenning van de gevraagde nummers niet noodzakelijk maakt.

Artikel 4.4

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke gedragingen van een nummergebruiker voor het college aanleiding kunnen zijn om:

    • a. de toekenning van een nummer te weigeren, op te schorten of in te trekken,

    • b. de aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst een aanwijzing te geven de betaling die gerelateerd is aan het betreffende nummer op te schorten overeenkomstig artikel 7.3a, of

    • c. de aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst een aanwijzing te geven de aankiesbaarheid van het desbetreffende nummer op te schorten overeenkomstig artikel 7.3b, eerste lid.

  • 2 De gedragingen hebben betrekking op het kennelijk misbruik maken van de tarifering van een nummer.

Artikel 4.5

  • 1 Het college kan op aanvraag van de nummerhouder een toekenning wijzigen of intrekken.

  • 2 Op een aanvraag tot wijziging is artikel 4.3 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.6

Het college kan op gezamenlijke aanvraag van de desbetreffende nummerhouder en een derde toestaan dat de toekenning overgaat op de derde. Artikel 4.2, vierde lid, en artikel 4.3 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.7

  • 1 Een toekenning wordt door het college gewijzigd of ingetrokken, indien:

    • a. een wijziging van het desbetreffende nummerplan daartoe noodzaakt, voor zover de nummerhouder aanspraak behoudt op toekenning van hetzelfde aantal nummers;

    • b. de redenen die ten grondslag lagen aan de toekenning zijn vervallen;

    • c. het doelmatig gebruik van nummers in het algemeen maatschappelijk en economisch belang dit vordert.

  • 2 Een toekenning wordt voorts door het college gewijzigd indien dit noodzakelijk is om feitelijke onjuistheden van eenvoudige aard weg te nemen.

  • 3 Een toekenning wordt voorts door het college ingetrokken op aanwijzing van Onze Minister in het belang van de veiligheid van de staat.

  • 4 Een toekenning kan door het college worden opgeschort voor een door het college te bepalen termijn of worden ingetrokken, indien:

    • a. de nummerhouder of de nummergebruiker de bij of krachtens deze wet gestelde regels of de aan het toekenningsbesluit verbonden voorschriften niet nakomt;

    • b. na de toekenning blijkt dat de aanvraag is gedaan met de kennelijke bedoeling de toegekende nummers te verhandelen;

    • c. de nummerhouder niet meer voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor toekenning van dat nummer.

  • 5 Met betrekking tot bij ministeriële regeling aangewezen categorieën van nummers kan een toekenning door het college worden opgeschort voor een door het college te bepalen termijn die niet langer duurt dan twee weken, indien het college een aanwijzing heeft dat de nummergebruiker de bij of krachtens deze wet gestelde regels niet nakomt of de aan het toekenningsbesluit verbonden voorschriften of een gedraging als bedoeld in artikel 4.4 verricht. Het college kan de in de vorige volzin genoemde periode eenmalig met maximaal twee weken verlengen.

Artikel 4.8

  • 1 In het belang van de goede uitvoering van de bij of krachtens de wet aan het college opgedragen taken en toegekende bevoegdheden wordt door het college een nummerregister bijgehouden dat een overzicht bevat van toekenningen. Het register bevat de vermelding van de naam van degene aan wie nummers zijn toegekend. Tevens wordt de duur van de toekenning vermeld. Het college is verantwoordelijke in de zin van artikel 1, onderdeel d, van de Wet bescherming persoonsgegevens voor het register.

  • 2 Onverminderd het derde lid ligt het register voor eenieder kosteloos ter inzage op een door het college te bepalen plaats.

  • 3 Op verzoek van de nummerhouder wordt, indien het een natuurlijk persoon betreft en het nummer niet uitsluitend bedrijfsmatig wordt gebruikt, zijn naam, adres en woonplaats niet opgenomen in het deel van het register dat ter inzage ligt.

Artikel 4.9

  • 1 Indien de nummerhouder de aan hem toegekende nummers in gebruik geeft aan een ander, doet hij dit op een niet-discriminerende en transparante wijze met gebruikmaking van objectieve criteria.

  • 2 De nummerhouder draagt er zorg voor dat het gebruik van de aan hem toegekende nummers in overeenstemming is met het bij of krachtens deze wet bepaalde.

  • 3 Met betrekking tot bij ministeriële regeling aangewezen categorieën van nummers:

    • a. geeft de nummergebruiker een aan hem in gebruik gegeven nummer niet in gebruik aan een ander;

    • b. registreert de nummerhouder de bij ministeriële regeling vastgestelde gegevens over de nummergebruiker en over het gebruik van het nummer.

Artikel 4.10

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een aanbieder van een bij die maatregel aan te wijzen categorie van openbare elektronische communicatiediensten verplicht is degene die op grond van een met hem gesloten overeenkomst die elektronische communicatiedienst afneemt:

    • a. de mogelijkheid te bieden het in het kader van de afgenomen elektronische communicatiedienst bij hem in gebruik zijnde nummer te blijven gebruiken na beëindiging van de levering van de dienst in het geval de beëindiging van de levering plaatsvindt ten gevolge van een rechtsgeldige beëindiging van de overeenkomst;

    • b. de mogelijkheid te bieden het in het kader van de afgenomen elektronische communicatiedienst bij hem in gebruik zijnde nummer te blijven gebruiken indien hij binnen een bepaald gebied van adres verandert, of

    • c. de mogelijkheid te bieden het in het kader van de afgenomen elektronische communicatiedienst bij hem in gebruik zijnde nummer te blijven gebruiken indien hij er voor kiest een andere bij die maatregel aan te wijzen elektronische communicatiedienst af te nemen.

  • 2 Een aanbieder van krachtens het eerste lid aangewezen categorie van elektronische communicatiediensten op wie een verplichting als bedoeld in dat lid, onderdeel a, rust, is tevens verplicht aan degene met wie hij overeenkomt de desbetreffende elektronische communicatiedienst te leveren de mogelijkheid te bieden het voorheen in het kader van die dienst bij diegene in gebruik zijnde nummer te blijven gebruiken.

  • 3 Bij een verplichting opgelegd, krachtens het eerste lid, onderdeel a, gaat:

    • a. in het geval het betreffende nummer is toegekend aan een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en voor de betreffende openbare elektronische communicatiedienst voortaan het openbare elektronisch communicatienetwerk van een andere aanbieder wordt gebruikt, de toekenning van het betreffende nummer over op die andere aanbieder van dat netwerk;

    • b. in het geval het betreffende nummer is toegekend aan de aanbieder van de betreffende openbare elektronische communicatiedienst, de toekenning van het betreffende nummer over op degene van wie de betreffende elektronische communicatiedienst voortaan wordt afgenomen.

  • 4 Het college kan categorieën van nummers aanwijzen waarvoor geldt dat, in het geval een nummer uit die categorie na een overgang op grond van het derde lid niet langer in gebruik is, de toekenning van het nummer teruggaat naar de aanbieder aan wie het nummer op basis van een aanvraag was toegekend.

  • 5 Een aanbieder die een nummer behorende tot een door het college op grond van het vierde lid aangewezen categorie niet heeft toegekend gekregen op grond van een aanvraag doet, indien hij het nummer niet langer in gebruik heeft, hiervan mededeling aan het college. Na ontvangst van de in de vorige zin bedoelde mededeling stelt het college de aanbieder naar wie de toekenning van het nummer op grond van het vierde lid is teruggegaan hiervan op de hoogte.

  • 6 De in het derde lid bedoelde aanbieders stellen het college binnen een door het college te bepalen termijn en op een door het college te bepalen wijze op de hoogte van de toekenningen van nummers die in een door het college te bepalen periode op grond van het derde lid van hen op andere aanbieders zijn overgegaan, alsmede van de toekenningen van nummers die op grond van het derde lid van andere aanbieders op hen zijn overgegaan. Het college maakt de door hem bepaalde termijn, wijze en periode, bedoeld in de eerste volzin, bekend in de Staatscourant.

  • 7 Een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk waarover een krachtens het eerste lid aangewezen categorie van openbare elektronische communicatiediensten wordt verzorgd:

    • a. zorgt ervoor dat zijn netwerk zodanig is ingericht dat een aanbieder van die dienst een krachtens het eerste lid opgelegde verplichting kan nakomen, en

    • b. stelt voor interconnectie verband houdende met een krachtens het eerste lid opgelegde verplichting een kostengeoriënteerd tarief vast.

  • 8 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de doorberekening van kosten van een krachtens het eerste of tweede lid opgelegde verplichting aan eindgebruikers.

  • 9 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot een krachtens het eerste lid opgelegde verplichting.

Hoofdstuk 5. Aanleg, instandhouding en opruiming van kabels

§ 5.1. De gedoogplicht

§ 5.1.1. Algemene bepalingen

Artikel 5.1

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt onder een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk mede verstaan degene die in eigen naam en voor eigen rekening kabels ten dienste van een dergelijk netwerk aanlegt, instandhoudt en opruimt.

Artikel 5.2

  • 1 De rechthebbende op of de beheerder van openbare gronden is verplicht te gedogen dat ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk kabels in en op deze gronden worden aangelegd, instandgehouden of opgeruimd.

  • 2 Voor zover het de aanleg, instandhouding of opruiming van andere dan lokale kabels betreft strekt de gedoogplicht zich tevens uit tot niet-openbare gronden, uitgezonderd tuinen en erven die met bewoonde percelen één geheel vormen.

  • 3 Voor zover het voor het aansluiten van gebruikers op een openbaar elektronisch communicatienetwerk nodig is, strekt de gedoogplicht zich wat lokale kabels betreft tevens uit tot niet-openbare gronden, met inbegrip van tuinen en erven die met bewoonde percelen één geheel vormen.

  • 4 Voor zover het voor het aansluiten van gebruikers op een openbaar elektronisch communicatienetwerk nodig is, is bovendien de rechthebbende op een gebouw verplicht de aanleg, instandhouding of opruiming van netwerkaansluitpunten en kabels in en aan dit gebouw te gedogen.

  • 5 Indien ten behoeve van een andere toepassing dan elektronische communicatie bovengrondse ondersteuningswerken zijn of worden aangelegd waarmee ten behoeve van die toepassing bovengronds fysieke draden zijn of worden aangelegd, is de rechthebbende op of de beheerder van openbare of niet-openbare grond waarboven deze draden zijn of worden aangelegd, verplicht te gedogen dat met de uitsluitende gebruikmaking van deze bovengrondse ondersteuningswerken tevens kabels ten behoeve van een openbaar elektronisch communicatienetwerk boven de desbetreffende grond worden aangelegd, instandgehouden of opgeruimd. Voor de rechthebbende op of de beheerder van de genoemde bovengrondse ondersteuningswerken bestaat geen gedoogplicht voor het gebruik laten maken van deze werken.

  • 6 Door de aanleg, de instandhouding en de opruiming van kabels wordt:

    • a. geen verandering teweeggebracht in de bestemming van hetgeen waarin, waarop, waarboven of waaraan de kabels zijn of worden aangelegd, en

    • b. zo min mogelijk verandering in de uiterlijke gedaante en zo min mogelijk belemmering in het gebruik ervan teweeggebracht.

  • 7 Op verzoek van degene op wie de gedoogplicht rust, maakt de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk ter uitvoering van het zesde lid, onder b, gebruik van ondergrondse voorzieningen, die door degene op wie de gedoogplicht rust of een derde tegen een marktconforme prijs ter beschikking wordt gesteld, tenzij de aanbieder ingeval artikel 5.15 van toepassing is, aannemelijk kan maken dat medegebruik als bedoeld in artikel 5.12 op technische of economische gronden niet haalbaar is. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen aanvullende voorwaarden worden gesteld met betrekking tot de aanleg en vorm van aan te leggen netwerken ingeval van gebruik van voorzieningen als bedoeld in de eerste volzin.

  • 8 Aan de in het eerste tot en met het vijfde lid opgenomen verplichting om de instandhouding van kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk te gedogen komt een einde wanneer de aangelegde kabels gedurende een aaneengesloten periode van tien jaar geen deel uitmaken van een openbaar elektronisch communicatienetwerk. In dat geval is de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk verplicht op verzoek van degene op wie de gedoogplicht rustte de kabels op te ruimen.

  • 9 Het in of uit gebruik nemen van kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk wordt door de aanbieder van het desbetreffende netwerk schriftelijk gemeld aan degene op wie de gedoogplicht rust. De bewijslast voor de ingebruikneming ligt bij de aanbieder.

  • 10 Onverminderd dit artikel gelden de gegeven voorschriften bij of krachtens andere wetten terzake van het gebruik van deze gronden, gebouwen of wateren.

Artikel 5.3

  • 1 De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk die het voornemen heeft werkzaamheden uit te voeren in verband met de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels, stelt degene op wie de gedoogplicht rust schriftelijk in kennis van dit voornemen en streeft vervolgens naar overeenstemming over de plaats, het tijdstip en de wijze van uitvoering van de werkzaamheden.

  • 2 Indien binnen vier weken na de datum van verzending van de schriftelijke kennisgeving geen overeenstemming is bereikt, geeft de aanbieder een tweede schriftelijke kennisgeving aan degene op wie de gedoogplicht rust waarin een omschrijving van de plaats, het tijdstip, dat niet eerder kan zijn gelegen dan drie weken na verzending van de tweede kennisgeving, en de wijze van de uit te voeren werkzaamheden wordt gegeven.

  • 3 Indien degene op wie de gedoogplicht rust tegen deze tweede kennisgeving bedenkingen heeft, kan hij binnen twee weken na ontvangst daarvan het college verzoeken een beschikking te geven over de plaats, het tijdstip en de wijze van de uit te voeren werkzaamheden.

  • 4 Het college geeft de beschikking binnen acht weken na ontvangst van het verzoek.

  • 5 Het verzoek schorst het recht op uitvoering van de werkzaamheden.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de schriftelijke kennisgeving.

§ 5.1.2. Openbare gronden

Artikel 5.4

  • 1 De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk die het voornemen heeft werkzaamheden uit te voeren in of op openbare gronden in verband met de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels, gaat slechts over tot het verrichten van deze werkzaamheden indien deze:

    • a. het voornemen daartoe schriftelijk heeft gemeld bij burgemeester en wethouders van de gemeente binnen wier grondgebied de uit te voeren werkzaamheden plaats zullen vinden, en

    • b. van burgemeester en wethouders instemming heeft verkregen omtrent de plaats, het tijdstip, en de wijze van uitvoering van de werkzaamheden.

  • 2 Burgemeester en wethouders kunnen om redenen van openbare orde, veiligheid, het voorkomen of beperken van overlast, de bereikbaarheid van gronden of gebouwen, dan wel ondergrondse ordening in het instemmingsbesluit voorschriften opnemen.

  • 3 De voorschriften kunnen slechts betrekking hebben op:

    • a. de plaats van de werkzaamheden;

    • b. het tijdstip van de werkzaamheden, met dien verstande dat het toegestane tijdstip van aanvang, behoudens zwaarwichtige redenen van publiek belang als genoemd in het tweede lid, niet later mag liggen dan 12 maanden na de datum van afgifte van het instemmingsbesluit;

    • c. de wijze van uitvoering van de werkzaamheden;

    • d. het bevorderen van medegebruik van voorzieningen;

    • e. het afstemmen van de voorgenomen werkzaamheden met beheerders van overige in de grond aanwezige werken.

  • 4 De gemeenteraad stelt met betrekking tot het verrichten van de werkzaamheden bij verordening regels vast die in ieder geval betrekking hebben op:

    • a. het tijdstip, voorafgaand aan het verrichten van de werkzaamheden, waarop de melding uiterlijk moet zijn gedaan;

    • b. de gegevens die bij de melding moeten worden verstrekt, waaronder het uitvoeringsplan;

    • c. de wijze van uitvoering van de werkzaamheden bij aanleg, instandhouding en opruiming;

    • d. het bevorderen van medegebruik van voorzieningen;

    • e. het afstemmen van de voorgenomen werkzaamheden met beheerders van overige in de grond aanwezige werken;

    • f. de wijze van melding en uitvoering van spoedeisende werkzaamheden in verband

    met ernstige belemmering of storing van de communicatie.

  • 5 In de verordening wordt onderscheid gemaakt tussen werkzaamheden van al dan niet ingrijpende aard.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de verordening.

  • 7 Indien een gemeente gedoogplichtig is, vindt artikel 5.3 geen toepassing voor zover de belangen van de gemeente kunnen worden behartigd in het door burgemeester en wethouders te verlenen instemmingsbesluit.

Artikel 5.5

  • 1 Indien voor de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk zowel een aanvraag voor een besluit als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, onder b, bij burgemeester en wethouders van de gemeente binnen wiens grondgebied de uit te voeren werkzaamheden plaats zullen vinden, als een aanvraag voor een vergunning al dan niet bij een ander bestuursorgaan op grond van een andere wet is ingediend, dan stelt de aanvrager burgemeester en wethouders hiervan op de hoogte.

  • 2 Burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente bevorderen op verzoek van de aanvrager een inhoudelijke afstemming bij de beoordeling van de aanvragen. De overige betrokken bestuursorganen verlenen de daarvoor benodigde medewerking.

  • 3 Artikel 5.4, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing in het geval van vergunningverlening als bedoeld in het eerste lid.

§ 5.1.3. Ernstige belemmeringen en storingen

Artikel 5.6

  • 1 In geval van spoedeisende werkzaamheden ten gevolge van een ernstige belemmering of storing van de communicatie is het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5.3 en 5.4, eerste tot en met vierde lid, onder e, niet van toepassing op de instandhouding van kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en kan door de aanbieder van het openbaar elektronische communicatienetwerk worden volstaan met een melding voorafgaand aan de uit te voeren werkzaamheden aan degene op wie de gedoogplicht rust.

  • 2 Ingeval de werkzaamheden in verband met de instandhouding van kabels worden verricht in of op openbare gronden, wordt hiervan door de aanbieder tevens voorafgaand aan de uit te voeren werkzaamheden melding gedaan bij de burgemeester van de gemeente binnen wiens grondgebied de werkzaamheden zullen plaatsvinden, of bij een daartoe door hem gemachtigd ambtenaar. Ingeval de melding bij de gemachtigde heeft plaatsgevonden stelt de gemachtigde de burgemeester zo spoedig mogelijk daarvan in kennis.

  • 3 Ingeval de openbare orde of gevaar dan wel de vrees voor het ontstaan van gevaar zich verzet tegen de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden kan de burgemeester besluiten dat de werkzaamheden op een ander dan het voorgenomen tijdstip plaatsvinden.

  • 4 Het besluit wordt onverwijld na het tijdstip van ontvangst van de melding genomen.

  • 5 In de verordening, bedoeld in artikel 5.4, vierde lid, kan de gemeenteraad om redenen van veiligheid delen van een grondgebied aanwijzen waarvoor dit artikel niet van toepassing is.

§ 5.2. Schadevergoeding in verband met gedoogplicht

Artikel 5.7

  • 1 De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk vergoedt aan degene op wie de gedoogplicht rust de schade voortvloeiend uit de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels.

  • 2 Het recht op schadevergoeding beperkt zich voor rechthebbenden op en beheerders van openbare gronden tot vergoeding van de marktconforme kosten van de voorzieningen en van de meerdere marktconforme kosten van onderhoud.

  • 3 Na het beëindigen van de werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels brengt de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk de grond terug in de oude staat, tenzij degene op wie de gedoogplicht rust, heeft aangegeven hier zelf voor te willen zorgdragen. De aanbieder draagt de marktconforme kosten die nodig zijn voor het terugbrengen van de grond in de oude staat.

  • 4 Onder marktconforme kosten wordt in dit verband verstaan kosten zoals deze door een onderneming onder normale omstandigheden in een markteconomie op de desbetreffende markt worden gemaakt.

§ 5.3. Overige bepalingen

Artikel 5.8

  • 1 De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk is verplicht op verzoek van degene op wie de gedoogplicht rust op eigen kosten over te gaan tot het nemen van maatregelen ten aanzien van kabels ten dienste van zijn netwerk, waaronder het verplaatsen van kabels, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de oprichting van gebouwen of de uitvoering van werken door of vanwege degene op wie de gedoogplicht rust.

  • 2 Indien degene op wie de gedoogplicht rust jegens een derde gehouden is grond, die door degene op wie de gedoogplicht rust is bestemd voor het oprichten van een of meer gebouwen, zodanig te leveren dat die derde na verkrijging van de grond bij het door of vanwege hem oprichten van een of meer gebouwen niet gehinderd wordt door de in de grond aanwezige kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing. De oprichting van een of meer gebouwen dient op het moment dat een verzoek wordt gedaan voldoende bepaalbaar te zijn.

  • 3 Indien de aanbieder kabels heeft verplaatst op grond van het eerste en tweede lid, en naderhand blijkt dat de door gedoogplichtige aangekondigde werkzaamheden, waarvoor deze verplaatsing nodig was, niet hebben plaatsgevonden, heeft de aanbieder recht op vergoeding van de door hem gemaakte kosten.

  • 4 Indien binnen vijf jaar na een verzoek tot het nemen van maatregelen op grond van het eerste of tweede lid opnieuw een verzoek wordt gedaan door degene op wie de gedoogplicht rust, komen de daarmee verbonden kosten voor rekening van degene op wie de gedoogplicht rust.

  • 5 In andere gevallen dan bedoeld in het eerste of tweede lid, is de aanbieder slechts verplicht over te gaan tot maatregelen, waaronder het verplaatsen van de kabels, indien degene op wie de gedoogplicht rust hem de kosten daarvan vergoedt.

  • 6 Ingeval een verzoek tot het nemen van maatregelen is gedaan, gaat de aanbieder zo snel mogelijk over tot de gevraagde maatregelen, doch niet later dan zestien weken na de datum van ontvangst van het verzoek. Indien het verzoek het verplaatsen van kabels betreft gaat de aanbieder zo snel mogelijk over tot de gevraagde verplaatsing, doch niet later dan twaalf weken nadat een plaats waar de kabels kunnen worden gelegd beschikbaar is gekomen. Het verzoek bevat een omschrijving van de op te richten gebouwen dan wel de uit te voeren werken en in geval het verzoek een verplaatsing van kabels betreft voor zover mogelijk een voorstel voor de plaats waar de kabels kunnen worden aangelegd.

