Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie

Geraadpleegd op 01-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 11-05-2005.
Geldend van 28-05-2004 t/m 31-12-2005

Besluit van 8 juni 1999, houdende vaststelling van de regeling inzake de aanvullende voorzieningen bij werkloosheid van defensie personeel (Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Defensie van 12 januari 1999, nr. P/98008731;

Gelet op artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet en artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 4 maart 1999, no. WO7.99.0019/II);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Defensie van 2 juni 1999, nr. P/99002950;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Defensie;

  • b. betrokkene:

  • c. de WW: de Werkloosheidswet;

  • d. dagloon: het dagloon, bedoeld in de artikelen 44 tot en met 46 van de WW zonder toepassing van de maximum dagloongrens van artikel 9 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, verminderd met de tegemoetkoming van de werkgever in de ziektekostenverzekering van betrokkene;

  • e. loongerelateerde WW-uitkering: de loongerelateerde uitkering, bedoeld in Hoofdstuk IIA, afdeling II van de WW;

  • f. WW-vervolguitkering: de vervolguitkering, bedoeld in Hoofdstuk IIA, afdeling III van de WW;

  • g. kortdurende WW-uitkering: de kortdurende uitkering, bedoeld in Hoofdstuk IIB van de WW;

  • h. WW-uitkering: de uitkeringen, genoemd onder e, f, en g;

  • i. bovenwettelijke uitkering: de aansluitende en de aanvullende uitkering, bedoeld in hoofdstuk 2 van dit besluit;

  • j. diensttijd: de tijd welke betrokkene in dienst dan wel aangesteld is geweest bij het Ministerie van Defensie en in voorkomend geval vermeerderd met de tijd welke betrokkene voordien in dienst is geweest bij de rijksoverheid dan wel bij een sector van de rijksoverheid;

  • k. arbeidsongeschiktheidsuitkering: een ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toegekende uitkering.

Hoofdstuk 2. Bovenwettelijke uitkeringen

Artikel 2. Aansluitende uitkering

  • 1 Betrokkene, die recht heeft op een loongerelateerde WW-uitkering en die op de dag voor het intreden van zijn werkloosheid een aaneengesloten diensttijd heeft van tenminste 6 jaar en 40 jaar of ouder is, heeft na het einde van de uitkeringsduur van de loongerelateerde WW-uitkering recht op een aansluitende uitkering.

  • 2 De duur van de aansluitende uitkering, bedoeld in het eerste lid, bedraagt voor een betrokkene van:

    40 jaar – 5 jaar;

    41 jaar – 5,5 jaar,

    42 jaar – 6 jaar;

    43 jaar – 6,5 jaar;

    44 jaar – 7 jaar.

  • 3 Betrokkene, die recht heeft op een loongerelateerde WW-uitkering en die op de dag voor het intreden van zijn werkloosheid een aaneengesloten diensttijd heeft van tenminste 10 jaar en 45 jaar of ouder is, heeft na het einde van de uitkeringsduur van de loongerelateerde WW-uitkering recht op een aansluitende uitkering.

  • 4 Betrokkene, die recht heeft op een loongerelateerde WW-uitkering en die op de dag voor het intreden van zijn werkloosheid 45 jaar of ouder is maar geen aaneengesloten diensttijd heeft van tenminste 10 jaar, maar wel van tenminste 6 jaar, heeft na het einde van de uitkeringsduur van de loongerelateerde WW-uitkering recht op een aansluitende uitkering van 7 jaar.

  • 5 Onze Minister kan voor de berekening van de diensttijd, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, onverminderd artikel 1, onder j, de tijd meetellen, die betrokkene bij een andere sector van de overheid heeft doorgebracht, indien die betrokkene in het kader van een reorganisatie bij die andere sector van de overheid bij het Ministerie van Defensie te werk is gesteld.

  • 6 Het recht op een aansluitende uitkering eindigt na ommekomst van de duur daarvan, maar uiterlijk op de eerste dag van de kalendermaand volgend op die waarin betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.

Artikel 3. Aanvullende uitkering

Betrokkene, die recht heeft op een loongerelateerde WW-uitkering, dan wel een aansluitende uitkering ingevolge artikel 2, heeft recht op een aanvullende uitkering.

