Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen

Geraadpleegd op 24-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 09-05-2012 en zichtdatum 23-11-2024.
Geldend van 31-03-2012 t/m 31-12-2012

Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op artikel 10 van Richtlijn 96/49/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 1996 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor (PbEG L 235), op artikel 4b, tweede lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994 en op artikel 2 van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen;

Besluit:

Artikel 1

  • 1 In deze regeling wordt verstaan onder:

    a. Minister:

    Minister van Infrastructuur en Milieu;

    b. bevoegde autoriteit:
    c. COTIF:

    Convention relative aux transports internationaux ferroviaires;

    d. richtlijn nr. 2008/68/EG:

    richtlijn nr. 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land (PbEU L 260).

  • 2 De in bijlage 1 opgenomen begripsbepalingen zijn van toepassing op de bijlagen 2 en 3 voorzover daarin niet anders is bepaald.

Artikel 2

Bij deze regeling behoren drie bijlagen:

Artikel 3

Met voorwaardelijk tot het vervoer over de spoorweg toegelaten gevaarlijke stoffen als bedoeld in bijlage 1 mogen de handelingen, bedoeld in artikel 2 van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen, worden verricht, mits de in deze regeling gestelde voorschriften in acht worden genomen.

Artikel 4

  • 1 De Minister kan voorschriften vaststellen die afwijken van de bijlagen 1, 2 of 3, met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor van en naar landen die partij zijn bij de Organisation for Cooperation of Railways (OSJD), indien door passende maatregelen en voorschriften handhaving van eenzelfde veiligheidsniveau als dat van het RID wordt gegarandeerd.

  • 2 De voorschriften, bedoeld in het eerste lid, gelden alleen voor het in die republieken toegelaten vervoer met spoorwegwagons van gevaarlijke goederen in colli, in bulk of in containers.

Artikel 5

  • 1 De door de bevoegde autoriteiten op voet van het RID overeengekomen tijdelijke afwijkingen worden in de vorm van een multilaterale overeenkomst aan de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten van de Europese Unie voorgelegd door de bevoegde autoriteit die het initiatief tot de overeenkomst neemt. Van dergelijke afwijkingen doet de Minister mededeling aan de Europese Commissie.

  • 2 De afwijkingen, bedoeld in het eerste lid, worden verleend zonder onderscheid naar nationaliteit of vestigingsplaats van de verzender, de vervoerder of de ontvanger, hebben een looptijd van ten hoogste vijf jaar en zijn niet hernieuwbaar.

Artikel 6

Met de in de bij deze regeling behorende bijlagen 1 en 2 vastgestelde technische normen of technische eisen worden gelijkgesteld daaraan gelijkwaardige technische normen of technische eisen, vastgesteld door of vanwege een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel door of vanwege een staat die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte.

Artikel 9

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlage 1, die ter inzage wordt gelegd bij het Directoraat-Generaal Goederenvervoer van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Nieuwe Uitleg 1 te Den Haag.

De

Minister

van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

Bijlage 2. , bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen

AANVULLENDE VOORSCHRIFTEN

Artikel 1.

[Red: Vervallen.]

Artikel 2. Ontheffingen

De Minister verleent een ontheffing als bedoeld in artikel 9 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen slechts op voorwaarden dat de veiligheid niet in gevaar komt en het vervoer waarvoor de ontheffing wordt verleend duidelijk is gespecificeerd en van tijdelijke aard is.

Artikel 3. N- en NE-bepalingen

  • 1. De N- of NE-bepalingen in deze bijlage:

    • a. zijn een aanvulling op bijlage 1; of

    • b. treden, voor zover zij met de overeenkomstig genummerde bepalingen van bijlage 1 niet overeenstemmende verplichtingen bevatten, in plaats van bedoelde verplichtingen van de overeenkomstig genummerde bepalingen van bijlage 1.