  • 7 Bij gebrek aan overeenstemming over de vraag wie de kosten van de te nemen maatregelen dient te dragen, kan degene op wie de gedoogplicht rust dan wel de aanbieder het college verzoeken een beschikking te geven.

  • 8 Het college geeft de beschikking binnen acht weken na ontvangst van het verzoek.

Artikel 5.10

De aanleg, instandhouding en opruiming van kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk geschiedt op zodanige wijze dat bomen en beplantingen zoveel mogelijk worden beschermd en de mogelijkheid tot groei niet wordt ontnomen.

Artikel 5.11

  • 1 Rechthebbenden op bomen of beplantingen of de beheerders van de grond waarop de bomen of beplantingen zich bevinden zijn verplicht op schriftelijk verzoek van de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk binnen twee weken de wortels daarvan in te korten, voor zover deze redelijkerwijs hinderlijk zijn of worden voor de instandhouding van kabels ten dienste van het netwerk waardoor de exploitatie van het netwerk in gevaar komt.

  • 2 In geval van ernstige belemmering of storing van de communicatie kan een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk onmiddellijk tot het inkorten van wortels overgaan, waarna deze zo spoedig mogelijk hiervan schriftelijk aan de rechthebbende of beheerder kennis geeft, doch niet later dan de dag volgend op de werkzaamheden.

  • 3 De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk vergoedt aan de rechthebbende of beheerder de schade voortvloeiend uit het inkorten van wortels.

Artikel 5.12

  • 1 Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken zijn over en weer verplicht te voldoen aan redelijke verzoeken tot het medegebruik van de voorzieningen waarop de gedoogplicht van toepassing is. Hierbij worden in ieder geval de technische mogelijkheden in acht genomen.

  • 2 In het geval dat voor het verlenen van medegebruik toestemming van een derde is vereist, is deze daartoe slechts gehouden indien het een redelijk verzoek betreft en hij:

    • a. direct of indirect een relevant economisch belang heeft in de aanbieder, bedoeld in het eerste lid, tot wie het verzoek is gericht;

    • b. deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waartoe een andere groepsmaatschappij als bedoeld in dat artikel behoort, die een direct of indirect relevant economisch belang heeft in de aanbieder.

  • 3 De aanbieder, bedoeld in het eerste lid, en de derde die op grond van het tweede lid gehouden is toestemming te verlenen, stellen het medegebruik ter beschikking tegen een redelijke vergoeding.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels gesteld worden met betrekking tot het in het eerste lid bedoelde medegebruik van voorzieningen en de in het derde lid bedoelde vergoeding.

Artikel 5.13

  • 1 De kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement, waarin de onroerende zaak waarin, waarop of waarboven de kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk worden aangelegd, instandgehouden of opgeruimd, zich geheel of grotendeels bevindt, is, ongeacht de hoogte van de vordering, bevoegd geschillen inzake een eis tot schadevergoeding op grond van dit hoofdstuk te beslissen, alsmede geschillen inzake de hoogte van de kosten van het nemen van maatregelen, bedoeld in de artikelen 5.8 en 5.9.

  • 2 Van de uitspraak van de kantonrechter is hoger beroep toegelaten.

  • 3 De bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van toepassing op de geschillen, bedoeld in het eerste lid, voor zover daarvan in de voorgaande leden van dit artikel niet is afgeweken.

  • 4 Ook voordat omtrent de schadevergoeding of de hoogte van de kosten overeenstemming verkregen of uitspraak gedaan is, kan tot uitvoering van de werkzaamheden, bedoeld in de artikelen 5.2, 5.8 en 5.11, worden overgegaan.

Artikel 5.14

  • 1 Gemeenten bieden geen openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten aan.

  • 2 Gemeenten hebben geen belang of zeggenschap in ondernemingen die openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten aanbieden.

  • 3 In afwijking van het tweede lid kunnen gemeenten een minderheidsbelang – tenzij omstandigheden een groter belang rechtvaardigen – hebben in een onderneming die tot doel heeft een openbaar elektronisch communicatienetwerk aan te leggen, indien het aannemelijk is dat zonder de deelname van de gemeente een vergelijkbaar netwerk niet tot stand komt.

  • 4 Burgemeester en wethouders van een gemeente, die een belang heeft in een onderneming, die openbare elektronische netwerken aanbiedt, stellen ten minste een keer in de vijf jaar een rapport vast ter verantwoording van de beslissing om het belang te continueren of af te stoten. Zij stellen het college van de OPTA in de gelegenheid over het ontwerp van het rapport advies uit te brengen. Het rapport wordt bekend gemaakt met toepassing van artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 5 Personen die besluiten voorbereiden als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, onder b zijn niet betrokken bij besluitvorming of activiteiten in samenhang met het derde lid of vierde lid.

  • 6 Het voornemen een belang te nemen als bedoeld in het derde lid, wordt bekendgemaakt. Artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing. Bij de bekendmaking van het voornemen wordt de omvang van het belang en de redengeving ervan vermeld. Tevens wordt bekendgemaakt waar en wanneer nadere informatie over het voornemen van de te nemen beslissing kan worden verkregen.

  • 7 Bij de toepassing van artikel 5.4, tweede lid, bevoordelen burgemeester en wethouders geen ondernemingen die openbare elektronische communicatienetwerken aanbieden waarin de gemeente een belang heeft, boven concurrerende ondernemingen.

Artikel 5.15

Dit hoofdstuk is van overeenkomstige toepassing op de aanleg, instandhouding en opruiming van ondergrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken waarin of waarop geen fysieke geleidingsdraden bestemd voor de rechtstreekse overdracht van signalen tussen punten zijn aangebracht, en die aangelegd worden of zijn met het oogmerk deel uit te gaan maken van een openbaar elektronisch communicatienetwerk van degene in wiens naam wordt aangelegd of een derde.

Artikel 5.16

Voor de toepassing van dit hoofdstuk, met uitzondering van artikel 5.12, wordt gelijkgesteld met een openbaar elektronisch communicatienetwerk een door Onze Minister aangewezen elektronisch communicatienetwerk dat geheel of hoofdzakelijk gebruikt wordt voor vitale overheidstaken.

Hoofdstuk 6. Interoperabiliteit van diensten en vertrouwelijkheid van informatie

Artikel 6.1

  • 1 Een aanbieder van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten, die daarbij de toegang tot eindgebruikers controleert, treedt op verzoek van een aanbieder van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten met die aanbieder in onderhandeling met het oog op het sluiten van een overeenkomst op basis waarvan de nodige maatregelen worden genomen, waaronder zo nodig door middel van interconnectie van de betrokken netwerken, opdat eind- tot eindverbindingen tot stand worden gebracht.

  • 2 Aanbieders van elektronische communicatienetwerken of aanbieders van elektronische communicatiediensten mogen informatie die voor of tijdens onderhandelingen over interoperabiliteitovereenkomsten aan hen is verstrekt, alsmede informatie die bij de uitvoering van de overeenkomst is of kan worden verkregen uitsluitend gebruiken voor het doel waarvoor deze informatie is verstrekt, respectievelijk uitsluitend gebruiken voor de uitvoering van de overeenkomst. De verkregen of opgeslagen informatie wordt vertrouwelijk behandeld en wordt niet doorgegeven aan enige andere partij, in het bijzonder andere afdelingen, dochterondernemingen of partners, die door die informatie concurrentievoordeel zouden kunnen behalen.

  • 3 Het college kan op aanvraag van een aanbieder van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten die van mening is dat een andere aanbieder jegens hem de verplichting tot onderhandelen niet nakomt, voorschriften geven met betrekking tot de wijze waarop de onderhandelingen gevoerd moeten worden, onverminderd het recht van aanbieders gezamenlijk de onderhandelingen te beëindigen. De betrokken aanbieders houden zich bij hun onderhandelingen aan de door het college gegeven voorschriften.

Artikel 6.2

  • 1 Indien de onderhandelingen, bedoeld in artikel 6.1, niet resulteren in een overeenkomst tussen de in dat artikel bedoelde aanbieders, kan het college op aanvraag van een van hen, voor zover naar het oordeel van het college verdere onderhandelingen redelijkerwijs niet meer zullen leiden tot een overeenkomst, de andere betrokken aanbieder, voor zover deze daarbij de toegang tot eindgebruikers controleert, verplichten de door de aanvrager gewenste eind- tot eindverbindingen tot stand te brengen en te waarborgen onder door het college te bepalen voorwaarden, indien het college van oordeel is dat de belangen van de andere aanbieder die ertoe geleid hebben dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen redelijkerwijs niet opwegen tegen de belangen van de indiener van het verzoek.

  • 2 Het college kan voorts ambtshalve, al dan niet in het kader van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten, die daarbij de toegang tot eindgebruikers controleren, verplichtingen opleggen met betrekking tot het tot stand brengen en waarborgen van eind- tot eindverbindingen, indien dit in het voorliggende geval in het licht van de doelstellingen, bedoeld in artikel 1.3 gerechtvaardigd is.

Artikel 6.3

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, indien dit in het licht van de doelstellingen, bedoeld in artikel 1.3 gerechtvaardigd is, categorieën van openbare elektronische communicatiediensten worden aangewezen waarvan de aanbieders van de tot een aangewezen categorie behorende diensten en de aanbieders van de daarbij betrokken netwerken, voor zover zij de toegang tot eindgebruikers controleren, in Nederland eind- tot eindverbindingen tot stand moeten brengen en waarborgen.

  • 2 Op verzoek van aanbieders die buiten Nederland elektronische communicatiediensten aanbieden die behoren tot een krachtens het eerste lid aangewezen categorie van diensten, nemen de aanbieders, bedoeld in het eerste lid, de nodige maatregelen voor het tot stand brengen en waarborgen van eind- tot eindverbindingen met betrekking tot de in het buitenland aangeboden diensten.

  • 3 Indien het tot stand brengen van eind- tot eindverbindingen technisch niet uitvoerbaar dan wel economisch niet haalbaar is of anderszins het nemen van de vereiste maatregelen redelijkerwijs niet kan worden verlangd in het licht van de middelen die beschikbaar zijn, kan het college aan een aanbieder ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste of tweede lid, tot het tot stand brengen en het waarborgen van eind- tot eindverbindingen.

  • 4 Onverminderd het derde lid, treedt ter uitvoering van het eerste of, ingeval van een verzoek, tweede lid iedere daar bedoelde aanbieder met andere daar bedoelde aanbieders in onderhandeling om overeenkomsten te sluiten op basis waarvan maatregelen worden genomen opdat eind- tot eindverbindingen tot stand komen en zijn gewaarborgd.

Artikel 6.4

Voorschriften als bedoeld in artikel 6.1, derde lid, of verplichtingen als bedoeld in artikel 6.2, eerste of tweede lid, zijn objectief, transparant, proportioneel en niet-discriminerend.

Artikel 6.5

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voor aanbieders van openbare telefoonnetwerken of openbare telefoondiensten regels gesteld:

    • a. met betrekking tot het behandelen van oproepen van de Europese telefoonnummeringsruimte;

    • b. die er op gericht zijn dat zich in Nederland bevindende abonnees die gebruik maken van een door het college krachtens artikel 4.2, eerste lid, toegekend niet-geografisch nummer op dit nummer kunnen worden opgeroepen door zich in andere lidstaten van de Europese Unie bevindende eindgebruikers;

    • c. die er op gericht zijn dat zich in andere lidstaten van de Europese Unie bevindende abonnees die gebruik maken van een niet-geografisch nummer dat is toegekend door een nationale regelgevende instantie op dit nummer kunnen worden opgeroepen door zich in Nederland bevindende eindgebruikers.

  • 2 Bij de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan het college.

Artikel 6.6

Artikel 6.1, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op onderhandelingen tot het verkrijgen van toegang tot het netwerk van een aanbieder van elektronische communicatienetwerken.

Hoofdstuk 6a. Verplichtingen voor ondernemingen die beschikken over een aanmerkelijke marktmacht

§ 6a.1. Vaststellen van aanmerkelijke marktmacht

Artikel 6a.1

  • 1 Het college bepaalt in overeenstemming met de beginselen van het algemene Europese mededingingsrecht de relevante markten in de elektronische communicatiesector waarvan de product- of dienstenmarkt overeenkomt met een in een aanbeveling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG vermelde product- of dienstenmarkt. Het college bepaalt in elk geval zo spoedig mogelijk nadat een aanbeveling als bedoeld in de eerste volzin in werking is getreden, de in die volzin bedoelde relevante markten.

  • 2 Het college bepaalt in overeenstemming met de beginselen van het algemene Europese mededingingsrecht andere dan de in het eerste lid bedoelde relevante markten in de elektronische communicatiesector indien hier naar zijn oordeel aanleiding toe is, of indien dit voortvloeit uit artikel 6a.4 of uit artikel 27 van richtlijn nr. 2002/21/EG.

  • 3 Het college onderzoekt de overeenkomstig het eerste en tweede lid bepaalde relevante markten zo spoedig mogelijk.

  • 4 Het college onderzoekt een transnationale markt zo spoedig mogelijk nadat een beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen die hieraan ten grondslag ligt in werking is getreden en vervolgens op gezette tijden.

  • 5 Het in het derde en vierde lid bedoelde onderzoek is er in ieder geval op gericht om vast te stellen:

    • a. of de desbetreffende markt al dan niet daadwerkelijk concurrerend is en of hierop ondernemingen die openbare elektronische communicatienetwerken, bijbehorende faciliteiten of openbare elektronische communicatiediensten aanbieden actief zijn die beschikken over een aanmerkelijke marktmacht, en

    • b. welke verplichtingen als bedoeld in de artikelen 6a.6 tot en met 6a.10 en 6a.12 tot en met 6a.15 passend zijn voor de onder a bedoelde ondernemingen die beschikken over een aanmerkelijke marktmacht.

  • 6 Nadat het onderzoek als bedoeld in het derde of vierde lid is afgerond, geeft het college zo spoedig mogelijk uitvoering aan de artikelen 6a.2, eerste lid, of 6a.3.

  • 7 Het college houdt bij de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden op grond van dit hoofdstuk rekening met door de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 15, tweede lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG vastgestelde richtsnoeren.

  • 9 Het college oefent bij transnationale markten zijn taken en bevoegdheden op grond van dit hoofdstuk uit in samenspraak met de betrokken nationale regelgevende instanties.

Artikel 6a.2

  • 1 Indien uit een onderzoek als bedoeld in artikel 6a.1, derde of vierde lid, blijkt dat een relevante markt onderscheidenlijk een transnationale markt niet daadwerkelijk concurrerend is, stelt het college vast welke ondernemingen die openbare elektronische communicatienetwerken, bijbehorende faciliteiten of openbare elektronische communicatiediensten aanbieden, beschikken over een aanmerkelijke marktmacht, en:

    • a. legt hij ieder van hen, voor zover passend, verplichtingen als bedoeld in de artikelen 6a.6 tot en met 6a.10 of 6a.12 tot en met 6a.15 op;

    • b. houdt hij eerder opgelegde of in stand gehouden verplichtingen, voor zover zij betrekking hebben op deze markt, in stand indien zij nog steeds passend zijn, of

    • c. trekt hij eerder opgelegde of in stand gehouden verplichtingen, voor zover zij betrekking hebben op deze markt, in indien zij niet langer passend zijn.

  • 2 Het college legt op grond van het eerste lid, onderdeel a:

    • a. verplichtingen als bedoeld in de artikelen 6a.6 tot en met 6a.10 alleen op aan ondernemingen die openbare elektronische communicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten aanbieden;

    • b. verplichtingen als bedoeld in artikel 6a.12 tot en met 6a.15 alleen op, indien de relevante markt onderscheidenlijk transnationale markt een eindgebruikersmarkt is en de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 6a.6 tot en met 6a.11 en 6a.17 ontoereikend zijn om daadwerkelijke concurrentie te verwezenlijken of de belangen van eindgebruikers te beschermen.

  • 3 Een verplichting als bedoeld in het eerste lid, is passend indien deze gebaseerd is op de aard van het op de desbetreffende markt geconstateerde probleem en in het licht van de doelstellingen van artikel 1.3 proportioneel en gerechtvaardigd is.

  • 4 Bij de beoordeling of het opleggen van een verplichting om te voldoen aan redelijke verzoeken tot toegang als bedoeld in artikel 6a.6 passend is, houdt het college met name rekening met de factoren, bedoeld in artikel 12, tweede lid, van richtlijn nr. 2002/19/EG.

Artikel 6a.3

  • 1 Indien uit een onderzoek als bedoeld in artikel 6a.1, derde of vierde lid, blijkt dat een relevante markt onderscheidenlijk een transnationale markt daadwerkelijk concurrerend is, bepaalt het college dit en trekt hij eerder krachtens artikel 6a.2, eerste lid, opgelegde of in stand gehouden verplichtingen, voor zover zij betrekking hebben op die markt, in.

  • 2 Indien uit een onderzoek als bedoeld in artikel 6a.1, derde of vierde lid, blijkt dat een onderneming op een niet daadwerkelijk concurrerende relevante markt onderscheidenlijk transnationale markt moet voldoen aan eerder krachtens artikel 6a.2, eerste lid, opgelegde of in stand gehouden verplichtingen, trekt het college deze verplichtingen, voor zover zij betrekking hebben op die markt, in, indien de onderneming op die relevante markt onderscheidenlijk transnationale markt niet beschikt over een aanmerkelijke marktmacht.

  • 3 Indien uit een onderzoek als bedoeld in artikel 6a.1, derde of vierde lid, blijkt dat een relevante markt onderscheidenlijk transnationale markt niet daadwerkelijk concurrerend is en de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 6a.6 tot en met 6a.11, toereikend zijn om daadwerkelijke concurrentie te verwezenlijken of de belangen van eindgebruikers te beschermen, trekt het college eerder krachtens artikel 6a.2, eerste lid, opgelegde of in stand gehouden verplichtingen als bedoeld in de artikelen 6a.12 tot en met 6a.15, voor zover zij betrekking hebben op die markt, in.

Artikel 6a.4

Uiterlijk binnen drie jaar nadat een besluit als bedoeld in artikel 6a.2, eerste lid, inzake het opleggen of in stand houden van verplichtingen met betrekking tot een onderneming die beschikt over een aanmerkelijke macht op een relevante markt in werking is getreden, besluit het college op grond van:

  • a. artikel 6a.2, eerste lid, onderdeel b, om deze verplichtingen in stand te houden, of

  • b. de artikelen 6a.2, eerste lid, onderdeel c, of 6a.3 om deze verplichtingen in te trekken.

Artikel 6a.5

Van een besluit als bedoeld in de artikelen 6a.2, eerste lid, of 6a.3 wordt door het college mededeling gedaan in de Staatscourant. Van gegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet openbaarheid van bestuur wordt geen mededeling gedaan.

§ 6a.2. Met toegang verband houdende verplichtingen

Artikel 6a.6

  • 1 Het college kan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, de verplichting opleggen om te voldoen aan redelijke verzoeken tot door het college te bepalen vormen van toegang, onder andere indien het college van oordeel is dat het weigeren van toegang of het stellen van onredelijke voorwaarden met eenzelfde effect, de ontwikkeling van een door duurzame concurrentie gekenmerkte eindgebruikersmarkt zou belemmeren of niet in het belang van de eindgebruiker zou zijn.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, kan onder meer inhouden dat de desbetreffende onderneming:

    • a. aanbieders van elektronische communicatiediensten toegang verleent tot bepaalde netwerkelementen of faciliteiten, met inbegrip van ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk;

    • b. te goeder trouw onderhandelt met aanbieders van elektronische communicatiediensten die verzoeken om toegang;

    • c. reeds verleende toegang tot faciliteiten niet intrekt;

    • d. op groothandelsbasis bepaalde diensten aanbiedt voor wederverkoop door aanbieders van elektronische communicatiediensten;

    • e. open toegang verleent tot technische interfaces, protocollen of andere kerntechnologieën die onmisbaar zijn voor de interoperabiliteit van openbare elektronische communicatiediensten of virtuele netwerkdiensten;

    • f. co-locatie of andere vormen van gedeeld gebruik van faciliteiten aanbiedt, inclusief gedeeld gebruik van kabelgoten, gebouwen of masten;

    • g. bepaalde diensten aanbiedt die nodig zijn voor de interoperabiliteit van de aan gebruikers geleverde eind- tot einddiensten, inclusief faciliteiten voor intelligente netwerkdiensten of roaming binnen mobiele elektronische communicatienetwerken;

    • h. toegang verleent tot operationele ondersteuningssystemen of vergelijkbare softwaresystemen die nodig zijn om eerlijke concurrentie bij het aanbieden van elektronische communicatiediensten te waarborgen;

    • i. zorgt voor interconnectie van openbare elektronische communicatienetwerken of netwerkfaciliteiten.

  • 3 Het college kan aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid, voorschriften verbinden betreffende billijkheid, redelijkheid en opportuniteit.

  • 4 Indien dit nodig is om de normale werking van het betrokken openbare elektronische communicatienetwerk te garanderen, kan het college technische of operationele voorschriften vaststellen die:

    • a. een onderneming waarvoor een verplichting geldt als bedoeld in het eerste lid bij het verlenen van toegang in acht neemt, of

    • b. een onderneming die toegang heeft gekregen op basis van een verzoek als bedoeld in het eerste lid, in acht neemt.

  • 5 Artikel 6.4 is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot voorschriften als bedoeld in het vierde lid.

  • 6 Voor zover dat op grond van de notificatierichtlijn noodzakelijk is, stelt het college de voorschriften niet vast dan nadat de voorschriften aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen in ontwerp zijn medegedeeld en de van toepassing zijnde termijnen, bedoeld in artikel 9 van de notificatierichtlijn, zijn verstreken.

  • 7 Voor zover de voorschriften technische normen of specificaties bevatten, stroken deze met de normen, bedoeld in artikel 17, eerste of tweede lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG.

Artikel 6a.7

  • 1 Het college kan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, voor door het college te bepalen vormen van toegang een verplichting opleggen betreffende het beheersen van de hiervoor te rekenen tarieven of kostentoerekening indien uit een marktanalyse blijkt dat de betrokken exploitant de prijzen door het ontbreken van werkelijke concurrentie op een buitensporig hoog peil kan handhaven of de marges kan uithollen, in beide gevallen ten nadele van de eindgebruikers. Aan de verplichting kunnen door het college voorschriften worden verbonden die nodig zijn voor een goede uitvoering van de verplichting.

