-
a. de toestemming, bedoeld in artikel 21, tweede lid, van de Jachtwet;
-
b. de vergunning, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, van de Jachtwet, met uitzondering van de vergunning ten behoeve van het gebruik van ganzenflappers;
-
c. de vergunning, bedoeld in artikel 53, eerste lid, van de Jachtwet, ter voorkoming en bestrijding van schade, aangericht door soorten genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Jachtwet;
-
d. de ontheffing, bedoeld in artikel 60, vierde lid van de Jachtwet met uitzondering van ontheffingen ten behoeve van het houden geprepareerde dieren;
-
e. de toestemming, bedoeld in de artikelen 4 en 6 van de Beschikking duur Jachthuurovereenkomsten
1978;
-
f. de vergunning, bedoeld in artikel 2 van de beschikking van de Minister van Landbouw en Visserij van 8 augustus 1977,
nr. J.2227 (Stcrt. 153), met uitzondering van de vergunningen betreffende het uitzetten
van fazanten;
-
g. de vergunning, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet;
-
h. de vaststelling van een beheersplan, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet alsmede de vaststelling van beheersvisies;
-
i. de ontheffing, bedoeld in artikel 16, tweede lid, onder c van de Natuurbeschermingswet;
-
j. vergunningen als bedoeld in de Vogelwet 1936, met uitzondering van:
-
1. vergunningen als bedoeld in artikel 22,
-
2. vergunningen als bedoeld in artikel 21, ten behoeve van vogelasielen, musea, het ringen
van vogels, en het zoeken, rapen en het in het veld vervoeren van eieren van de kokmeeuw,
zilvermeeuw, kleine mantelmeeuw en stormmeeuw;
-
3. vergunningen als bedoeld in artikel 15 van de Vogelwet 1936;
-
k. de beslissing tot aanmerking van een onroerende zaak als landgoed, bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Natuurschoonwet 1928;
-
l. de ontheffing, bedoeld in artikel 5 van de Wet bedreigde uitheemse diersoorten;
-
m. vergunningen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van het In- en uitvoerbesluit bedreigde uitheemse dier- en plantesoorten;
-
n. de afgifte van certificaten als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 3418/83 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen (PbEG L 344);
-
o. de vergunning, bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet op de dierenbescherming;
-
p. de verlening van bijdragen als bedoeld in:
- -
artikel 2, eerste lid, van de Regeling subsidies achterstallig onderhoud historische
parken, tuinen en buitenplaatsen;
- -
de Regeling effectgerichte maatregelen in natuurterreinen;
- -
de Regeling bijdragen particuliere niet-terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties;
- -
de beschikking van 10 oktober 1978, Stcrt. 200, inzake tegemoetkoming Jachtfonds;
- -
de Regeling bijdragen terreinbeherende particuliere natuurbeschermingsorganisaties
uitgezonderd de bijdragen voor aankopen bedoeld in onderdeel r;
- -
de Beschikking subsidies landschapsverzorging;
- -
de Regeling subsidiëring nationale en grensoverschrijdende parken;
- -
de Regeling versterking maatschappelijke betekenis natuur;
- -
de Kaderregeling subsidiëring natuurprojecten.
-
q. de verlening van bijdragen op het terrein van natuurbeheer, andere dan bedoeld onder
punt p tot een bedrag van ten hoogste f 500.000,-;
-
r. het goedkeuren van voorgenomen aankopen door particuliere natuurbescher-mingsorganisaties
tot een bedrag van ten hoogste f 1.000.000,- per aankoop, welke mede worden gefinancierd
uit de door de Vereniging tot Behoud van Natuur-monumenten in Nederland ten behoeve
van grondaankopen aangegane geldlening;
-
s. de ontheffing, bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet, met uitzondering van ontheffingen ten behoeve van het inventariseren van in een
bepaald gebied voorkomende herpetofauna, ten behoeve van overzetacties van herpetofauna
of ten behoeve van het houden van egels (egelasielen);
-
t. het sluiten van overeenkomsten met betrekking tot het onderbrengen en verzorgen van
andere dan inbeslaggenomen, en derhalve aan het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij vrijwillig overgedragen dieren, welke vallen onder een der wetten die
ressorteren onder de Directie Natuurbeheer;
-
u. de toekenning van éénmalige subsidies voor aanvullende praktijkproeven met betrekking
tot bosmesting in het kader van de uitvoering van effectgerichte maatregelen in de
bosbouw;
-
v. de beantwoording van aan de minister gerichte individuele brieven, het werkterrein
van zijn directie betreffende, voorzover het antwoord zich beperkt tot een beschrijving
van vigerend beleid en niet van politieke betekenis is, terwijl ook overigens uit
de aard en inhoud van de desbetreffende brieven niet voortvloeit dat de beantwoording
door de minister persoonlijk of namens deze door de secretaris-generaal dient te worden
ondertekend.