  • 2. Indien de voorschriften van deze bijlage uitsluitend van toepassing zijn op niet-grensoverschrijdend vervoer, is bij de bepalingen de letter ‘N’ vermeld.

  • 3. Indien de voorschriften van deze bijlage van toepassing zijn zowel op grensoverschrijdend als op niet-grensoverschrijdend vervoer, zijn bij de bepalingen de letters ‘NE’ vermeld.

Artikel 4.1.3.3 en 1.10.2.4 bewaartermijn opleidingsdossiers

De werkgever bewaart de dossiers, bedoeld in randnummers 1.3.3 en 1.10.2.4 van bijlage 1 gedurende de arbeidsrelatie met de werknemer, die de opleiding heeft genoten.

1.5.1.1 N Multilaterale overeenkomsten

  • 1. Niet-grensoverschrijdend vervoer mag plaatsvinden overeenkomstig multilaterale overeenkomsten als bedoeld in artikel 5 van deze regeling, die door Nederland zijn ondertekend.

  • 2. Bij het vervoer dat voldoet aan de in het eerste lid bedoelde multilaterale overeenkomst, worden de voorschriften met betrekking tot het vervoer in acht genomen die in deze overeenkomst zijn opgenomen.

1.8.3.2 NE Uitzondering verplichting veiligheidsadviseur

De voorschriften onder randnummer 1.8.3 van bijlage 1 zijn niet van toepassing op ondernemingen als bedoeld in randnummer 1.8.3.2.

1.9.5.1 NE Laten staan van spoorwagens

  • 1. In deze NE-bepaling wordt verstaan onder:

    • a. laten staan: het feitelijk aanwezig zijn van een wagen of van wagens in stilstand op een spoorweg buiten de inrichting van de afzender of geadresseerde, nadat het rangeerproces op het desbetreffende rangeeremplacement is afgesloten;

    • b. onregelmatigheid: een voorval waarbij de desbetreffende wagen of de lading niet meer voldoet aan de voorschriften van deze regeling.

  • 2. Het laten staan van wagens met de in randnummer 1.10.5 van bijlage 1 bedoelde gevaarlijke goederen met een hoog gevarenpotentieel en wagens waarop zich – conform randnummer 1.1.4.4 van bijlage 1 in het gecombineerde rail/wegvervoer gebruikte – wegvoertuigen met dergelijke goederen bevinden, is slechts toegestaan indien de leden 3 tot en met 6 in acht wordt genomen.

  • 3. Alvorens de in het tweede lid bedoelde wagens te laten staan, worden deze gecontroleerd op onregelmatigheden. Deze controle wordt tijdens het laten staan ten minste elke acht uur herhaald, tenzij de wagens onder voortdurend toezicht staan.

  • 4. Van de controle en het onder toezicht staan wordt een registratie bijgehouden. Hierin worden ten minste de volgende gegevens aangegeven:

    • a. wagennummer;

    • b. datum en tijdstip van de controle;

    • c. geconstateerde onregelmatigheden;

    • d. eventueel genomen maatregelen.

  • 5. De controle en het onder toezicht staan als bedoeld in het derde lid en de registratie, bedoeld in het vierde lid, geschieden onder verantwoordelijkheid van de vervoerder.

  • 6. De registratie, bedoeld in het vierde lid wordt gedurende ten minste drie maanden bewaard.

1.9.5.2 NE Melding, toezicht en afwikkeling van het vervoer van goederen van klasse 1

1. In deze NE-bepaling wordt verstaan onder:

  • a. bevoegde militaire autoriteit: de Minister van Defensie dan wel door deze aangewezen militaire instanties;

  • b. militaire zendingen: zendingen van ontplofbare stoffen die:

    • 1°. in opdracht van de bevoegde militaire autoriteit of van een instantie van de krijgsmacht van een bondgenootschappelijke mogendheid worden verzonden door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht; of

    • 2°. in opdracht van de bevoegde militaire autoriteit worden verzonden aan een militaire instantie, en waarbij de afzender bij de vrachtbrief een machtiging van de bevoegde militaire autoriteit heeft gevoegd om de zending als militaire zending ten vervoer aan te bieden.

