Remigratiewet

Geraadpleegd op 23-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 31-12-2008 en zichtdatum 31-12-2008.
Geldend van 13-06-2008 t/m 31-12-2008

Wet van 22 april 1999, houdende regels inzake het treffen van voorzieningen ten behoeve van remigratie (Remigratiewet)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is bepalingen vast te stellen met betrekking tot het beschikbaar stellen van voorzieningen om remigratie mogelijk te maken;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. Onze Minister: Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie;

    • b. minderheidsgroep: een door Onze Minister aangewezen doelgroep van het integratiebeleid;

    • c. remigreren: het zich buiten het Koninkrijk, in het land van herkomst vestigen;

    • d. land van herkomst: land waarin de remigrant of een van zijn ouders is geboren of land waarvan de remigrant of een van zijn ouders de nationaliteit bezit of heeft bezeten;

    • e. bestemmingsland: land waarin een remigrant zich gaat vestigen;

    • f. remigrant: een persoon, bedoeld in artikel 2, die met de toepassing van deze wet voornemens is zijn rechtmatig hoofdverblijf in Nederland op te geven om te remigreren, dan wel is geremigreerd en sindsdien in een bestemmingsland is gevestigd;

    • g. partner: de meeremigrerende echtgenoot van de remigrant, de meeremigrerende geregistreerde partner van de remigrant of de ongehuwd meerderjarige die met de remigrant, die geen bloedverwant is in de eerste graad, een gezamenlijke huishouding voert waarbij betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en die met deze remigrant meeremigreert, met dien verstande dat deze gezamenlijke huishouding uit niet meer dan twee meerderjarige personen bestaat;

    • h. kind: het meeremigrerende minderjarige eigen kind, stiefkind of pleegkind van de remigrant of zijn partner;

    • i. Sociale verzekeringsbank: de Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

  • 2 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder partner mede verstaan de bij vertrek van de remigrant uit Nederland in het bestemmingsland verblijvende echtgenoot of geregistreerde partner, voorzover dit uitdrukkelijk van toepassing is verklaard.

  • 3 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder kind mede verstaan het bij vertrek van de remigrant uit Nederland in het bestemmingsland verblijvende minderjarige eigen kind, stiefkind of pleegkind van de remigrant of zijn partner, voorzover dit uitdrukkelijk van toepassing is verklaard.

  • 4 In afwijking van het eerste lid, onder c, wordt, indien het een vreemdeling betreft die in Nederland rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder c en d, van de Vreemdelingenwet 2000, onder remigreren mede verstaan het zich in elk ander land buiten Nederland vestigen.

Artikel 2

  • 1 Deze wet is van toepassing op:

    • a. een meerderjarige vreemdeling als bedoeld in artikel 1, onder e, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, die behoort tot een minderheidsgroep, en

    • b. een meerderjarige Nederlander, die niet tevens een andere nationaliteit bezit, die behoort tot een minderheidsgroep en die verklaart bereid te zijn al hetgeen te doen wat in redelijkheid mogelijk is, om de nationaliteit van het bestemmingsland met bekwame spoed te verkrijgen.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de verklaring, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

  • 3 Een krachtens het tweede lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan vier weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Hoofdstuk II. Voorzieningen ten behoeve van remigratie

Artikel 3

  • 1 Aan een remigrant die niet over voldoende middelen beschikt om zelfstandig te kunnen remigreren worden onder bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, de volgende basisvoorzieningen verstrekt:

    • a. een vergoeding van de kosten van vervoer van de remigrant en van zijn partner en hun kinderen die te zamen met de remigrant vertrekken naar het bestemmingsland, tot de plaats van bestemming;

    • b. een tegemoetkoming in de kosten van hervestiging in het bestemmingsland.

  • 2 Aan een remigrant, bedoeld in het eerste lid, kunnen onder bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, naast de basisvoorzieningen, genoemd in het eerste lid, de volgende basisvoorzieningen worden verstrekt:

    • a. een vergoeding van de kosten van het vervoer naar het bestemmingsland tot de plaats van bestemming van een nader te bepalen hoeveelheid bagage van de remigrant, zijn partner en hun kinderen;

    • b. een vergoeding van de kosten van het vervoer van een bedrijfsinventaris;

    • c. een vergoeding van de kosten van het vervoer van een personenauto of andere hulpmiddelen voor een gehandicapte;

    • d. een vergoeding van opslagkosten van goederen in het bestemmingsland.

