Afdeling 2.1. De behandeling van de aanvraag; afdoening in eenvoudige gevallen
Een verzoek tot vergoeding wordt zo spoedig mogelijk bij de minister ingediend, doch
in ieder geval binnen een termijn van vijf jaar na het van kracht worden van het besluit
waarbij de vergunning wordt gewijzigd of ingetrokken, of de dag na het rechtmatig
uitoefenen door of namens de minister van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid
of taak waardoor een buitenleiding verlegd diende te worden.
Het verzoek bevat – onverminderd het bepaalde in artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht – ten minste:
-
a. een aanduiding van het besluit tot intrekking of wijziging van de vergunning of van
het rechtmatig uitoefenen door of namens de minister van een aan het publiekrecht
ontleende taak of bevoegdheid leidende tot een verlegging van een buitenleiding;
-
b. een aanduiding van de aard en omvang van de schade, alsmede een specificatie van
het bedrag van de schade berekend conform de artikelen 3 t/m 5 en/of de artikelen 8 en 9;
-
c. een opgave van het schadebedrag dat naar het oordeel van de verzoeker vergoed dient
te worden.
De minister bevestigt de ontvangst van het verzoek om vergoeding zo spoedig mogelijk,
doch uiterlijk binnen twee weken na ontvangst ervan, en stelt de verzoeker op de hoogte
van de te volgen procedure.
Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek om vergoeding besluit de minister:
-
a. het verzoek buiten behandeling te laten indien deze na afloop van de in artikel 11 genoemde termijn is ingediend
of
-
b. het verzoek af te wijzen indien deze naar het oordeel van de minister niet dan wel
onvoldoende onderbouwd is nadat de minister de verzoeker in de gelegenheid heeft gesteld
het verzuim te herstellen binnen vier weken na verzending van de brief waarin de verzoeker
op het verzuim is gewezen
of
-
c. het verzoek geheel of gedeeltelijk in te willigen
of
-
d. toepassing te geven aan hoofdstuk 3 van deze regeling indien daartoe naar het oordeel van de minister termen aanwezig
zijn
of
-
e. het verzoek in handen te stellen van een adviseur dan wel adviescommissie, bedoeld
in Afdeling 2.2.
of
-
f. het verzoek kennelijk ongegrond te verklaren.
In het besluit, bedoeld in artikel 14, aanhef en onder c, wordt tevens aangegeven tot welk gedeelte van de schade de vergoeding zich zal uitstrekken.
De minister kan de termijn, genoemd in artikel 14, eenmaal met vier weken verlengen.
Binnen vier weken nadat toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 14, aanhef en onder e, wijst de minister een adviseur aan, welke niet werkzaam is onder de verantwoordelijkheid
van de minister. De adviseur heeft tot taak de minister van advies te dienen over
het op het verzoek om vergoeding te nemen besluit.
Alvorens een adviseur aan te wijzen, geeft de minister van zijn voornemen daartoe
kennis aan de verzoeker. De kennisgeving bevat, naast de redengeving voor het inschakelen
van een adviseur, ten minste de naam van de adviseur, zijn beroep en de plaats waar
hij zijn werkzaamheden pleegt te verrichten.
De verzoeker kan binnen twee weken na de verzending van de kennisgeving bedenkingen
uiten tegen de voorgenomen aanwijzing in welk geval de minister eenmalig tot een andere
aanwijzing kan overgaan.
Het door de adviseur uit te brengen advies bevat ten minste een antwoord op de vraag
of de schade een gevolg is van de activiteiten van de minister zoals omschreven in
de artikelen 2 en 7. Bij bevestigende beantwoording van die vraag bevat het advies tevens antwoorden
op de volgende vragen:
-
a. Is vergoeding van de schade niet of niet voldoende op ander wijze verzekerd?
-
b. wat is de omvang van de schade?
-
c. welk gedeelte van de schade behoort voor vergoeding op basis van deze regeling in
aanmerking te komen?
-
d. zijn er gronden om toepassing te geven aan artikel 6 of 10 van deze regeling en zo ja, welk bedrag komt dan voor vergoeding in aanmerking?
-
e. bestaat er aanleiding om op verzoek een bijdrage in de door de verzoeker gemaakte
deskundigenkosten toe te kennen voorzoverre het inroepen van deskundigenbijstand door
de verzoeker en de kosten daarvan redelijk zijn te achten?
De verzoeker verschaft de adviseur, naast de van verzoeker afkomstige informatie waarover
de adviseur – op grond van artikel 20 – reeds beschikt, desgevraagd nadere gegevens en bescheiden die voor de advisering
nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
De adviseur kan inlichtingen en adviezen inwinnen bij derden, daaronder begrepen ambtenaren,
in dienst bij een dienst, bedrijf of instelling, werkzaam onder verant-woordelijkheid
van de minister.
Indien met het verstrekken van inlichtingen of adviezen door derden kosten gemoeid
zijn, oefent de adviseur deze bevoegdheid eerst uit na goedkeuring van de minister.
De adviseur kan desgewenst een plaatsopneming houden.
Ter voorbereiding van zijn advies stelt de adviseur de verzoeker en de minister in
de gelegenheid tot het geven van een mondelinge toelichting. Beiden kunnen zich laten
bijstaan of laten vertegenwoordigen door een gemachtigde.
Meegebrachte deskundigen kunnen in de gelegenheid gesteld worden een nadere toelichting
te geven.
De adviseur stelt van zijn werkzaamheden een verslag op. Dit verslag bevat mede een
weergave van hetgeen, op grond van artikel 24, ten overstaan van de adviseur naar voren is gebracht.
De minister kan aangeven binnen welke termijn een advies wordt verwacht. Deze termijn
mag niet zodanig kort zijn dat de adviseur – gelet op de in de artikelen 27 en 28 genoemde termijnen – binnen een dermate beperkt tijdsbestek een conceptadvies dient
op te stellen dat hij zijn taak niet naar behoren kan vervullen.
Alvorens de adviseur zijn definitieve advies opstelt, maakt hij een concept-advies
op. Dit concept-advies wordt aan de verzoeker en de minister toegezonden, met het
verzoek om binnen een termijn van uiterlijk vier weken, te rekenen vanaf de datum
van verzending van het concept-advies, schriftelijk eventuele bedenkingen tegen het
concept-advies naar voren te brengen.
De adviseur stelt zijn definitieve advies vast binnen vier weken na ontvangst van
de eventuele bedenkingen van de verzoeker en/of de minister, danwel na afloop van
de in artikel 27 gestelde termijn.
Zodra het definitieve advies is vastgesteld, zendt de adviseur dit, vergezeld van
het in artikel 25 bedoelde verslag, aan de minister en aan de aanvrager toe.
In bijzondere gevallen kan de minister, bij toepassing van het bepaalde in artikel 14, aanhef en onder e, voor de benodigde advisering over de aanvraag om schadevergoeding een commissie
instellen.
Een commissie, bedoeld in artikel 30, bestaat uit een drietal door de minister benoemde deskundigen. De minister wijst
uit hun midden de voorzitter aan.
De artikelen 17 tot en met 29 zijn ten aanzien van de commissie van over-eenkomstige toepassing, met dien verstande
dat de in artikel 17 genoemde termijn van vier weken in dat geval acht weken bedraagt.
Afdeling 2.3.
De vaststelling van de vergoeding
Indien toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 14, aanhef en onder e, besluit de minister binnen vier weken na de dag van ontvangst van het advies in
hoeverre toekenning van de gevraagde vergoeding jegens een verzoeker zal plaatsvinden.
Indien het in artikel 33 bedoelde besluit afwijkt van het terzake uitgebrachte advies, bevat de motivering
van dat besluit de redenen van deze afwijking.
In een besluit, bedoeld in artikel 15 of artikel 33, kan het bedrag van de toegekende vergoeding worden verhoogd met de wettelijke rente
als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek, berekend vanaf de dag dat
het verzoek om vergoeding is ontvangen dan wel vanaf de dag dat de schade daadwerkelijk
is veroorzaakt indien laatstbedoeld tijdstip later is dan de dag van ontvangst van
het verzoek.