2. Melding – Kennisgeving

  • a. Het ten vervoer aanbieden van stoffen of voorwerpen van klasse 1 vindt plaats na voorafgaande kennisgeving aan en in overleg met de vervoerder. Indien meer dan vier wagens voor het vervoer nodig zijn, geschiedt deze kennisgeving ten minste vijf dagen tevoren.

  • b. De vervoerder deelt tijdig aan de geadresseerde mede, dat een voor hem bestemde zending van stoffen of voorwerpen van klasse 1 onderweg is.

  • c. Indien in een trein één of meer wagens beladen met stoffen of voorwerpen van klasse 1 worden vervoerd, geeft de vervoerder daarvan tijdig kennis aan de betrokken verkeersleidingposten.

  • d. De vervoerder geeft onverwijld van de aankomst van een zending van stoffen of voorwerpen van klasse 1 op het station van bestemming, kennis aan geadresseerde.

  • e. Bij zendingen uit het buitenland geeft de vervoerder die zending van stoffen of voorwerpen van klasse 1 van de buitenlandse vervoerder overneemt, van de aankomst op het station van overname onverwijld kennis aan de bevoegde militaire autoriteit, voorzover het militaire zendingen betreft.

  • f. Indien een zending aan een andere vervoerder wordt overgegeven, geeft de vervoerder hiervan zo spoedig mogelijk kennis aan die vervoerder.

3. Toezicht – Begeleiding

  • a. Het laden en lossen van militaire zendingen van stoffen of voorwerpen van klasse 1 geschiedt onder toezicht van door de bevoegde militaire autoriteit aangewezen personen.

  • b. Het laden en lossen van niet-militaire zendingen geschiedt onder toezicht van een ter zake deskundige.

  • c. De bevoegde militaire autoriteit is in geval van militaire zendingen bevoegd te controleren of de voorschriften van deze regeling in acht zijn genomen.

  • d. Militaire zendingen van stoffen of voorwerpen van klasse 1 worden door of vanwege de bevoegde militaire autoriteit begeleid, indien hij dit noodzakelijk acht. De begeleiders nemen tijdens het vervoer plaats in een voor het zitplaatsnemen ingerichte wagen die zich vóór of achter en tenminste op veiligheidsafstand als bedoeld in randnummer 7.5.3 van bijlage 1 van de militaire zending bevindt. Voor zover de aanwezigheid van personen in wagens niet verboden is, mogen zich in bedoelde wagen slechts die personen bevinden die door de bevoegde militaire autoriteit zijn aangewezen voor de begeleiding.

  • e. De vervoerder stelt aan de begeleiders, bedoeld in onderdeel d, een aan redelijke eisen voldoende zitplaats ter beschikking, waarvan de kosten in de tarieven als bedoeld in het Algemeen Reglement Vervoer worden bepaald.

4. Vervoer

  • a. Wagens die zijn beladen met stoffen of voorwerpen van klasse 1 worden niet geheuveld of afgestoten.

  • b. Indien enig oponthoud van een wagen, beladen met stoffen of voorwerpen van klasse 1, langer dan drie uur duurt, geeft de vervoerder hiervan kennis aan de burgemeester van de gemeente, waarin het oponthoud plaats heeft, opdat deze de naar zijn oordeel voor de openbare veiligheid nodig geachte maatregelen kan treffen.

  • c. Indien aan een wagen beladen met stoffen of voorwerpen van klasse 1 of aan de lading zelf enige onregelmatigheid wordt waargenomen, geeft de vervoerder daarvan, onverminderd artikel 47 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, onverwijld kennis aan de burgemeester ter plaatse, aan de bevoegde militaire autoriteit voorzover het een militaire zending betreft en aan de Inspectie Leefomgeving en Transport voorzover het een niet-militaire zending betreft. Zonodig wordt de desbetreffende wagen, met inachtneming van de nodige voorzorgsmaatregelen, uit de trein verwijderd, in overleg met een begeleider, indien deze aanwezig is.