  • 3 De voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, betreffen in ieder geval:

    • a. het afleggen van een verklaring als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, door een meerderjarige Nederlander die behoort tot een minderheidsgroep;

    • b. in overeenstemming met deze verklaring al hetgeen te doen wat in redelijkheid mogelijk is, om binnen een redelijke termijn de nationaliteit van het bestemmingsland te verkrijgen.

Artikel 4

  • 1 Aan een remigrant die op de datum van aanvraag ten minste 45 jaar oud is en die niet over voldoende middelen beschikt om zelfstandig te kunnen remigreren, wordt onder bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden een periodieke uitkering verstrekt ter voorziening in de noodzakelijke kosten van bestaan in het bestemmingsland.

  • 2 Aan een remigrant als bedoeld in het eerste lid, wordt een tegemoetkoming verstrekt in de kosten van een door hem te sluiten verzekering tegen ziektekosten in het bestemmingsland, indien hij niet met toepassing van een Verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen of een door Nederland met een of meer andere staten gesloten verdrag inzake sociale zekerheid, recht kan doen gelden op verstrekkingen, die hem in beginsel ten laste van de middelen van het Zorgverzekeringsfonds als bedoeld in artikel 39 van de Zorgverzekeringswet worden verleend.

  • 4 Het tweede lid en de artikelen 5, 6 en 7 zijn van overeenkomstige toepassing op de persoon, bedoeld in het derde lid.

Artikel 5

  • 1 Indien de remigrant een partner heeft en hij ophoudt met deze persoon een gezamenlijke huishouding te voeren, verkrijgt ieder der partijen een recht op de voorzieningen, bedoeld in artikel 4, als ware hij een alleenstaande remigrant.

  • 2 Indien de remigrant een partner heeft en hij of zijn partner overlijdt, verkrijgt de langstlevende een recht op de voorzieningen, bedoeld in artikel 4, als ware hij een alleenstaande remigrant.

  • 3 Indien de remigrant en zijn partner overlijden, verkrijgen de minderjarige kinderen een evenredig deel van het recht op de helft van de voorzieningen, bedoeld in artikel 4, waarop de remigrant en zijn partner bij leven recht zouden hebben gehad.

  • 4 Onder partner wordt in het eerste, tweede en derde lid mede verstaan de partner, bedoeld in artikel 1, tweede lid.

  • 5 Onder kinderen wordt in het derde lid mede verstaan de kinderen, bedoeld in artikel 1, derde lid.

Artikel 6

Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 3 en 4, wordt het recht op de voorzieningen, bedoeld in die artikelen beëindigd, de betaling van op grond van dat recht uit te keren bedragen geschorst en de op grond daarvan reeds betaalde bedragen geheel of gedeeltelijk teruggevorderd, voorzover dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald.

Artikel 7

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden met betrekking tot de voorzieningen, bedoeld in dit hoofdstuk, nadere regels gesteld. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:

    • a. de hoogte van de vergoedingen, de tegemoetkomingen in de kosten en de periodieke uitkering;

    • b. de gevolgen voor de periodieke uitkering van de samenloop met andere uitkeringen;

    • c. de termijn waarbinnen op een aanvraag moet zijn beslist;

    • d. de termijn waarbinnen tot remigratie moet zijn overgegaan, nadat op een aanvraag is beslist;

    • e. de datum waarop het recht op de voorzieningen ingaat en het recht op de voorzieningen, bedoeld in artikel 4, vervalt.

  • 2 Een krachtens het eerste lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan vier weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Hoofdstuk III. Terugkeeroptie

Artikel 8

  • 1 Personen die op grond van deze wet zijn geremigreerd kunnen tot uiterlijk één jaar na het tijdstip waarop zij zich in het bestemmingsland hebben gevestigd naar Nederland terugkeren.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over een terugkeer naar Nederland als bedoeld in het eerste lid en de daaraan te verbinden voorwaarden.

Hoofdstuk IIIA. Taken en bevoegdheden van de Sociale verzekeringsbank

Artikel 8a

  • 1 De Sociale verzekeringsbank is belast met de rechtmatige en doelmatige uitvoering van deze wet en de daarop berustende bepalingen, voorzover de uitvoering daarvan niet bij of krachtens deze wet aan Onze Minister is opgedragen.

  • 2 Onze Minister kan regels stellen omtrent de uitvoering door de Sociale verzekeringsbank, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8b

  • 1 Aan de Sociale verzekeringsbank worden de uitgaven door Onze Minister vergoed van de voorzieningen die op grond van deze wet door de Sociale verzekeringsbank zijn betaald.

  • 2 Aan de Sociale verzekeringsbank worden de kosten door Onze Minister vergoed die door de Sociale verzekeringsbank bij de uitvoering van haar taak, bedoeld in artikel 8a, eerste lid, worden gemaakt.

