U bent nu hier: Wettenbank
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving
Zoals belastingen, uitkeringen en subsidies.
Officiële publicaties van de overheid.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
[Regeling vervallen per 01-01-2006.]Geraadpleegd op 20-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 30-03-2010 en zichtdatum 30-03-2010. Geldend van 10-03-2005 t/m 31-12-2005
Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken
De Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
Gelet op Artikel 3, eerste en tweede lid, van de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken;
Besluiten:
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
In deze regeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
subsidie ten behoeve van activiteiten, gericht op vooraf omschreven doelstellingen en resultaten;
subsidie ten behoeve van de integrale kosten van de werkzaamheden van een instelling;
landen, vermeld in deel I, Developing Countries and Territories, van de in het kader van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) door het Development Assistence Committee (DAC) meest recent vastgestelde List of Aid Recipients;
Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Subsidie op grond van deze regeling kan worden verstrekt voor de activiteiten, genoemd in hoofdstuk II.
De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de verstrekking van subsidies door de minister, voor zover krachtens artikel 3, tweede lid, van de Kaderwet niet anders is bepaald.
Subsidie wordt slechts verleend aan rechtspersonen waarvan de statutaire doelstelling past binnen het doel van de subsidieverlening, die:
a. in staat zijn tot een adequaat financieel beheer en
b. door ervaringsdeskundigheid met betrekking tot activiteiten als waarvoor subsidie wordt gevraagd, een doelgerichte en doelmatige uitvoering van de activiteiten kunnen waarborgen.
Subsidie kan in afwijking van Artikel 1.1.4 worden verleend aan natuurlijke personen die voldoen aan Artikel 1.1.4, onder a en b, indien dit met het oog op de uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend in het bijzonder aangewezen moet worden geacht.
Subsidie kan worden geweigerd, ingetrokken, vastgesteld op een lager bedrag dan bij de verlening is bepaald of gewijzigd ten nadele van de subsidieontvanger in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
1 De minister maakt uiterlijk twee weken voor aanvang van elk subsidietijdvak ten aanzien van elk van de krachtens artikel 3, eerste lid, van de Kaderwet nader bepaalde activiteiten zijn beleidsvoornemens met betrekking tot de verlening van subsidie bekend. De minister kan bij die gelegenheid tevens bekend maken welk bedrag in dat tijdvak beschikbaar is voor subsidieverlening, het subsidieplafond.
2 Het subsidietijdvak, bedoeld in het eerste lid, valt samen met het kalenderjaar, tenzij bij de bekendmaking op grond van het eerste lid anders is bepaald.
3 Bekendmaking van de beleidsvoornemens vindt plaats in de Staatscourant dan wel op een andere geschikte wijze, onder kennisgeving daarvan in de Staatscourant. Bekendmaking van de beleidsvoornemens kan achterwege blijven indien deze reeds bij eerdere gelegenheid zijn bekendgemaakt. De minister geeft daarvan kennis in de Staatscourant uiterlijk twee weken voor aanvang van het subsidietijdvak. Bekendmaking van een subsidieplafond vindt plaats in de Staatscourant.
4 De minister kan bij de bekendmaking van een subsidieplafond bepalen dat bij de beoordeling van aanvragen mede acht wordt geslagen op een spreiding van uitgaven over de loop van het subsidietijdvak alsmede per categorie activiteiten afzonderlijke bedragen vaststellen voor doelgroepen, regio’s, thema’s, aard van de activiteiten, vorm van de subsidie en andere voor de subsidieverlening relevante invalshoeken.
1 De minister behandelt subsidieaanvragen in volgorde van binnenkomst.
2 De minister beslist binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag. De minister kan deze termijn verlengen met ten hoogste dertien weken.
3 In afwijking van het eerste en tweede lid kan de minister bij de bekendmaking van zijn beleidsvoornemens dan wel het subsidieplafond bepalen dat met het oog op een onderlinge afweging van aanvragen dan wel met het oog op een spreiding van uitgaven over het subsidietijdvak op aanvragen wordt beslist na een of meer bepaalde data. Daarbij kan de minister bepalen dat met het oog op een verdeling van de beschikbare middelen de aanvragen die voor de aangeduide datum worden ingediend, worden gerangschikt naar bij de bekendmaking aangeduide maatstaven.
1 De minister neemt bij de beoordeling van subsidieaanvragen, mede in relatie tot overige aanvragen waarop nog niet is beslist, in acht de mate waarin:
a. de activiteiten bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen van de subsidie, als omschreven krachtens artikel 3 van de Kaderwet,
b. de subsidie in evenredige verhouding staat tot aard, omvang en beoogde resultaten van de activiteiten,
c. de activiteiten een meer dan incidentele uitwerking kunnen hebben en
d. draagvlak voor de activiteiten bestaat, bijvoorbeeld blijkend uit een bijdrage in de kosten door betrokkenen.
2 De minister kan bij de beoordeling van subsidieaanvragen mede betrekken:
a. de positie van vrouwen,
b. de gevolgen voor het milieu,
c. de naleving van internationaal aanvaarde humanitaire principes door de subsidieaanvrager, alsmede
d. de gevolgen voor internationaal erkende burger-, politieke, economische, sociale en culturele rechten van de mens.
3 De minister kan bij de beoordeling van subsidieaanvragen voorts rekening houden met:
a. een spreiding van uitgaven over de loop van het subsidietijdvak,
b. de mate waarin een spreiding van de beschikbare middelen over verschillende ontvangers bijdraagt aan de doelmatigheid van de besteding daarvan en in een evenredige verhouding staat tot de administratieve lasten bij de verstrekking van subsidie,
c. de mate waarin de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd voorzien in een behoefte, mede gelet op het geheel van gesubsidieerde en anderszins bekostigde activiteiten en
d. een evenwichtige spreiding over doelgroepen, regio’s, thema’s, aard van de activiteiten, vorm van de subsidie en andere voor de subsidieverlening relevante invalshoeken.
4 Met het oog op de toepassing van dit Artikel kan de minister met toepassing van Artikel 1.1.7, derde lid, de beslissing omtrent subsidieverlening aanhouden, zolang besluitvorming omtrent later ingediende aanvragen niet tot uitputting van de beschikbare middelen zou leiden.
Subsidie wordt geweigerd indien de aanvraag wordt ingediend na aanvang van de activiteiten.