  • d. Indien overlading van een wagen die deel uitmaakt van een militaire zending, beladen met stoffen of voorwerpen van klasse 1, onvermijdelijk is, geschiedt het overladen onder toezicht van door de bevoegde militaire autoriteit aangewezen personen.

5. Aankomst en aflevering

  • a. Stoffen of voorwerpen van klasse 1 worden zo spoedig mogelijk, doch binnen acht uur nadat de wagens met deze stoffen of voorwerpen ter lossing gereed zijn gesteld op de losplaatsen (binnen of buiten het stationsterrein gelegen), gelost en afgevoerd.

  • b. Indien een zending van stoffen of voorwerpen van klasse 1 acht uur na het ter lossing gereed staan op de losplaats nog niet is weggevoerd, dan wel in zodanig toestand verkeert, dat verder vervoer gevaarlijk wordt geacht, wordt de zending onmiddellijk ter beschikking gesteld van de burgemeester ter plaatse, opdat deze de naar zijn oordeel voor de openbare veiligheid nodig geachte maatregelen kan treffen.

6. De voorschriften van deze NE-bepaling zijn niet van toepassing op zendingen die krachtens randnummer 7.6 van bijlage 1 als expresgoed worden vervoerd.

1.9.5.3 NE Fysieke beveiliging van kernmateriaal van klasse 7

  • 1. Onder ‘laten staan’ wordt in dit randnummer verstaan: het feitelijk aanwezig zijn van een wagen of wagens in stilstand op een spoorweg buiten de inrichting van de afzender of geadresseerde, nadat het rangeerproces op het desbetreffende rangeeremplacement is afgesloten.

  • 2. Voor het vervoer van kernmateriaal van categorie I volgens de Bijlage II bij het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal (Trb. 1981, 7) gelden de volgende voorschriften:

    • a. het materiaal wordt vervoerd in door de afzender afgesloten en verzegelde wagens, containers of colli;

    • b. de onder a. bedoelde zendingen worden vervoerd met speciaal voor het vervoer van deze goederen bestemde goederentreinen;

    • c. het krachtvoertuig dat de wagens, bedoeld onder a, trekt, beschikt over een telecommunicatievoorziening, waarmee direct contact kan worden gelegd met de Centrale Meldkamer van de divisie Spoorwegpolitie van het Korps Landelijke Politiediensten;

    • d. bij een zending uit het buitenland overtuigt de vervoerder op het station waar de zending van de buitenlandse vervoerder wordt overgenomen, zich ervan dat de transportvergunning bij de zending aanwezig is;

    • e. de vervoerder organiseert het vervoer zodanig, dat een oponthoud langer dan drie uur niet voorkomt. Indien door onvoorziene omstandigheden een dergelijk oponthoud ontstaat, informeert de vervoerder de Centrale Meldkamer van de divisie Spoorwegpolitie van het Korps Landelijke Politiediensten, onder vermelding van het transportvergunningnummer;

    • f. het vervoer geschiedt onder begeleiding van de spoorwegpolitie;

    • g. de vervoerder treft die voorzieningen die nodig zijn om het transport zo spoedig mogelijk uit te voeren. In ieder geval zijn reservemateriaal en -⁠personeel beschikbaar;

    • h. de vervoerder geeft van de aankomst van een zending op het station van bestemming onverwijld kennis aan geadresseerde. De geadresseerde meldt de aankomst aan het vergunningverlenend gezag;

    • i. de zending wordt zo spoedig mogelijk, doch binnen acht uur nadat de wagens met deze zending gereed zijn gesteld op de losplaatsen (binnen of buiten het stationsterrein gelegen), gelost en afgevoerd;

    • j. de transportvergunninghouder en de vervoerder zien erop toe dat de gegevens over het transport slechts bekend zijn bij degenen die rechtstreeks bij het vervoer betrokken zijn;

    • k. De transportvergunninghouder informeert alle betrokken vervoerders over het transport.

