Subsidieregeling Kennisuitwisseling Beroepsonderwijs Bedrijfsleven

[Regeling vervallen per 11-06-2006.]
Geraadpleegd op 11-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-03-2014 en zichtdatum 27-11-2024.
Geldend van 16-01-2002 t/m 10-06-2006

Subsidieregeling Kennisuitwisseling Beroepsonderwijs Bedrijfsleven

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

Gelet op artikel 2.2.3, derde lid juncto artikel 12.3.48, tweede lid, artikel 12.3.8, tweede lid, en artikel 12.3.9, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Algemeen

[Regeling vervallen per 11-06-2006]

Artikel 1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 11-06-2006]

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

b. wet:

de Wet educatie en beroepsonderwijs;

c. instelling:

een instelling als bedoeld in artikel 1.3.1, artikel 1.4.1, of artikel 1.4.1a van de wet, of een instituut als bedoeld in artikel 12.3.8 van de wet, of een hogeschool als bedoeld in artikel 12.3.9 van de wet;

d. landelijk orgaan:

een landelijk orgaan als bedoeld in artikel 1.5.1 van de wet;

e. onderwijsondersteunende instelling:

het Centrum voor Innovatie van Opleidingen, genoemd in artikel 12, vierde lid, van de Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten, dan wel een instelling als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten;

f. ondernemer:

een natuurlijke persoon voor wiens rekening of mede voor wiens rekening een onderneming in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 wordt gedreven, dan wel een rechtspersoon in de zin van artikel 3, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

g. brancheorganisatie:

een niet-publiekrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, die blijkens zijn statuten als doel heeft de belangen te behartigen van ondernemers die behoren tot eenzelfde bedrijfstak, daaronder niet begrepen de primaire landbouw en visserij of een samenhangend deel daarvan, en die niet bedrijfsmatig werkzaam is;

h. een project:

een samenhangend geheel van activiteiten gericht op de doelstelling, bedoeld in artikel 2;

i. consortium:

een geen rechtspersoonlijkheid bezittend samenwerkingsverband van een instelling, een ondernemer, een brancheorganisatie, een representant van een regionale bundeling van bedrijven, een kennisinstelling, een landelijk orgaan of een onderwijsondersteunende instelling, waarvan tenminste een instelling en een ondernemer of brancheorganisatie uit het afnemend bedrijfsleven deel uit maken;

j. aanvrager:

het bevoegd gezag van een instelling of landelijk orgaan of het bevoegde orgaan van een brancheorganisatie dat namens het consortium de subsidieaanvraag indient en na goedkeuring van het project als subsidieontvanger optreedt;

k. samenwerkingsovereenkomst:

een door de bevoegde organen van de leden van het consortium ondertekend document afkomstig van de daarin genoemde aanvrager, waaruit het voornemen van het consortium blijkt van gezamenlijke uitvoering voor gezamenlijke rekening, van een op de doelstelling van deze regeling gericht project;

l. Senter:

het agentschap van het Ministerie van Economische Zaken waar de uitvoering van de regeling is ondergebracht;

m. co-financiering:

de bijdrage aan de kosten van het project door het consortium of door derden die niet bij de uitvoering van het project betrokken zijn;

n. apparaatskosten:

kosten ten behoeve van de uitvoering van de regeling;

o. Awb:

de Algemene wet bestuursrecht;

p. subsidie:

het bedrag, bedoeld in artikel 2.2.3, derde lid, van de wet, dat als aanvullende bekostiging aan de rijksbijdrage wordt toegevoegd ingeval het een instelling als bedoeld in artikel 1.3.1, in artikel 12.3.8 of in artikel 12.3.9 van de wet betreft, of, het bedrag, dat op grond van artikel 2.7 van de wet als subsidie wordt toegekend ingeval het een instelling als bedoeld in artikel 1.4.1 of in artikel 1.4.1a van de wet, een landelijk orgaan, of een brancheorganisatie betreft.

