Stb. 2002, 308, datum inwerkingtreding 26-06-2002, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2001.
1 De subsidie bedraagt ten hoogste de som van de volgende bedragen:
-
a. een basisbedrag van € 108 000
[Red: Per 1 januari 2002: € 115.957.]
en per kamerzetel van de politieke partij een bedrag van € 34 839
[Red: Per 1 januari 2002: € 37.406.]
; en
-
b. indien de politieke partij op de peildatum een politiekwetenschappelijk instituut
heeft aangeduid, een basisbedrag van € 96 040
[Red: Per 1 januari 2002: € 103.116.]
en per kamerzetel van de politieke partij een bedrag van € 7 216
[Red: Per 1 januari 2002: € 7.748.]
; en
-
c. indien de politieke partij op de peildatum een jongerenorganisatie heeft aangeduid,
een bedrag per kamerzetel van de politieke partij en een bedrag per lid van de politieke
jongerenorganisatie berekend overeenkomstig het tweede lid.
2 Het bedrag per kamerzetel, bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt berekend door,
uitgaande van de situatie op 1 januari, € 435 170
[Red: Per 1 januari 2002: € 467.230.]
te delen door het aantal kamerzetels van alle politieke partijen die een politieke
jongerenorganisatie hebben aangeduid. Het bedrag per lid van de politieke jongerenorganisatie
wordt berekend door € 435 170
[Red: Per 1 januari 2002: € 467.230.]
te delen door het aantal leden van alle aangeduide politieke jongerenorganisaties
op 1 januari.
3 Voor de toepassing van het eerste lid wordt voor de vaststelling van het aantal kamerzetels
van een politieke partij en het aantal leden van een politieke jongerenorganisatie
uitgegaan van de peildatum. Als leden van politieke jongerenorganisaties worden gerekend
de leden die tussen de 14 tot en met 27 jaar oud zijn en die jaarlijks € 4,54 of meer
contributie betalen.
4 Indien politieke partijen bij de in artikel 2, eerste lid, bedoelde verkiezingen een
samenvoeging van hun geregistreerde aanduidingen of afkortingen daarvan boven de kandidatenlijst
hebben geplaatst, gelden in afwijking van het eerste lid, de in dat lid genoemde basisbedragen
voor deze partijen gezamenlijk en worden deze bedragen verdeeld naar evenredigheid
van hun kamerzetels. Voor de vaststelling van het aantal kamerzetels van de betrokken
politieke partijen, wordt uitgegaan van een daartoe strekkende verklaring van de voorzitter
van de Tweede Kamer respectievelijk de Eerste Kamer.
5 De verdeling op grond van het vierde lid van het basisbedrag, bedoeld in het eerste
lid, onder b, geldt slechts voor zover de politieke partijen een politiek-wetenschappelijk
instituut hebben aangewezen.
6 Onze Minister past de bedragen, genoemd in het eerste en tweede lid, per 1 januari
van elk jaar aan volgens de voor de rijksbegroting gehanteerde loon- en prijsbijstelling.