  • 3. Voor het vervoer van kernmateriaal van categorie II en III volgens de Bijlage II bij het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal gelden de volgende voorschriften:

    • a. de onderdelen a, c, d, g, h, i, j en k, van het tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing;

    • b. Het laten staan van wagens met de in het tweede lid, onderdeel a, genoemde zendingen is toegestaan indien deze wagens onder voortdurend toezicht staan. Indien de toestand van laten staan langer duurt dan acht uur, informeert de vervoerder de Centrale Meldkamer van de divisie Spoorwegpolitie van het Korps Landelijke Politiediensten, onder vermelding van het transportvergunningnummer.

1.9.5.4 NE Melding, toezicht en afwikkeling van het vervoer van UN 1017 chloor

  • 1. Voor het vervoer van UN 1017 chloor in reservoirwagens of tankcontainers gelden de volgende voorschriften:

    • a. het vervoer vindt slechts plaats in treinen of rangeerdelen waarin geen andere reservoirwagens of tankcontainers zijn opgenomen dan reservoirwagens of tankcontainers met UN 1017 chloor;

    • b. tijdens het vervoer is de snelheid van de trein niet hoger dan zestig kilometer per uur;

    • c. in tunnels waar voor goederentreinen een hogere adviessnelheid geldt dan zestig kilometer per uur, wordt die adviessnelheid aangehouden;

    • d. naast het reguliere communicatiesysteem is de trein voorzien van een communicatiesysteem bedoeld voor veiligheidsberichten tussen machinist en treindienstleider, dat in bedrijfsvaardige staat verkeert;

    • e. voorafgaand aan het vervoer maakt de vervoerder aan de verkeersleiding duidelijk kenbaar dat de desbetreffende trein UN 1017 chloor vervoert;

    • f. in de verkeersinformatiesystemen van de verkeersleiding wordt een trein die UN 1017 chloor vervoert duidelijk als zodanig gemarkeerd;

    • g. de verkeersleiding volgt een trein met UN 1017 chloor continu op het verkeersinformatiesysteem;

    • h. de machinist meldt elke afwijking van meer dan vijf minuten ten opzichte van de vastgestelde dienstregeling onverwijld aan de verkeersleiding. Indien nodig, wordt in overleg tussen vervoerder en verkeersleiding, afhankelijk van de oorzaak, de aard en de omvang van de afwijking, een nieuwe dienstregeling vastgesteld;

    • i. de verkeersleiding meldt een afwijking als bedoeld in onderdeel h, aan de Centrale meldkamer van de divisie Spoorwegpolitie van het Korps Landelijke Politiediensten;

    • j. reservoirwagens en tankcontainers met UN 1017 chloor worden bij het rangeren niet geheuveld of afgestoten, maar geplaatst met behulp van een gekoppeld krachtvoertuig;

    • k. het vervoer vindt, indien mogelijk, plaats op een tijdstip waarop zo weinig mogelijk interactie met ander verkeer plaats kan vinden.

  • 2. De voorschriften van deze NE-bepaling zijn, met uitzondering van de onderdelen d en j van het eerste lid, niet van toepassing op lege reservoirwagens en tankcontainers die nog niet zijn gereinigd van UN 1017 chloor.

4.3.3.4.3 NE Controlemaatregelen na het beladen van tankcontainers met gassen van klasse 2

  • a. De afzender controleert na het vullen van reservoirs met vloeibaar gemaakte, sterk gekoelde vloeibaar gemaakte of onder druk opgeloste gassen van klasse 2, door weging van de tankcontainer of de voorgeschreven vullingsgraad van het reservoir niet is overschreden.