  • 2 Een verplichting als bedoeld in het eerste lid kan inhouden dat voor toegang een kostengeoriënteerd tarief moet worden gerekend of dat een door het college te bepalen of goed te keuren kostentoerekeningssysteem moet worden gehanteerd.

  • 3 Indien het college een onderneming heeft verplicht om voor toegang een kostengeoriënteerd tarief te rekenen, toont de onderneming aan dat haar tarieven werkelijk kostengeoriënteerd zijn.

  • 4 Onverminderd het eerste lid, tweede volzin, kan het college aan een verplichting tot het opstellen van een kostentoerekeningssysteem voorschriften verbinden met betrekking tot het overleggen van de resultaten van de toepassing van het systeem door de onderneming waarop de verplichting rust.

  • 5 Indien een verplichting tot het opstellen van een kostentoerekeningssysteem is opgelegd:

    • a. maakt de desbetreffende onderneming, met inachtneming van de door het college gegeven voorschriften, op genoegzame wijze bekend een beschrijving van het systeem die ten minste de hoofdcategorieën bevat waarin de kosten worden ingedeeld en de voor de toerekening van de kosten toegepaste regels;

    • b. onderzoekt het college dan wel een door het college aan te wijzen onafhankelijke deskundige derde jaarlijks of er in overeenstemming met het systeem is gehandeld.

  • 6 Van de resultaten van het onderzoek, bedoeld in het vijfde lid, onderdeel b, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 6a.8

Het college kan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, voor door het college te bepalen vormen van toegang de verplichting opleggen om deze toegang onder gelijke omstandigheden onder gelijke voorwaarden te verlenen. Deze verplichting houdt tevens in dat de onderneming gelijke voorwaarden toepast als die welke onder gelijke omstandigheden gelden voor haarzelf, haar dochterondernemingen of haar partnerondernemingen.

Artikel 6a.9

  • 1 Het college kan op grond artikel 6a.2, eerste lid, de verplichting opleggen om door het college nader te bepalen informatie met betrekking tot door het college te bepalen vormen van toegang bekend te maken. Deze informatie kan onder meer betrekking hebben op:

    • a. tarieven en andere voorwaarden die bij het verlenen van toegang worden gehanteerd;

    • b. technische kenmerken en andere eigenschappen van het netwerk.

  • 2 Het college kan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, de verplichting opleggen om een referentieaanbod bekend te maken waarin een omschrijving is opgenomen van door het college te bepalen vormen van toegang. Het referentieaanbod is opgesplitst naar de onderscheiden vormen van toegang en de daarbij gehanteerde tarieven en andere voorwaarden.

  • 3 Indien aan een onderneming waaraan een verplichting als bedoeld in het tweede lid is opgelegd tevens een verplichting is opgelegd als bedoeld in artikel 6a.6 die betrekking heeft op ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk, voldoet het referentieaanbod van de onderneming in elk geval aan bijlage II van richtlijn nr. 2002/19/EG.

  • 4 Indien het college van oordeel is dat het referentieaanbod niet in overeenstemming is met de op grond van dit hoofdstuk opgelegde verplichtingen, geeft het de onderneming aanwijzingen met betrekking tot de aan te brengen wijzigingen.

  • 5 Aan een verplichting als bedoeld in het eerste en tweede lid kan het college voorschriften verbinden met betrekking tot de mate van detaillering en de wijze van bekendmaking.

Artikel 6a.10

  • 1 Het college kan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, de verplichting opleggen om een gescheiden boekhouding te voeren waarin de opbrengsten en de kosten van de door het college te bepalen vormen van toegang, aan de onderneming zelf of aan andere ondernemingen, gescheiden zijn van die van de door de ondernemingen verrichte overige activiteiten.

  • 2 Aan de verplichting tot het voeren van een gescheiden boekhouding kan het college voorschriften verbinden met betrekking tot de methode van inrichting van de boekhouding en het aan het college verstrekken van boekhoudkundige documenten met inbegrip van gegevens over van derden ontvangen inkomsten.

Artikel 6a.11

  • 1 In uitzonderlijke omstandigheden kan het college aan een onderneming waarvan door het college op grond van artikel 6a.2, eerste lid, is vastgesteld dat zij beschikt over een aanmerkelijke marktmacht bij de aanbieding van openbare elektronische communicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten, andere bij ministeriële regeling aan te wijzen verplichtingen die verband houden met toegang opleggen, voor zover deze passend zijn.

  • 2 Bij de ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het opleggen door het college van bij die regeling aangewezen verplichtingen. Deze regels hebben in elk geval betrekking op:

    • a. de omstandigheden die zich moeten voordoen alvorens deze verplichtingen kunnen worden opgelegd, en

    • b. de aard van de verplichtingen.

  • 3 Het college trekt een besluit als bedoeld in het eerste lid in, indien:

    • a. het op grond van artikel 6a.3, eerste lid, heeft bepaald dat de desbetreffende relevante onderscheidenlijk transnationale markt daadwerkelijk concurrerend is;

    • b. op grond artikel 6a.3, tweede lid, is gebleken dat de onderneming als bedoeld in het eerste lid geen aanmerkelijke marktmacht meer heeft.

  • 4 Het college trekt een besluit als bedoeld in het eerste lid tevens in, indien:

    • a. er geen sprake van uitzonderlijke omstandigheden meer is, of

    • b. de opgelegde of in stand gehouden verplichting niet langer passend is.

  • 5 Uiterlijk binnen achttien maanden nadat een besluit als bedoeld in het eerste lid in werking is getreden, onderzoekt het college of er nog sprake is van uitzonderlijke omstandigheden en of de opgelegde of in stand gehouden verplichting nog passend is en besluit het college op grond van:

    • a. het eerste lid om het besluit in stand te houden, of

    • b. het vierde lid om het besluit in te trekken.

§ 6a.3. Verplichtingen op eindgebruikersniveau

Artikel 6a.12

Het college kan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, de verplichting opleggen om:

  • a. bij de levering van door het college te bepalen eindgebruikersdiensten, de eindgebruikers van die diensten in gelijke gevallen gelijk te behandelen;

  • b. door het college te bepalen eindgebruikersdiensten te ontbundelen van andere diensten, en

  • c. door het college te bepalen informatie aan door het college te bepalen categorieën van eindgebruikers op een door het college te bepalen wijze bekend te maken.

Artikel 6a.13

  • 1 Het college kan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, verplichtingen met betrekking tot de hoogte van eindgebruikerstarieven opleggen.

  • 2 Indien het college een verplichting als bedoeld in het eerste lid oplegt, legt het college op grond van artikel 6a.2, eerste lid, tevens de verplichting op om een door het college te bepalen of goed te keuren kostentoerekeningssysteem te hanteren. Het college kan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, de in de vorige volzin bedoelde verplichting ook afzonderlijk van een verplichting als bedoeld in het eerste lid opleggen.

  • 3 Een onderneming aan wie een verplichting als bedoeld in het tweede lid is opgelegd, legt vanaf een door het college te bepalen datum elk jaar in de maand mei, over het voorafgaande kalenderjaar het resultaat van de toepassing van het desbetreffende kostentoerekeningssysteem over aan het college.

  • 4 Indien een verplichting als bedoeld in het tweede lid is opgelegd, onderzoekt het college of een door het college aan te wijzen onafhankelijke deskundige derde jaarlijks nadat het in het derde lid bedoelde resultaat is overgelegd of er in overeenstemming met het desbetreffende kostentoerekeningssysteem is gehandeld. Van het resultaat van het onderzoek wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

  • 5 Aan de verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen door het college nadere voorschriften worden verbonden die nodig zijn voor een goede uitvoering van die verplichtingen.

Artikel 6a.14

  • 1 Indien het college op grond van artikel 6a.2, eerste lid, een verplichting als bedoeld in artikel 6a.13, eerste lid, oplegt of in stand houdt, kan het college op grond van artikel 6a.2, eerste lid, tevens de verplichting opleggen om invoering van nieuwe of gewijzigde eindgebruikerstarieven niet plaats te laten vinden dan nadat het college deze tarieven heeft goedgekeurd.

  • 2 Het college beoordeelt binnen drie weken na ontvangst van een verzoek tot goedkeuring, of het nieuwe of gewijzigde eindgebruikerstarief in overeenstemming is met de opgelegde of in stand gehouden verplichting, bedoeld in artikel 6a.13, eerste lid. Indien gegevens als bedoeld in het zevende lid ontbreken wordt de onderneming die het verzoek heeft ingediend binnen drie dagen na ontvangst van het verzoek, hiervan op de hoogte gesteld.

  • 3 Het college kan de termijn, bedoeld in het tweede lid, eerste volzin, eenmaal met drie weken verlengen. Het college doet hiervan schriftelijk mededeling aan de onderneming die het verzoek heeft ingediend.

  • 4 Indien het college van oordeel is dat het nieuwe of gewijzigde eindgebruikerstarief in overeenstemming is met de opgelegde of in stand gehouden verplichting, bedoeld in artikel 6a.13, eerste lid, keurt het college de invoering hiervan goed.

  • 5 Indien het college van oordeel is dat het nieuwe of gewijzigde eindgebruikerstarief niet in overeenstemming is met de opgelegde of in stand gehouden verplichting, bedoeld in artikel 6a.13, eerste lid, doet het college hiervan mededeling aan de onderneming die het verzoek heeft ingediend. Binnen vier weken na deze mededeling, deelt het college aan de in de eerste volzin bedoelde onderneming schriftelijk mede op welke punten niet voldaan is aan de in de eerste volzin bedoelde verplichting.

  • 6 Het college beoordeelt een verzoek tot goedkeuring volgend op een schriftelijke mededeling als bedoeld in het vijfde lid, tweede volzin, binnen twee weken na ontvangst van dit verzoek.

  • 7 Uiterlijk op het tijdstip waarop een besluit als bedoeld in artikel 6a.2, eerste lid, houdende de oplegging of instandhouding van de verplichting om de invoering van nieuwe of gewijzigde eindgebruikerstarieven niet plaats te laten vinden dan nadat het college deze tarieven heeft goedgekeurd, in werking treedt, stelt het college vast welke gegevens door de desbetreffende onderneming bij een verzoek als bedoeld in het tweede lid overgelegd moeten worden, en in welke vorm deze gegevens worden ingediend. Het college doet hiervan mededeling aan de desbetreffende onderneming.

Artikel 6a.15

Ter uitvoering van artikel 17 van richtlijn nr. 2002/22/EG kunnen bij algemene maatregel van bestuur andere verplichtingen dan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 6a.12 tot en met 6a.14 worden aangewezen die het college op grond van artikel 6a.2, eerste lid, kan opleggen aan ondernemingen die een aanmerkelijke marktmacht hebben op een relevante eindgebruikersmarkt onderscheidenlijk een transnationale eindgebruikersmarkt.

§ 6a.4. Carrierkeuze en carriervoorkeuze op openbare telefoonnetwerken op een vaste locatie

Artikel 6a.16

  • 1 Een onderneming ten aanzien waarvan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, is vastgesteld dat zij op één relevante markt onderscheidenlijk transnationale markt of op meer relevante markten of transnationale markten tezamen, beschikt over een aanmerkelijke marktmacht bij de aanbieding van toegang tot en het gebruik van openbare telefoonnetwerken op een vaste locatie, wordt als zodanig aangewezen door het college.

  • 2 Het college trekt een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid in voor zover uit een onderzoek als bedoeld in artikel 6a.1, derde of vierde lid, blijkt dat:

    • a. een relevante markt of transnationale markt die betrekking heeft op de aanbieding van toegang tot en het gebruik van openbare telefoonnetwerken op een vaste locatie daadwerkelijk concurrerend is geworden, of

    • b. de desbetreffende onderneming niet langer beschikt over een aanmerkelijke marktmacht bij de aanbieding van toegang tot en het gebruik van openbare telefoonnetwerken op een vaste locatie.

Artikel 6a.17

  • 1 Een onderneming die krachtens artikel 6a.16, eerste lid, is aangewezen draagt, voor zover zij is aangewezen, er zorg voor dat voor haar abonnees de voorzieningen beschikbaar zijn die het hen mogelijk maken om per oproep door middel van een keuzecode of standaard door middel van een voorkeuze de diensten af te nemen van aanbieders die toegang hebben tot haar openbare telefoonnetwerk op een vaste locatie en de openbare telefoondienst, of een substantieel onderdeel daarvan, op een vaste locatie aanbieden.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde voorkeuze moet door de abonnee op individuele basis kunnen worden gewijzigd door middel van het kiezen van een daartoe bestemd nummer uit een door Onze Minister op grond van artikel 4.1 vastgesteld nummerplan.

  • 3 Het college kan een krachtens artikel 6a.16, eerste lid, aangewezen onderneming voorschriften geven met betrekking tot de functionaliteit van de voorzieningen, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Een onderneming die krachtens artikel 6a.16, eerste lid, is aangewezen voldoet, voor zover zij is aangewezen, aan redelijke verzoeken tot toegang tot haar openbare telefoonnetwerken op een vaste locatie van aanbieders die ten minste een substantieel onderdeel van de openbare telefoondienst op een vaste locatie door middel van de in het tweede lid bedoelde keuze of voorkeuze willen aanbieden. De tarieven voor de in de eerste volzin bedoelde toegang zijn op kosten georiënteerd.

  • 5 Teneinde te voorkomen dat de abonnees worden ontmoedigd in het gebruik van de in het eerste lid bedoelde voorzieningen kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot de maximale hoogte van het tarief dat voor deze voorzieningen door een krachtens artikel 6a.16, eerste lid, aangewezen onderneming aan haar abonnees in rekening mag worden gebracht.

§ 6a.5. Het minimumpakket van huurlijnen

Artikel 6a.18

  • 1 Een onderneming ten aanzien waarvan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, is vastgesteld dat zij op een relevante markt onderscheidenlijk een transnationale markt beschikt over een aanmerkelijke marktmacht bij de aanbieding van een type huurlijn uit het minimumpakket van huurlijnen wordt als zodanig aangewezen door het college.

  • 2 Het college trekt een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid in voor zover uit een onderzoek als bedoeld in artikel 6a.1, derde of vierde lid, blijkt dat:

    • a. een relevante markt of transnationale markt waartoe het desbetreffende type huurlijn uit het minimumpakket van huurlijnen deel uitmaakt daadwerkelijk concurrerend is geworden, of

    • b. de desbetreffende onderneming niet langer beschikt over een aanmerkelijke marktmacht bij de aanbieding van het type huurlijn uit het minimumpakket van huurlijnen waarvoor zij is aangewezen.

  • 3 Een aanwijzing als bedoeld in eerste lid vervalt op het tijdstip waarop het desbetreffende type huurlijn uit het minimumpakket van huurlijnen geen deel meer uitmaakt van het minimumpakket van huurlijnen.

Artikel 6a.19

  • 1 Een onderneming die krachtens artikel 6a.18, eerste lid, is aangewezen, levert op verzoek en binnen een redelijke termijn de typen huurlijnen uit het minimumpakket van huurlijnen waarvoor zij is aangewezen.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden ter uitvoering van bijlage VII van richtlijn nr. 2002/22/EG regels gesteld ten aanzien van ondernemingen die krachtens artikel 6a.18, eerste lid, zijn aangewezen. Daarbij kunnen aan het college taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend.

§ 6a.6. Verticaal geïntegreerde openbare ondernemingen die beschikken over een economische machtspositie als bedoeld in artikel 82 van het EG-verdrag

Artikel 6a.20

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder openbare onderneming: onderneming waarop een krachtens het publiekrecht ingestelde rechtspersoon rechtstreeks of middellijk een dominerende invloed kan uitoefenen.

  • 2 Indien een onderneming de rechtsvorm van een privaatrechtelijke rechtspersoon heeft, wordt dominerende invloed als bedoeld in het eerste lid vermoed te kunnen worden uitgeoefend, wanneer een krachtens het publiekrecht ingestelde rechtspersoon rechtstreeks of middellijk:

    • a. over de meerderheid van de stemrechten, verbonden aan de door de rechtspersoon uitgegeven aandelen beschikt, of

    • b. meer dan de helft van de leden van het bestuur of het toezichthoudend orgaan benoemt.

  • 3 Een verticaal geïntegreerde openbare onderneming die elektronische communicatienetwerken aanbiedt en daarbij beschikt over een economische machtspositie op de gemeenschappelijke markt of op een wezenlijk onderdeel daarvan als bedoeld in artikel 82 van het EG-verdrag, verleent aan andere ondernemingen op hun verzoek onder gelijke voorwaarden toegang als die welke onder gelijke omstandigheden gelden voor haarzelf of haar dochterondernemingen.

  • 4 De verplichting, bedoeld in het derde lid, blijft voor een verticaal geïntegreerde openbare onderneming buiten toepassing voor zover deze verplichting reeds voortvloeit uit een krachtens artikel 6a.2, eerste lid, jo. artikel 6a.8 door het college opgelegde of instandgehouden verplichting.

§ 6a.7. Verplichtingen voor aanbieders van programmadiensten die beschikken over een aanmerkelijke marktmacht

Artikel 6a.21

  • 1 Het college bepaalt in overeenstemming met de beginselen van het algemene Europese mededingingsrecht relevante markten voor het aanbieden van programmadiensten waarvan de kenmerken zodanig zijn dat het opleggen van de in de artikelen 6a.12, 6a.13, eerste en tweede lid, 6a.14, eerste lid, en 6a.22 bedoelde verplichtingen passend kan zijn.

  • 2 Het college onderzoekt de overeenkomstig het eerste lid bedoelde markten zo spoedig mogelijk. Het onderzoek is er in ieder geval op gericht om vast te stellen:

    • a. of de desbetreffende markt al dan niet daadwerkelijk concurrerend is en of hierop ondernemingen die programmadiensten aanbieden actief zijn die beschikken over een aanmerkelijke marktmacht, en

    • b. welke verplichtingen als bedoeld in de artikelen 6a.12, 6a.13, eerste en tweede lid, 6a.14, eerste lid, en 6a.22 passend zijn voor de onder a bedoelde ondernemingen.

  • 3 Indien uit een onderzoek, bedoeld in tweede lid, blijkt dat een relevante markt niet daadwerkelijk concurrerend is, stelt het college vast welke ondernemingen die programmadiensten aanbieden, beschikken over een aanmerkelijke marktmacht, en:

    • a. legt hij ieder van hen, voor zover passend, verplichtingen als bedoeld in de artikelen 6a.12, 6a.13, eerste en tweede lid, 6a.14, eerste lid, en 6a.22 op;

    • b. houdt hij eerder opgelegde verplichtingen, voor zover zij betrekking hebben op deze markt, in stand indien zij nog steeds passend zijn, of

    • c. trekt hij eerder opgelegde verplichtingen, voor zover zij betrekking hebben op deze markt, in, indien zij niet langer passend zijn.

  • 4 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder «eindgebruiker», bedoeld in de artikelen 6a.12 tot en met 6a.14, verstaan: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die gebruik maakt of verzoekt om een programmadienst.

Artikel 6a.22

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere verplichtingen dan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 6a.12 tot en met 6a.14, worden aangewezen die het college op grond van artikel 6a.21, derde lid, kan opleggen aan ondernemingen die een aanmerkelijke marktmacht hebben bij het aanbieden van programmadiensten.

Hoofdstuk 6b. Consultatie

Artikel 6b.1

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan het college besluiten om de in het eerste lid bedoelde procedure niet toe te passen indien het besluit geen aanzienlijke gevolgen heeft voor de desbetreffende markt.

Artikel 6b.2

  • 1 Indien een besluit als bedoeld in artikel 6b.1, eerste lid, van invloed is op de handel tussen de lidstaten, legt het college het ontwerp van het desbetreffende besluit en de gronden die aan het ontwerpbesluit ten grondslag liggen, voor aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen en aan de nationale regelgevende instanties, bedoeld in artikel 7 van richtlijn nr. 2002/21/EG en stelt het college hen gedurende een maand in de gelegenheid daarover opmerkingen te maken.

  • 2 Het college neemt het besluit niet dan nadat de in het eerste lid bedoelde termijn van een maand is verstreken.

  • 3 Het college houdt bij het nemen van het besluit zoveel mogelijk rekening met de opmerkingen die de Commissie van de Europese Gemeenschappen en de nationale regelgevende instanties met betrekking tot het ontwerp aan het college hebben medegedeeld.

  • 4 Indien de Commissie van de Europese Gemeenschappen binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, heeft medegedeeld dat zij van mening is dat het voorgelegde ontwerpbesluit een belemmering vormt voor de interne Europese markt of dat zij ernstige twijfels heeft omtrent de verenigbaarheid van het ontwerpbesluit met het Gemeenschapsrecht, wacht het college tenminste twee maanden vanaf de datum van die mededeling met het vaststellen van zijn besluit.

  • 5 Indien de Commissie van de Europese Gemeenschappen overeenkomstig artikel 7, vierde lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG een beschikking heeft gegeven:

    • a. brengt het college het ontwerp met betrekking tot de door de Commissie in de beschikking aangegeven voorstellen in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht, of

    • b. besluit het college het desbetreffende ontwerpbesluit niet vast te stellen. Van dit besluit wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

  • 6 Het college stuurt een overeenkomstig dit artikel voorbereid besluit in afschrift aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 6b.3

  • 2 Een besluit als bedoeld in het eerste lid geldt voor een periode van maximaal 26 weken.

Artikel 6b.4

Indien een nationale regelgevende instantie, bedoeld in artikel 6b.2, eerste lid, ingevolge artikel 7, derde lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG een ontwerp van een besluit aan het college voorlegt, doet het college zijn opmerkingen aan die nationale regelgevende instantie binnen de door die instantie gestelde termijn toekomen.

Artikel 6b.5

  • 1 Op de voorbereiding van een besluit van het college tot het opleggen, instandhouden of intrekken van een verplichting als bedoeld in een op basis van artikel 6a.11 tot stand gekomen ministeriële regeling is de procedure, bedoeld in artikel 6b.1 van toepassing.

  • 2 Het college legt een ontwerp van een besluit als bedoeld in het eerste lid voor aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen en de nationale regelgevende instanties die overeenkomstig artikel 3, zesde lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG zijn aangemeld.