Onverminderd het overigens bij of krachtens de wet bepaalde wordt subsidie geweigerd indien:
a. verlening niet verenigbaar is met het beleid van de minister ten aanzien van de buitenlandse betrekkingen en de ontwikkelingssamenwerking, zoals onder andere kenbaar uit de memorie van toelichting bij de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, uit het verkeer tussen de minister en de Staten-Generaal, uit de bekendmaking van zijn beleidsvoornemens op grond van Artikel 1.1.6, eerste lid, of uit andere geschikte vormen van bekendmaking of mededeling,
b. het volkenrecht of andere internationale verplichtingen voor het Koninkrijk zich verzetten tegen verlening van de subsidie of
c. de beschikbare middelen zijn uitgeput.
Subsidie wordt slechts verleend indien de aanvrager aannemelijk maakt dat de hem ten dienste staande financiële middelen, met inbegrip van de subsidie, voldoende zullen zijn om de voorgenomen activiteiten uit te voeren.
Subsidie wordt verleend voor een bij de subsidieverlening vast te stellen tijdvak, maar niet langer dan voor de duur van de activiteiten. De minister kan op aanvraag van de subsidieontvanger het subsidieverleningstijdvak verlengen, zonder aanpassing van het subsidiebedrag, indien de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend niet binnen het oorspronkelijke tijdvak konden worden voltooid.
Subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld wordt verleend onder de voorwaarde, bedoeld in Artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
1 Subsidie wordt slechts verleend voor de noodzakelijke kosten van de voorgenomen activiteiten in het licht van de beoogde doelstellingen en resultaten voor zover redelijkerwijs niet gevergd kan worden dat deze uit eigen middelen of anderszins bekostigd worden.
2 Subsidie wordt niet verleend ter dekking van tekorten na afloop van de activiteiten.
3 Bij de subsidieverlening kan de minister bepalen dat het subsidiebedrag door hem kan worden bijgesteld in het licht van onvoorziene ontwikkelingen die niet aan de subsidieontvanger kunnen worden toegerekend en redelijkerwijze niet voor diens risico gelaten kunnen worden.
Bij de subsidieverlening kan worden bepaald dat de kosten van de activiteiten, bedoeld in Artikel 1.1.14, eerste lid, op normatieve grondslag worden vastgesteld op voet van de gerealiseerde resultaten van de activiteiten of op andere bij de subsidieverlening bepaalde grondslag en dat in het subsidiebedrag een genormeerde vergoeding voor de personele en materiële kosten van de subsidieontvanger is begrepen.
Subsidieverlening gaat vooraf aan subsidievaststelling.
De minister kan aan de hand van een door de aanvrager verstrekte liquiditeitsprognose met betrekking tot de te subsidiëren activiteiten voorafgaand aan de subsidievaststelling voorschotten verlenen tot ten hoogste een bij de subsidieverlening vast te stellen bedrag.
De minister beslist binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling. De minister kan deze termijn verlengen met ten hoogste dertien weken.
1 De subsidieontvanger draagt zorg voor een overzichtelijke en doelmatige administratie die een juist, volledig en actueel beeld geeft van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend en de verwezenlijking van de daarmee beoogde resultaten alsmede van de daarmee gemoeide uitgaven en inkomsten.
2 Van alle uitgaven die betrekking hebben op activiteiten waarvoor subsidie is verleend alsmede van alle inkomsten die in aanmerking kunnen worden genomen bij de vaststelling van de subsidie bewaart de subsidieontvanger deugdelijke bewijsstukken.
3 Als boekjaar geldt het kalenderjaar, tenzij bij de subsidieverlening anders is bepaald.
4 De administratie en de daarbij behorende stukken worden tenminste tien jaar bewaard.
1 De subsidieontvanger draagt zorg voor een doelmatige besteding van de subsidie. De subsidie, daaronder begrepen de daarop ontvangen renteopbrengsten, wordt uitsluitend besteed voor de activiteiten waarvoor zij blijkens de subsidieverlening is bestemd.
2 Bij de besteding van de subsidie doet de subsidieontvanger recht aan de volkenrechtelijke positie van het Koninkrijk.
3 De subsidieontvanger geeft in voorkomend geval blijk van zijn bereidheid om zijn activiteiten af te stemmen op soortgelijke activiteiten van andere organisaties.
1 De minister kan bij de subsidieverlening bepalen dat de subsidieontvanger op bij de verlening te bepalen tijdstippen de minister inlichtingen verstrekt over de voortgang van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend en de verwezenlijking van de daarmee beoogde resultaten alsmede van de daarmee gemoeide uitgaven en inkomsten.
2 De subsidieontvanger stelt de minister onverwijld in kennis van feiten of omstandigheden die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor wijziging of intrekking van de verlening of voor vaststelling van de subsidie.
In de beschikking tot subsidieverlening kunnen ten aanzien van goederen die met de subsidie worden aangeschaft voorschriften worden gegeven omtrent gebruik en bestemming daarvan na afloop van het subsidieverleningstijdvak of na uitvoering van de activiteiten waarvoor de goederen zijn verworven. De minister kan daarbij bepalen dat de goederen om niet of tegen een door hem te bepalen vergoeding worden overgedragen aan hem of aan door hem aan te wijzen derden.
In de beschikking tot subsidieverlening kan worden bepaald dat de minister vrijelijk en om niet gebruik kan maken van alle voortbrengselen waarop auteurs- of andere intellectuele eigendomsrechten kunnen gelden, die geheel of gedeeltelijk met de subsidie worden vervaardigd.
De subsidieontvanger maakt bij publicaties inzake gesubsidieerde activiteiten en in correspondentie met derden die bij de uitvoering van de activiteiten zijn betrokken melding van de omstandigheid dat de activiteiten geheel of gedeeltelijk bekostigd zijn uit een subsidie verleend door de minister, tenzij de aard van de activiteiten, de hoedanigheid van de ontvanger of andere gewichtige omstandigheden zich daartegen verzetten.
1 De aanvraag tot verlening van een activiteitensubsidie omvat:
a. een activiteitenplan,
b. een begroting en
c. een liquiditeitsprognose voor de eerstvolgende twaalf maanden.
2 Indien de aanvraag om subsidie eerder dan dertien weken voor aanvang van het subsidietijdvak waarin de activiteiten zullen aanvangen wordt ingediend, schort de minister de behandeling op tot dertien weken voor aanvang van het subsidietijdvak. Voor de toepassing van Artikel 1.1.7 geldt als datum van ontvangst van de aanvraag de dag waarop de termijn van dertien weken aanvangt.
