1. Belaste verhuur
[Regeling vervallen per 25-07-2009]
Ingevolge artikel 11, lid 1, onderdeel b, onder 5°, van de Wet op de omzetbelasting
1968 (hierna de Wet) geldt als één van de voorwaarden voor de aldaar bedoelde uitzondering
op de vrijstelling van verhuur van onroerende zaken dat de verhuurder en de huurder
gezamenlijk een verzoek daartoe (het optieverzoek) aan de inspecteur moeten hebben
gedaan. De uitzondering op de vrijstelling kan geen toepassing vinden vóór de datum
waarop het optieverzoek is gedaan. Zie in dit verband ook het arrest van de Hoge Raad
van 19 februari 1992, nr. 27.436 (BNB 1992/149).
Op grond van artikel 6a, lid 3, van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968
(hierna de Beschikking) beslist de inspecteur op het optieverzoek bij voor bezwaar
vatbare beschikking; indien de inspecteur het optieverzoek inwilligt, vermeldt hij
in de beschikking de datum met ingang waarvan de vrijstelling buiten toepassing blijft.
Deze bepalingen, in hun onderlinge samenhang bezien, leiden tot de conclusie dat de
datum, die de inspecteur in de beschikking vermeldt, niet kan zijn gelegen vóór de
datum waarop het optieverzoek is ingediend. Ik kan er overigens in berusten, dat de
inspecteur de in het optieverzoek genoemde datum van ingang van de belaste verhuur
volgt, mits deze ingangsdatum niet méér dan drie maanden vóór de datum van indiening
van het optieverzoek is gelegen.
Verhuurder en huurder die een verzoek om belaste verhuur hebben gedaan en een daartoe
strekkende beschikking van de inspecteur hebben verkregen, hebben niet de mogelijkheid
om op deze keuze terug te komen, zie in dit verband ook HR 17 juni 1987, nr. 23 291,
BNB 1987/263.
Ingeval van een wisseling in de persoon van de verhuurder, zoals bij de verkoop aan
een andere belegger het geval is, loopt de verleende optie voor belaste verhuur door,
zie ook het Besluit van 4 februari 1997, VB 97/264, Infobulletin 97/129.