  • 3 Het college gaat niet over tot het nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid dan nadat de Commissie van de Europese Gemeenschappen daartoe overeenkomstig artikel 14, tweede lid, van richtlijn nr. 2002/19/EG toestemming heeft gegeven. Het college houdt daarbij rekening met de door de nationale regelgevende instanties gemaakte opmerkingen.

Artikel 6b.6

Voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht worden als één besluit aangemerkt:

Hoofdstuk 7. Eindgebruikersbelangen

Artikel 7.1

  • 1 Een aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst verstrekt voor of bij het sluiten van een overeenkomst met een consument aan hem de volgende gegevens op schrift of op een andere te zijner beschikking staande en voor hem toegankelijke duurzame gegevensdrager:

    • a. de naam en het adres van vestiging van de aanbieder;

    • b. de te verstrekken diensten en de wachttijd bij eerste aansluiting op een openbare elektronische communicatiedienst;

    • c. het kwaliteitsniveau van de te verstrekken diensten;

    • d. de soorten onderhoudsdiensten;

    • e. de geldende tariefstructuur, de belangrijkste tarieven en de wijze waarop informatie verkregen kan worden over de geldende tarieven en onderhoudskosten;

    • f. de duur van de overeenkomst alsmede de voorwaarden waaronder de overeenkomst of onderdelen daarvan, kan worden verlengd of beëindigd;

    • g. de schadevergoedingsregeling of terugbetalingsregeling die geldt indien de overeenkomst, voor zover het het kwaliteitsniveau van de geleverde dienst betreft, niet wordt nagekomen, en

    • h. de wijze waarop gebruik kan worden gemaakt van de geschillencommissie, bedoeld in artikel 12.1 of van de procedure, bedoeld in artikel 12.9.

  • 2 Een aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst zorgt ervoor dat de gegevens die hij voor of bij het sluiten van de overeenkomst verstrekt, opgenomen worden in de tussen hem en de desbetreffende consument te sluiten overeenkomst.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op aanbieders van programmadiensten.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen categorieën van openbare elektronische communicatiediensten of programmadiensten worden aangewezen met betrekking waartoe voor de desbetreffende aanbieder de in het eerste en tweede lid bedoelde verplichting geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijft.

Artikel 7.2

  • 1 Ten minste vier weken voordat een voorgenomen wijziging van een beding dat is opgenomen in een overeenkomst van kracht wordt:

    • a. biedt een aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst de abonnee de mogelijkheid om de overeenkomst kosteloos te beëindigen, en

    • b. stelt de aanbieder de abonnee op genoegzame wijze op de hoogte van de inhoud van de voorgenomen wijziging en van de mogelijkheid om de overeenkomst kosteloos te beëindigen.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op aanbieders van programmadiensten. Bij ministeriële regeling kunnen categorieën van programmadiensten worden aangewezen met betrekking waartoe voor de desbetreffende aanbieder de in de vorige volzin bedoelde verplichting geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijft.

Artikel 7.3

  • 1 Onverminderd artikel 11.9, worden bij ministeriële regeling regels gesteld ter uitvoering van de bijlagen I, deel B, en II van richtlijn nr. 2002/22/EG. Deze regels hebben in elk geval betrekking op het door aanbieders van openbare telefoonnetwerken aan hun eindgebruikers beschikbaar stellen van faciliteiten als bedoeld in de in de eerste volzin bedoelde bijlage I, deel B, en het door aanbieders van openbare telefoondiensten bekendmaken van informatie over de geldende tarieven en voorwaarden met betrekking tot de toegang tot en het gebruik van die telefoondiensten.

  • 2 Het college kan ontheffing verlenen van een krachtens het eerste lid opgelegde verplichting die strekt tot uitvoering van bijlage I, deel B, van richtlijn nr. 2002/22/EG, indien deze technisch niet uitvoerbaar dan wel economisch niet haalbaar is. Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Het college kan voorschriften verbinden aan een ontheffing.

Artikel 7.3a

  • 1 Het college kan aanbieders van openbare elektronische communicatiediensten een aanwijzing geven de betaling die gerelateerd is aan het gebruik van bij ministeriële regeling aan te wijzen categorieën van nummers op te schorten voor een door het college te bepalen periode, indien het college een aanwijzing heeft dat de nummergebruiker niet voldoet aan het gestelde bij of krachtens deze wet of een gedraging verricht als bedoeld in artikel 4.4.

  • 2 De aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst die een aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, van het college heeft ontvangen, schort de betaling onverwijld op.

  • 3 De in het eerste lid genoemde periode is maximaal vier weken en kan door het college eenmalig met maximaal vier weken worden verlengd.

  • 4 Het college stelt de nummergebruiker, voorzover deze bij het college bekend is, van de aanwijzing op de hoogte.

Artikel 7.3b

  • 1 Het college kan aanbieders van openbare elektronische communicatiediensten een aanwijzing geven de aankiesbaarheid van een nummer uit bij ministeriële regeling aan te wijzen categorieën van nummers op te schorten voor een door het college te bepalen periode, indien het college een aanwijzing heeft dat de nummergebruiker niet voldoet aan het gestelde bij of krachtens deze wet of een gedraging verricht als bedoeld in artikel 4.4.

  • 2 De aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst die een aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, van het college heeft ontvangen, schort de aankiesbaarheid onverwijld op.

  • 3 De in het eerste lid genoemde periode is maximaal vier weken en kan door het college eenmalig met maximaal vier weken worden verlengd.

  • 4 Het college stelt de nummergebruiker, voorzover deze bij het college bekend is, van de aanwijzing op de hoogte.

Artikel 7.3c

  • 1 Indien het college heeft vastgesteld dat de nummergebruiker met betrekking tot een nummer gedurende een bepaalde periode niet heeft voldaan aan het gestelde bij of krachtens deze wet of een gedraging heeft verricht als bedoeld in artikel 4.4, kan het college hiervan mededeling doen in de Staatscourant.

  • 2 De aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst verlangt geen betaling van consumenten voor oproepen naar nummers indien:

    • a. de nummers zijn genoemd in een mededeling als bedoeld in het eerste lid, en

    • b. de oproepen hebben plaatsgevonden gedurende de periode waarop die mededeling betrekking heeft.

  • 3 Indien de consument reeds heeft betaald voor oproepen naar nummers als bedoeld in het tweede lid, betaalt de aanbieder de bedragen binnen twee maanden na publicatie van de mededeling als bedoeld in het eerste lid, terug.

Artikel 7.4

  • 1 Aanbieders van openbare telefoondiensten op een vaste locatie of van openbare betaaltelefoons die krachtens artikel 9.2 zijn aangewezen en aanbieders van vaste openbare telefoondiensten of van openbare betaaltelefoons die langer dan tweeënvijftig weken dergelijke diensten leveren, maken jaarlijks voor 1 april op genoegzame wijze een overzicht over het voorafgaande kalenderjaar bekend van de kwaliteit van de door hen aangeboden diensten op basis van de in bijlage III van richtlijn nr. 2002/22/EG gespecificeerde parameters, definities en meetmethoden. Het in de eerste volzin bedoelde overzicht wordt voor bekendmaking aan het college ter beschikking gesteld.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen ten aanzien van de in het eerste lid genoemde verplichtingen nadere regels worden gesteld.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, voor zover niet voorzien op grond van het eerste lid, regels worden gesteld inzake het:

    • a. door aanbieders van openbare elektronische communicatiediensten of programmadiensten maken van een periodiek overzicht van de kwaliteit van de door hen aangeboden diensten aan de hand van bij of krachtens die algemene maatregel van bestuur te bepalen parameters, definities en meetmethoden;

    • b. door het college, of een door het college aan te wijzen onafhankelijke deskundige derde, onderzoeken of het overzicht in overeenstemming is met de desbetreffende regels, en

    • c. bekendmaken van het overzicht en het ter beschikking stellen daarvan aan het college.

  • 4 De regels, bedoeld in het derde lid, kunnen verschillen voor bij die regels te bepalen categorieën van openbare elektronische communicatiediensten of programmadiensten.

  • 5 Bij de regels, bedoeld in het tweede en derde lid, kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan het college.

Artikel 7.5

Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld inzake het, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 11, aan derden ter beschikking stellen van bij die regels aan te wijzen categorieën van nummers met bijbehorende gegevens ten behoeve van de beschikbaarheid van telefoongidsen en van een abonnee-informatiedienst.

Artikel 7.6

  • 1 Aanbieders van openbare telefoonnetwerken en openbare telefoondiensten zorgen ervoor dat de eindgebruikers van dat netwerk en van die diensten toegang hebben tot de diensten van een telefonist en tot een abonnee-informatiedienst.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld waaraan de in het eerste lid bedoelde abonnee-informatiedienst moet voldoen.

Artikel 7.7

  • 1 Aanbieders van openbare telefoonnetwerken, openbare betaaltelefoons en openbare telefoondiensten stellen het gebruik van alarmnummers kosteloos en zonder toegangsbelemmeringen ter beschikking aan alle gebruikers van hun dienst.

  • 2 Onder een alarmnummer als bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan een nummer dat in een nummerplan als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, bestemd is als alarmnummer.

  • 3 Aanbieders van openbare telefoonnetwerken, openbare betaaltelefoons en openbare telefoondiensten treffen de voorzieningen die noodzakelijk zijn om de toegang tot alarmnummers te waarborgen in het geval van congestie in het desbetreffende openbare telefoonnetwerk.

  • 4 Onze Minister kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het derde lid, indien het technisch niet uitvoerbaar dan wel economisch niet haalbaar is de in dat lid bedoelde voorzieningen te treffen. Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Onze Minister kan voorschriften verbinden aan een ontheffing.

Artikel 7.8

  • 1 Voor zover de andere artikelen van dit hoofdstuk hierin niet voorzien, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld voor aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken, openbare elektronische communicatiediensten, nummergebruikers of programmadiensten inzake de bescherming van natuurlijke personen die gebruik maken van of verzoeken om openbare elektronische communicatiediensten, nummergebruikers of programmadiensten voor andere dan bedrijfs- of beroepsdoeleinden. De regels kunnen onder meer betrekking hebben op:

    • a. het bekendmaken van informatie over de geldende tarieven;

    • b. de tarifering van bij ministeriële regeling aangewezen categorieën van nummers;

    • c. de omstandigheden waaronder een aanbieder de levering van een openbare elektronische communicatiedienst mag opschorten of beëindigen.

  • 2 De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen voor bij die regels te bepalen categorieën van openbare elektronische communicatienetwerken, openbare elektronische communicatiediensten, nummergebruikers of programmadiensten verschillen. Bij die regels kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan het college.

Hoofdstuk 8. Regels met betrekking tot het verspreiden van programma's, systemen voor voorwaardelijke toegang, applicatieprogramma-interfaces en elektronische programmagidsen

§ 8.1. Verplichtingen in verband met het uitzenden van programma's

Artikel 8.3

Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken die bestaan uit radiozendapparaten die geschikt zijn voor het verspreiden van programma-aanbod, verplichten om programma-aanbod uit te zenden dat hem in overeenstemming met de Mediawet ter verspreiding wordt aangeboden door instellingen die belast zijn met de verzorging van de publieke mediadiensten, bedoeld in hoofdstuk 2 van de Mediawet 2008.

Artikel 8.4a

  • 1 Bij ministeriële regeling worden ter uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, technische voorschriften gegeven voor het uitzenden van een televisieprogramma als bedoeld in artikel 1.1 van de Mediawet 2008, dat bedoeld is om te worden uitgezonden in een aspectverhouding groter dan 4:3, of dat bedoeld is om volledig digitaal te worden uitgezonden door middel van een openbaar elektronisch communicatienetwerk.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden ter uitvoering van een bindend besluit als bedoeld in het eerste lid voorts technische eisen gesteld aan openbare elektronische communicatienetwerken met behulp waarvan de uitzending van televisieprogramma's op een volledig digitale wijze plaatsvindt.

§ 8.2. Systemen voor voorwaardelijke toegang, applicatieprogramma-interfaces, elektronische programmagidsen en toegang tot programma-aanbod

Artikel 8.5

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden ter uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk, of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen regels gegeven met betrekking tot het door aanbieders verlenen van toegang tot systemen voor voorwaardelijke toegang die geschikt en bestemd zijn voor de uitzending van diensten die kunnen worden ontvangen met behulp van digitale televisie- of radiosystemen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde regels hebben in elk geval betrekking op:

    • a. de technische mogelijkheden van de systemen voor voorwaardelijke toegang ten behoeve van controleoverdracht;

    • b. het verlenen van toegang tot systemen voor voorwaardelijke toegang en de voorwaarden waaronder dit geschiedt, en

    • c. het voeren van een gescheiden boekhouding voor de activiteiten in verband met het aanbod van systemen voor voorwaardelijke toegang en voor overige activiteiten.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering van een bindend besluit als bedoeld in het eerste lid regels worden gegeven met betrekking tot het verlenen van licenties door houders van industriële eigendomsrechten aan fabrikanten van consumentenapparaten waarin gebruik wordt gemaakt van voorwaardelijke toegangsystemen.

  • 4 Bij de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan het college.

Artikel 8.6

  • 1 Met het oog op het waarborgen van de toegang van eindgebruikers tot bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen diensten die op digitale wijze worden uitgezonden en die kunnen worden ontvangen met behulp van televisie- of radiosystemen, kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gegeven met betrekking tot het verlenen van toegang tot applicatieprogramma-interfaces of elektronische programmagidsen door aanbieders.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde regels hebben ten aanzien van aanbieders van applicatieprogramma-interfaces dan wel elektronische programmagidsen in elk geval betrekking op:

    • a. het verlenen van toegang tot applicatieprogramma-interfaces dan wel elektronische programmagidsen, alsmede de voorwaarden waaronder dit geschiedt;

    • b. het verstrekken van informatie met betrekking tot toegang en de wijze van gebruik van de verstrekte informatie, en

    • c. het voeren van een gescheiden boekhouding voor de activiteiten in verband met het aanbod van applicatieprogramma-interfaces onderscheidenlijk elektronische programmagidsen en voor de overige activiteiten.

  • 3 Bij de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan het college.

Artikel 8.7

Wanneer door het college de in artikel 6a.6 bedoelde verplichting wordt opgelegd aan een onderneming die openbare elektronische communicatienetwerken aanbiedt die gebruikt worden voor het verspreiden van programma's, is deze onderneming tevens verplicht toegang te verlenen tot het door haar samengestelde programma-aanbod voor zover dat programma-aanbod niet versleuteld naar alle aangeslotenen op desbetreffende netwerken wordt verspreid, met dien verstande dat de gevraagde toegang alleen behoeft te worden verleend:

  • a. in het geval een aanbieder van een programma wenst dat degenen naar wie het programma wordt verspreid, bijdragen in de kosten van dat programma, de kosten van de verspreiding hieronder begrepen, en deze aanbieder door de wijze van verspreiding hiervoor feitelijk is aangewezen op de onderneming die de openbare elektronische communicatienetwerken aanbiedt, en

  • b. de onderneming die de openbare elektronische communicatienetwerken aanbiedt geen transparante of objectieve gronden heeft om de toegang te weigeren.

Hoofdstuk 9. Universele dienstverlening

Artikel 9.1

  • 1 De volgende diensten zijn voor iedere eindgebruiker, onafhankelijk van diens geografische locatie, tegen een betaalbare prijs en met een bepaalde kwaliteit beschikbaar:

    • a. het naar aanleiding van een redelijk verzoek aansluiten op het openbare telefoonnetwerk op een vaste locatie en het bieden van toegang tot de openbare telefoondienst op een vaste locatie;

    • b. openbare betaaltelefoons;

    • c. gedrukte telefoongidsen;

    • d. elektronische telefoongidsen, en

    • e. een abonnee-informatiedienst.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de kwaliteit van de in het eerste lid bedoelde diensten.

  • 3 Ter uitvoering van hoofdstuk II van richtlijn nr. 2002/22/EG, kunnen bij algemene maatregel van bestuur andere dan de in het eerste lid bedoelde openbare elektronische communicatiediensten of daarmee samenhangende voorzieningen worden aangewezen die voor in die maatregel te bepalen categorieën van eindgebruikers, onafhankelijk van hun geografische locatie, beschikbaar moeten zijn tegen een betaalbare prijs en met een bij of krachtens die maatregel te bepalen kwaliteit.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de in het eerste of derde lid bedoelde prijs. Bij de in de eerste volzin bedoelde regels over de prijs kan onderscheid gemaakt worden tussen groepen eindgebruikers.

Artikel 9.2

  • 1 Indien naar het oordeel van Onze Minister de beschikbaarheid, de betaalbaarheid of de kwaliteit van een of meer van de openbare elektronische communicatiediensten of voorzieningen, bedoeld in artikel 9.1, eerste of derde lid, niet door het normale functioneren van de markt wordt of zal kunnen worden gegarandeerd, kan Onze Minister bij besluit de verzorging van de desbetreffende diensten of voorzieningen in een bij dat besluit te bepalen verzorgingsgebied voor ten hoogste vijf jaar opdragen aan degene die overeenkomstig de in dit artikel geregelde procedure wordt aangewezen als degene die de laagste totale nettokosten verwacht.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden ter uitvoering van hoofdstuk II van richtlijn nr. 2002/22/EG nadere regels gesteld die van toepassing zijn in het geval een opdracht tot verzorging van een of meer tot de universele dienst behorende diensten of voorzieningen is gegeven. Hierbij kunnen ter uitvoering van het in de eerste volzin genoemde hoofdstuk taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan het college.

  • 3 Onze Minister maakt het voornemen over te gaan tot een opdracht bekend aan de aanbieder van het openbare elektronische communicatienetwerk waarop in het verzorgingsgebied de meeste eindgebruikers zijn aangesloten die reeds gebruik maken van de openbare elektronische communicatiedienst die wordt opgedragen of, indien er sprake is van een op te dragen voorziening, de aanbieder van het openbare elektronische communicatienetwerk waarop in het verzorgingsgebied de meeste eindgebruikers zijn aangesloten die gebruik maken van de openbare elektronische communicatiedienst waarmee de op te dragen voorziening samenhangt. In het voornemen worden de te verzorgen openbare elektronische communicatiedienst of voorziening, het verzorgingsgebied en de periode waarvoor de opdracht zal worden gegeven neergelegd.

  • 4 Van het voornemen wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. Daarbij wordt gewezen op de in het zesde lid geregelde mogelijkheid een aanvraag in te dienen om een opdracht.

  • 5 Binnen acht weken na de datum van de in het derde lid, eerste volzin, bedoelde bekendmaking wordt door de in het derde lid bedoelde aanbieder aan Onze Minister meegedeeld of hij verwacht in aanmerking te komen voor een vergoeding op grond van artikel 9.3 indien aan hem een opdracht zou worden gegeven. Verwacht de in de vorige zin bedoelde aanbieder in aanmerking te komen voor een vergoeding dan deelt hij Onze Minister tevens mee wat per kalenderjaar naar zijn verwachting de hoogte van de in artikel 9.3, tweede lid, bedoelde nettokosten zullen zijn.

  • 6 Binnen acht weken na de datum van de in het vierde lid bedoelde bekendmaking kan bij Onze Minister door anderen dan de in het derde lid bedoelde aanbieder, een aanvraag worden ingediend om een opdracht.

  • 7 De aanvraag bevat in ieder geval een verklaring van de aanvrager of hij verwacht in aanmerking te komen voor een vergoeding op grond van artikel 9.3, indien aan hem een opdracht zou worden gegeven. Verwacht de aanvrager in aanmerking te komen voor een vergoeding dan deelt hij Onze Minister tevens mee wat per kalenderjaar naar zijn verwachting de hoogte van de in artikel 9.3, tweede lid, bedoelde nettokosten zullen zijn.

  • 8 Een opdracht wordt geweigerd indien de aanvrager naar verwachting de opdracht niet naar behoren zal kunnen verzorgen.

  • 9 De opdracht wordt, na een onderlinge vergelijking van de hoogte van de door aanvragers aan wie de opdracht op grond van het achtste lid niet is geweigerd, verwachte totale nettokosten en door de in het derde lid bedoelde aanbieders verwachte totale nettokosten, opgedragen aan degene die de laagste totale nettokosten verwacht.

  • 10 Indien op grond van de in het negende lid bedoelde vergelijking meerdere opdrachten kunnen worden gegeven wordt door middel van het lot beslist aan wie de opdracht wordt gegeven.

Artikel 9.3

  • 1 Degene die op grond van een opdracht als bedoeld in artikel 9.2, eerste lid, openbare elektronische communicatiediensten of voorzieningen verzorgt kan binnen een half jaar na afloop van een kalenderjaar waarin hij die diensten of voorzieningen heeft verzorgd bij het college een aanvraag indienen om vergoeding van de in het afgelopen kalenderjaar bij de verzorging gemaakte nettokosten.

  • 2 De nettokosten zijn de kosten die een aanbieder als gevolg van een opdracht voor een bepaalde dienst of voorziening maakt en waartegenover als gevolg van de bij of krachtens artikel 9.1 gestelde regels omtrent de betaalbaarheid geen vergoeding door eindgebruikers staat, verminderd met andere op geld waardeerbare voordelen die verband houden met de opdracht, waaronder begrepen immateriële voordelen. Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van bijlage IV, deel A, van richtlijn nr. 2002/22/EG nadere regels worden gesteld omtrent de berekening van de nettokosten.

  • 3 Een vergoeding wordt slechts toegekend voorzover naar het oordeel van het college het bestaan en de hoogte van de nettokosten op grond van de verstrekte gegevens voldoende is aangetoond. De vergoeding is niet hoger dan de door de aanvrager op grond van artikel 9.2, vijfde of zevende lid, voor het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft verwachte nettokosten.

  • 4 Indien een vergoeding wordt toegekend wordt dit onder vermelding van het te vergoeden bedrag bekend gemaakt in de Staatscourant.

  • 5 Een vergoeding wordt uitbetaald binnen een week nadat de in artikel 9.4, vijfde lid, bedoelde termijn is verstreken.

Artikel 9.4

  • 1 Indien ingevolge artikel 9.3 aan degene die op grond van een opdracht een openbare elektronische communicatiedienst of voorziening verzorgt, een vergoeding wordt toegekend, is eenieder die een openbare elektronische communicatiedienst aanbiedt die behoort tot een voor de desbetreffende opgedragen dienst of voorziening bij algemene maatregel van bestuur bepaalde categorie van openbare elektronische communicatiediensten, en die in het kalenderjaar waarop de te betalen vergoeding betrekking heeft, voor die dienst in Nederland een hogere omzet heeft dan een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag, aan het college een bijdrage verschuldigd.