  • 3 Onze Minister kan regels stellen over de systematiek van de kosten, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 8c

  • 1 Ten behoeve van de uitvoering van deze wet biedt de Sociale verzekeringsbank aan Onze Minister aan:

    • a. een begroting en een vijfjarige raming van de in artikel 8b, eerste en tweede lid, bedoelde uitgaven en kosten, alsmede van de te verwachten ontvangsten. De begroting behoeft goedkeuring van Onze Minister;

    • b. een aanvraag om een voorschot ten behoeve van een komend begrotingsjaar. Onze Minister stelt de hoogte van het voorschot vast;

    • c. een tussentijdse rapportage over het lopende kalenderjaar over de in artikel 8b, eerste en tweede lid, gerealiseerde uitgaven en kosten ten opzichte van de verstrekte voorschotten;

    • d. een jaarrekening, een verslag van werkzaamheden en het gevoerde beleid in het algemeen en de doelmatigheid van werkzaamheden en werkwijze in het bijzonder en een aanvraag tot vaststelling van de in artikel 8b, eerste en tweede lid, bedoelde uitgaven, kosten en ontvangsten. Onze Minister stelt de hoogte van het definitieve bedrag van de eindafrekening vast;

    • e. een verklaring omtrent de getrouwheid van de jaarrekening, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en een rechtmatigheidsrapportage over de uitvoering van deze wet, afgegeven door de interne accountant van de Sociale verzekeringsbank. Ten behoeve van de rechtmatigheid, met inbegrip van de getrouwheid, stelt Onze Minister een controleprotocol vast.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de inhoud, de inrichting en het tijdstip van aanbieding van de schriftelijke stukken, bedoeld in het eerste lid, en over het tijdstip van betaling van voorschotten, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8d

  • 1 Het boekjaar van de Sociale verzekeringsbank is wat betreft de uitvoering van deze wet gelijk aan het kalenderjaar.

  • 2 Indien gedurende het boekjaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke uitgaven en inkomsten en de begrote uitgaven en inkomsten doet de Sociale verzekeringsbank daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.

Artikel 8e

Ten behoeve van de controle van de in artikel 8b, eerste en tweede lid, bedoelde uitgaven en kosten verschaft de Sociale verzekeringsbank desgevraagd aan de door Onze Minister daartoe aangewezen ambtenaren van de accountantsdienst, bedoeld in artikel 66, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2001, de voor deze controle benodigde informatie en verleent desgevraagd aan deze ambtenaren toegang tot en inzage in alle gegevens die bij de controle op enigerlei wijze een rol spelen.

Artikel 8f

  • 1 De Sociale verzekeringsbank voert een zodanig ingerichte afzonderlijke administratie, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de in artikel 8b, eerste en tweede lid, bedoelde uitgaven en kosten van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betalingen en ontvangsten kunnen worden nagegaan.

  • 2 In de administratie, bedoeld in het eerste lid, wordt het sociaal-fiscaal nummer opgenomen van de remigrant, zijn partner en hun kinderen, waarbij onder partner mede wordt verstaan de partner, bedoeld in artikel 1, tweede lid, en waarbij onder kinderen mede wordt verstaan de kinderen, bedoeld in artikel 1, derde lid.

  • 3 Onze Minister kan regels stellen omtrent de inrichting van de administratie, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8g

  • 1 De Sociale verzekeringsbank is bevoegd controlevoorschriften vast te stellen. Deze voorschriften mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor een juiste uitvoering van deze wet.

  • 2 De personen die aanspraak hebben op de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 3, 4, 5 en 11, zijn verplicht de voorschriften op te volgen die de Sociale verzekeringsbank ten behoeve van een doelmatige controle stelt.

  • 3 De controlevoorschriften, bedoeld in het eerste lid, behoeven goedkeuring van Onze Minister.

Artikel 8h

  • 1 De Sociale verzekeringsbank verstrekt desgevraagd aan Onze Minister kosteloos de voor de uitoefening van zijn taak in verband met deze wet benodigde inlichtingen. Onze Minister kan toegang vorderen tot en inzage vorderen in gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak in verband met deze wet redelijkerwijs nodig is en voor zover deze gegevens en bescheiden niet herleidbaar zijn tot gegevens en bescheiden over individuele personen.

  • 2 Onze Minister stelt regels omtrent de inlichtingen, de gegevens en de bescheiden, bedoeld in het eerste lid, en omtrent de verstrekking ervan.

  • 3 Onze Minister is bevoegd de door de Sociale verzekeringsbank verstrekte inlichtingen en de informatie verkregen uit de inzage in gegevens en bescheiden, bedoeld in het eerste lid, te gebruiken, te bewerken en aan derden te verstrekken, voorzover deze niet tot gegevens van en inlichtingen over individuele personen herleidbaar zijn.

Artikel 8i

  • 1 Onze Minister kan besluiten nemen waarmee, zo nodig in afwijking van deze wet, voor een periode van ten hoogste zes maanden voorzieningen worden getroffen voor het geval de Sociale verzekeringsbank uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt.

  • 2 Onze Minister zendt besluiten als bedoeld in het eerste lid onverwijld aan beide Kamers der Staten-Generaal.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, zo nodig in afwijking van deze wet, tijdelijke voorzieningen worden getroffen voor het geval de Sociale verzekeringsbank uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt.

Artikel 8j

Hoofdstuk IV. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9

Onze Minister zendt binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 10

  • 1 Personen die op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet zijn geremigreerd en een uitkering ontvingen op basis van de Remigratieregeling 1985 behoeven geen aanvraag in te dienen voor het verkrijgen van een periodieke uitkering op basis van deze wet. De bedragen van bedoelde uitkering worden van rechtswege aangepast aan het niveau van de bedragen op basis van deze wet.

  • 3 Artikel 4, eerste lid, is niet van toepassing op personen die voor de inwerkingtreding van deze wet zijn geremigreerd en die op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet geen uitkering ontvingen op basis van de Remigratieregeling 1985.

  • 4 Artikel 5, eerste lid, is niet van toepassing op de partner van de remigrant die op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet is geremigreerd en bij inwerkingtreding van deze wet geen gezamenlijke huishouding meer voert met de remigrant, waarbij onder partner mede wordt verstaan de partner, bedoeld in artikel 1, tweede lid.

  • 5 Artikel 5, derde lid, is niet van toepassing op minderjarige kinderen die op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet zijn meegeremigreerd en bij inwerkingtreding van deze wet de remigrant en zijn partner met wie de minderjarige kinderen zijn meegeremigreerd, zijn overleden, waarbij onder kinderen mede wordt verstaan de kinderen, bedoeld in artikel 1, derde lid, en waarbij onder partner mede wordt verstaan de partner, bedoeld in artikel 1, tweede lid.

Artikel 11

  • 1 Aan een persoon als bedoeld in artikel 2, die voor de dag van inwerkingtreding van deze wet is geremigreerd naar een bestemmingsland en die geen aanspraak heeft op een recht op uitkering op grond van de Remigratieregeling 1985 uitsluitend vanwege het feit, dat hij voorafgaande aan zijn vertrek uit Nederland geen aanvraag daarvoor heeft ingediend, wordt zo nodig in afwijking van artikel 10, derde lid, overeenkomstig de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, bedoeld in artikel 4, eerste lid, op aanvraag een periodieke uitkering verstrekt, indien hij op de dag van vertrek recht had op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, welke uitkering na zijn vertrek uit Nederland op grond van artikel 36 of 43 van Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering is verlaagd of ingetrokken.

  • 2 Artikel 10, tweede, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op een persoon als bedoeld in het eerste lid, zijn partner en zijn minderjarige kinderen die voor de inwerkingtreding van deze wet zijn geremigreerd respectievelijk zijn meegeremigreerd, waarbij onder partner mede wordt verstaan de partner, bedoeld in artikel 1, tweede lid, en waarbij onder kinderen mede wordt verstaan de kinderen, bedoeld in artikel 1, derde lid.

Artikel 13

De Emigratiewet wordt ingetrokken, met dien verstande dat de op grond van de Basisremigratiesubsidieregeling 1985 en de op grond van de Remigratieregeling 1985 vastgestelde beschikkingen van kracht blijven.

Artikel 14

  • 1 Alle vermogensbestanddelen van het Emigratiebestuur, genoemd in artikel 5, eerste lid, van de Emigratiewet, gaan op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt over op de Staat zonder dat daarvoor een akte of betekening nodig is.

  • 2 Wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij het Emigratiebestuur, bedoeld in het eerste lid, betrokken is en die betrekking hebben op de vermogensbestanddelen als bedoeld in het eerste lid, worden met ingang van het tijdstip van overgang voortgezet door de Staat.

Artikel 15

De archiefbescheiden van het Emigratiebestuur, bedoeld in artikel 14, eerste lid, worden op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt overgedragen aan de Staat.

Artikel 16

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 22 april 1999

Beatrix

De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid,

R. H. L. M. van Boxtel

Uitgegeven de vijftiende juni 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals