Hoofdstuk II. Bepalingen voor elk vervoer op Nederlands grondgebied
Artikel 1. Toepassingsbereik
1. Dit hoofdstuk is van toepassing op elk vervoer van gevaarlijke stoffen op Nederlands
grondgebied en:
-
a. is gebaseerd op de randnummers 1.9.2, 1.9.3 en 1.9.4, of
-
b. dient ter invulling van specifiek in de randnummers van bijlage 1 opgenomen bevoegdheden.
2. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op het vervoer dat plaatsvindt overeenkomstig
randnummer 1.1.3 en de hoofdstukken 3.4 en 3.5 van bijlage 1, behoudens de in de artikelen 4 tot en met 7 van die bijlage genoemde uitzonderingen
voor vuurwerk met de UN-nummers 0336 en 0337 met een totale netto explosieve massa
van meer dan 20 kilogram.
Artikel 2. Laad- en losplaats
Het is verboden met een tankwagen, afneembare tank, batterijwagen, tankcontainer,
transporttank, MEGC of bulkcontainer gevaarlijke stoffen als bedoeld in randnummer
1.2.1 van bijlage 1 te laden of te lossen elders dan:
-
a. op het adres van de afzender, vuller, belader en de geadresseerde, of
-
b. op plaatsen waar gevaarlijke stoffen worden aangewend.
Artikel 3. Tunnelregime
-
1. Beperkingen voor het vervoer van de gevaarlijke stoffen, genoemd onder Tunnelcategorie
C in randnummer 1.9.5.2.2 van bijlage 1, gelden voor:
-
a. de Beneluxtunnel, gelegen in de A4 tussen Vlaardingen en Hoogvliet;
-
b. de Coentunnel, gelegen in de A10 te Amsterdam;
-
c. de Drechttunnel, gelegen in de A16 tussen Zwijndrecht en Dordrecht;
-
d. de Kiltunnel, gelegen in de S43 tussen Dordrecht en ’s-Gravendeel;
-
e. de Noordtunnel, gelegen in de A15 tussen Hendrik-Ido-Ambacht en Alblasserdam;
-
f. de Sytwendetunnel, gelegen in de N14 te Leidschendam–Voorburg;
-
g. de Thomassentunnel, gelegen in de N15 te Rotterdam;
-
h. de Vlaketunnel, gelegen in de A58 tussen Kruiningen en Kapelle;
-
i. de Waterwolftunnel, gelegen in de N201 tussen Aalsmeer en Haarlemmermeer;
-
j. de Westerscheldetunnel, gelegen in N62 tussen Terneuzen en Goes;
-
k. de Wijkertunnel, gelegen in de A9 tussen Beverwijk en Velsen;
-
l. de Zeeburgertunnel, gelegen in de A10 te Amsterdam.
-
2. Beperkingen voor het vervoer van de gevaarlijke stoffen, genoemd onder Tunnelcategorie
D in randnummer 1.9.5.2.2 van bijlage 1, gelden voor:
-
a. de Botlektunnel, gelegen in de A15 tussen Hoogvliet en Rozenburg;
-
b. de Heinenoordtunnel, gelegen in de A29 tussen Barendrecht en Oud‑Beijerland;
-
c. de Hubertustunnel, gelegen in de N14 te Den Haag;
-
d. de IJtunnel, gelegen onder het IJ te Amsterdam;
-
e. de Koningstunnel, gelegen in de Koningskade te Den Haag;
-
f. de Maasboulevardtunnel, gelegen in de gemeente Maastricht;
-
g. de Maastunnel, gelegen onder de Nieuwe Maas, te Rotterdam;
-
h. de Michiel de Ruijtertunnel, gelegen onder de De Ruijterkade te Amsterdam;
-
i. de Piet Heintunnel, gelegen onder het Amsterdam-Rijnkanaal te Amsterdam;
-
j. de Velsertunnel, gelegen in de A22, tussen Beverwijk en Velsen.
-
3. Beperkingen voor het vervoer van de gevaarlijke stoffen, genoemd onder Tunnelcategorie
E in randnummer 1.9.5.2.2 van bijlage 1, gelden voor de ArenAtunnel, gelegen onder de Amsterdam ArenA, te Amsterdam.