  • 2 De verschuldigde bijdrage wordt door het college binnen een half jaar na toekenning van de vergoeding vastgesteld en aan degene die de bijdrage is verschuldigd, meegedeeld.

  • 3 De bijdrage wordt berekend door de te betalen vergoeding te vermenigvuldigen met de in het vierde lid bedoelde breuk.

  • 4 De teller van de breuk bestaat uit de jaaromzet in Nederland van de bijdrageverschuldigde aanbieder in de in het eerste lid bedoelde openbare elektronische communicatiediensten in het jaar waarop de te betalen vergoeding betrekking heeft. De noemer van de breuk bestaat uit de som van de jaaromzetten in Nederland van de bijdrageverschuldigde aanbieders in de desbetreffende diensten in het jaar waarop de te betalen vergoeding betrekking heeft.

  • 5 De bijdrage wordt betaald binnen vier weken na ontvangst van de beschikking waarin de bijdrage is vastgesteld.

  • 6 Op verzoek van degene die op grond van artikel 9.3 een vergoeding krijgt toegekend, wordt een door hem te betalen bijdrage verrekend met de door hem te ontvangen vergoeding.

Hoofdstuk 10. Uitrusting

§ 10.1. Europese bepalingen voor uitrusting

§ 10.1.1. Conformiteiteisen en wederzijdse erkenning van conformiteit

Artikel 10.1

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over uitzonderingen op het in het eerste lid bedoelde verbod.

Artikel 10.2

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over speciale maatregelen betreffende de ingebruikneming of het gebruik van uitrusting die voldoet aan de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde voorschriften. Deze regels betreffen:

    • a. maatregelen om een bestaand of te verwachten probleem in verband met de eisen waar uitrusting aan moet voldoen op een bepaalde locatie te verhelpen;

    • b. maatregelen die om veiligheidsredenen genomen worden om openbare elektronische communicatienetwerken of apparaten die naar hun aard bestemd zijn voor het zenden of ontvangen van radiocommunicatiesignalen te beschermen, indien deze worden gebruikt voor veiligheidsdoeleinden in duidelijk gedefinieerde spectrumsituaties.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de middelen die Onze Minister kan gebruiken om het in de handel brengen of verhandelen van radiozendapparaten of categorieën van radiozendapparaten te beëindigen of te beperken, indien de vrees is gewettigd dat door de betrokken radiozendapparaten ontoelaatbare belemmeringen worden veroorzaakt in het etherverkeer, in andere radiozendapparaten of in ontvangapparaten.

Artikel 10.3

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter implementatie van conformiteitsrichtlijnen en bijlage II van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte regels worden gesteld, inzake:

  • a. eisen waar uitrusting aan moet voldoen;

  • b. de conformiteitsbeoordeling van uitrusting;

  • c. het aanbrengen van markeringen;

  • d. de aanwijzing, accreditatie en bevoegdheden van instanties die betrokken kunnen worden bij de conformiteitsbeoordeling, alsmede de intrekking van de aanwijzing;

  • e. informatieverplichtingen met betrekking tot uitrusting;

  • f. de aansluiting van uitrusting op openbare elektronische communicatienetwerken, alsmede het afsluiten of buiten gebruikstellen van die uitrusting;

  • g. de door een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk te verstrekken informatie over de technische specificaties van netwerkaansluitpunten.

Artikel 10.4

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels gesteld worden ter uitvoering van tussen de Europese Gemeenschap en derde landen gesloten overeenkomsten inzake wederzijdse erkenning van conformiteitsbeoordelingen van uitrusting, ondermeer over de aanwijzing van instanties die betrokken kunnen worden bij de conformiteitsbeoordeling, alsmede de intrekking van de aanwijzing.

§ 10.1.2. Digitale televisie

Artikel 10.5

  • 1 Bij ministeriële regeling worden ter uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen regels gesteld ter zake van apparaten bestemd voor de ontvangst en weergave van televisieprogramma’s als bedoeld in artikel 1.1 van de Mediawet 2008, en van apparaten bestemd voor het ontsleutelen van versleutelde digitale televisiesignalen.

  • 2 Het is verboden apparaten als bedoeld in het eerste lid te verkopen, te verhuren of anderszins ter beschikking te stellen indien niet wordt voldaan aan de krachtens het eerste lid gestelde regels.

§ 10.2. Bepalingen van nationale oorsprong

Artikel 10.6

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld inzake het maken van reclame voor uitrusting waarvan het in de handel brengen of het verhandelen op grond van artikel 10.1 of artikel 10.5 is verboden.

Artikel 10.7

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld inzake de behandeling van klachten over elektromagnetische storingen, ondervonden van het gebruik van uitrusting, of over belemmeringen, welke bij het gebruik van radiozendapparaten of randapparaten worden ondervonden.

Artikel 10.8

Voor de toepassing van de artikelen 10.9 tot en met 10.11 worden met radiozendapparaten gelijk gesteld:

  • a. elke samenvoeging van onderdelen geschikt om een radiozendapparaat dan wel een ingevolge het bepaalde onder b daarmee gelijkgesteld apparaat te vormen;

  • b. de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te omschrijven elektrische of elektronische apparaten die geschikt zijn om door gebruik tezamen met een radiozendapparaat een radiozendapparaat te vormen met andere technische eigenschappen.

Artikel 10.9

  • 1 Het aanleggen, het geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig hebben, of het gebruik van radiozendapparaten is slechts toegestaan indien voor het gebruik ervan aan de houder van die radiozendapparaten op grond van hoofdstuk 3 een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte is verleend.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, is het aanleggen, het geheel of gedeeltelijk aanwezig hebben, of het gebruik van radiozendapparaten zonder dat aan de houder een vergunning is verleend voor het gebruik van frequentieruimte, toegestaan, indien:

    • a. krachtens hoofdstuk 3 geen vergunning is vereist voor het gebruik van frequentieruimte en, indien voor het gebruik melding en registratie verplicht zijn krachtens artikel 3.4, tweede lid, onder d, indien melding en registratie heeft plaatsgevonden;

    • b. de houder van het radiozendappararaat met de houder van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte een overeenkomst heeft gesloten voor de aanleg en het instandhouden van een radiozendapparaat ten behoeve van het verzorgen van diensten van de opdrachtgever waarbij gebruik wordt gemaakt van de aan de opdrachtgever toegewezen frequentieruimte;

    • c. deze apparaten worden gebruikt aan boord van andere dan Nederlandse schepen of luchtvaartuigen en daarvoor een vergunning is afgegeven in overeenstemming met het Internationaal Telecommunicatieverdrag, of

    • d. deze apparaten worden gebruikt door niet-ingezetenen van Nederland die tijdelijk hier te lande verblijven en daartoe voor Nederland bindende afspraken zijn gemaakt.

Artikel 10.10

  • 1 Onze Minister kan, in afwijking van artikel 10.9, eerste lid, een vergunning verlenen voor het aanleggen van radiozendapparaten zonder dat aan de houder een vergunning is verleend voor gebruik van frequentieruimte. Een vergunning kan onder beperkingen worden verleend. Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 2 De vergunning kan worden geweigerd, indien:

    • a. het ernstige vermoeden bestaat dat de vergunning zal worden misbruikt;

    • b. een eerder verleende vergunning is ingetrokken wegens overtreding van de bij of krachtens deze wet gestelde regels dan wel van de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • c. de aanvraag niet voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde regels, of

    • d. de aanvrager naar het oordeel van Onze Minister geen gerechtvaardigd belang heeft bij verlening van de vergunning.

  • 3 De vergunning kan worden ingetrokken, indien:

    • a. de houder van de vergunning de bij of krachtens deze wet gestelde regels dan wel de aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen niet nakomt, of

    • b. de gronden waarop de vergunning is verleend zijn vervallen.

Artikel 10.11

  • 1 Het is verboden:

    • a. een radiozendapparaat te gebruiken om aan boord van een schip of luchtvaartuig buiten elk nationaal gebied programma's uit te zenden;

    • b. een radiozendapparaat, bestemd voor een gebruik als onder a bedoeld, te exploiteren;

    • c. een radiozendapparaat ter beschikking te stellen of aan te leggen in de wetenschap, dat het is bestemd voor een gebruik als bedoeld onder a;

    • d. een schip of luchtvaartuig ter beschikking te stellen in de wetenschap, dat dit is bestemd om aan boord daarvan uitzendingen te doen als onder a bedoeld.

  • 2 Het is verboden aan overtreding van een der in het eerste lid bedoelde verboden opzettelijk mee te werken door daarbij behulpzaam te zijn dan wel daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen. Als handelingen van medewerking worden in elk geval beschouwd:

    • a. het ter beschikking stellen van materiaal ten behoeve van het schip of luchtvaartuig dan wel van het radiozendapparaat;

    • b. het onderhouden of herstellen van het schip of luchtvaartuig dan wel van het radiozendapparaat;

    • c. het bevoorraden van het schip of luchtvaartuig;

    • d. het vervoeren van personen of goederen naar of van het schip of luchtvaartuig dan wel het ter beschikking stellen van middelen tot dat vervoer;

    • e. het vervaardigen van programma's of onderdelen daarvan, bestemd om te worden uitgezonden;

    • f. het geven van opdrachten tot het uitzenden van programma's of onderdelen daarvan dan wel het verlenen van bemiddeling bij het verkrijgen van zodanige opdrachten.

  • 3 Het tweede lid blijft buiten toepassing, indien de aldaar bedoelde handelingen worden verricht teneinde in geval van nood het schip of luchtvaartuig bij te staan of mensenlevens te beschermen.

  • 4 Onder schip of luchtvaartuig wordt in dit artikel mede begrepen elk ander drijvend of door de lucht gedragen voorwerp.

Hoofdstuk 11. Bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer

§ 11.1. Algemene bepalingen

Artikel 11.1

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. gebruiker: een natuurlijke persoon die gebruik maakt van een openbare elektronische communicatiedienst voor particuliere of zakelijke doeleinden zonder noodzakelijkerwijze op die dienst te zijn geabonneerd;

  • b. verkeersgegevens: gegevens die worden verwerkt voor het overbrengen van communicatie over een elektronisch communicatienetwerk of voor de facturering ervan;

  • c. verwerking van verkeersgegevens: verwerking als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet bescherming persoonsgegevens, met dien verstande dat de desbetreffende handelingen mede betrekking hebben op verkeersgegevens van abonnees die geen natuurlijke personen zijn;

  • d. locatiegegevens: gegevens die worden verwerkt in een elektronisch communicatienetwerk waarmee de geografische positie van de randapparatuur van een gebruiker van een openbare elektronische communicatiedienst wordt aangegeven;

  • e. communicatie: informatie die wordt uitgewisseld of overgebracht tussen een eindig aantal partijen door middel van een openbare elektronische communicatiedienst; dit omvat niet de informatie die via een omroepdienst over een elektronisch communicatienetwerk wordt overgebracht, behalve wanneer de informatie kan worden gerelateerd aan de identificeerbare abonnee of gebruiker die de informatie ontvangt;

  • f. oproep: een door middel van een openbare telefoondienst tot stand gebrachte verbinding die zonder noemenswaardige vertraging communicatie tussen gebruikers of abonnees over en weer mogelijk maakt;

  • g. toestemming van een gebruiker of abonnee: toestemming van een betrokkene als bedoeld in artikel 1, onder i, van de Wet bescherming persoonsgegevens, met dien verstande dat de toestemming mede betrekking kan hebben op gegevens van abonnees die geen natuurlijke personen zijn;

  • h. dienst met toegevoegde waarde: dienst die de verwerking vereist van verkeersgegevens of locatiegegevens, niet zijnde verkeersgegevens, en die verder gaat dan hetgeen noodzakelijk is voor de overbrenging van een communicatie of de facturering daarvan;

  • i. elektronisch bericht: tekst-, spraak-, geluids- of beeldbericht dat over een openbaar elektronisch communicatienetwerk wordt verzonden en in het netwerk of in de randapparatuur van de ontvanger kan worden opgeslagen tot het door de ontvanger wordt opgehaald.

Artikel 11.2

Onverminderd de Wet bescherming persoonsgegevens en het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde dragen de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en de aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst zorg voor de bescherming van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van abonnees en gebruikers van zijn netwerk, onderscheidenlijk zijn dienst.

Artikel 11.3

  • 1 De in artikel 11.2 bedoelde aanbieders treffen in het belang van de bescherming van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van abonnees en gebruikers passende technische en organisatorische maatregelen ten behoeve van de veiligheid en beveiliging van de door hen aangeboden netwerken en diensten. De maatregelen garanderen, rekening houdend met de stand van de techniek en de kosten van de tenuitvoerlegging, een passend beveiligingsniveau dat in verhouding staat tot het desbetreffende risico.

  • 2 De in artikel 11.2 bedoelde aanbieders dragen er zorg voor dat de abonnees worden geïnformeerd over:

    • a. bijzondere risico's voor de doorbreking van de veiligheid of de beveiliging van het aangeboden netwerk of de aangeboden dienst;

    • b. de eventuele middelen waarmee de onder a bedoelde risico's kunnen worden tegengegaan, voor zover het andere maatregelen betreft dan die welke de aanbieder op grond van het eerste lid gehouden is te treffen, alsmede een indicatie van de verwachte kosten.

Artikel 11.4

  • 1 De aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst is verplicht de abonnee op diens verzoek:

    • a. geleverde elektronische communicatiediensten door middel van geheel of gedeeltelijk niet-gespecificeerde nota's in rekening te brengen;

    • b. de mogelijkheid te bieden kosteloos en op eenvoudige wijze de doorschakeling van oproepen van derden naar het bij hem in gebruik zijnde netwerkaansluitpunt ongedaan te maken.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van de bescherming van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van oproepende gebruikers en opgeroepen abonnees regels worden gesteld met betrekking tot het specificeren van nota's voor geleverde elektronische communicatiediensten. Deze regels kunnen onder meer betrekking hebben op de toekenning van rechten aan abonnees, de behandeling van klachten, de verstrekking van informatie en de vergoeding van kosten. Bij de algemene maatregel van bestuur kunnen aan het college taken worden opgedragen en bevoegdheden verleend.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de keuzemogelijkheden voor de wijze van betaling van geleverde elektronische communicatiediensten.

Artikel 11.5

  • 1 De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en de aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst verwijderen dan wel anonimiseren de door hen verwerkte en opgeslagen verkeersgegevens met betrekking tot abonnees of gebruikers, zodra deze verkeersgegevens niet langer nodig zijn ten behoeve van de overbrenging van communicatie, onverminderd het tweede, derde en vijfde lid.

  • 2 De aanbieder mag verkeersgegevens verwerken die noodzakelijk zijn voor facturering, waaronder het opstellen van een factuur voor een abonnee of voor degene die zich tegenover de aanbieder rechtens verbonden heeft die factuur te voldoen, dan wel ten behoeve van een betaling van verleende toegang. De verkeersgegevens mogen worden verwerkt tot het einde van de wettelijke termijn waarbinnen de factuur in rechte kan worden betwist of de betaling in rechte kan worden afgedwongen.

  • 3 De aanbieder van elektronische communicatiediensten mag voorts de in het eerste lid bedoelde verkeersgegevens verwerken, voor zover en voor zolang dat noodzakelijk is voor:

    • a. marktonderzoek of verkoopactiviteiten met betrekking tot elektronische communicatiediensten, of

    • b. de levering van diensten met toegevoegde waarde,

    mits de abonnee of de gebruiker waarop de verkeersgegevens betrekking hebben daarvoor zijn toestemming heeft gegeven. De abonnee of gebruiker kan de gegeven toestemming voor de verwerking van verkeersgegevens te allen tijde intrekken.

  • 4 De aanbieder stelt de abonnee of gebruiker in kennis van de soorten verkeersgegevens die worden verwerkt voor de in het tweede en derde lid bedoelde doeleinden alsmede omtrent de duur van de verwerking. Voor zover het de verwerking van verkeersgegevens ten behoeve van de doeleinden, bedoeld in het derde lid betreft, wordt de desbetreffende informatie verstrekt voorafgaand aan het verkrijgen van de in dat lid bedoelde toestemming van de abonnee of gebruiker.

  • 5 De verwerking van verkeersgegevens in overeenstemming met het eerste tot en met vierde lid mag alleen geschieden door personen die werkzaam zijn onder het gezag van de aanbieder voor facturering, verkeersbeheer, behandeling van verzoeken om inlichtingen van klanten, opsporing van fraude alsmede marktonderzoek of verkoopactiviteiten met betrekking tot elektronische communicatiediensten of de levering van diensten met toegevoegde waarde en moet beperkt blijven tot hetgeen noodzakelijk is om die activiteiten te kunnen uitvoeren.

  • 6 De aanbieder mag de verkeersgegevens verstrekken aan personen en instanties die zijn belast met de berechting van enig geschil dan wel de beslissing van een geschil als bedoeld in de artikelen 12.1, 12.2 voor zover van toepassing, of 12.9.

Artikel 11.5a

  • 1 De verwerking van locatiegegevens, niet zijnde verkeersgegevens, betreffende abonnees of gebruikers van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten, is slechts geoorloofd, indien:

    • a. deze gegevens zijn geanonimiseerd, of

    • b. de desbetreffende abonnee of gebruiker voor de verwerking van deze gegevens toestemming heeft gegeven ten behoeve van de levering van een dienst met toegevoegde waarde.

  • 2 Voorafgaand aan het verkrijgen van toestemming als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, verstrekt de aanbieder van de toegevoegde waardedienst aan de abonnee of gebruiker de volgende informatie:

    • a. de soort locatiegegevens die zullen worden verwerkt;

    • b. de doeleinden waarvoor de locatiegegevens worden verwerkt;

    • c. de duur van de verwerking, en

    • d. of de gegevens aan een derde zullen worden verstrekt ten behoeve van de levering van de dienst met toegevoegde waarde.

  • 3 De verwerking van de gegevens ten behoeve van de levering van een dienst met toegevoegde waarde als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, is slechts toegestaan voor zover en voor zolang dat noodzakelijk is voor de levering van de desbetreffende dienst. In afwijking van de eerste volzin mag de aanbieder van de dienst met toegevoegde waarde die gegevens verwerken die noodzakelijk zijn voor het opstellen van een factuur. Artikel 11.5, tweede lid, laatste volzin, is van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Een abonnee of gebruiker kan de verleende toestemming voor de verwerking van de hem betreffende gegevens op elk moment intrekken.

  • 5 De aanbieder van een dienst met toegevoegde waarde biedt aan de abonnee of gebruiker wiens gegevens worden verwerkt de mogelijkheid om kosteloos en op eenvoudige wijze de verwerking van diens gegevens tijdelijk te beletten voor elke overbrenging van communicatie of elke verbinding met het openbare elektronische communicatienetwerk dat gebruikt wordt voor de levering van de desbetreffende dienst.

  • 6 De verwerking van de gegevens mag slechts plaatsvinden door personen die werkzaam zijn onder het gezag van de aanbieder of de derde, bedoeld in het tweede lid, onder d, en is beperkt tot die gegevens die noodzakelijk zijn om de dienst met toegevoegde waarde te kunnen aanbieden.

Artikel 11.5b

  • 1 Certificatiedienstverleners die certificaten aan het publiek afgeven, verwerken alleen persoonsgegevens die van de betrokkene zelf of met diens uitdrukkelijke toestemming zijn verkregen, en voor zover de verwerking van deze persoonsgegevens voor de afgifte en het beheer van het certificaat is vereist.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde persoonsgegevens worden niet voor andere doeleinden verzameld of verwerkt, tenzij de betrokkene daarvoor zijn uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven.

  • 3 In afwijking van het tweede lid is de uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene niet vereist, indien de verwerking van de in het eerste lid bedoelde persoonsgegevens noodzakelijk is ten behoeve van de opsporing van fraude, of indien de verwerking overigens bij of krachtens de wet wordt gevorderd.

Artikel 11.6

  • 1 Eenieder die een algemeen beschikbare abonneelijst uitgeeft of een algemeen beschikbare abonnee-informatiedienst verzorgt, stelt de abonnee voorafgaand aan opneming van hem betreffende persoonsgegevens in de abonneelijst of in het voor de abonnee-informatiedienst gebruikte abonneebestand kosteloos op de hoogte van:

    • a. de doeleinden van de desbetreffende abonneelijst en de desbetreffende abonnee-informatiedienst en, voor zover het een elektronische versie van de abonneelijst betreft, van de gebruiksmogelijkheden op basis van daarin opgenomen zoekfuncties, en

    • b. de soorten persoonsgegevens die, gelet op de vastgestelde doeleinden van de desbetreffende abonneelijst en desbetreffende abonnee-informatiedienst, daarin kunnen worden opgenomen.

  • 2 In een algemeen beschikbare abonneelijst en in het voor een abonnee-informatiedienst gebruikte abonneebestand worden uitsluitend persoonsgegevens van een abonnee opgenomen, indien de abonnee daarvoor toestemming heeft verleend en blijft deze beperkt tot de door hem daarbij aangegeven persoonsgegevens. Aan het niet opgenomen zijn in een abonneelijst of het voor een abonnee-informatiedienst gebruikte abonneebestand mogen geen kosten worden verbonden.

  • 3 Voor zover de verwerking van persoonsgegevens in een algemeen beschikbare abonneelijst en in het voor een abonnee-informatiedienst gebruikte abonneebestand betrekking heeft op andere doeleinden dan het bieden van de mogelijkheid tot het zoeken van nummers aan de hand van gegevens betreffende de naam in combinatie met gegevens betreffende het adres en huisnummer, postcode en woonplaats van de abonnee, is met betrekking tot elk van die andere doeleinden afzonderlijke toestemming van de abonnee vereist.

  • 4 De abonnee heeft het recht om kosteloos hem betreffende persoonsgegevens in een algemeen beschikbare abonneelijst of in het voor een abonnee-informatiedienst gebruikte abonneebestand te verifiëren, te laten verbeteren of te laten verwijderen.

Artikel 11.7

  • 1 Het gebruik van automatische oproepsystemen zonder menselijke tussenkomst, faxen en elektronische berichten voor het overbrengen van ongevraagde communicatie voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden aan abonnees is uitsluitend toegestaan, mits de verzender kan aantonen dat de desbetreffende abonnee daarvoor voorafgaand toestemming heeft verleend, onverminderd hetgeen is bepaald in het tweede lid.