Het activiteitenplan omvat een overzicht van activiteiten, naar aard, omvang, fasering en onderling verband, in relatie tot de daarmee beoogde doelstellingen en resultaten en verwachte effecten voor de eerstvolgende twaalf maanden van het subsidieverleningstijdvak. Doelstellingen, resultaten en effecten worden waar mogelijk uitgedrukt in meetbare grootheden. Indien de activiteiten zich over een tijdvak van meer dan twaalf maanden uitstrekken gaat het activiteitenplan vergezeld van een globaal overzicht van werkzaamheden, doelstellingen, resultaten en verwachte effecten voor de resterende periode van het subsidieverleningstijdvak.
De begroting geeft inzicht in de inkomsten, daaronder begrepen bijdragen van derden en uitgaven gerelateerd aan de voorgenomen activiteiten voor de eerstvolgende twaalf maanden van het subsidieverleningstijdvak en is voorzien van een postgewijze toelichting. Indien de activiteiten zich over een tijdvak van meer dan twaalf maanden uitstrekken gaat de begroting vergezeld van een financiële raming voor de daaropvolgende periode.
1 Indien de activiteiten zich over een tijdvak van meer dan twaalf maanden uitstrekken, verstrekt de subsidieontvanger uiterlijk dertien weken voor aanvang van de dertiende maand een activiteitenplan, vergezeld van een begroting en een liquiditeitsprognose voor de daarop volgende periode van twaalf maanden. Bij de subsidieverlening kan worden bepaald dat activiteitenplan en begroting voor elke nieuwe periode de goedkeuring van de minister behoeven.
2 Bij de subsidieverlening kan de minister bepalen dat het eerste lid niet van toepassing is.
1 De subsidieontvanger draagt zorg dat de begroting niet wordt overschreden.
2 Blijkt dat de werkelijke uitgaven aanzienlijk lager blijven of de inkomsten aanzienlijk hoger zijn dan de begroting, dan stelt de subsidieontvanger de minister daarvan zo spoedig mogelijk in kennis, onder opgave van de verschillen en de oorzaken daarvan.
3 Wijzigingen van activiteitenplan en begroting worden vooraf schriftelijk aan de minister ter goedkeuring voorgelegd. Indien binnen acht weken na indiening van het verzoek om goedkeuring de minister niet van bedenkingen heeft blijk gegeven, is het verzoek goedgekeurd.
Indien de activiteiten zich over een tijdvak van meer dan een kalenderjaar uitstrekken kan bij de subsidieverlening worden bepaald dat de vaststelling van de subsidie plaats vindt per kalenderjaar.
De aanvraag tot vaststelling van een activiteitensubsidie geschiedt binnen zes maanden na afloop van het subsidieverleningstijdvak dan wel na afloop van de activiteiten dan wel, indien toepassing is gegeven aan Artikel 1.2.6, telkens binnen zes maanden na afloop van elk kalenderjaar.
1 De aanvraag tot vaststelling geschiedt aan de hand van een verslag van werkzaamheden en een financiële verantwoording.
2 Het verslag van werkzaamheden biedt inzicht in de mate waarin en de wijze waarop het activiteitenplan is uitgevoerd aan de hand van een overzicht van aard en omvang van de werkzaamheden en de daarmee behaalde resultaten.
3 De financiële verantwoording biedt inzicht in de besteding van de subsidie, daaronder begrepen de daarop ontvangen renteopbrengsten, en verschaft de gegevens die voor de vaststelling van de subsidie noodzakelijk zijn. De verantwoording is ingericht overeenkomstig de begroting.
4 Indien het subsidiebedrag gelijk is aan of hoger is dan € 5.000.000 of indien dit bij de subsidieverlening is bepaald, is Artikel 4:78 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing. Het accountantsonderzoek, bedoeld in Artikel 4:78, eerste lid, heeft tevens betrekking op de naleving van de aan de subsidie verbonden voorschriften. In afwijking van Artikel 4:78, vierde lid, kan de verklaring, bedoeld in Artikel 4:78, derde lid, na afloop van het boekjaar worden ingediend, indien daartoe uit oogpunt van doelmatigheid van het onderzoek grond bestaat. De minister kan bij de subsidieverlening voorschriften verbinden aan de uitvoering van het onderzoek en de inrichting van de accountantsverklaring. De subsidieontvanger bedingt bij de accountant dat deze de voorschriften, bedoeld in de vorige volzin, in acht neemt en dat deze in voorkomend geval meewerkt aan de uitoefening van het toezicht op grond van Artikel 6 van de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Voorschotten die blijkens de vaststelling te veel betaald zijn, worden onverwijld aan de minister terugbetaald.
1 Instellingssubsidies kunnen slechts worden verstrekt aan instellingen die zich geheel of in overwegende mate richten op het uitvoeren van activiteiten waarvoor krachtens artikel 3, eerste lid, van de Kaderwet subsidie kan worden verleend.
2 Een subsidieaanvraag gaat voor de eerste maal vergezeld van:
a. een afschrift van de statuten dan wel de reglementen van de subsidieaanvrager, zoals deze laatstelijk zijn vastgesteld of gewijzigd en
b. de meest recente jaarrekening dan wel een overzicht van de financiële situatie van de subsidieaanvrager en van instellingen waarmee de subsidieaanvrager een organisatorische of financiële band heeft.
1 Afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing, tenzij bij de subsidieverlening anders is bepaald.
2 Voor de toepassing van artikel 1.1.7, eerste lid, geldt als datum van ontvangst van aanvragen die eerder dan dertien weken voor aanvang van het subsidietijdvak waarin de activiteiten zullen worden uitgevoerd zijn ingediend de dag waarop die termijn van dertien weken aanvangt.
3 De Artikelen 1.2.2 tot en met 1.2.4 zijn van overeenkomstige toepassing.
Wijzigingen van activiteitenplan en begroting worden vooraf schriftelijk aan de minister ter goedkeuring voorgelegd. Indien binnen acht weken na indiening van het verzoek om goedkeuring de minister niet van bedenkingen heeft blijk gegeven, is het verzoek goedgekeurd.