-
4. De in dit artikel bedoelde tunnels worden aangeduid met verkeersbord C 22, bedoeld
in bijlage 1 bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Onder het bord wordt een onderbord geplaatst waarop met een hoofdletter de categorie
van de desbetreffende tunnel, overeenkomstig dit artikel, wordt aangeduid.
Artikel 4
Het vervoer van de stoffen die in tabel 1 zijn opgenomen, is routeplichtig als bedoeld
in artikel 12, eerste lid, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.
Tabel 1
Klasse
|
Vervoer in tanks
|
Losgestort vervoer
|
Vervoer in colli in hoeveelheden groter dan 1.1.3.6
|
1
|
Alle stoffen
|
Alle stoffen
|
Vuurwerk met de UN-nummers 0336 en 0337 met een totale netto explosieve massa van
meer dan 20 kilogram alsmede alle stoffen en voorwerpen boven de hoeveelheden als
bedoeld in 1.1.3.6 met uitzondering van de stoffen en voorwerpen genoemd onder subklasse
1.4
|
2
|
Alle brandbare en/of giftige gassen waarvoor een etiket volgens modelnr. 2.1 en/of
2.3 is voorgeschreven
|
|
|
4.1
|
|
|
Zelfontledende stoffen met explosieve eigenschappen
(type B), stoffen waarvoor een etiket volgens modelnr. 4.1 en 1 is voorgeschreven
|
4.2
|
Stoffen van verpakkingsgroep I
|
|
|
4.3
|
Alle stoffen
|
Alle stoffen
|
|
5.2
|
|
|
Organische peroxides met explosieve eigenschappen (type B), stoffen waarvoor een etiket
volgens modelnr. 5.2 en 1 is voorgeschreven
|
6.1
|
Stoffen van verpakkingsgroep I die specifiek als giftig bij inademing zijn aangemerkt
ingevolge de juiste vervoersnaam als bedoeld in randnummer 3.2.1 van bijlage 1 of middels bijzondere bepaling 354 van hoofdstuk 3.3 van bijlage 1
|
|
|
8
|
De stoffen met de volgende UN-nummers: 1829, 2240, 2502 en 2817
|
|
UN-nummer 2502
|
lege tanks, voertuigen of containers ongereinigd van hierboven genoemde stoffen
|
|
Artikel 5. Laden en lossen
Het laden of lossen van ontplofbare stoffen en voorwerpen van klasse 1 in hoeveelheden
die per transporteenheid groter zijn dan de vrijgestelde hoeveelheden van randnummer
1.1.3.6 van bijlage 1 alsmede vuurwerk met de UN-nummers 0336 en 0337 met een totale netto explosieve massa
van meer dan 20 kilogram geschiedt onder toezicht van een ter zake deskundige.
Artikel 6. Weersomstandigheden
1. Indien het zicht door weersomstandigheden zoals mist, sneeuw en regen minder is
dan 200 meter, is het niet toegestaan:
-
a. gevaarlijke stoffen te vervoeren in transporteenheden met tanks waarvan de capaciteit
meer dan 3000 liter is;
-
b. vuurwerk te vervoeren boven de vrijgestelde hoeveelheden als bedoeld in randnummer
1.1.3.6, alsmede vuurwerk met de UN-nummers 0336 en 0337 met een totale netto explosieve
massa van meer dan 20 kilogram.
2. Het is niet toegestaan gevaarlijke stoffen te vervoeren in tanks, losgestort of
in colli, in hoeveelheden die per transporteenheid groter zijn dan de voorwaardelijk
vrijgestelde hoeveelheden bedoeld in randnummer 1.1.3.6 van bijlage 1 en vuurwerk met de UN-nummers 0336 en 0337 met een totale netto explosieve massa
van meer dan 20 kilogram:
3. De Minister kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid vermelde verbod bij
glad wegdek, indien:
Artikel 7. Zout veer
1. Onder ‘zout veer’ wordt verstaan: schip waarmee tegelijkertijd voertuigen en passagiers,
andere dan de bemanning van de voertuigen, worden vervoerd over een van de volgende
trajecten:
2. Tabel 2 vermeldt de stoffen, wijze van vervoer en hoeveelheden waarvan het vervoer
verboden is met een zout veer.
