Bijlage B
[Regeling vervallen per 01-07-2015]
Titel: Ontslagen in de Uitzendsector
[Regeling vervallen per 01-07-2015]
In geval van een verzoek om toestemming tot opzegging van de arbeidsverhouding vanwege
bedrijfseconomische redenen, dat is ingediend door een uitzendwerkgever, is deze bijlage
van toepassing. Onder uitzendwerkgever wordt in deze bijlage verstaan de werkgever
(natuurlijke persoon of rechtspersoon)
- -
die als doelstelling heeft om in het kader van beroep of bedrijf werknemers ter beschikking
te stellen aan derden (opdrachtgevers) om onder hun leiding en toezicht werkzaam te
zijn en zodoende vraag en aanbod op de arbeidsmarkt bij elkaar te brengen (hetgeen
kan blijken uit de statuten van de werkgever-rechtspersoon dan wel uit andere feiten
of omstandigheden zoals het openstellen van de mogelijkheid tot inschrijving door
werkzoekenden); én
- -
wiens premieplichtige loonsom op jaarbasis voor ten minste 50% wordt gerealiseerd
in het kader van uitzendovereenkomsten als bedoeld in artikel 7:690 BW (onder andere conform het Besluit indeling uitzendbedrijven van 6 oktober 1999 als
vermeld in de Stcrt. 2000, nr. 49).
Indien de werkgever aan deze twee criteria voldoet zijn de ontslagregels in deze bijlage
van toepassing ten aanzien van werknemers met wie uitdrukkelijk is overeengekomen
dat zij uitsluitend en voor de volledige bedongen arbeidsduur onder toezicht en leiding
van een derde werkzaam zullen zijn. Daarbij worden korte perioden waarin deze werknemers
ter vermijding van leegloopkosten eventueel anderszins werkzaam zijn buiten beschouwing
gelaten. Een dergelijk ontslag voor een of meer werknemers moet aannemelijk worden
gemaakt aan de hand van bescheiden, waaruit blijkt dat de inleenopdracht is komen
te vervallen en herplaatsingsmogelijkheden ontbreken.
Voor de beoordeling van de herplaatsingsmogelijkheden is de actuele situatie relevant
en worden de herplaatsingsinspanningen door de werkgever ‐ afhankelijk van de periode
dat een werknemer heeft gewerkt ‐ gepleegd in een periode van 1, 3 of 4 maanden, te
rekenen vanaf het moment dat inleenopdracht is komen te vervallen. Indien de werknemer
korter dan 5 jaar heeft gewerkt spant werkgever zich tenminste 1 maand in om de werknemer(s)
te herplaatsen, bij een arbeidsverleden van 5 tot 10 jaar voor een periode van tenminste
3 maanden en indien een werknemer meer dan 10 jaar heeft gewerkt gedurende een periode
van tenminste 4 maanden. Het spreekt voor zich, dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
genoemde termijnen buiten beschouwing kan laten, indien hierdoor de werkgelegenheid
van de overige werknemers in gevaar zou worden gebracht.
Bij aanwezige herplaatsingsmogelijkheden neemt werkgever voor het doen van een aanbod
de volgorde van de opgebouwde diensttijd van de met ontslag bedreigde werknemers zoveel
mogelijk in acht.
Gelet op het specifieke, driezijdige karakter van de uitzendrelatie, waarbij het inbreken
in een lopende uitzendrelatie onder omstandigheden op gespannen voet kan komen te
staan met het genoemde bijzondere karakter van de uitzendsector, worden ingeval van
ontslag wegens beëindiging van een inleenopdracht werknemers voor ontslag in aanmerking
gebracht met toepassing van artikel 4:2, eerste en tweede lid, met dien verstande dat daarbij niet wordt uitgegaan van alle inleenopdrachten van
de bedrijfsvestiging maar slechts van
- -
de inleenopdrachten met uitwisselbare functies bij het inleenbedrijf waar de werknemer
laatstelijk werkzaam was, en
- -
de inleenopdrachten op grond waarvan bij andere inleenbedrijven per inleenbedrijf
in totaal vier of meer werknemers werkzaam zijn in uitwisselbare functies.
Van de inleenopdrachten bij andere inleenbedrijven blijven in ieder geval die inleenopdrachten
buiten beschouwing waarvan de resterende duur twee maanden of minder bedraagt, te
rekenen vanaf het moment waarop de inleenopdracht voor de voor ontslag voorgedragen
werknemer(s) is komen te vervallen.
Voor deze beperking van het toepassingsgebied van artikel 4:2, eerste en tweede lid, is gekozen, omdat op deze wijze lopende uitzendrelaties op grond van uitzendopdrachten
bij andere inleenbedrijven dan degene waarbij de werkzaamheden komen te vervallen
zo min mogelijk behoeven te worden doorkruist.
Bij de toepassing van artikel 4:2, eerste en tweede lid, wordt uitgegaan van het moment waarop de betreffende inleenopdracht en dus de uitzendarbeid
voor de betrokken werknemer(s) is komen te vervallen.
Afwijking van artikel 4:2, eerste en tweede lid, is mogelijk op grond van artikel 4:2, vierde, vijfde en zesde lid.