Voor de beschikbaarstelling van goederen aan derden of het verrichten van diensten voor derden brengt de subsidieontvanger een vergoeding in rekening die ten minste kostendekkend is. Deze verplichting geldt niet ten aanzien van derden die tot de doelgroep van de subsidie behoren.
Indien de subsidieontvanger zijn inkomsten in overwegende mate ontleent aan de subsidie vormt de subsidieontvanger een egalisatiereserve als bedoeld in Artikel 4:72, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
1 Het accountantsonderzoek, bedoeld in Artikel 4:78, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is uitsluitend verplicht indien het subsidiebedrag gelijk is aan of hoger is dan € 5.000.000 of indien dit bij de subsidieverlening is bepaald.
2 Het accountantsonderzoek heeft tevens betrekking op de naleving van de aan de subsidie verbonden voorschriften. De minister kan voorschriften verbinden aan de uitvoering van het onderzoek en de inrichting van de accountantsverklaring. De subsidieontvanger bedingt bij de accountant dat deze de voorschriften, bedoeld in de vorige volzin, in acht neemt en dat deze in voorkomend geval meewerkt aan de uitoefening van het toezicht op grond van Artikel 6 van de Kaderwet.
1 Indien de subsidie minder dan € 25.000 bedraagt is deze afdeling van toepassing, tenzij bij de subsidieverlening anders is bepaald.
2 Aan de beschikking tot subsidievaststelling gaat geen beschikking tot subsidieverlening vooraf.
1 Voor de toepassing van deze regeling wordt ten aanzien van subsidies lager dan € 25.000 onder ’verlening’ verstaan: vaststelling.
2 Op subsidies lager dan € 25.000 zijn niet van toepassing de artikelen 1.1.5a, 1.1.13, 1.1.14, derde lid, 1.1.16 tot en met 1.1.18, 1.2.1, onder c, 1.2.4, 1.2.5, tweede en derde lid, 1.2.6, 1.2.7, 1.2.8, 1.2.9, 1.3.2 tot en met 1.3.6.
De subsidie wordt binnen zes weken na vaststelling in één termijn dan wel in een bij de subsidievaststelling te bepalen aantal termijnen betaald, doch niet eerder dan na aanvang van het subsidietijdvak.
De subsidieontvanger dient binnen dertien weken na afloop van de activiteiten of na afloop van het subsidieverleningstijdvak bij de minister een verslag van werkzaamheden en een financiële verantwoording in.
De minister kan subsidie verstrekken voor activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan bevordering van de naleving van mensenrechten, vooral in landen waar de meest elementaire burgerrechten en politieke rechten worden geschonden, door ondersteuning van slachtoffers van schending van mensenrechten of door het bevorderen van respect voor mensenrechten, voor zover subsidiëring op grond van het overigens krachtens artikel 3 van de Kaderwet bepaalde niet mogelijk is.
Met het oog op en binnen het raam van de doelstelling genoemd in Artikel 2.1.1, onder b, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van:
a. versterking van nationale en regionale bestuursstructuren en bestuurscapaciteit en verbetering van de kwaliteit van bestuur,
b. versterking van controlemechanismen van de bevolking op het bestuur alsmede de participatie van verschillende maatschappelijke geledingen in bestuur, onder meer door het versterken van de institutionele capaciteit van zowel de particuliere sector als de samenleving als geheel,
c. constitutionele ontwikkeling en verbetering van wetgeving en rechtshandhaving dan wel het tot stand brengen daarvan,
d. nationale verzoening en het consolideren van een vredescultuur en overige daarmee verband houdende activiteiten of
e. vrije en eerlijke verkiezingen.
De minister kan met het oog op de bevordering van de sociale en politieke aspecten van transformatieprocessen naar een democratisch en marktgeoriënteerd bestel subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan:
a. vestiging en versterking van pluriforme, democratische rechtsstaten,
b. de opbouw van een maatschappelijke middenveld of ’civil society’,
c. het proces van toetreding tot de Europese Unie of
d. de versterking van centrale overheden.
Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in Artikel 2.1.3, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van:
a. de mondigheid en organisatiegraad van burgers, de pluriformiteit van maatschappelijke organisaties, de mogelijkheden tot betrokkenheid van burgers bij de inrichting van hun maatschappij en het particulier initiatief,
b. het functioneren van de rechtsstaat, de kwaliteit van wetgeving, rechtshandhaving en rechtspraak en de rechtsbescherming van burgers,
c. het democratisch gehalte en verbetering van het functioneren van overheden, de transparantie van overheidsoptreden en de toegankelijkheid van de overheid voor burgers,
d. het toerusten van centrale en decentrale overheden voor hun rol in toetreding tot de Europese Unie en de bevordering van de aanpassingen die daartoe nodig zijn,
e. de structuur, capaciteit, kwaliteit en bestuurskracht van centrale overheden of
f. kennisoverdracht, het financieel ondersteunen van studerenden en de ontwikkeling en uitvoering van opleidingen, cursussen, trainingen en stages.
De minister kan subsidie verstrekken voor activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan de ontwikkeling en uitvoering van het beleid van de minister op het gebied van mensenrechten, democratisering, goed bestuur, vrede en veiligheid, het milieu, de internationale rechtsorde, internationale juridische en justitiële samenwerking, de bevordering van de multilaterale samenwerking of de verbetering van bilaterale betrekkingen, voor zover subsidiëring op grond van het overigens krachtens artikel 3 van de Kaderwet bepaalde niet mogelijk is.
[Vervallen per 17-05-2002]
1 De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan structurele armoedebestrijding in ontwikkelingslanden door middel van de interventiestrategieën directe armoedebestrijding, maatschappijopbouw of beleidsbeïnvloeding.
2 De activiteiten omvatten de ondersteuning van particuliere organisaties in ontwikkelingslanden die naar doelstelling en werkzaamheden zijn gericht op een of meer van de in het derde lid genoemde thema’s, op een specifieke doelgroep, land of een regio dan wel op een andere wijze, als voorzien in een beleidsvoornemen, bedoeld in artikel 1.1.6, betekenisvol bijdragen aan de realisering van de doelstelling, genoemd in het eerste lid.
3 De thema’s, bedoeld in het tweede lid, zijn:
a. duurzame economische ontwikkeling,
b. HIV/AIDS en reproductieve gezondheid,
c. sociaal-culturele ontwikkeling,
d. politieke ontwikkeling,
e. vrede en veiligheid,
f. milieu en water, en
g. gendergelijkheid.
1 Voor subsidie op grond van deze afdeling komen uitsluitend in aanmerking particuliere organisaties zonder winstoogmerk die zijn gericht of mede gericht op structurele armoedebestrijding in de zin van artikel 2.3.1 en die
a. in Nederland zijn gevestigd,
b. beschikken over rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht en
c. waarvan de bedrijfsvoering in Nederland plaatsvindt,
met dien verstande dat organisaties die deel uitmaken van een organisatie met een niet Nederlandse oorsprong of hoofdzetel, slechts voor subsidie in aanmerking kunnen komen indien zij reeds gedurende de twee jaar voorafgaand aan het subsidietijdvak voldoen aan het bepaalde in de onderdelen a, b en c.
2 De beoordeling van subsidieaanvragen vindt plaats aan de hand van de maatstaven waarop de gegevens, bedoeld in de artikelen 2.3.12 en 2.3.13, betrekking hebben.
Met het oog op en binnen het raam van de doelstelling, genoemd in artikel 2.3.1, omvat het thema duurzame economische ontwikkeling activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan:
a. verbetering van de positie van ontwikkelingslanden in het wereldhandelsverkeer,
b. capaciteitsopbouw met het oog op beleidsontwikkeling en operationalisering op het gebied van duurzame economische groei of
c. versterking van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap en bedrijfsontwikkeling in ontwikkelingslanden.
Met het oog op en binnen het raam van de doelstelling, genoemd in artikel 2.3.1, omvat het thema HIV/AIDS en reproductieve gezondheid activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan:
a. zorg voor reproductieve en seksuele gezondheid, specifiek gericht op jongeren,
b. activiteiten gericht op het voorkomen van een verdere verspreiding van HIV en AIDS en op beperking van de nadelige individuele en maatschappelijke gevolgen daarvan, of
c. basisgezondheidszorg in relatie tot reproductieve gezondheid en HIV en AIDS.
Met het oog op en binnen het raam van de doelstelling, genoemd in artikel 2.3.1, omvat het thema sociaal-culturele ontwikkeling activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan:
a. de bevordering van de beschikbaarheid en toegang tot het basic education,
b. de deelname aan culturele activiteiten als middel tot maatschappelijke ontwikkeling,
c. de bevordering van communicatieprocessen met het oog op vergroting van de maatschappelijke participatie van burgers.
Met het oog op en binnen het raam van de doelstelling, genoemd in artikel 2.3.1, omvat het thema politieke ontwikkeling activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan:
a. de bevordering van de naleving van mensenrechten of
b. de bevordering van een open en voor verantwoording vatbare wijze van bestuur, vestiging of versterking van de rechtsstaat en bevordering van democratiseringsprocessen.
Met het oog op en binnen het raam van de doelstelling, genoemd in artikel 2.3.1, omvat het thema vrede en veiligheid activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan:
a. vredesopbouw of
b. rehabilitatie ofwel wederopbouw na conflict.
Met het oog op en binnen het raam van de doelstelling, genoemd in artikel 2.3.1, omvat het thema milieu en water activiteiten die betrekking hebben op:
a. drinkwater en sanitatie,
b. duurzaam geïrrigeerde landbouw,
c. duurzaam strooomgebiedbeheer,
d. duurzaam gebruik van wetlands,
e. capaciteitsopbouw op het gebied van geïntegreerd waterbeheer,
f. milieutoetsing en daaraan verwante activiteiten,
g. duurzaam beheer en gebruik van biodiversiteit en bossen,
h. woestijnbestrijding,
i. klimaatbeleid,
j. duurzame toegang tot energiediensten, zo mogelijk met toepassing van duurzame technologie,
k. afval en chemicaliën,
l. duurzame handel en investeringen, of
m. milieugerelateerde gezondheidsproblemen.
Met het oog op en binnen het raam van de doelstelling, genoemd in artikel 2.3.1, omvat het thema gendergelijkheid activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan:
a. bevordering van een integrale, systematische en duurzame inbedding en doorwerking van het genderaspect in beleid en uitvoering ten aanzien van de thema's, genoemd in artikel 2.3.1, derde lid, onderdelen a tot en met f, of
b. positieverbetering van vrouwen in ontwikkelingslanden.
1 Subsidie wordt met toepassing van artikel 1.1.7, derde lid, eens per jaar verleend voor een tijdvak van ten hoogste vijf jaar.
2 In afwijking van artikel 1.1.6, eerste lid, maakt de minister uiterlijk negen maanden voorafgaand aan het subsidietijdvak zijn beleidsvoornemens bekend.
3 Aanvragen kunnen tot en met 9 mei 2005 bij de minister worden ingediend. De minister beslist uiterlijk drie maanden voorafgaand aan het subsidietijdvak.
4 Subsidie kan slechts worden verleend tot ten hoogste 65% van de jaarlijkse uitgaven van de ontvanger. Met ingang van 1 januari 2009 bedraagt de subsidie ten hoogste 75% van de jaarlijkse uitgaven. De ontvanger bekostigt met ingang van die datum ten minste 25% daarvan uit andere bronnen dan uit bijdragen, verstrekt door andere ten laste van de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken gesubsidieerde organisaties. Subsidieaanvragen om een bedrag lager dan € 100.000 komen niet voor toekenning in aanmerking.
5 Geen subsidie wordt verleend indien dit tot samenloop met een andere aan dezelfde ontvanger op grond van deze afdeling verleende subsidie zou leiden. Organisaties die reeds door de minister worden gesubsidieerd komen niet in aanmerking voor een instellingssubsidie op grond van deze afdeling. Organisaties die op grond van deze afdeling een instellingssubsidie ontvangen komen niet in aanmerking voor een andere door de minister te verlenen subsidie, behoudens in gevallen voorzien in de beleidsvoornemens, bedoeld in het tweede lid.
In de aanvraag zet de organisatie, onverminderd het overigens in deze regeling bepaalde, uiteen op welke wijze zij voldoet aan de vereisten die voortvloeien uit artikel 2.3.1. De aanvraag omvat daartoe een uiteenzetting over de organisatie en over de door haar voorgenomen werkzaamheden.
In de uiteenzetting over de organisatie besteedt de aanvrager aandacht aan:
a. de mate van draagvlak in de Nederlandse samenleving,
b. de geschiedenis, missie en de relatie tussen missie en armoedebestrijding,
c. de gehanteerde interventiestrategieën,
d. de aard en kwaliteit van de relaties met partnerorganisaties,
e. de aard en kwaliteit van de relaties met derden,
f. de effecten en de duurzaamheid van de resultaten van de werkzaamheden van de organisatie,
g. de wijze waarop organisatiestructuur en -cultuur bijdragen aan een doelmatige en doelgerichte dienstverlening aan partnerorganisaties en derden,
h. de wijze waarop het beleid van de organisatie ten aanzien van personeel en innovatie bijdraagt aan een doelmatige en doelgerichte inzet van middelen,
i. de wijze waarop de organisatie gestalte geeft aan de bewaking van voortgang en kwaliteit van beleid en programma’s van de organisatie, en
j. het door de organisatie gevoerde financieel beheer.
In de uiteenzetting over de voorgenomen werkzaamheden komen aan de orde:
a. de bijdrage van de werkzaamheden aan structurele armoedebestrijding in de zin van artikel 2.3.1,
b. de relatie tussen de aanvraag en de op grond van artikel 1.1.6 door de minister geformuleerde beleidsvoornemens,
c. de mate waarin de voorgenomen activiteiten vernieuwend zijn,
d. het belang van de subsidie voor het verwezenlijken van de missie van de organisatie en voor haar continuïteit,
e. het verband tussen doelen, middelen en resultaten,
f. de mate waarin de beoogde resultaten specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden zijn omschreven,
g. de doelgerichtheid en doelmatigheid van de inzet van middelen,
h. de wijze waarop kwaliteitsbeheer, monitoring en evaluatie van de werkzaamheden gestalte krijgt,
i. de mate waarin de voorgenomen werkzaamheden een hefboomeffect op andere initiatieven zullen genereren,
j. de mate waarin en de wijze waarop de voorgenomen werkzaamheden een duurzame uitwerking zullen hebben.
1 Deze afdeling is, met uitzondering van de artikelen 2.3.1 en 2.3.3 tot en met 2.3.9, en 2.3.10, vijfde lid, niet van toepassing op de verlening van subsidie door een Nederlandse vertegenwoordiging namens de minister.
2 Deze afdeling is, met uitzondering van de artikelen 2.3.1, eerste lid, en 2.3.3 tot en met 2.3.9, en 2.3.10, vijfde lid, niet van toepassing op de verlening van subsidie aan organisaties, die naar doelstelling en werkzaamheden zijn gericht op een van de thema’s, genoemd in artikel 2.3.1, derde lid, waarop de minister op grond van statutaire of organisatorische voorzieningen zeggenschap kan uitoefenen ten aanzien van een of meer van de in artikel 2.3.12 bedoelde onderwerpen.
3 De minister kan bij de bekendmaking van een beleidsvoornemen op grond van artikel 1.1.6 afwijken van artikel 2.3.10.
De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan de uitvoering van internationaal onderwijs en - onderzoek dat een bijdrage levert aan de ontwikkeling en uitvoering van het beleid van de minister op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking.
De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan een versterking van onderzoekscapaciteit in ontwikkelingslanden, bevordering van vraaggericht onderzoek, verbetering van de relatie tussen onderzoek en beleid of stimulering van samenwerking tussen onderzoekers in Nederland en in ontwikkelingslanden.
Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in Artikel 2.4.7, komen voor subsidie in aanmerking:
a. meerjarig, multidisciplinair, locatiespecifiek onderzoek,
b. meerjarig, multidisciplinair, bilateraal onderzoek gebaseerd op samenwerking tussen onderzoekers in Nederland en in ontwikkelingslanden en
c. thematisch onderzoek, zoals op het terrein van landbouw, gezondheid, internationale economie, technologie, kleinbedrijf, conflict, geschiedenis en cultuur.
De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die in ontwikkelingslanden strekken tot of dienstig zijn aan:
a. verbetering van de kwaliteit van het hoger onderwijs,
b. institutionele versterking van instellingen voor hoger onderwijs of
c. het vergroten van de capaciteit en de kwaliteit van menselijke hulpbronnen.
Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in Artikel 2.4.11, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van:
a. samenwerking tussen Nederlandse onderwijsinstellingen en onderwijsinstellingen in ontwikkelingslanden,
b. financiële ondersteuning van studerenden in of afkomstig uit ontwikkelingslanden of
c. kennisoverdracht, zoals het ontwikkelen en uitvoeren van cursussen, trainingen en stages.
De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan bevordering van de sociale en politieke banden en de economische samenwerking tussen Nederland en landen die uit oogpunt van het beleid inzake de internationale betrekkingen specifieke aandacht behoeven.
[Vervallen per 01-01-1999]
De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan bevordering van de internationale betrekkingen op cultureel gebied.
1 Voor subsidie met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in Artikel 2.5.1, komen in aanmerking:
a. activiteiten in Nederland die de reputatie van Nederland als internationale culturele ontmoetingsplaats bevorderen,
b. activiteiten tot behoud of herstel van Nederlands cultureel erfgoed,
c. culturele presentaties waarvoor een bijzondere internationale belangstelling bestaat,
d. samenwerkingsprojecten tussen Nederland en landen waarmee Nederland door nabuurschap, door culturele en historische betrekkingen, door hun betekenis als land van herkomst van in Nederland levende migranten of anderszins een bijzondere band heeft,
e. grootschalige culturele manifestaties die een bijzondere bijdrage leveren aan de internationale profilering van Nederland op cultureel gebied,
f. activiteiten die een bijdrage leveren aan een versterking van de culturele infrastructuur in de vorm van organisatorische en personele voorzieningen,
g. kleinschalige lokale culturele projecten in het buitenland, gericht op de plaatselijke bevolking met een herkenbare Nederlandse component en
h. activiteiten met het oog op de uitvoering van culturele verdragen.
[Vervallen per 01-01-2005]
[Vervallen per 22-12-2001]
De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan de sociaal-economische ontwikkeling en de bestrijding van armoede in ontwikkelingslanden door het bevorderen van personele samenwerking.
Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in Artikel 2.6.5, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van personele samenwerking van Nederlandse organisaties werkzaam op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en organisaties in ontwikkelingslanden aan de hand van een samenhangend geheel van activiteiten met een evenwichtige en doelmatige spreiding over doelgroepen, sectoren, prioritaire gebieden en andere beleidsaccenten.
De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan de sociaal-economische ontwikkeling en de bestrijding van armoede in ontwikkelingslanden door versterking van de vakbeweging in ontwikkelingslanden en bevordering van arbeidsrechten.
Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in Artikel 2.6.7, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van behoud of versterking van de positie van de vakbeweging in ontwikkelingslanden en bevordering van arbeidsrechten aan de hand van een over meerdere continenten gespreid en samenhangend geheel van activiteiten met een evenwichtige en doelmatige spreiding over doelgroepen, sectoren, prioritaire gebieden en andere beleidsaccenten.
Voor subsidie komen in aanmerking Nederlandse vakcentrales, gericht op de ondersteuning van ontwikkelingsprocessen in ontwikkelingslanden, die beschikken over een netwerk van relaties dat is toegesneden op thematische, sectorale en regionale spreiding van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend en een daarmee samenhangende maatschappelijke verankering in Nederland.
De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan de sociaal-economische ontwikkeling en de bestrijding van armoede in ontwikkelingslanden door een duurzame verbetering van de positie van groepen mensen in ontwikkelingslanden.
Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in Artikel 2.6.10, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van ontwikkelingsprocessen in ontwikkelingslanden door de beschikbaarstelling van deskundigheid en financiële middelen door Nederlandse organisaties aan organisaties in ontwikkelingslanden en ten behoeve van de uitvoering van ontwikkelingsprojecten.
Voor subsidie komen in aanmerking in Nederland gevestigde niet op het maken van winst gerichte rechtspersonen die naar statutaire doelstelling en feitelijke werkzaamheden zijn gericht op structurele armoedebestrijding in ontwikkelingslanden door de beschikbaarstelling van deskundigheid en beschikken over een netwerk van relaties en een ondersteuningsstructuur die een doeltreffende en doelmatige inzet van deze deskundigheid waarborgen.
De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan:
a. versterking van het lokaal bestuur in ontwikkelingslanden door samenwerking met Nederlandse gemeenten,
b. bevordering van kleinschalige plaatselijke of regionale activiteiten in Nederland met het oog op vergroting van kennis en inzicht in en de meningsvorming over ontwikkelingsamenwerking of het draagvlak voor het beleid inzake ontwikkelingsamenwerking: of
c. bevordering van kleinschalige Nederlandse particuliere initiatieven op het terrein van ontwikkelingssamenwerking.
De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan versterking van de positie van ontwikkelingslanden in het wereldhandelsverkeer door de beschikbaarstelling van deskundigheid en andere vormen van assistentie aan overheden van ontwikkelingslanden.
De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan bevordering van duurzame vergroting van werkgelegenheid en economische groei in ontwikkelingslanden door versterking van het bedrijfsleven in die landen of van transacties in het economisch verkeer met een vernieuwend of stimulerend effect op de verbetering van het milieu in ontwikkelingslanden.
Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in Artikel 2.7.3, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van:
a. de totstandkoming van joint-ventures van in Nederland gevestigde ondernemers afkomstig uit ontwikkelingslanden met partners in ontwikkelingslanden, door advisering, voorlichting en de beschikbaarstelling van bedrijfskredieten,
b. de oprichting door in Nederland verblijvende ondernemers of aspirant ondernemers afkomstig uit ontwikkelingslanden van bedrijven in hun land van herkomst,
c. de overdracht van kennis, inzichten en ervaringen van Nederlandse oud-managers aan en op verzoek van midden- en kleinbedrijven en instellingen in ontwikkelingslanden,
d. [Red: Dit onderdeel is nog niet in werking.]
e. deskundigheidsbevordering van ondernemers en hun werknemers in ontwikkelingslanden,
f. kredietverstrekking aan ondernemers in ontwikkelingslanden,
g. [Red: Dit onderdeel is nog niet in werking.]
h. invoer van Nederlandse kapitaalgoederen, werken of diensten in ontwikkelingslanden,
i. export van ontwikkelingslanden naar de Europese Unie,
j. [Red: Dit onderdeel is nog niet in werking.]
k. het verstrekken van financieringen en technische assistentie ten behoeve van bedrijven en financiële instellingen in ontwikkelingslanden.
De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan de verstrekking van leningen aan ontwikkelingslanden ten behoeve van investeringen in die landen tegen een rente die lager ligt dan de marktrente, door rentesubsidies en garantstellingen.
1 De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan:
a. het lenigen, beperken of voorkomen van menselijke noden ten gevolge van conflicten, natuurrampen of andere noodsituaties of
b. het ondersteunen van ontwikkelingen gericht op vreedzame beslechting van conflicten en verzoening van conflicterende belangen en van eerste aanzetten tot herstel en wederopbouw.
2 Subsidie op grond van het eerste lid kan worden verleend ten behoeve van activiteiten in:
a. ontwikkelingslanden en
b. overige landen.
Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in Artikel 2.9.1, eerste lid, onder a, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van:
a. wat betreft acute noodsituaties directe hulpverlening gericht op toegang van slachtoffers tot primaire levensbehoeften,
b. wat betreft chronische noodsituaties directe hulpverlening gericht op toegang van slachtoffers tot sociale basisvoorzieningen,
c. versterking van de institutionele capaciteit, internationaal, in Nederland en in getroffen of kwetsbare gebieden, gericht op de leniging van acute menselijke noden,
d. bevordering van de doelgerichtheid en doelmatigheid van de hulpverlening,
e. beperking van humanitaire nood en materiële schade ten gevolge van rampen,
f. het systematisch verzamelen en analyseren van informatie ten behoeve van de voortgangsbewaking en de evaluatie van hulpverlening in noodsituaties of
g. deskundigheidsbevordering van degenen die met hulpverlening in noodsituaties zijn belast.
1 Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in Artikel 2.9.1, eerste lid, onder b, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van:
a. terugkeer en hervestiging van bevolkingsgroepen die ten gevolge van crises ontheemd zijn geraakt,
b. de mogelijkheden voor slachtoffers om zelf in de benodigde bestaansmiddelen te voorzien,
c. eerste aanzetten tot herstel en wederopbouw van fysieke infrastructuur, economie en maatschappij,
d. opbouw, instandhouding en versterking van de institutionele capaciteit van organisaties gericht op conflictpreventie, - beheersing en -beslechting,
e. deskundigheidsbevordering van degenen die met werkzaamheden op het gebied van conflictpreventie, -beheersing en -beslechting zijn belast of
f. het systematisch verzamelen en analyseren van informatie ten behoeve van de voortgangsbewaking en de evaluatie van activiteiten op het gebied van conflictpreventie, -beheersing en -beslechting.
Onverminderd Artikel 1.1.5 komen voor subsidieverlening op grond van Artikel 2.9.2 uitsluitend in aanmerking rechtspersonen die voldoen aan de volgende eisen:
a. naar doelstelling en feitelijke werkzaamheden gericht op een breed scala van werkzaamheden en
b. wat betreft hulpverlening in noodsituaties aangesloten bij en handelend overeenkomstig de Code of Conduct for the International Red Cross and Red Crescent Movement and Non-Governmental Organizations in Disaster Relief of een daaraan gelijkwaardige gedragscode.
Subsidie kan worden verleend voor activiteiten waarmee reeds een aanvang is gemaakt indien:
a. de activiteiten zo spoedeisend zijn dat van de aanvrager in redelijkheid niet gevergd kan worden dat deze zijn aanvraag voor aanvang daarvan had ingediend, b. de aanvrager bij aanvang van de activiteiten de minister daarvan in kennis heeft gesteld onder mededeling van het voornemen om een subsidieaanvraag in te dienen en
c. de subsidieaanvraag binnen vier weken na aanvang van de activiteiten is ingediend.
1 Af- en overschrijvingen tussen posten op de begroting voor activiteiten waarvoor op grond van Artikel 2.9.2 subsidie is verleend, behoeven niet ter goedkeuring aan de minister te worden voorgelegd, indien:
a. de af- en overschrijdingen het gevolg zijn gewijzigde of onvoorziene omstandigheden in een situatie van acute nood,
b. de af- en overschrijdingen niet meer bedragen dan 25% van de desbetreffende posten en
c. het totaal van de begroting niet wordt overschreden.
2 Het eerste lid is niet van toepassing op vergoedingen voor expatriates, de aanschaf van transportmiddelen en van communicatie-apparatuur.
a. bevordering van kennis en inzicht in en de meningsvorming over aangelegenheden met betrekking tot ontwikkelingsamenwerking of
b. bevordering van het draagvlak voor het beleid inzake ontwikkelingsamenwerking.
Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in Artikel 2.10.1, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van:
a. publieksvoorlichting in brede zin en voorlichting gericht op specifieke doelgroepen,
b. themabijeenkomsten, congressen, discussiebijeenkomsten, internationale evenementen en manifestaties,
c. de totstandkoming en distributie van publicaties of
d. onderwijsactiviteiten die strekken tot of dienstig zijn aan het vergroten van de kennis over ontwikkelingslanden in Nederland.
a. bevordering van kennis en inzicht in en de meningsvorming over aangelegenheden met betrekking tot de buitenlandse betrekkingen,
b. bevordering van het draagvlak voor het beleid inzake de buitenlandse betrekkingen of
c. bevordering van een positieve beeldvorming over Nederland in het buitenland.
Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in Artikel 2.10.3, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van:
d. onderwijsactiviteiten die strekken tot of dienstig zijn aan het vergroten van de kennis van, inzicht in en de meningsvorming over aangelegenheden met betrekking tot de buitenlandse betrekkingen.
De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan de ontwikkeling en uitvoering van het beleid van de minister op het terrein van migratie.
1 De minister kan in bijzondere gevallen binnen het raam van artikel 2 van de Kaderwet subsidie verlenen
a. ten behoeve van andere activiteiten dan bedoeld in hoofdstuk II, of
b. in afwijking van een of meer bepalingen van hoofdstuk II, daaronder begrepen de met het oog daarop bekendgemaakte beleidsvoornemens op grond van artikel 1.1.6,
indien te subsidiëren activiteiten naar het oordeel van de minister een betekenisvolle bijdrage leveren aan de realisering van de beleidsdoelstellingen van de minister.
2 Een beschikking tot subsidiëring in afwijking van een of meer bepalingen van hoofdstuk II vermeldt de bepalingen waarvan wordt afgeweken en heeft een werkingsduur van ten hoogste twee jaar.
De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan bevordering van het welzijn van de medewerkers van het ministerie van Buitenlandse Zaken en hun gezinsleden.
Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in Artikel 2.13.1, komen voor subsidie in aanmerking kleinschalige activiteiten gericht op alle medewerkers van het ministerie en hun gezinsleden ter bevordering van:
a. sportieve, culturele en andere recreatieve activiteiten,
b. algemene vorming of
c. ondersteuning van medewerkers in moeilijke persoonlijke omstandigheden.
De verplichting op grond van Artikel 1.1.6, eerste lid, geldt eerst met betrekking tot subsidietijdvakken in 2000.
Deze regeling, met uitzondering van Artikel 2.7.4, onderdelen d, g, h en j, treedt in werking met ingang van 1 januari 1999.
Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Minister
J.J. van Aartsen
E. Herfkens
Voor een permanente link naar de door u bekeken versie, inwerkinggetreden op , kopieer één van de onderstaande links of verfijn de link in de Linktool.
Met behulp van de Linktool van LiDO is het mogelijk om een bredere link of een meer gedetailleerde link te maken.
Ga naar de Linktool
Op linkeddata.overheid.nl zijn onderstaande relaties bekend.
Er is geen andere versie beschikbaar waarmee u de huidige geselecteerde versie, inwerkinggetreden op , kan vergelijken.
Selecteer een andere versie van de regeling waarmee u de huidige versie , inwerkinggetreden op , wilt vergelijken.
Vergelijken van "Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken", inwerkinggetreden op , met versie die inwerking is getreden op .
Doordat er een grote regeling is gekozen kan de vergelijking enkele minuten duren.
U kunt kiezen voor het toevoegen van de wetstechnische informatie aan de tekst.
U kunt kiezen in welk formaat de tekst geëxporteerd wordt.
U kunt de tekst inclusief afbeeldingen exporteren. De afbeeldingen worden dan met de tekst in een .zip-bestand geleverd
Via deze link kunt u meer informatie krijgen over de Europese richtlijn of verordening waarnaar in de tekst van de regeling verwezen wordt, inclusief de tekst daarvan. U wordt hiervoor doorgeleid naar EUR-LEX, de online databank van de Europese Unie waarin de Europese wetgeving is opgenomen.