3. Het vervoer van andere gevaarlijke stoffen dan vermeld in tabel 2, is slechts toegestaan
indien het betreft:
4. Op een gesloten rijdek van een zout veer wordt geen transporteenheid geplaatst
die beladen is met stoffen van klasse 3 met verpakkingsgroep I en II.
5. Rondom de transporteenheden beladen met gevaarlijke stoffen worden in horizontale
richting een vrije ruimte aangehouden van ten minste twee meter en een afstand van
ten minste vijf meter ten opzichte van passagiers.
6. De bestuurder of bijrijder van een transporteenheid met gevaarlijke stoffen blijft
tijdens de vaart bij zijn voertuig.
7. De bestuurder van een transporteenheid beladen met andere gevaarlijke stoffen dan
die zijn vermeld in tabel 2, verstrekt, alvorens een zout veer op te rijden, aan de
schipper dan wel aan een daartoe aangewezen personeelslid van de waldienst de benodigde
informatie omtrent aard en de hoeveelheid van de vervoerde gevaarlijke stoffen.
8. Rederijen kunnen aanvullende of beperkende maatregelen treffen.
Tabel 2
Klasse
|
Vervoer in tanks
|
Losgestort vervoer
|
Vervoer in colli in hoeveelheden groter dan 1.1.3.6
|
1
|
Alle stoffen
|
Alle stoffen
|
a. alle stoffen en
b. vuurwerk met de UN-nummers 0336 en 0337 met een totale netto explosieve massa van
meer dan 20 kilogram
|
2
|
Alle brandbare en/of giftige gassen waarvoor een etiket volgens modelnr. 2.1 en/of
2.3 is voorgeschreven.
|
|
Alle brandbare gassen waarvoor een etiket volgens modelnr. 2.1 is voorgeschreven.
|
3
|
Stoffen met bijkomend gevaarsetiket 6.1 en/of 8 van verpakkingsgroep I en II.
|
|
Stoffen met bijkomend gevaarsetiket 6.1 en/of 8 van verpakkingsgroep I en II.
|
4.1
|
|
|
Zelfontledende stoffen met explosieve eigenschappen (type B ), stoffen waarvoor een
etiket volgens modelnr. 4.1 en 1 is voorgeschreven.
|
4.2
|
Alle stoffen
|
Alle stoffen
|
Alle stoffen
|
4.3
|
alle stoffen
|
alle stoffen
|
alle stoffen
|
5.2
|
alle stoffen
|
|
alle stoffen
|
6.1
|
Stoffen van verpakkingsgroep I die specifiek als giftig bij inademing zijn aangemerkt
ingevolge de juiste vervoersnaam als bedoeld in randnummer 3.2.1 van bijlage 1 of middels bijzondere bepaling 354 van hoofdstuk 3.3 van bijlage 1.
|
|
Stoffen van verpakkingsgroep I die specifiek als giftig bij inademing zijn aangemerkt
ingevolge de juiste vervoersnaam als bedoeld in randnummer 3.1.2 van bijlage 1 of middels bijzondere bepaling 354 van hoofdstuk 3.3 van bijlage 1
|
6.2
|
UN-nummers 2814, 2900
|
|
UN-nummers 2814, 2900
|
8
|
alle stoffen
|
alle stoffen
|
alle stoffen
|
lege tanks, voertuigen of containers ongereinigd van hierboven genoemde stoffen
|
Artikel 8. Pont
Bij het kruisen van een binnenwater zijn op het vervoer van voertuigen op schepen
anders dan een zout veer als bedoeld in artikel 7, de volgende voorschriften van toepassing:
-
a. een transporteenheid beladen met ontplofbare stoffen en voorwerpen van klasse 1 wordt
met voorrang op de pont toegelaten boven andere voertuigen of personen;
-
b. tijdens een transport als bedoeld in onderdeel a bevinden zich geen andere voertuigen
of personen op de pont, tenzij deze personen behoren tot de bemanning van de transporteenheid
dan wel benodigd zijn voor de bediening van de pont;
-
c. transporteenheden met tank(s) geëtiketteerd en gekenmerkt ingevolge randnummers 5.3.1
en 5.3.2 van bijlage 1 worden zodanig op de pont geplaatst dat zij snel kunnen worden verwijderd; en
-
d. de bestuurder van een transporteenheid, beladen met gevaarlijke stoffen, verstrekt,
alvorens de pont op te rijden, aan de schipper dan wel aan een daartoe aangewezen
personeelslid van de waldienst de benodigde informatie omtrent aard en de hoeveelheid
van de vervoerde gevaarlijke stoffen.