  • 2 Een ieder die elektronische contactgegevens voor elektronische berichten heeft verkregen in het kader van de verkoop van zijn product of dienst mag deze gegevens gebruiken voor het overbrengen van communicatie voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden met betrekking tot eigen gelijksoortige producten of diensten, mits bij de verkrijging van de contactgegevens aan de klant duidelijk en uitdrukkelijk de gelegenheid is geboden om kosteloos en op gemakkelijke wijze verzet aan te tekenen tegen het gebruik van die elektronische contactgegevens, en, indien de klant hiervan geen gebruik heeft gemaakt, hem bij elke overgebrachte communicatie de mogelijkheid wordt geboden om onder dezelfde voorwaarden verzet aan te tekenen tegen het verder gebruik van zijn elektronische contactgegevens. Artikel 41, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Bij het gebruik van elektronische berichten voor de in het eerste lid genoemde doeleinden dienen te allen tijde de volgende gegevens te worden vermeld:

    • a. de werkelijke identiteit van degene namens wie de communicatie wordt overgebracht, en

    • b. een geldig postadres of nummer waaraan de ontvanger een verzoek tot beëindiging van dergelijke communicatie kan richten.

  • 4 Het gebruik van andere dan de in het eerste lid bedoelde middelen voor het overbrengen van ongevraagde communicatie voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden aan abonnees is toegestaan, tenzij de desbetreffende abonnee te kennen heeft gegeven dat hij communicatie waarbij van deze middelen gebruik wordt gemaakt, niet wenst te ontvangen en indien de abonnee bij elke overgebrachte communicatie de mogelijkheid wordt geboden om verzet aan te tekenen tegen het verder gebruik van zijn elektronische contactgegevens. Aan de abonnee worden in dat geval geen kosten in rekening gebracht van voorzieningen waarmee wordt voorkomen dat hem een ongevraagde communicatie wordt overgebracht.

§ 11.2. Nummeridentificatie

Artikel 11.9

  • 1 De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en de aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst die door middel van dat netwerk of als onderdeel van die dienst nummeridentificatie aanbiedt, biedt:

    • a. aan iedere oproepende gebruiker onderscheidenlijk abonnee mogelijkheden aan om kosteloos de verstrekking van het nummer van het oproepende netwerkaansluitpunt dan wel een nummer waarmee een individuele gebruiker kan worden geïdentificeerd te blokkeren onderscheidenlijk de verstrekking van nummers van oproepende netwerkaansluitpunten dan wel nummers waarmee individuele gebruikers kunnen worden geïdentificeerd voor elke afzonderlijke abonneelijn te blokkeren;

    • b. aan iedere opgeroepen abonnee mogelijkheden aan om:

      • 1°. de verstrekking van het nummer van het oproepende netwerkaansluitpunt dan wel een nummer waarmee een individuele gebruiker kan worden geïdentificeerd te verhinderen;

      • 2°. oproepen waarbij de verstrekking van het nummer van het oproepende netwerkaansluitpunt dan wel een nummer waarmee een individuele gebruiker kan worden geïdentificeerd is geblokkeerd, te weigeren;

      • 3°. indien nummeridentificatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel cc, onder 2°, wordt aangeboden, kosteloos de verstrekking van het nummer van het opgeroepen netwerkaansluitpunt dan wel een nummer waarmee een individuele gebruiker kan worden geïdentificeerd aan het oproepende netwerkaansluitpunt te blokkeren.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot:

    • a. mogelijkheden tot blokkering en weigering;

    • b. de voorwaarden waaronder de abonnee de identificatie van het nummer van oproepende netwerkaansluitpunten dan wel een nummer waarmee een individuele gebruiker kan worden geïdentificeerd kan doen verhinderen;

    • c. de wijze waarop uitvoering aan nummeridentificatie in het internationale elektronische communicatieverkeer kan worden gegeven, en

    • d. de wijze waarop de aanbieders, gebruikers en abonnees voorlichten over het gebruik van nummeridentificatie.

Artikel 11.10

  • 1 De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en de aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst die nummeridentificatie aanbiedt, is verplicht aan de door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister, aangewezen beheerders van een alarmnummer voor publieke diensten, indien er elektronische communicatie met een alarmnummer wordt afgewikkeld, gelijktijdig:

    • a. het nummer van het oproepende netwerkaansluitpunt te verstrekken, ook indien bij dat netwerkaansluitpunt gebruik wordt gemaakt van een in artikel 11.9, tweede lid, onder a, bedoelde blokkeringsmogelijkheid;

    • b. de naam, en de beschikbare adres-, postcode- en woonplaatsgegevens van de abonnee, dan wel de locatie van de openbare betaaltelefoon, die onder het desbetreffende nummer is aangesloten, te verstrekken.

  • 2 De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en de aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst, die locatiegegevens kan verwerken omtrent abonnees of gebruikers, is verplicht aan de aangewezen beheerders van een alarmnummer voor publieke diensten, bedoeld in het eerste lid, indien er communicatie over een dergelijk alarmnummer wordt afgewikkeld, gelijktijdig de daarop betrekking hebbende locatiegegevens te verstrekken, ook indien de abonnee of gebruiker, voor zover het betreft de locatiegegevens als bedoeld in artikel 11.5a, op de voet van het vijfde lid van dat artikel, gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om tijdelijk de verwerking van de hem betreffende locatiegegevens te beletten.

  • 3 De verstrekte nummers, alsmede de in het eerste lid, onder b, en de in het tweede lid, bedoelde gegevens worden door de beheerders, bedoeld in het eerste lid, vastgelegd met het oog op de hulpverlening in noodsituaties of de bestrijding van het misbruik van een alarmnummer voor publieke diensten. De beheerders zijn verantwoordelijke in de zin van artikel 1, onderdeel d, van de Wet bescherming persoonsgegevens voor deze vastlegging.

  • 4 Verstrekking van nummers en gegevens door de beheerder vindt slechts plaats met het oog op de hulpverlening in noodsituaties of de bestrijding van het misbruik van een alarmnummer voor publieke diensten. De beheerder is verantwoordelijke in de zin van artikel 1, onderdeel d, van de Wet bescherming persoonsgegevens voor deze verstrekkingen.

  • 5 Verstrekking van nummers en gegevens met het oog op de hulpverlening in noodsituaties vindt slechts plaats aan de door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister, aangewezen publieke diensten belast met hulpverleningstaken.

  • 6 Verstrekking van nummers en gegevens met het oog op de bestrijding van het misbruik van een alarmnummer voor publieke diensten vindt slechts plaats aan degene die op grond van artikel 141 of 142 van het Wetboek van Strafvordering is belast met de opsporing van strafbare feiten.

  • 7 De termijn gedurende welke de nummers en gegevens door de beheerder worden bewaard bedraagt ten hoogste:

    • a. twee maanden indien de nummers en gegevens betrekking hebben op gevallen waarin kennelijk sprake is van een verzoek om hulpverlening in een noodsituatie;

    • b. zes maanden indien de nummers en gegevens betrekking hebben op gevallen waarin kennelijk sprake is van misbruik van een alarmnummer voor publieke diensten;

    • c. 24 uur in alle overige gevallen.

  • 8 De op grond van het eerste lid aangewezen beheerder vergoedt de kosten die zijn gemoeid met het verstrekken van de in het eerste lid, onder a en b, en de in het tweede lid bedoelde gegevens.

  • 9 De bekendmaking van het besluit tot aanwijzing van de beheerders, bedoeld in het eerste lid, en de publieke diensten, bedoeld in het vierde lid, geschiedt door plaatsing in de Staatscourant door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 10 De beheerders, bedoeld in het eerste lid, zijn bevoegd om ten behoeve van de controle op de effectiviteit van de hulpverlening in noodsituaties de bij het alarmnummer voor publieke diensten ingekomen oproepen vast te leggen en voor ten hoogste twee maanden te bewaren. Bij de vastlegging worden de datum en het tijdstip van de oproep geregistreerd.

Artikel 11.11

  • 1 Een abonnee die last heeft van hinderlijke of kwaadwillige oproepen, waarbij de verstrekking van het nummer van het oproepende netwerkaansluitpunt is geblokkeerd, kan aan de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk of van een openbare elektronische communicatiedienst verzoeken om het nummer van de oproepende abonnee en de beschikbare daarop betrekking hebbende naam-, adres-, postcode- en woonplaatsgegevens, te verstrekken.

  • 2 Een verzoek als bedoeld in het eerste lid voldoet aan de volgende vereisten:

    • a. het verzoek is schriftelijk en bevat de naam-, adres-, postcode- en woonplaatsgegevens van de verzoeker alsmede het nummer waarop de oproepen betrekking hebben, en

    • b. het verzoek bevat een indicatie van de data en tijdstippen waarop de desbetreffende oproepen hebben plaatsgevonden.

  • 3 De verzoeker informeert de aanbieder onverwijld omtrent hinderlijke of kwaadwillige oproepen, die plaats hebben gevonden na indiening van het verzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 De aanbieder stelt naar aanleiding van het verzoek een onderzoek in, teneinde vast te stellen of tot verstrekking van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, dient te worden overgegaan.

  • 5 Indien bij het onderzoek blijkt dat het oproepende nummer toebehoort aan een abonnee van een andere aanbieder, verleent de desbetreffende aanbieder op een daartoe strekkend verzoek van de met het onderzoek belaste aanbieder medewerking aan het onderzoek en verstrekt, indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft, de beschikbare op het oproepende nummer betrekking hebbende naam-, adres-, postcode- en woonplaatsgegevens aan de aanbieder die met het onderzoek belast is.

  • 6 Van de gegevensverstrekking aan een verzoeker wordt door de aanbieder mededeling gedaan aan de abonnee, wiens gegevens het betreft.

  • 7 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot:

    • a. het onderzoek, bedoeld in het vierde lid;

    • b. de gegevensverstrekking, bedoeld in het vierde lid;

    • c. de medewerkingsverplichting, bedoeld in het vijfde lid;

    • d. de kennisgeving van de verstrekking van de gegevens, bedoeld in het zesde lid.

§ 11.3. Ontheffing

Artikel 11.12

  • 2 Een ontheffing als bedoeld in het eerste lid kan uitsluitend worden verleend, indien:

    • a. deze betrekking heeft op abonneelijnen verbonden met analoge centrales, en

    • b. nakoming van de desbetreffende verplichtingen technisch niet haalbaar is of onevenredig veel financiële lasten voor de aanbieder met zich meebrengt.

  • 3 Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

§ 11.4. Uitzonderingen

Artikel 11.13

  • 1 Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en openbare elektronische communicatiediensten kunnen de artikelen 11.5, 11.5a en 11.9, eerste lid, buiten toepassing laten, indien dit noodzakelijk is in het belang van:

    • a. de nationale veiligheid;

    • b. de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten.

  • 2 Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en openbare elektronische communicatiediensten mogen, in afwijking van artikel 11.5, eerste lid, verkeersgegevens verwerken, indien en voor zolang dat noodzakelijk is voor een onderzoek als bedoeld in artikel 11.11, vierde en vijfde lid. De verkeersgegevens mogen voor een periode van ten hoogste drie maanden na beëindiging van een onderzoek als bedoeld in artikel 11.11, vierde lid, door de desbetreffende aanbieders worden bewaard. Na afloop van deze periode worden de verkeersgegevens verwijderd.

Hoofdstuk 12. Geschillen

§ 12.1. Geschilbeslechting door geschillencommissie

Artikel 12.1

Aanbieders van een openbare telefoondienst, andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen openbare elektronische communicatiediensten of bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen programmadiensten sluiten zich aan bij een van overheidswege erkende geschillencommissie welke geschillen behandelt over een overeenkomst met betrekking tot de levering van een openbare elektronische communicatiedienst of een programmadienst tussen een hiervoor bedoelde aanbieder en een natuurlijk persoon die voor andere dan bedrijfs- of beroepsdoeleinden handelt.

§ 12.2. Geschilbeslechting door het college

§ 12.2.1. Geschillen tussen marktpartijen

Artikel 12.2

  • 1 Indien er tussen houders van een vergunning, tussen aanbieders, tussen aanbieders en ondernemingen, onderscheidenlijk tussen ondernemingen een geschil is ontstaan inzake de nakoming van een op een houder van een vergunning, een aanbieder of een onderneming die openbare elektronische communicatienetwerken, bijbehorende faciliteiten, openbare elektronische communicatiediensten of programmadiensten aanbiedt op grond van een bij of krachtens deze wet of bij de roamingverordening rustende verplichting, kan het college op aanvraag van een bij dat geschil betrokken partij het geschil beslechten, tenzij de beslechting van dat geschil op grond van deze wet aan een andere instantie is opgedragen.

  • 2 Onder een geschil als bedoeld in het eerste lid, wordt mede verstaan een geschil inzake de vraag of, indien de in dat lid bedoelde houders van een vergunning, aanbieders, aanbieders en ondernemingen, onderscheidenlijk ondernemingen een overeenkomst hebben gesloten op basis van een bij of krachtens deze wet op een of meer van hen rustende verplichting, de ter zake daarvan tussen hen bestaande verbintenissen, of de wijze waarop die verbintenissen worden nagekomen strijdig zijn, onderscheidenlijk strijdig is met het bij of krachtens deze wet bepaalde.

  • 4 Met uitzondering van geschillen op grond van artikel 5.12 is het eerste lid niet van toepassing op geschillen voortvloeiend uit hoofdstuk 5 van deze wet.

  • 4 Met uitzondering van geschillen op grond van artikel 5.12 is het eerste lid niet van toepassing op geschillen voortvloeiend uit hoofdstuk 5 van deze wet.

  • 5 Indien nummerhouders als bedoeld in artikel 4.2b geen overeenstemming kunnen bereiken over de voorwaarden waaronder de aan hen in gebruik gegeven nummers gezamenlijk in gebruik zullen worden genomen, kan het college op aanvraag van een of meer van hen, voorschriften geven inzake het tot stand brengen van een overeenkomst als bedoeld in artikel 4.2b.

  • 6 Op aanvraag van de gezamenlijke nummerhouders kan het college een besluit als bedoeld in het vierde lid intrekken.

Artikel 12.3

Het college is onbevoegd tot het beslechten van een op grond van artikel 12.2 voorgelegd geschil, indien de bij dat geschil betrokken partijen het college verzoeken het geschil niet langer te behandelen.

Artikel 12.4

  • 1 Op vordering van het college verstrekken de bij een geschil betrokken partijen binnen twee weken dan wel binnen een andere door het college te bepalen redelijke termijn, aan het college alle gegevens die relevant zijn voor de beoordeling van het geschil.

  • 2 De bij het geschil betrokken partijen zijn verplicht onverwijld, maar in elk geval binnen de door het college gestelde redelijke termijn, alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen ten behoeve van de beoordeling van het geschil.

Artikel 12.5

  • 1 Het college beslist op een aanvraag als bedoeld in artikel 12.2 binnen zeventien weken na ontvangst van die aanvraag.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, kan het college in spoedeisende gevallen een voorlopig besluit nemen dat tussen de betrokken aanbieders geldt tot het definitieve besluit van het college.

  • 3 In uitzonderlijke gevallen kan het college de termijn, bedoeld in het eerste lid, verlengen. Het college stelt de desbetreffende aanbieders daarvan in kennis en geeft de termijn aan waarbinnen het college het geschil zal beslechten, met dien verstande dat die termijn niet langer is dan acht weken na afloop van de termijn, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 12.6

Een bij een geschil betrokken partij volgt de door het college op grond van artikel 12.2 genomen besluit op. Het college kan daarbij termijnen stellen.

Artikel 12.7

Van een besluit als bedoeld in artikel 12.2 wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. Van gegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet openbaarheid van bestuur wordt geen mededeling gedaan.

Artikel 12.8

  • 1 Het college overlegt met de desbetreffende nationale regelgevende instantie aan wie de bevoegdheid tot het beslechten van geschillen is opgedragen, over de beslechting van een geschil dat landsgrensoverschrijdende aspecten heeft en dat overeenkomstig deze paragraaf aan het college is voorgelegd, dan wel aan de desbetreffende nationale regelgevende instantie is voorgelegd en door die instantie aan het college is voorgelegd.

  • 2 In afwijking van artikel 12.5, eerste lid, beslist het college op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, binnen 24 weken na ontvangst van die aanvraag.

§ 12.2.2. Geschillen tussen consumenten en aanbieders of ondernemingen

Artikel 12.9

  • 1 Indien tussen een consument en een aanbieder of een onderneming die openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten aanbiedt een geschil is gerezen inzake de schending door die aanbieder of onderneming van bij of krachtens deze wet gestelde regels ter uitvoering van richtlijn nr. 2002/22/EG, niet zijnde een geschil als bedoeld in artikel 12.1, of inzake de schending door die aanbieder of onderneming van de roamingverordening kan het college op aanvraag van de desbetreffende consument, het geschil beslechten.

  • 2 Indien een consument door het college in het gelijk wordt gesteld en hij voor het beslechten van een geschil bij of krachtens artikel 16.1 een vergoeding aan het college verschuldigd is, kan het college bepalen dat die vergoeding door een aanbieder of onderneming als bedoeld in het eerste lid wordt vergoed.

  • 3 Een bij een geschil betrokken aanbieder of onderneming volgt de door het college op grond van het eerste lid gegeven voorschriften op. Het college kan daarbij termijnen stellen.

§ 12.3. Geschilbeslechting door minister

Artikel 12.10

  • 1 Indien houders van een vergunning als bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, geen overeenstemming kunnen bereiken over de voorwaarden waaronder de aan hen toegewezen frequentieruimte gezamenlijk in gebruik zal worden genomen, kan Onze Minister op aanvraag van een of meer van hen, voorschriften geven inzake het tot stand brengen van een overeenkomst als bedoeld in artikel 3.9, eerste lid.

  • 2 Op aanvraag van de gezamenlijke vergunninghouders kan Onze Minister een besluit als bedoeld in het eerste lid intrekken.

Hoofdstuk 13. Bevoegd aftappen

Artikel 13.1

  • 1 Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten stellen hun telecommunicatienetwerken en telecommunicatiediensten uitsluitend beschikbaar aan gebruikers indien deze aftapbaar zijn.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de technische aftapbaarheid van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten.

Artikel 13.2

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de te nemen organisatorische en personele maatregelen en te treffen voorzieningen met betrekking tot aftappen.

Artikel 13.2a

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanbieders aan de vordering of het verzoek voldoen en de wijze waarop de gegevens, bedoeld in het eerste lid, beschikbaar worden gehouden.

Artikel 13.3

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het beslechten van geschillen tussen aanbieders en de bevoegde autoriteiten over de voorzieningen door middel van welke de door een tap te verkrijgen telecommunicatie door aanbieders wordt doorgegeven.

Artikel 13.4

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanbieders aan een vordering of een verzoek, bedoeld in het eerste en tweede lid, voldoen en de wijze waarop de gegevens, bedoeld in het eerste lid, beschikbaar worden gehouden.

Artikel 13.5

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de te nemen maatregelen in verband met de beveiliging, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 13.6

  • 1 De investerings-, exploitatie- en onderhoudskosten voor de technische voorzieningen die door aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten zijn of worden gemaakt teneinde te kunnen voldoen aan de artikelen 13.1, 13.4, en 13.5 komen te hunnen laste.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de vaststelling en vergoeding van de kosten, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 13.7

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 13.8

Van de verplichtingen die voortvloeien uit dit hoofdstuk kan Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Onze Minister van Defensie en Onze Minister van Justitie in bijzondere gevallen ontheffing verlenen. Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

Hoofdstuk 14. Buitengewone omstandigheden

Artikel 14.1

In bijzondere omstandigheden in verband met de handhaving van de internationale rechtsorde of met de internationale betrekkingen is Onze Minister bevoegd in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken aan aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten en huurlijnen aanwijzingen te geven met betrekking tot de verzorging van telecommunicatie van en naar het buitenland.

Artikel 14.2

  • 2 Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij dat besluit in werking gestelde bepalingen.

  • 3 Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.

  • 4 Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, worden de bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.

  • 5 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.

  • 6 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.

Artikel 14.3

Ingeval voor Nederland of een gedeelte daarvan, op grond van de artikelen 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden, bepalingen uit de Oorlogswet voor Nederland in werking zijn gesteld, oefent Onze Minister de in artikel 14.4, eerste lid, bedoelde bevoegdheden uit in overeenstemming met Onze Minister van Defensie.

Artikel 14.4

  • 1 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit lid in werking treden.]

    Onze Minister is bevoegd aan aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten, huurlijnen en aan gebruikers van de frequentieruimte aanwijzingen te geven met betrekking tot:

    • a. de instandhouding en exploitatie van hun openbare telecommunicatienetwerken;

    • b. het verzorgen en het gebruiken van hun openbare telecommunicatiediensten;

    • c. de instandhouding en exploitatie dan wel beperking of beëindiging van het gebruik van hun radiozendapparaten, en

    • d. het ter beschikking stellen van huurlijnen en het gebruik daarvan, van, naar of in het gebied waarvoor een besluit als bedoeld in artikel 14.2, eerste lid, van kracht is.

  • 2 Onze Minister kan bij toepassing van het eerste lid afwijken van de verplichtingen die ingevolge deze wet op aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten, huurlijnen en op gebruikers van de frequentieruimte rusten.

  • 3 De aanwijzingen die ingevolge het eerste lid aan aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten, huurlijnen en aan gebruikers van de frequentieruimte zijn gegeven, zijn voor deze verbindend.

  • 4 Indien aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten, huurlijnen en gebruikers van de frequentieruimte als gevolg van aanwijzingen gegeven op grond van het eerste lid onevenredig financieel nadeel ondervinden, kent Onze Minister hen een naar billijkheid te bepalen vergoeding toe.

Artikel 14.5

  • 1 Bij toepassing van artikel 14 van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag zijn aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten, huurlijnen en gebruikers van de frequentieruimte verplicht de op grond van het eerste lid van genoemd artikel aangewezen autoriteiten alle medewerking te verlenen, daaronder begrepen het uitvoeren van door die autoriteiten gegeven opdrachten.