  • b. De overdruk in de gasfase is niet meer dan 100 kPa (1 bar) hoger dan de waarde van de dampdruk (absolute druk) van het vloeibaar gemaakte gas bij de temperatuur van de vloeistoffase.

  • c. In afwijking van onderdeel b is voor UN 1040 ethyleenoxide met stikstof tabel A van randnummer 3.2 van bijlage 1 van toepassing.

5.2.1.5 N Opschriften op colli met goederen van klasse 1

Indien de opschriften, bedoeld in randnummer 5.2.1.5 van bijlage 1, gesteld zijn in het Frans, Duits, Italiaans of Engels, zijn opschriften in het Nederlands niet noodzakelijk.

5.4.1.4.1 N Aanduidingen in de vrachtbrief

Het is toegestaan dat de in randnummer 5.4.1.4.1 van bijlage 1 voorgeschreven aanduidingen in de vrachtbrief uitsluitend in de Nederlandse taal zijn gesteld.

7.5.1.4 NE Wijze van verzending van goederen van klasse 1

Behoudens de stoffen en voorwerpen als bedoeld in randnummer 7.6 van bijlage 1 die als expresgoed mogen worden vervoerd, worden de stoffen en voorwerpen van klasse 1 uitsluitend als wagenlading of gesloten lading vervoerd.

Bijlage 3. als bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen

Artikel 1. Erkende instanties

  • 1. In de onderstaande tabel zijn de erkende instanties opgenomen met betrekking tot de uitvoering van de voorschriften in de vermelde randnummers van bijlage 1 voor zover bedoelde handelingen worden uitgevoerd door Nederlandse instanties.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is de uitvoering van de voorschriften in de vermelde randnummers van bijlage 1 voor zover deze betrekking hebben op drukhouders en tanks als bedoeld in de Regeling vervoerbare drukapparatuur voorbehouden aan de op grond van die regeling aangewezen instanties.

    Tabel 1.

    Randnummer

    Instanties

    1.1.3.1 d)

    brandweer of politie

    1.3.3, eerste volzin

    ILT

    1.4.2.2.4, 1.8.1.1, 1.8.1.2. 1.8.1.3, 1.8.1.4, 1.8.2.2, 1.8.2.3, 1.8.3.5, 1.8.5.1

    ILT

    1.8.3.7, 1.8.3.8, 1.8.3.10, 1.8.3.14, 1.8.3.16

    CBR

    1.9.4

    DGMI

    1.10.2.4, eerste volzin

    ILT

    1.10.3.2.2, Opmerking

    politie

    2.2.1.1, voor zover het betreft de autoriteit, genoemd in het Handboek beproevingen en criteria

    TNO DV

    2.2.1.1.3

    TNO DV of Defensie, laatstgenoemde voor zover het betreft uitsluitend voor de krijgsmacht bestemde munitie

    2.2.1.1.7.2

    ILT

    2.2.1.3, Opmerking bij UN-nummer 0190

    TNO DV of Defensie, laatstgenoemde voor zover het betreft uitsluitend voor de krijgsmacht bestemde munitie

    2.2.41.1, voor zover het betreft de autoriteit, genoemd in het Handboek beproevingen en criteria, 2.2.41.1.13

    2.2.51.1, voor zover het betreft de autoriteit, genoemd in het Handboek beproevingen en criteria, 2.2.52.1.8

    TNO DV

    2.2.62.1.9, Opmerking, 2.2.62.1.12

    EL&I of VWS

    3.3.1, bijzondere bepalingen 16 en 178

    TNO DV of Defensie, laatstgenoemde voor zover het betreft uitsluitend voor de krijgsmacht bestemde munitie