Artikel 9.
[Red: Vervallen.]
Artikel 10. Toelating van voertuigen
1. In Nederland geregistreerde, ingevolge deze regeling keuringsplichtige voertuigen
als bedoeld in randnummer 9.1.3.1 van bijlage 1, kunnen overeenkomstig hun bestemming worden gebruikt, indien zij zijn goedgekeurd
door de Dienst Wegverkeer.
2. De goedkeuring wordt geweigerd, indien een voertuig als bedoeld in het eerste lid
naar het oordeel van de Dienst Wegverkeer niet voldoet aan deze regeling.
3. In afwijking van het tweede lid kunnen voertuigen, waarvan de technische inrichting
en uitrusting niet voldoen aan deze regeling, worden goedgekeurd indien de technische
inrichting en uitrusting der voertuigen naar het oordeel van de Dienst Wegverkeer
een ten minste gelijkwaardige veiligheid bieden.
4. De eigenaar of houder van een voertuig als bedoeld in het eerste lid stelt na een
aanrijding of ongeval waardoor beschadiging van het voertuig is ontstaan, de Dienst
Wegverkeer hiervan onverwijld in kennis.
5. De eigenaar of houder van een voertuig als bedoeld in het eerste lid zorgt dat
dit voertuig voor onderzoek aan de Dienst Wegverkeer wordt aangeboden:
-
a. telkenmale voordat de laatste goedkeuring haar geldigheid verliest;
-
b. na een belangrijke herstelling; of
-
c. wanneer de Dienst Wegverkeer een onderzoek om redenen van veiligheid noodzakelijk
acht.
6. Indien uit het onderzoek, bedoeld in het vijfde lid, blijkt dat een voertuig als
bedoeld in het eerste lid niet aan deze regeling voldoet, is de eigenaar of houder
ervan verplicht te zorgen dat dit niet weer in gebruik wordt genomen voordat uit een
hernieuwd onderzoek is gebleken dat de door de Dienst Wegverkeer nodig geachte voorzieningen
zijn aangebracht; in afwachting van het hernieuwde onderzoek kan de Dienst Wegverkeer
het keuringsdocument innemen of doen innemen. De eigenaar of houder is alsdan verplicht
op eerste vordering van of vanwege de Dienst Wegverkeer het keuringsdocument af te
geven.
7. Indien een voertuig als bedoeld in het eerste lid niet overeenkomstig het bepaalde
in het zesde lid voor keuring wordt aangeboden, kan de Dienst Wegverkeer het keuringsdocument
innemen of doen innemen. De eigenaar of houder is alsdan verplicht het keuringsdocument
aan hem af te geven.
8. Tot 1 januari 2014 is dit artikel van overeenkomstige toepassing op in Nederland
in gebruik zijnde kleine mobiele tanks waaronder worden verstaan vaste tanks met een
inhoud van ten hoogste 1 m3, bestemd voor het vervoer van dieselolie, gasolie of lichte stookolie.
Artikel 11. 1.3.3 en 1.10.2.4 Bewaartermijn opleidingsdossiers
De werkgever bewaart de dossiers, bedoeld in randnummers 1.3.3 en 1.10.2.4 van bijlage 1 gedurende de arbeidsrelatie met de werknemer, die de opleiding heeft genoten.
Artikel 12. 1.8.3.2. Uitzondering verplichting veiligheidsadviseur
De voorschriften onder randnummer 1.8.3 van bijlage 1 zijn niet van toepassing op ondernemingen als bedoeld in randnummer 1.8.3.2.
Hoofdstuk III. Implementatie van richtlijn nr. 95/50/EG betreffende uniforme procedures
voor de controle op het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg
Artikel 1
De Inspecteur-Generaal van de Inspectie Leefomgeving en Transport legt jaarlijks in
november aan de Minister ter goedkeuring voor een plan inzake het in het volgende
jaar te houden toezicht op de naleving op het vervoer van gevaarlijke stoffen over
de weg, bedoeld in artikel 2.
Artikel 2
1. Het toezicht op de naleving waarvoor met inachtneming van artikel 1 een plan wordt
opgesteld:
-
a. heeft betrekking op een representatief deel van het vervoer;
-
b. wordt verricht overeenkomstig artikel 3 van verordening (EEG) nr. 4060/89 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1989 inzake de afschaffing
van controles aan de grenzen van de lidstaten voor wegvervoer en binnenvaart (PbEG
L 390) en verordening (EEG) nr. 39123/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen
van 17 december 1992 inzake in de Gemeenschap in het wegvervoer en de binnenvaart
uitgevoerde controles van in een derde land ingeschreven of tot het verkeer toegelaten
vervoermiddelen (PbEG L 359);
-
c. wordt uitgevoerd met toepassing van de controlelijst, bedoeld in bijlage I van richtlijn nr.95/50/EG;
-
d. wordt uitgevoerd door middel van steekproeven en omvat zoveel mogelijk een groot deel
van het wegennet.
2. Wanneer het toezicht is uitgevoerd, ontvangt de bestuurder van het betrokken voertuig
een verklaring van de verrichte controle, welke verklaring zoveel mogelijk luidt conform
de controlelijst, bedoeld in bijlage I van richtlijn nr. 95/50/EG.
Artikel 3
1. De plaats waar het toezicht op de naleving, bedoeld in artikel 1, wordt gehouden,
wordt zodanig gekozen, dat het mogelijk is de voertuigen die in overtreding zijn,
opnieuw met de voorschriften in overeenstemming te brengen of deze voertuigen zo nodig
ter plaatse of elders een doorrijverbod op te leggen, zonder dat de veiligheid daardoor
in gevaar wordt gebracht.
2. Indien het toezicht op de naleving in de onderneming wordt gehouden en overtredingen
zijn vastgesteld overeenkomstig bijlage II van richtlijn nr. 95/50/EG, wordt het betrokken vervoer voor het verlaten van de onderneming in overeenstemming
gebracht met de voorschriften, dan wel worden andere naar het oordeel van de Minister
gepaste maatregelen genomen.
Artikel 4
Indien bij het toezicht op de naleving als bedoeld in artikel 1 dan wel anderszins
blijkt van naar het oordeel van de Minister of van de Inspecteur-Generaal van de Inspectie
Leefomgeving en Transport, ernstige of herhaalde overtredingen die een gevaar voor
de veiligheid van het vervoer van gevaarlijke stoffen opleveren en die zijn begaan
met een in een andere lidstaat van de Europese Unie ingeschreven voertuig of gevestigde
onderneming, doet de Inspecteur-Generaal van de Inspectie Leefomgeving en Transport
of de Minister daarvan onverwijld mededeling aan de bevoegde instantie van de desbetreffende
lidstaat.
Artikel 5
Indien een bevoegde instantie van een andere lidstaat van de Europese Unie de Minister
mededeling doet van het vermoeden van ernstige of herhaalde overtredingen die een
gevaar voor de veiligheid van het vervoer van gevaarlijke stoffen opleveren en die
zijn begaan met een in Nederland ingeschreven voertuig of in Nederland gevestigde
onderneming, vergezeld van het verzoek tegen de overtreder passende maatregelen te
treffen, doet de Minister aan die instantie mededeling van de genomen maatregelen.
Artikel 6
Indien een bevoegde instantie van een andere lidstaat van de Europese Unie de Minister
mededeling doet van het vermoeden van ernstige of herhaalde overtredingen, die tijdens
het toezicht op de naleving door het ontbreken van de noodzakelijke voorzieningen
niet kunnen worden aangetoond, verleent de Minister de desbetreffende bevoegde instantie
de nodige bijstand en doet mededeling van de resultaten van het daartoe in de betrokken
onderneming uitgevoerde toezicht op de naleving.