  • 2 Bij toepassing van artikel 31 van de Oorlogswet voor Nederland zijn aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten, huurlijnen en gebruikers van de frequentieruimte verplicht het militair gezag alle medewerking te verlenen, daaronder begrepen het uitvoeren van door dat gezag gegeven opdrachten.

Artikel 14.6

  • 1 Onze Minister kan na overleg met Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Defensie regels stellen ten aanzien van de te nemen organisatorische en personele maatregelen en de te treffen bijzondere voorzieningen met betrekking tot de voorbereiding van het verzorgen van elektronisch transport van gegevens in buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 14.2, alsmede omtrent de aan Onze Minister daaromtrent te verstrekken informatie.

  • 2 De regels, bedoeld in het eerste lid, zijn uitsluitend van toepassing op door Onze Minister na overleg met Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Defensie aan te wijzen aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten, huurlijnen en gebruikers van de frequentieruimte.

  • 3 Bij de regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald welke kosten van de uitvoering redelijkerwijze ten laste van de aangewezen aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten, huurlijnen en van gebruikers van de frequentieruimte dienen te komen.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde bijzondere voorzieningen hebben betrekking op:

    • a. de beschikbaarheid van openbare telecommunicatienetwerken dan wel delen daarvan, openbare telecommunicatiediensten, radiozendapparaten en huurlijnen;

    • b. de beveiliging van bepaalde onderdelen van een openbaar telecommunicatienetwerk of van radiozendapparaten;

    • c. de afwikkeling van het elektronisch transport van gegevens over een openbaar telecommunicatienetwerk, en

    • d. aanvullende infrastructurele voorzieningen voor het elektronisch transport van gegevens en de beveiliging daarvan.

Hoofdstuk 15. Handhaving

§ 15.1. Algemeen

Artikel 15.1

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren, voor zover het betreft de bepalingen die betrekking hebben op:

  • 2 Met het toezicht op de naleving van artikel 6a.20, derde lid, zijn belast de bij besluit van de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit aangewezen ambtenaren.

  • 3 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens andere bepalingen van deze wet dan bedoeld in het eerste en tweede lid en met het toezicht op de naleving van de bepalingen van de roamingverordening zijn belast de bij besluit van het college aangewezen ambtenaren. De vorige volzin is niet van toepassing op het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5.1, 5.4, 5.5, 5.6, tweede, derde lid, vierde en vijfde lid, 5.7, 5.13 en 5.14 van deze wet.

  • 4 Van een besluit als bedoeld in het eerste, tweede, en derde lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 15.2

  • 1 Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de verplichtingen, gesteld bij of krachtens de in artikel 15.1, eerste lid, bedoelde bepalingen.

  • 2 Het college is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de verplichtingen, gesteld bij of krachtens de in artikel 15.1, derde lid, bedoelde bepalingen.

  • 4 Voor de toepassing van het eerste lid, is vereiste spoed als bedoeld in artikel 5:24, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in elk geval aanwezig indien het niet naleven van de in het eerste lid bedoelde bepalingen een ernstige en directe bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid.

  • 5 Voor de toepassing van het tweede lid, is vereiste spoed als bedoeld in artikel 5:24, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in elk geval aanwezig indien het niet naleven van de in het tweede lid bedoelde bepalingen ernstige economische of bedrijfstechnische problemen tot gevolg zal hebben voor andere aanbieders van een openbaar elektronisch communicatienetwerk, een openbare elektronische communicatiedienst of bijbehorende faciliteiten of voor gebruikers van een openbaar elektronisch communicatienetwerk, of een openbare elektronische communicatiedienst.

Artikel 15.2a

  • 1 Onze Minister is bevoegd een aanbieder van openbare elektronische communicatienetwerken of -diensten bij ernstig en herhaaldelijk niet-nakomen van de verplichtingen gesteld bij of krachtens de in artikel 15.1, eerste lid, bedoelde bepalingen, wanneer de krachtens artikel 15.2 of 15.4 opgelegde maatregelen tot naleving van de bedoelde verplichtingen hebben gefaald, voor een door Onze Minister te bepalen redelijke termijn te verbieden nog langer elektronische communicatienetwerken of -diensten aan te bieden.

  • 2 Het college is bevoegd een aanbieder van openbare elektronische communicatienetwerken of -diensten bij ernstig en herhaaldelijk niet-nakomen van de verplichtingen gesteld bij of krachtens de in artikel 15.1, derde lid, bedoelde bepalingen, wanneer de krachtens artikel 15.2 of 15.4 opgelegde maatregelen tot naleving van de bedoelde verplichtingen hebben gefaald, voor een door het college te bepalen redelijke termijn te verbieden nog langer elektronische communicatienetwerken of -diensten aan te bieden.

  • 3 Een besluit als bedoeld in het eerste of tweede lid, inhoudende een verbod tot het aanbieden van elektronische communicatienetwerken of -diensten voldoet in elk geval aan de volgende eisen:

    • a. het verbod is niet in strijd met een of meer doelstellingen als bedoeld in artikel 1.3;

    • b. het verbod leidt niet tot het niet na kunnen komen door de onderneming van een bij of krachtens de wet opgelegde leveringsplicht;

    • c. het verbod heeft slechts betrekking op het netwerk of de dienst ten aanzien waarvan de in het eerste of tweede lid bedoelde verplichtingen niet zijn nagekomen;

    • d. het verbod heeft geen ernstige economische of maatschappelijke problemen tot gevolg voor andere aanbieders van een openbaar elektronisch communicatienetwerk, een openbare elektronische communicatiedienst of bijbehorende faciliteiten, of voor gebruikers van een openbaar elektronisch communicatienetwerk of een openbare elektronische communicatiedienst.

  • 4 Van een besluit als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt door Onze Minister, onderscheidenlijk het college, mededeling gedaan in de Staatscourant. Het treedt niet eerder in werking dan twee weken na die mededeling.

Artikel 15.3

Indien niet wordt voldaan aan de bij of krachtens deze wet gestelde regels ten aanzien van de aanleg of het gebruik van radiozendapparaten, is Onze Minister bevoegd om aan de houder van een desbetreffend radiozendapparaat een geheel of gedeeltelijk zendverbod op te leggen.

§ 15.2. Boete en last onder dwangsom

Artikel 15.4

  • 2 Het college kan aan een onderneming een boete opleggen van ten hoogste € 450 000, of, indien dat meer is, 10% van de relevante omzet van de onderneming in Nederland, ingeval van:

    • a. overtreding van de bij of krachtens hoofdstuk 6a gestelde voorschriften, met uitzondering van artikel 6a.20, of van de bij de roamingverordening gestelde voorschriften;

    • b. overtreding van een op grond van artikel 12.2 genomen besluit, voor zover de overtreding geschiedt door een onderneming die beschikt over een aanmerkelijke marktmacht en betrekking heeft op een bij of krachtens hoofdstuk 6a gesteld voorschrift, met uitzondering van artikel 6a.20.

  • 3 De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit kan aan een onderneming een boete opleggen van ten hoogste € 450 000, of, indien dat meer is, 10% van de relevante omzet van de onderneming in Nederland, ingeval van overtreding van artikel 6a.20.

  • 5 De hoogte van de boete wordt in ieder geval afgestemd op de ernst en de duur van de overtreding, alsmede op de mate waarin de overtreder daarvan een verwijt kan worden gemaakt.

  • 6 De bevoegdheid tot het opleggen van een boete vervalt indien ter zake van de overtreding op grond waarvan de boete kan worden opgelegd, tegen de overtreder een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 37 van de Wet op de economische delicten.

  • 7 Het recht tot strafvervolging vervalt indien Onze Minister, onderscheidenlijk het college, aan betrokkene terzake van hetzelfde feit reeds een boete heeft opgelegd.

  • 8 Als relevante omzet als bedoeld in het tweede en derde lid wordt aangemerkt de omzet van de onderneming:

    • a. in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking, bedoeld in artikel 15.10;

    • b. berekend op de voet van artikel 337, zesde lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek voor de netto-omzet en

    • c. voor zover betrekking hebbend op de omzet die de desbetreffende onderneming had bij het aanbieden van openbare elektronische communicatienetwerken, openbare elektronische communicatiediensten en bijbehorende faciliteiten.

Artikel 15.5

  • 2 Ten dienste van het onderzoek beschikken zij over de bevoegdheden die hun in deze paragraaf worden toegekend, alsmede, met inachtneming van de daaraan in deze paragraaf gestelde beperkingen, over de bevoegdheden die hun zijn toegekend ter uitoefening van het toezicht, bedoeld in artikel 15.1, eerste lid, onderscheidenlijk derde lid.

Artikel 15.6

Indien de ambtenaren, bedoeld in artikel 15.1, eerste, tweede, onderscheidenlijk derde lid, in het kader van het onderzoek bedoeld in artikel 15.5, een redelijk vermoeden hebben dat een bepaalde natuurlijke persoon of rechtspersoon een overtreding heeft begaan, is er geen verplichting aan de zijde van die natuurlijke persoon of rechtspersoon terzake een verklaring af te leggen. De betrokkenen worden hiervan in kennis gesteld voordat hun mondeling terzake om informatie wordt gevraagd.

Artikel 15.7

Artikel 15.8

  • 2 In het rapport worden in ieder geval vermeld:

    • a. de feiten en omstandigheden op grond waarvan is vastgesteld dat een overtreding is begaan;

    • b. waar en wanneer de feiten, bedoeld onder a, zich hebben voorgedaan;

    • c. het overtreden wettelijk voorschrift.

  • 3 Een kopie van het rapport wordt gezonden aan degene die de overtreding heeft begaan.

  • 4 Op verzoek van de belanghebbende die het rapport wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt Onze Minister, het college, onderscheidenlijk de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit, er zoveel mogelijk zorg voor dat de inhoud van het rapport aan de betrokkene wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

Artikel 15.9

  • 2 Indien de belanghebbende zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, draagt Onze Minister, het college, onderscheidenlijk de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit, er op verzoek van de belanghebbende die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor dat een tolk wordt benoemd die de belanghebbende bij het horen kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

Artikel 15.10

  • 2 In de beschikking wordt in elk geval vermeld:

    • a. de overtreding terzake waarvan zij is gegeven, alsmede het overtreden wettelijk voorschrift;

    • b. indien een boete wordt opgelegd de te betalen geldsom, alsmede een toelichting op de hoogte daarvan;

    • c. indien een last wordt opgelegd de inhoud van de last en de termijn waarvoor deze geldt.

  • 3 Op verzoek van de overtreder die de beschikking wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt Onze Minister, het college, onderscheidenlijk de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit, er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die beschikking vermelde informatie aan de overtreder wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

  • 4 De beschikking dient te worden gegeven binnen twaalf weken nadat het rapport, bedoeld in artikel 15.8, eerste lid, is opgemaakt, tenzij binnen deze termijn het rapport aan het openbaar ministerie is gezonden. In dat geval kan een boete worden opgelegd binnen twaalf weken nadat het openbaar ministerie aan Onze Minister, het college, onderscheidenlijk de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit, heeft meegedeeld dat geen strafvervolging wordt ingesteld.

Artikel 15.11

De werkzaamheden die verband houden met de uitvoering van de artikelen 15.9 en 15.10 worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij de opstelling van het in artikel 15.8 bedoelde rapport en het daaraan voorafgaande onderzoek.

Artikel 15.12

De werking van een beschikking als bedoeld in artikel 15.10, eerste lid, wordt, voorzover bij die beschikking een boete wordt opgelegd, opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

Artikel 15.13

  • 1 Een boete wordt betaald binnen zes weken nadat de beschikking waarbij de boete is opgelegd, in werking is getreden.

  • 2 De boete wordt vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen zes weken vanaf de dag waarop de in het eerste lid genoemde beschikking is bekendgemaakt.

  • 3 Indien niet is betaald binnen de in het eerste lid genoemde termijn, wordt degene die de boete is verschuldigd schriftelijk bevolen binnen twee weken alsnog het bedrag van de boete, verhoogd met de krachtens het tweede lid verschuldigde rente en de kosten van de aanmaning, te betalen.

Artikel 15.14

  • 1 Bij gebreke van betaling binnen de termijn van twee weken, bedoeld in artikel 15.13, derde lid, kan Onze Minister, het college, onderscheidenlijk de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit, van de overtreder de verschuldigde boete, verhoogd met de krachtens artikel 15.13, tweede lid, verschuldigde rente en de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende kosten, invorderen bij dwangbevel.

  • 2 Het dwangbevel wordt op kosten van de overtreder bij deurwaardersexploot betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 3 Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de staat, onderscheidenlijk het college.

  • 4 Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van de staat, onderscheidenlijk het college, kan de rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.

  • 5 De in het eerste lid bedoelde bedragen komen toe aan de staat.

Artikel 15.16

De bevoegdheid tot het opleggen van een boete vervalt vijf jaar nadat de overtreding is begaan.

§ 15.3. Uit de handel nemen van uitrusting

Artikel 15.17

In afwijking van de artikelen 4:7 en 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht worden voorafgaand aan de beslissing tot toepassing van bestuursdwang waarbij uitrusting uit de handel wordt genomen die niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 10.3 onderdeel a, b, c en e gestelde eisen, belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen.

Hoofdstuk 16. Vergoedingen

Artikel 16.1

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de vergoeding van de kosten die is verschuldigd door degene ten behoeve van wie werkzaamheden of diensten zijn verricht ingevolge het bepaalde bij of krachtens deze wet of bij de roamingverordening voorzover de vergoeding verband houdt met deze werkzaamheden of diensten.

  • 2 Bij het vaststellen van de vergoeding kunnen mede worden betrokken kosten, verband houdend met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet of bij de roamingverordening ten aanzien van de desbetreffende werkzaamheden of diensten.

  • 3 Voorzover de regels, bedoeld in het eerste lid, betrekking hebben op de vaststelling van de hoogte van de vergoeding van de kosten van door het college te verrichten werkzaamheden of diensten, betrekt Onze Minister het college bij die vaststelling. De betreffende vergoeding wordt opgelegd door het college en voldaan aan het college.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld betreffende de jaarlijkse bijdrage die is verschuldigd door gebruikers van radiozendapparaten ter dekking van de kosten die voor de overheid voortvloeien uit de toepassing van het bij of krachtens deze wet terzake van de elektromagnetische compatibiliteit bepaalde.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld betreffende de jaarlijkse bijdrage die is verschuldigd door een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk ter dekking van de kosten die voor de overheid voortvloeien uit de toepassing van het bij of krachtens deze wet terzake van randapparatuur bepaalde.

Hoofdstuk 17. Beroep

Artikel 17.1

  • 1 Tegen besluiten die door het college zijn genomen op grond van hoofdstuk 6, 6A, 6B, 12 of 15, met uitzondering van besluiten als bedoeld in de artikelen 15.2a en 15.4, kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Hoofdstuk 18. Verdere bepalingen

Artikel 18.1

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld om te kunnen onderzoeken of bepaalde ontwikkelingen in belangrijke mate kunnen bijdragen aan het bereiken van de doelstellingen van deze wet. Deze regels kunnen afwijken van het bij of krachtens deze wet bepaalde.

  • 2 Bij de voorbereiding van de regels worden de bij de in de regels te behandelen onderwerpen meest betrokken personen of instanties betrokken.

  • 3 Het ontwerp van een regeling krachtens het eerste lid wordt bekendgemaakt in de Staatscourant. Aan eenieder wordt de gelegenheid geboden binnen een bij die bekendmaking vast te stellen termijn van ten minste vier weken opmerkingen over het ontwerp schriftelijk ter kennis te brengen van Onze Minister.

  • 4 De regels vervallen uiterlijk binnen twee jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van die regels. Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid kan bij koninklijk besluit worden ingetrokken op een bij dat besluit te bepalen tijdstip, dat ligt binnen de in de eerste volzin bedoelde termijn.

  • 5 Indien Onze Minister tot het oordeel komt dat een definitieve voorziening terzake wenselijk is, zorgt deze voor vervanging van de regels. Indien voor de vervanging een wet nodig is, wordt binnen twee jaar na inwerkingtreding van de regels een voorstel van wet ingediend bij de Staten-Generaal. Indien voor de vervanging een algemene maatregel van bestuur nodig is, wordt binnen twee jaar na inwerkingtreding van de regels aan Ons een voordracht daartoe gedaan.

  • 6 Bij de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan het college.

Artikel 18.2

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld die noodzakelijk zijn voor uitvoering van:

  • a. richtlijn nr. 2002/21/EG of daarmee verband houdende richtlijnen van de Raad van de Europese Unie of van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk;

  • b. richtlijnen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen die hun grondslag vinden in artikel 86, derde lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en die betrekking hebben op de elektronische communicatiesector.

Artikel 18.2a

Het college is de nationale regelgevende instantie, bedoeld in de roamingverordening.

Artikel 18.3

  • 1 Onze Minister stelt het college, in de gelegenheid hem advies uit te brengen over het voornemen om op grond van artikel 3.3, tiende lid, een of meer aanbieders van het verkrijgen van een vergunning uit te sluiten, of over het ontwerp van een besluit tot weigering of intrekking van een vergunning voorzover dit verband houdt met het in aanzienlijke mate beperken van de daadwerkelijke mededinging op de relevante markt, bedoeld in de artikelen 3.6, tweede lid, onder d, en 3.7, tweede lid, onder f.

  • 2 Het college en de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit maken in het belang van een effectieve en efficiënte besluitvorming gezamenlijk afspraken over de wijze van behandeling van aangelegenheden van wederzijds belang. Daartoe stellen zij een samenwerkingsprotocol op. Het samenwerkingsprotocol wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

  • 3 Het samenwerkingsprotocol bevat afspraken over de uitleg van begrippen die worden gehanteerd bij de toepassing van de artikelen 24 en 88 van de Mededingingswet, indien het college die begrippen hanteert bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.

  • 4 Het college en het Commissariaat voor de Media, bedoeld in artikel 7.1 van de Mediawet 2008, maken in het belang van een effectieve en efficiënte besluitvorming afspraken over de wijze van behandeling van aangelegenheden van wederzijds belang.

Artikel 18.4

  • 1 De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk over wiens netwerk internationaal openbaar elektronisch communicatieverkeer wordt verzorgd leeft de verplichtingen na die voortvloeien uit het Internationaal Telecommunicatieverdrag en uit andere Nederland bindende verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties terzake van de verzorging van dit verkeer.

  • 2 Degene aan wie door Onze Minister een vergunning is verleend voor het gebruik van frequentieruimte of degene die overeenkomstig artikel 3.4, eerste lid, onderdeel c, vergunningvrij gebruik maakt van frequentieruimte, leeft de verplichtingen na die voortvloeien uit het Internationaal Telecommunicatieverdrag en uit andere Nederland bindende verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties terzake van dit gebruik.

Artikel 18.5

Onverminderd het overigens bij of krachtens het Internationaal Telecommunicatieverdrag bepaalde zijn erkende ondernemingen in de zin van genoemd verdrag:

  • a. de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk over wiens netwerk internationaal openbaar elektronisch communicatieverkeer wordt verzorgd, en

  • b. de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk die in het kader van zijn aanbod radiozendapparaten gebruikt of de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk dat bestaat uit radiozendapparaten die geschikt zijn voor het verspreiden van programma's, wiens uitzendingen schadelijke storingen kunnen veroorzaken in de radiodiensten van andere landen.

Artikel 18.6

  • 1 Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten die in Nederland of in een andere lid-staat van de Europese Unie bijzondere of uitsluitende rechten hebben voor het verrichten van diensten in andere sectoren dan elektronische communicatie voeren voor onderscheiden activiteiten afzonderlijke boekhoudingen, op gelijke wijze als vereist zou zijn wanneer de activiteiten door juridisch onafhankelijke ondernemingen zouden worden verricht.

  • 2 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het eerste lid niet van toepassing is op bij die regeling aangewezen aanbieders waarvan de jaaromzet in elektronische communicatie-activiteiten binnen de Europese Unie een bij die regeling te noemen bedrag niet te boven gaat.

Artikel 18.7

  • 1 Onze Minister, onderscheidenlijk het college, is bevoegd voor een juiste uitvoering van het bepaalde bij of krachtens deze wet of bij de roamingverordening van een ieder te allen tijde inlichtingen te vorderen voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.

  • 2 Degene van wie krachtens het eerste lid inlichtingen zijn gevorderd, is verplicht deze onverwijld te geven, maar in elk geval binnen de daartoe door Onze Minister, onderscheidenlijk het college, te stellen termijn.

  • 3 In een vordering op grond van het eerste lid kan wat betreft de te geven inlichtingen worden volstaan met:

    • a. het omschrijven van het onderwerp waarover inlichtingen moeten worden gegeven en

    • b. de bij het verstrekken van de inlichtingen aan te houden mate van detail.

  • 4 Degene van wie de verstrekking van inlichtingen is gevorderd, is verplicht binnen de door Onze Minister, onderscheidenlijk het college, te bepalen redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden. Artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

  • 5 Met het oog op het bevorderen van een open en concurrerende markt in de elektronische communicatiesector maakt het college informatie met betrekking tot aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken, bijbehorende faciliteiten of openbare elektronische communicatiediensten op een door het college te bepalen wijze bekend voor zover die informatie verband houdt met bij of krachtens de hoofdstukken 4 tot en met 9 en 11 van deze wet opgelegde verplichtingen. Van gegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet openbaarheid van bestuur wordt geen mededeling gedaan.

Artikel 18.8

Onze Minister kan met betrekking tot de veiligheid en de beveiliging van openbare elektronische communicatienetwerken en openbare elektronische communicatiediensten regels stellen. Deze regels bevatten technische en organisatorische eisen die aan aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten kunnen worden gesteld.

Artikel 18.9

  • 1 Onze Minister is bevoegd, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten aanwijzingen te geven met betrekking tot:

    • a. de instandhouding en de exploitatie van hun openbare elektronische communicatienetwerken, of

    • b. het verzorgen en gebruiken van hun openbare elektronische communicatiediensten, wanneer dit noodzakelijk is ter beëindiging van strafbaar gedrag jegens een persoon.

  • 2 Onze Minister is bevoegd, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten aanwijzingen te geven met betrekking tot:

    • a. de instandhouding en de exploitatie van hun openbare elektronische communicatienetwerken, of

    • b. het verzorgen en gebruiken van hun openbare elektronische communicatiediensten, wanneer dit noodzakelijk is in het belang van de veiligheid van de staat.

  • 3 Onze Minister kan bij de toepassing van het eerste en tweede lid afwijken van de verplichtingen die ingevolge deze wet op aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten rusten.

  • 4 Een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst is verplicht een aanwijzing als bedoeld in het eerste of tweede lid op te volgen.

  • 5 Indien aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten als gevolg van aanwijzingen gegeven op grond van het eerste en tweede lid onevenredig financieel nadeel ondervinden, kent Onze Minister aan hen een naar billijkheid te bepalen vergoeding toe.

Artikel 18.10

Degene die een telefoongids uitgeeft, neemt op verzoek van een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in die gids met een telefoonnummer is vermeld, het elektronisch postadres van verzoeker in die gids op tegen redelijke en niet discriminerende voorwaarden.

Artikel 18.11

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het aan derden ter beschikking stellen van adressen voor elektronische post met bijbehorende gegevens ten behoeve van de samenstelling van boeken met elektronische postadressen.

  • 2 De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen onder meer betrekking hebben op de bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer.

Artikel 18.12

  • 1 Indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van deze wet nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

  • 2 Bij de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan het college.

Artikel 18.13

  • 1 Onverminderd het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde worden de bij of krachtens deze wet te nemen maatregelen en regels genomen met inachtneming van het belang van de bescherming van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer alsmede de bescherming van het brief-, telefoon- en telegraafgeheim en het geheim van daarmee vergelijkbare communicatietechnieken.

  • 2 Onverminderd het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde is het eerste lid van overeenkomstige toepassing op de bedrijfsvoering door aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten.

Artikel 18.14

  • 1 Een krachtens artikel 9.1, tweede, derde, of vierde lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de beide kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.

  • 2 Een krachtens de artikelen 3.1, eerste lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan vier weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Artikel 18.15

  • 1 Een certificatiedienstverlener die certificaten als gekwalificeerde certificaten aanbiedt of afgeeft aan het publiek en in Nederland een vestiging heeft, voldoet aan de eisen, gesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

  • 2 Certificaten die als gekwalificeerd certificaat aan het publiek worden aangeboden of afgegeven, voldoen aan de eisen gesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

  • 3 Een certificatiedienstverlener stelt, alvorens een gekwalificeerd certificaat af te geven, de identiteit van de persoon die als ondertekenaar in dat gekwalificeerde certificaat wordt aangeduid, vast aan de hand van de bij artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht aangewezen geldige documenten.

Artikel 18.16

  • 1 Onze Minister kan een of meer organisaties aanwijzen die bevoegd zijn certificatiedienstverleners te toetsen op overeenstemming met de bij en krachtens deze wet gestelde eisen en daartoe een bewijs van toetsing af te geven.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld inzake:

    • a. de indiening van een aanvraag voor een aanwijzing;

    • b. de eisen waaraan organisaties en de reglementen van organisaties moeten voldoen om voor een aanwijzing in aanmerking te komen;

    • c. voorschriften welke aan een aanwijzing kunnen worden verbonden, waaronder de duur waarvoor de aanwijzing geldt.

  • 3 Onze Minister kan een aanwijzing intrekken indien:

    • a. de aangewezen organisatie niet meer voldoet aan de haar gestelde eisen om in aanmerking te komen voor een aanwijzing;

    • b. de aangewezen organisatie de bij of krachtens deze wet gestelde regels, dan wel de aan de aanwijzing verbonden voorschriften niet nakomt.

Artikel 18.16a

  • 2 De certificaten die als gekwalificeerd aan het publiek worden aangeboden of afgegeven door een certificatiedienstverlener als bedoeld in het eerste lid, worden vermoed te voldoen aan artikel 18.15, tweede lid.

Artikel 18.17

Degene die een veilig middel voor het aanmaken van elektronische handtekeningen op de markt brengt, zorgt er voor dat het veilig middel voldoet aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen en, ten bewijze daarvan, dat het veilig middel is voorzien van een verklaring van een door Onze Minister aangewezen instelling als bedoeld in artikel 18.17a of van een verklaring van een instelling die is aangewezen door de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat van de Europese Gemeenschap dan wel van een van de overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dat het middel voldoet aan de eisen.

Artikel 18.17a

  • 1 Onze Minister kan een of meer instellingen aanwijzen die zijn belast met het beoordelen van de overeenstemming van een veilig middel voor het aanmaken van elektronische handtekeningen met de eisen bedoeld in artikel 18.17 en het daartoe afgeven van verklaringen.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld inzake:

    • a. de indiening van een aanvraag voor een aanwijzing;

    • b. de eisen waaraan instellingen moeten voldoen om voor een aanwijzing in aanmerking te komen;

    • c. voorschriften welke aan een aanwijzing kunnen worden verbonden, waaronder de duur waarvoor de aanwijzing geldt.

  • 3 Onze Minister trekt een aanwijzing in indien de aangewezen instelling niet meer voldoet aan de haar gestelde eisen om voor een aanwijzing in aanmerking te komen en de instelling niet binnen een door Onze Minister gestelde termijn heeft aangetoond aan de eisen te voldoen.

  • 4 Indien de aangewezen instelling aantoont redelijkerwijs niet binnen de gestelde termijn aan de gestelde eisen te kunnen voldoen, kan Onze Minister op verzoek van de aangewezen instelling de termijn bedoeld in het derde lid verlengen waarbinnen aan de criteria of voorschriften moet zijn voldaan.

  • 5 Onze Minister kan een aanwijzing intrekken indien de aangewezen instelling de bij of krachtens deze wet gestelde regels, dan wel de aan een aanwijzing verbonden voorschriften niet nakomt.

Artikel 18.18

Het is de certificatiedienstverlener waarvan de registratie op grond van artikel 2.2, vierde lid, onderdeel b of c, is beëindigd verboden gekwalificeerde certificaten aan het publiek aan te bieden of af te geven zolang hij niet opnieuw is geregistreerd.

Artikel 18.19

In afwijking van artikel 24 van de Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit, onderscheidenlijk artikel 91 van de Mededingingswet, verstrekken het college en de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit elkaar op verzoek de gegevens of inlichtingen die van betekenis zijn of kunnen zijn voor de uitoefening van de taken en bevoegdheden die bij of krachtens de Telecommunicatiewet aan het college zijn opgedragen, respectievelijk zijn verleend, mits:

  • a. de geheimhouding van de gegevens of inlichtingen in voldoende mate is gewaarborgd, en

  • b. voldoende is gewaarborgd dat de gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.

Artikel 18.20

  • 1 Het college verstrekt na een daartoe strekkend verzoek van de Commissie van de Europese Gemeenschappen dan wel van een nationale regelgevende instantie, de gegevens of inlichtingen die de Commissie respectievelijk die nationale regelgevende instantie nodig heeft voor de uitoefening van haar taken uit hoofde van het Gemeenschapsrecht mits:

    • a. de geheimhouding, voor zover er naar het oordeel van het college sprake is van bedrijfsvertrouwelijke gegevens of inlichtingen, van de gegevens of inlichtingen in voldoende mate is gewaarborgd,

    • b. voldoende gewaarborgd is dat de gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze zijn verstrekt, en

    • c. het verzoek gegevens of inlichtingen betreft die het college uit hoofde van zijn taken en bevoegdheden op grond van deze wet heeft verkregen.

  • 2 Indien het college van oordeel is dat er sprake is van bedrijfsvertrouwelijke gegevens of inlichtingen, vermeldt het college bij het verstrekken van die gegevens of inlichtingen aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen onderscheidenlijk de nationale regelgevende instantie, uitdrukkelijk en met redenen omkleed dat die informatie niet aan derden ter beschikking mag worden gesteld.

  • 3 Indien het college aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen gegevens of inlichtingen verstrekt die het college heeft verkregen van een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk, een openbare elektronische communicatiedienst of bijbehorende faciliteiten, stelt het college de betreffende aanbieder daarvan op de hoogte.

Artikel 18.21

  • 1 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de toepassing van overeenkomstig artikel 17, vierde lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG verplicht gestelde normen of specificaties, die gepubliceerd zijn in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

  • 2 Een wijziging van de normen of specificaties, bedoeld in het eerste lid, gaat gelden met ingang van de dag waarop die wijziging in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen is gepubliceerd.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen gepubliceerde normen of specificaties als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van richtlijn nr. 2002/21/EG met betrekking tot:

    • a. bij die regeling aan te wijzen categorieën van elektronische communicatienetwerken, elektronische communicatiediensten, bijbehorende faciliteiten, of diensten indien het toepassen van die normen of specificaties nodig is voor het waarborgen van eind- tot eindverbindingen of het verbeteren van de keuzevrijheid van gebruikers, of

    • b. het gebruik van applicatieprogramma-interfaces indien het toepassen van die normen of specificaties nodig is voor het bevorderen van de toepassing van open applicatieprogramma-interfaces bij het leveren of aanbieden van digitale interactieve televisiediensten.

Artikel 18.22

Een wijziging van richtlijn nr. 2002/19/EG, richtlijn nr. 2002/20/EG, richtlijn nr. 2002/21/EG, of richtlijn nr. 2002/22/EG gaat voor de toepassing van de Telecommunicatiewet gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijziging van de desbetreffende richtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

Hoofdstuk 19. Overgangsrecht in verband met de implementatie van het Europese geharmoniseerde regelgevende kader voor de elektronische communicatiesector 2002

Artikel 19.2

  • 3 Een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte die bestemd is voor het aanbieden van een openbaar elektronisch communicatienetwerk of een openbare elektronische communicatiedienst, wordt aangemerkt als een mededeling als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid. Onze Minister verstrekt het college de daarvoor benodigde gegevens.

Artikel 19.3

De in artikel 6a.1, tweede lid, bedoelde relevante markten die nodig zijn voor de in de artikelen 27 van richtlijn nr. 2002/21/EG, 7, derde lid, van richtlijn nr. 2002/19/EG of 16, derde lid, van richtlijn nr. 2002/22/EG, bedoelde marktanalyses, worden door het college zo spoedig mogelijk na inwerkingtreding van de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002 bepaald.

Artikel 19.8

Op een aanvraag om een oordeel als bedoeld in artikel 7.7, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002, blijven de Telecommunicatiewet en de daarop berustende bepalingen van toepassing zoals die luidden voor dat tijdstip.

Artikel 19.9

Na inwerkingtreding van de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002, geldt:

  • a. ten aanzien van de verwerking van verkeersgegevens, bedoeld in artikel 11.5, tweede lid, dat de aanbieder binnen zes maanden de abonnee de gegevens verstrekt, bedoeld in artikel 11.5, vierde lid;

  • b. dat de toestemming, bedoeld in artikel 11.5, derde lid, niet is vereist voor de verkeersgegevens die reeds in gebruik zijn voor het doel dat is genoemd in artikel 11.5, derde lid, onderdeel a;

  • c. ten aanzien van de verkeersgegevens, bedoeld in onderdeel b, dat de aanbieder binnen zes maanden aan de abonnee mededeling doet van de informatie, bedoeld in artikel 11.5, vierde lid. De abonnee wordt geacht met betrekking tot dit gebruik toestemming te hebben verleend, tenzij hij binnen een termijn van twee maanden na verzending van de mededeling schriftelijk aan de desbetreffende aanbieder te kennen heeft gegeven dat voor het desbetreffende gebruik geen toestemming wordt gegeven.

Artikel 19.10

Na inwerkingtreding van de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002 geldt:

  • a. dat artikel 11.6 niet van toepassing is op edities van gedrukte algemeen beschikbare abonneelijsten en algemeen beschikbare abonneelijsten die in elektronische vorm, anders dan met gebruikmaking van een elektronisch communicatienetwerk of een elektronische communicatiedienst, worden uitgegeven, indien deze edities zijn uitgegeven dan wel gereed gemaakt zijn voor uitgifte, voor de datum van inwerkingtreding van dat artikel;

  • b. dat een ieder die een algemeen beschikbare abonneelijst uitgeeft of een algemeen beschikbare abonnee-informatiedienst verzorgt, binnen zes maanden na inwerkingtreding van artikel 11.6 de abonnee van een openbare telefoondienst wiens persoonsgegevens op het moment van inwerkingtreding van dat artikel zijn opgenomen in de abonneelijst dan wel in het voor de abonnee-informatiedienst gebruikte abonneebestand, op de hoogte stelt van de informatie, bedoeld in artikel 11.6, eerste lid. Daarbij wordt aan de abonnee de mogelijkheid geboden om verzet aan te tekenen tegen het feit dat hem betreffende persoonsgegevens in de abonneelijst of in het voor de abonnee-informatiedienst gebruikte abonneebestand zijn opgenomen. Indien de abonnee verzet aantekent, is artikel 41, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens van overeenkomstige toepassing.

Artikel 19.11

Op besluiten die door het college zijn genomen op grond van hoofdstuk 6, waartegen bezwaar of beroep kon worden ingesteld voor de inwerkingtreding van de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002, is, in afwijking van artikel 17.1, eerste lid, de rechtbank te Rotterdam bevoegd, en blijft artikel 17.1, derde lid, buiten toepassing.

Hoofdstuk 20. Algemene overgangs- en slotbepalingen

Artikel 20.1

  • 1 Behoudens de artikelen 9.3 en 9.4 geldt, in afwijking van de in artikel 9.2 vervatte procedure, voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde voor elk van de in artikel 9.1, eerste lid, bedoelde openbare elektronische communicatiediensten of voorzieningen KPN Telecom B.V. als een krachtens artikel 9.2 aangewezen aanbieder.

  • 2 Aan de uit het vorige lid voortvloeiende verplichting voor KPN Telecom B.V. om de in artikel 9.1, eerste lid, bedoelde openbare elektronische communicatiediensten en voorzieningen te verzorgen komt een einde een jaar na het tijdstip waarop:

    • a. KPN Telecom B.V. Onze Minister schriftelijk heeft medegedeeld een verplichting tot verzorging van een bepaalde dienst of voorziening niet langer te willen nakomen, of

    • b. Onze Minister schriftelijk aan KPN Telecom B.V. heeft medegedeeld dat een verplichting tot verzorging van een bepaalde dienst of voorziening niet langer bestaat.

Artikel 20.2

  • 1 Een vergunning die is verleend krachtens artikel 13a, eerste lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen wordt gelijkgesteld met een vergunning, verleend krachtens artikel 3.3, eerste lid.

  • 2 Voor de houder van een vergunning als bedoeld in het eerste lid blijft het bepaalde bij of krachtens de artikelen 13c, 13g, met dien verstande dat in het eerste lid, onderdeel a, vervalt «waaronder technische aftapbaarheid», 13j, 13k, met uitzondering van het zevende lid, en met dien verstande dat de tweede volzin van het zesde lid komt te luiden: De in de eerste volzin bedoelde besluiten van Onze Minister zijn gelijk ten aanzien van alle vergunningen die voor hetzelfde technische systeem op hetzelfde tijdstip zijn verleend., 13l, 13n, 13t, voorzover het betreft de verwijzing naar artikel 11, eerste tot en met derde lid, en vijfde tot en met zevende lid, 13v, 13x en 13y van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen van toepassing.

Artikel 20.3

  • 1 Een machtiging die is verleend krachtens artikel 17, eerste lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen wordt gelijkgesteld met een vergunning, verleend krachtens artikel 3.3, eerste lid.

  • 2 De toekenning van radio-frequenties krachtens artikel 3, tweede lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen aan de houder van de concessie wordt gelijkgesteld met een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid.

  • 3 Voorzover bij een machtiging die is verleend krachtens artikel 21 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen radiofrequenties zijn toegekend, wordt deze toekenning van radiofrequenties gelijkgesteld met een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid.

  • 4 Een vergunning als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, geldt voor een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen termijn, waarbij een onderscheid kan worden gemaakt al naar gelang de toepassing waarvoor de vergunning is verleend.

Artikel 20.4

Apparaten die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet in gebruik zijn bij de houder van de concessie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, ten dienste van de uitoefening van de aan de houder van de concessie opgedragen taken, worden, voorzover deze niet voldoen aan het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 10 van deze wet, geacht te voldoen aan het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 10.

Artikel 20.4a

  • 1 Uitrusting die voldoet aan de bij of krachtens de Telecommunicatiewet vastgestelde regels met betrekking tot de elektromagnetische compatibiliteit die van kracht waren op 19 juli 2007, mag in afwijking van artikel 10.1 van de Telecommunicatiewet, tot 20 juli 2009 in de handel worden gebracht of worden verhandeld.

  • 2 Het bepaalde in het eerste lid is slechts van toepassing voorzover de daar bedoelde uitrusting voldoet aan bij of krachtens de Telecommunicatiewet gestelde regels die niet zien op elektromagnetische compatibiliteit.

Artikel 20.5

  • 1 Met betrekking tot de instandhouding, de verplaatsing en de opruiming van kabels en kabelwerken, voorzover de kabels en kabelwerken zijn aangelegd met toepassing van hoofdstuk VI van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen is hoofdstuk 5 van deze wet van toepassing met dien verstande, dat kabels en kabelwerken, aangelegd in en op openbare gronden als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, onder 3°, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen worden gelijkgesteld met kabels, aangelegd in en op openbare gronden als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel aa, van deze wet.

  • 2 In afwijking van de artikelen 5.2, achtste lid, en 5.15 geldt voor kabels, ondergrondse ondersteuningswerken of beschermingswerken in of op openbare gronden, waarin of waarop geen fysieke geleidingsdraden bestemd voor de rechtstreekse overdracht van signalen tussen punten zijn aangebracht, die zijn aangelegd met het oogmerk deel uit te maken van doch op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet houdende wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met een herziening van het nationale beleid ten aanzien van de aanleg van kabels ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken (Stb. 2007, 16) niet in gebruik zijn ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk, een gedoogplicht tot 1 januari 2018, tenzij de instandhouding van deze voorzieningen de instandhouding van andere reeds in de grond aanwezige werken in gevaar brengt of ernstig hindert. De aanbieder meldt aan degene op wie de gedoogplicht rust schriftelijk op welke netwerkvoorziening de gedoogplicht betrekking heeft. Daarvan doet hij tevens mededeling aan burgemeester en wethouders van de gemeente binnen wier grondgebied de netwerkvoorziening is gelegen.

Artikel 20.6

  • 1 Een nummerplan vastgesteld krachtens artikel 40d van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen wordt gelijkgesteld met een nummerplan als bedoeld in deze wet.

  • 2 De toekenning of reservering van nummers, bedoeld in artikel 17, elfde lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, de toekenning of reservering van nummers alsmede de wijziging daarvan, bedoeld in artikel 40d van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, de toekenning van nummers als bedoeld in artikel 40e van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, alsmede de toekenning van nummers, bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur, worden gelijkgesteld met een reservering, toekenning of wijziging als bedoeld in hoofdstuk 4 van deze wet.

Artikel 20.11

  • 1 De rechthebbende op of de beheerder van gronden is verplicht te gedogen dat ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken kabels, die voor de inwerkingtreding van de wet, houdende wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met een herziening van het nationale beleid ten aanzien van de aanleg van kabels ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken (Stb. 2007, 16), boven deze gronden zijn aangelegd, worden instandgehouden of opgeruimd. De eerste volzin is tevens van toepassing op de bij de kabels behorende bovengrondse ondersteuningswerken.

  • 3 Artikel 5.8 van de Telecommunicatiewet, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van de wet, houdende wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met een herziening van het nationale beleid ten aanzien van de aanleg van kabels ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken, is van toepassing op de instandhouding van de in het eerste lid bedoelde kabels en ondersteuningswerken.

Artikel 20.12

  • 1 Artikel 5.14, eerste lid, is niet van toepassing op een gemeente die openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten aanbiedt, voor zover die gemeente op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet, houdende wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met een herziening van het nationale beleid ten aanzien van de aanleg van kabels ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken (Stb. 2007, 16) deze netwerken of diensten reeds aanbiedt.

  • 2 Artikel 5.14, tweede tot en met vierde lid, is niet van toepassing op een gemeente met een belang of zeggenschap in een onderneming die openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten aanbiedt, voor zover die gemeente dat belang of die zeggenschap op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet, houdende wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met een herziening van het nationale beleid ten aanzien van de aanleg van kabels ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken (Stb. 2007, 16) reeds heeft.

Artikel 20.15

  • 1 Ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen tegen een besluit krachtens de Wet op de telecommunicatievoorzieningen dat is bekendgemaakt voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft het recht zoals het gold voor dat tijdstip van toepassing.

  • 2 Ten aanzien van de behandeling van bezwaar of beroep dat voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is gemaakt onderscheidenlijk is ingesteld, blijft het recht zoals het gold voor dat tijdstip van toepassing.

  • 3 Ten aanzien van de behandeling van bezwaar of beroep dat op of na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is gemaakt onderscheidenlijk is ingesteld en dat is gericht tegen een besluit waartegen voor dat tijdstip eveneens bezwaar is gemaakt onderscheidenlijk beroep is ingesteld, blijft het recht zoals het gold voor dat tijdstip van toepassing.

Artikel 20.15a

  • 1 Op nummers die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met het vaststellen van nadere bepalingen over het gebruik van nummers ter bescherming van de consument zijn gereserveerd blijven de artikelen 4.4, 4.5, 4.6, 4.7 en 4.8, eerste lid, van de Telecommunicatiewet, zoals deze luidden voor de inwerkingtreding van genoemde wet van toepassing tot het tijdstip dat de reservering is beëindigd.

  • 2 Nummerhouders registreren binnen zes maanden na de inwerkingtreding van artikel 4.9, derde lid, onderdeel b, de nummergebruikers. De nummergebruiker krijgt het nummer op de dag van registratie door de nummerhouder van rechtswege in gebruik door de nummerhouder.

  • 3 Op klachten die voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met het vaststellen van nadere bepalingen over het gebruik van nummers ter bescherming van de consument zijn ingediend bij een erkende instelling, bedoeld in artikel 4.11 van de Telecommunicatiewet, blijven de regels van toepassing die golden ten tijde van de indiening van de klacht.

Artikel 20.18

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen tot twee jaar na inwerkingtreding van deze wet, in gevallen waarin deze wet niet voorziet, regels worden gesteld met betrekking tot de invoering van artikelen van deze wet of onderdelen daarvan.

Artikel 20.19

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 19 oktober 1998

Beatrix

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries

Uitgegeven de vijfde november 1998

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals