Stb. 2003, 309, datum inwerkingtreding 01-08-2003, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2003.
Bij Stb. 2003/309 is in artikel III een afwijkende bepaling van inwerkingtreding vastgesteld.
1 De persoon die in Nederland woont en die recht heeft op een uitkering op grond van
een buitenlandse wettelijke of bovenwettelijke regeling inzake sociale zekerheid of
op grond van een regeling van een volkenrechtelijke organisatie wordt op zijn aanvraag,
voor zolang hij geen arbeid in Nederland verricht, door de Sociale verzekeringsbank
van de verzekering op grond van de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet
en de Algemene Kinderbijslagwet vrijgesteld, zolang hij:
-
a. duurzaam recht heeft op uitsluitend een uitkering als bedoeld in de aanhef en deze
uitkering per maand ten minste gelijk is aan 70% van het in artikel 8, eerste lid,
onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag; of
-
b. naast een uitkering als bedoeld in onderdeel a, recht heeft op een Nederlandse socialeverzekeringsuitkering
en het totaal van deze uitkering en de buitenlandse wettelijke of bovenwettelijke
uitkering of de uitkering van de volkenrechtelijke organisatie per maand ten minste
gelijk is aan 70% van het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon
en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag en de buitenlandse uitkering of de uitkering
van de volkenrechtelijke organisatie groter is dan of gelijk is aan de Nederlandse
uitkering.
2 Indien de aanvraag voor de vrijstelling wordt ingediend binnen een jaar na de datum
waarop de persoon, bedoeld in het eerste lid, voor het eerst voldoet aan de in dat
lid opgenomen voorwaarden, gaat de vrijstelling in op die datum. Indien de aanvraag
voor de vrijstelling later wordt ingediend, gaat de vrijstelling in op de datum van
de aanvraag om vrijstelling.
3 De Sociale verzekeringsbank kan de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, verlenen
met ingang van een datum die gelegen is ten hoogste drie jaar vóór de datum van de
aanvraag, doch niet eerder dan de datum waarop recht is ontstaan op de buitenlandse
wettelijke of bovenwettelijke uitkering of de uitkering van de volkenrechtelijke organisatie,
indien toepassing van het tweede lid leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
4 Voor de toepassing van dit artikel wordt met een uitkering op grond van een buitenlandse
wettelijke of bovenwettelijke regeling inzake sociale zekerheid gelijkgesteld een
vergelijkbare buitenlandse uitkering krachtens een bijzondere regeling voor ambtenaren
en wordt met een Nederlandse socialeverzekeringsuitkering gelijkgesteld een vergelijkbare
Nederlandse uitkering krachtens een bijzondere regeling voor ambtenaren.
5 Voor de toepassing van dit artikel wordt een uitkering op grond van een wettelijke
of bovenwettelijke regeling inzake sociale zekerheid van de Nederlandse Antillen of
Aruba aangemerkt als een uitkering op grond van een buitenlandse regeling.
6 Het tweede lid, eerste zin, en het derde lid, zijn niet van toepassing indien de persoon
bedoeld in het eerste lid, binnen de in die leden genoemde periode van een jaar respectievelijk
ten hoogste drie jaar, een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet dan
wel kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet heeft ontvangen.