    3.3.1, bijzondere bepalingen 181, 237, 266, 271, 272 en 278

    TNO DV

    3.3.1, bijzondere bepaling 239

    ILT

    3.3.1, bijzondere bepalingen 288, 309, 311

    TNO DV

    3.3.1, bijzondere bepaling 637

    Minister

    3.3.1, bijzondere bepaling 645

    ILT

    4.1.1.15

    ILT

    4.1.4.1, P099, P101

    TNO DV of Defensie, laatstgenoemde voor zover het betreft uitsluitend voor de krijgsmacht bestemde munitie

    4.1.4.1, P405 (2) b)

    TNO DV of Defensie, laatstgenoemde voor zover het betreft uitsluitend voor de krijgsmacht bestemde munitie

    4.1.4.1, P620, P650

    EL&I of VWS

    4.1.4.2 IBC99, 4.1.4.2 IBC520, 4.1.4.3 LP99

    TNO DV

    4.1.5.15, 4.1.5.18

    TNO DV of Defensie, laatstgenoemde voor zover het betreft uitsluitend voor de krijgsmacht bestemde munitie

    4.1.7.2.2

    TNO DV

    4.1.8.7

    EL&I of VWS

    4.1.10.4, MP21

    TNO DV of Defensie, laatstgenoemde voor zover het betreft uitsluitend voor de krijgsmacht bestemde munitie

    4.2.1.13.1, 4.2.1.13.3

    ILT

    5.2.2.1.9

    TNO DV

    6.1.1.2, 6.1.1.4

    ILT

    6.1.4.8.8, 6.1.4.13.7

    ILT

    6.3.2.1, 6.3.2.2

    ILT

    6.5.1.1.2

    ILT

    6.5.4.1

    ILT

    6.6.1.2, 6.6.1.3

    ILT

    7.3.2.6.2

    ILT

    7.7 d)

    brandweer of politie

Artikel 2

  • 1. In deze bijlage wordt verstaan onder:

    • brandweer: brandweerdiensten, met uitzondering van de bedrijfsbrandweer als bedoeld in het Besluit bedrijfsbrandweren;

    • CBR: Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen;

    • Defensie: Minister van Defensie, namens deze de Militaire Commissie Gevaarlijke Stoffen;

    • DGMI: Minister, namens deze de directeur-generaal Milieu en Internationaal;

    • EL&I: Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

    • ILT: Minister, namens deze de Inspecteur-Generaal Leefomgeving en Transport;

    • politie: Korps landelijke politiediensten dan wel de regiopolitie in de desbetreffende regio;

    • TNO DV: kerngebied Defensie en Veiligheid van de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek;

    • VWS: Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Artikel 3. Erkenningsvoorwaarden

  • 1. Een in artikel 1 erkende instantie, met uitzondering van bij de Staat der Nederlanden behorende organen, de politie en de brandweer, bedoeld in artikel 2:

    • a. heeft rechtspersoonlijkheid;

    • b. is redelijkerwijs onafhankelijk van de betrokken opdrachtgever;

    • c. beschikt over voldoende vakbekwaamheid voor de desbetreffende taak op ten minste MBO-niveau;

    • d. beschikt over een geschikt kwaliteitsborgingssysteem, en

    • e. voldoet aan andere door de Minister met het oog op het behoorlijk uitvoeren van de desbetreffende taak te stellen nadere voorschriften.

  • 2. De Minister kan een erkenning intrekken of schorsen, indien naar zijn oordeel niet wordt voldaan aan het eerste, derde of vierde lid.

  • 3. De erkende instantie, bedoeld in het eerste lid, verstrekt de Minister binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar een overzicht van de in dat jaar verrichte keuringen, bevattende goedkeuringen, weigeringen tot goedkeuring, alsmede de redenen voor weigeringen tot goedkeuring.

  • 4. De erkende instantie, bedoeld in het eerste lid, verstrekt alle inlichtingen die namens de Minister verlangd worden door de Inspecteur-Generaal Leefomgeving en Transport en die betrekking hebben op het eerste lid voor zover betreffende handelingen met betrekking tot wagens en tanks als bedoeld in bijlage 1.