Artikel 2. Doelstelling van de regeling en de projecten

[Regeling vervallen per 11-06-2006]

Het doel van de regeling is het verstrekken van een subsidie ter stimulering van projecten die gericht zijn op het tot stand brengen van nieuwe vormen van kennisuitwisseling tussen het beroepsonderwijs en het afnemend bedrijfsleven. Deze kennisuitwisseling moet resulteren in de ontwikkeling en implementatie van innovatieve leermiddelen/methoden of daarmee vergelijkbare instrumenten voor bestaande beroepsopleidingen die de aansluiting tussen het beroepsonderwijs en de beroepspraktijk verbeteren.

Artikel 3. Toepasselijke voorschriften Awb

[Regeling vervallen per 11-06-2006]

Op de subsidie is Titel 4.2, met uitzondering van afdeling 4.2.8, van de Awb, van toepassing.

Artikel 4. Adviescommissie

[Regeling vervallen per 11-06-2006]

  • 1 Er is een Adviescommissie Kennisuitwisseling Beroepsonderwijs Bedrijfsleven die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de aanvragen om subsidie op grond van deze regeling.

  • 2 De commissie bestaat uit een voorzitter, drie andere leden en een ambtelijk secretaris.

  • 3 De voorzitter en de andere leden worden door de minister voor een termijn van ten hoogste twee jaar benoemd. Zij zijn te allen tijde opnieuw benoembaar.

  • 4 De commissie stelt haar eigen werkwijze vast, met dien verstande dat per vergadering minimaal drie leden, waaronder bij voorkeur de voorzitter, aanwezig zijn.

  • 5 De minister kan waarnemers aanwijzen, die het recht hebben de vergaderingen van de commissie bij te wonen.

  • 6 In het secretariaat van de commissie wordt door de minister voorzien.

  • 7 De bescheiden betreffende de werkzaamheden van de commissie worden na beëindiging van de werkzaamheden van de commissie opgeborgen in het archief van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

  • 8 De commissie verstrekt desgevraagd aan de minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. De minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

  • 9 De commissie stelt jaarlijks voor 15 november een verslag op van de werkzaamheden en het gevoerde beleid in de voorliggende periode. Het verslag wordt aan de minister toegezonden en met inachtneming van de Wet openbaarheid van bestuur algemeen verkrijgbaar gesteld.

Hoofdstuk 2. Subsidieverstrekking

[Regeling vervallen per 11-06-2006]

Artikel 5. Vaststelling subsidieplafond

[Regeling vervallen per 11-06-2006]

  • 1 Voor subsidieverlening op grond van deze regeling is in 1999 een bedrag van f 11.000.000,- beschikbaar inclusief apparaatskosten.

  • 2 De minister maakt jaarlijks voor 31 december in het officiële publicatieblad van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen bekend welk bedrag in het eerstvolgende kalenderjaar beschikbaar is voor subsidieverlening op grond van deze regeling.

Artikel 6. Aanvraag van subsidie

[Regeling vervallen per 11-06-2006]

  • 1 De minister verleent op aanvraag aan een aanvrager een subsidie voor een door het consortium uit te voeren project als bedoeld in artikel 2, dat op grond van het advies van de adviescommissie, bedoeld in artikel 4, door de minister is geselecteerd.

  • 2 Binnen het project bedraagt de ontwikkelingsfase van innovatieve leermiddelen/methoden of daarmee vergelijkbare instrumenten ten hoogste twee jaar. De implementatiefase binnen het project bedraagt ten hoogste een jaar.

  • 3 De subsidie voor een project bedraagt minimaal EUR 20.000 en maximaal EUR 300.000.

  • 4 Indien voor het project, vanwege een gemeente, een provincie, of de overheid, alsmede op grond van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, een subsidie is of wordt verstrekt, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie ter beschikking gesteld, dat per project het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan vijftig procent van de kosten van het project.

  • 5 Een aanvraag om subsidie voor 1999 wordt in de periode van 4 januari 1999 tot en met 1 april 1999, of in de periode van 6 april 1999 tot en met 17 september 1999 ingediend bij Senter met gebruikmaking van een volledig ingevuld origineel van een ondertekend formulier dat bij Senter verkrijgbaar is, en de bijlagen, bedoeld in het zevende lid.

  • 6 De minister maakt in de publicatie, bedoeld in artikel 5, tweede lid, tevens de periodes van indiening van de aanvraag op grond van deze regeling voor het eerstvolgende kalenderjaar bekend.

  • 7 Een aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een projectplan voor de duur van het project dat voldoet aan de opzet zoals weergegeven in de door Senter geschreven handleiding;

    • b. een of meer samenwerkingsovereenkomsten;

    • c. een machtiging van de leden van het consortium ten behoeve van de aanvrager,

    • d. een begroting, en

    • e. een tijd-kostenplan.

  • 8 De begroting biedt inzicht in de inkomsten en uitgaven van de aanvrager, voor zover deze betrekking hebben op de projectactiviteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd.

  • 9 De begroting is voorzien van een toelichting per post in de vorm van een uitgewerkt activiteitenplan.

  • 10 Voor de berekening van de hoogte van de subsidie komen als subsidiabele kosten van het project uitsluitend in aanmerking:

    • a. loonkosten van personeel van een of meer organisaties of natuurlijke personen van het consortium;

    • b. aan derden verschuldigde kosten terzake van door hen verrichte arbeid in het kader van het project;

    • c. een opslag voor algemene kosten, niet hoger dan 40% van de onder a bedoelde loonkosten van het project;

    • d. materiaalkosten van het project met uitzondering van kosten gemaakt voor hardware.

  • 11 Het aandeel in de kosten van het project dat aan derden als bedoeld in het tiende lid, onder b, wordt besteed, bedraagt maximaal 25% van de subsidiabele kosten van het project.

  • 12 Het aandeel in de kosten van het project dat aan materiaalkosten als bedoeld in het tiende lid, onder d, wordt besteed, bedraagt maximaal 15% van de subsidiabele kosten van het project.

Artikel 7. Criteria ter beoordeling van het project

[Regeling vervallen per 11-06-2006]

De beoordeling van een project gebeurt op grond van onderstaande criteria:

  • a. het project is gericht op de doelstelling, bedoeld in artikel 2;

  • b. het project wordt uitgevoerd door een consortium dat over de vereiste deskundigheid beschikt om het project succesvol te kunnen uitvoeren, waarbij in voldoende mate de betrokkenheid van docenten en praktijkbegeleiders en het management en de dagelijkse leiding van de instellingen en de vertegenwoordigingen van het bedrijfsleven verzekerd is;

  • c. het projectvoorstel bevat de afspraken die de leden van het consortium hebben vastgelegd omtrent het na afloop van het project onderhouden en op peil houden van de ontwikkelde projectopbrengsten;

  • d. door de aanvrager is co-financiering gegarandeerd tot een bedrag dat tenminste gelijk is aan 50% van de kosten van het project;

  • e. de voorgestelde opbrengst van het project is duidelijk en concreet beschreven en controleerbaar;

  • f. het projectvoorstel bevat een beschrijving van de mogelijkheden van een brede toepasbaarheid van de opbrengst;

  • g. Het projectvoorstel bevat een beschrijving van de wijze waarop de publieke beschikbaarheid en verspreiding van de opbrengst van het project totstandkomt, waaronder in ieder geval de verspreiding van de projectopbrengsten via BVE-net en Kennisnet.

  • h. de projectuitvoering is duidelijk en concreet beschreven en voldoet aan eisen van kwaliteit en soliditeit;

  • i. de projectuitvoering start binnen zes maanden na verlening van de subsidie;

  • j. de hierboven genoemde voorwaarden zijn evenwichtig en op een duidelijke en heldere wijze in het projectplan uitgewerkt en onderling afgestemd, en

  • k. de aanvrager stemt in met de voorwaarden die de minister stelt met betrekking tot informatieverschaffing, verantwoording, verslaglegging en intrekking of wijziging van de subsidie.

Artikel 8. Indiening en beslissing

[Regeling vervallen per 11-06-2006]

  • 1 De aanvraag wordt afgewezen indien niet of niet volledig is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 6, met dien verstande dat indien de aanvraag onvolledig is de minister de aanvrager in de gelegenheid stelt de aanvraag binnen twee weken na indiening aan te vullen.

  • 2 De minister geeft een beschikking tot subsidieverlening op de aanvraag binnen drie maanden na afloop van de periode, bedoeld in artikel 6, zesde lid, waarin de aanvraag is ingediend. Indien de minister niet binnen drie maanden kan beslissen, deelt hij de aanvrager mede binnen welke termijn de beslissing wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 9. Advisering

[Regeling vervallen per 11-06-2006]

  • 1 De minister wint omtrent een aanvraag het advies in van de Adviescommissie Kennisuitwisseling Beroepsonderwijs Bedrijfsleven.

  • 2 De commissie geeft aan de minister in ieder geval een negatief advies:

    • a. indien de aanvraag niet voldoet aan deze regeling en de daarop berustende bepalingen;

    • b. indien de commissie van mening is dat in onvoldoende mate sprake is van het vermogen een verbetering aan te brengen in de aansluiting van het initiële onderwijs op de beroepspraktijk door het ingediende projectvoorstel;

    • c. indien de samenstelling van het consortium, de samenwerkingsbereidheid en de aanwezige deskundigheid binnen het consortium naar het oordeel van de commissie geen vertrouwen biedt in het tot een goed einde brengen van het project.

  • 3 De commissie rangschikt de aanvragen waaromtrent zij positief adviseert zodanig, dat een aanvraag in een periode hoger gerangschikt wordt naar de mate waarin het project meer geschikt is om bij te dragen aan de doelstelling van de regeling, en voor zover de helft van het totale bedrag genoemd in artikel 5, eerste lid, in de eerste periode en het totale bedrag, genoemd in artikel 5, eerste lid, in de tweede periode, door verlening van de gevraagde subsidie niet wordt overschreden. De commissie vergelijkt de aanvragen en let daarbij in het bijzonder op:

    • a. samenwerking;

    • b. inhoud;

    • c. verstrekkendheid van het project, en

    • d. de kwaliteit van de projectorganisatie.

Artikel 10. Afwijzing

[Regeling vervallen per 11-06-2006]

  • 1 De minister beslist op de aanvraag en wijkt niet dan gemotiveerd af van het advies van de commissie.

  • 2 De minister beslist in ieder geval afwijzend op een aanvraag indien de commissie een negatief advies heeft uitgebracht, behoudens het gestelde in artikel 11, tweede lid.

Artikel 11. Verdelingsmaatstaf

[Regeling vervallen per 11-06-2006]

  • 2 De minister kan afwijken van het door de commissie uitgebrachte advies, indien het advies in strijd is met deze regeling dan wel niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.

  • 3 Subsidieverlening geschiedt onder de voorwaarde dat bij de vaststelling of goedkeuring van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

  • 4 Bij het niet vervullen van de voorwaarde, bedoeld in het derde lid, worden de op grond van artikel 6 verleende subsidiebedragen verlaagd tot het bedrag van de subsidie dat na de vaststelling of goedkeuring van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen ter beschikking staat, een en ander naar rato van het aantal subsidieaanvragers aan wie subsidie is verleend en van de hoogte van de verleende subsidiebedragen.

Artikel 12. Verplichtingen consortium

[Regeling vervallen per 11-06-2006]

  • 1 Het consortium voert het project uit overeenkomstig het projectplan waarop de subsidieverlening betrekking heeft behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister voor het vertragen, essentieel wijzigen, of stopzetten van het project

  • 2 De aanvrager verstrekt de minister en door deze aangewezen personen de gevraagde inlichtingen.

  • 3 De aanvrager draagt er zorg voor dat de minister en door deze aangewezen personen volledige inzage hebben in de boeken en bescheiden voor de totale projectkosten.

  • 4 De aanvrager verleent de minister en door deze aangewezen personen toegang tot de door hem gebruikte plaatsen.

  • 5 Zolang de subsidie niet is vastgesteld stelt de aanvrager de minister onverwijld in kennis van na de aanvraag tot subsidieverlening opgekomen of bekend geworden feiten of omstandigheden die redelijkerwijs van belang zijn voor de vaststelling van de subsidie.

  • 6 De aanvrager dient elke zes maanden gedurende de looptijd van het project een rapportage in, waarin de voortgang van het project inhoudelijk en financieel beschreven is.

  • 7 De aanvrager dient binnen twee maanden na afloop van het project zijn aanvraag tot subsidie-vaststelling als bedoeld in artikel 4:44 van de Awb in.

  • 8 De aanvraag tot subsidie-vaststelling bestaat uit een financieel verslag en een verslag van de projectactiviteiten, waarin de aanvrager rekening en verantwoording aflegt omtrent de verrichte projectactiviteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

  • 9 In het financieel verslag en het verslag van de projectactiviteiten wordt tot uitdrukking gebracht in hoeverre sprake is van een behoorlijke uitvoering van de projectactiviteiten waarvoor subsidie is verstrekt en van de daarmee behaalde resultaten alsmede van een doelmatige aanwending van de subsidie.

  • 10 Het financieel verslag gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De verklaring heeft tevens betrekking op het onderzoek van de naleving van de aan de subsidie verbonden voorwaarden.

  • 11 Het verslag van de projectactiviteiten bevat een overzicht van de werkzaamheden waarvoor subsidie is verstrekt en van de daarmee bereikte resultaten.

  • 12 Het verslag van de projectactiviteiten bevat, voorzover van toepassing, een analyse van de verschillen tussen de voorgenomen projectactiviteiten en beoogde resultaten, vermeld in het projectplan, en de feitelijke realisatie.

Artikel 13. Voorschotten

[Regeling vervallen per 11-06-2006]

Zolang de subsidie nog niet is vastgesteld, verleent de minister voorschotten op de subsidie volgens de volgende verdeling:

  • a. het eerste voorschot wordt uitgekeerd binnen vier weken na de subsidieverlening en bedraagt veertig procent van de verleende subsidie,

  • b. het tweede voorschot wordt uitgekeerd na voltooiing van de ontwikkelingsfase, mits de tussenrapportages, bedoeld in artikel 12, zesde lid, positief zijn beoordeeld, en bedraagt veertig procent van de verleende subsidie, en

  • c. het derde voorschot wordt uitgekeerd na goedkeuring van het verslag van de projectactiviteiten en ontvangst van het financieel verslag, bedoeld in artikel 12, negende lid, met goedkeurende verklaring van de accountant, bedoeld in artikel 12, tiende lid, en bedraagt twintig procent van de verleende subsidie.

Artikel 14. Besteding subsidie

[Regeling vervallen per 11-06-2006]

  • 1 De subsidie wordt uitsluitend besteed aan de projectactiviteiten waarvoor zij blijkens de subsidieverlening is bestemd.

  • 2 Het is de aanvrager niet toegestaan uit de verleende subsidie vermogen, fondsen of reserveringen te vormen.

Artikel 15. Vaststelling subsidie

[Regeling vervallen per 11-06-2006]

De minister geeft een beschikking tot vaststelling van de subsidie binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag tot subsidie-vaststelling, bedoeld in artikel 12, zevende lid, dan wel drie maanden nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken. Indien de beschikking niet binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling of binnen drie maanden na het verstrijken van de in de eerste volzin bedoelde termijn, kan worden gegeven, stelt de minister de betrokkene daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking tegemoet kan worden gezien.

Hoofdstuk 3. Slotartikelen

[Regeling vervallen per 11-06-2006]

Artikel 16. Publicatie

[Regeling vervallen per 11-06-2006]

Deze regeling wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst en verschijnt als voorlichtingspublicatie in Uitleg OCenW-Mededelingen.

Artikel 17. Inwerkingtreding

[Regeling vervallen per 11-06-2006]

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1999.

Artikel 18. Citeertitel

[Regeling vervallen per 11-06-2006]

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Kennisuitwisseling Beroepsonderwijs Bedrijfsleven.

De

Minister

van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L.M.L.H.A. Hermans