Artikel 4. Hoogte aanvullende uitkering

  • 1 De loongerelateerde WW-uitkering wordt gedurende de eerste zes maanden aangevuld tot 80%, gedurende de daarop volgende zes maanden tot 75% en gedurende de resterende periode tot 70% van het voor betrokkene geldende dagloon.

  • 2 Gedurende de duur van de aansluitende uitkering, bedoeld in artikel 2, bedraagt de uitkering 70% van het voor betrokkene geldende dagloon.

  • 3 Gedurende de periode waarin zowel recht bestaat op een aansluitende uitkering als op een WW-vervolguitkering, wordt de WW-vervolguitkering aangevuld tot de hoogte, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 5. Aanvullende uitkering bij ziekte

  • 1 Indien betrokkene gedurende de periode dat hij recht heeft op een loongerelateerde WW-uitkering of op een aansluitende uitkering, wegens ziekte verhinderd wordt arbeid te verrichten en daarom een uitkering krachtens de Ziektewet ontvangt, wordt de uitkering krachtens de Ziektewet aangevuld tot de percentages van het dagloon bedoeld in artikel 4.

  • 2 De uitkering krachtens de Ziektewet wordt aangevuld tot het percentage van het voor betrokkene geldende dagloon, bedoeld in artikel 4, dat van toepassing zou zijn indien betrokkene niet ziek zou zijn.

  • 3 In afwijking van het tweede lid wordt indien de vrouwelijke betrokkene gedurende de periode dat zij recht heeft op een loongerelateerde WW-uitkering of op een aansluitende uitkering recht krijgt op een uitkering krachtens artikel 29a van de Ziektewet, die uitkering aangevuld tot 100% van het voor betrokkene geldende dagloon.

Artikel 5a. Aanvullende uitkering in verband met adoptieverlof

  • 1 De uitkering krachtens de Wet arbeid en zorg die betrokkene heeft in verband met adoptieverlof wordt gedurende ten hoogste vier aaneengesloten weken vanaf twee weken vóór de eerste dag dat de feitelijke opneming ter adoptie een aanvang heeft genomen of zal nemen, aangevuld tot 100% van het voor betrokkene geldende dagloon.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt de uitkering krachtens de Wet arbeid en zorg steeds aangemerkt als onverminderd door betrokkene te zijn genoten.

Artikel 6. Aanvullende overlijdensuitkering

  • 1 Zo spoedig mogelijk na het overlijden van betrokkene wordt de uitkering bedoeld in artikel 35, dan wel 36 van de Ziektewet aangevuld tot 100% van het voor betrokkene geldende dagloon over een tijdvak van 3 maanden.

  • 2 Indien betrokkene overlijdt tijdens de duur van de uitkering op grond van dit besluit en er geen recht bestaat op een overlijdensuitkering op grond van artikel 35 en 36 van de Ziektewet, uitsluitend omdat betrokkene niet meer verzekerd is op grond van de Ziektewet, wordt een overlijdensuitkering betaald onder overeenkomstige toepassing van artikel 35 en 36 van de Ziektewet. Deze uitkering wordt aangevuld overeenkomstig het eerste lid.

Artikel 7. Voorwaarden aanvullende uitkering

  • 1 Tijdens de duur van de aanvullende en aansluitende uitkeringen zijn de regels betreffende het recht op een WW-uitkering welke bij of krachtens de WW zijn vastgesteld van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Tijdens de duur van de aanvullende uitkering bij ziekte zijn de regels betreffende het recht op een Ziektewet-uitkering welke bij of krachtens de Ziektewet zijn vastgesteld van overeenkomstige toepassing.

  • 3 In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid kan Onze Minister nadere regels stellen.

Artikel 8. Aanvraag uitkering

Onze Minister beslist over de toekenning van de bovenwettelijke uitkering op aanvraag van betrokkene.

Hoofdstuk 3. Loonaanvulling, aanspraken bij werkloosheid na werkhervatting en privatiseringsontslag

Artikel 9. Loonaanvulling

  • 1 Betrokkene, die aansluitend aan zijn ontslag een nieuwe betrekking aanvaardt, ontvangt op zijn aanvraag een loonaanvulling, indien het dagloon in de nieuwe betrekking minder bedraagt dan het dagloon dat voor hem zou gelden als hij werkloos zou zijn geworden.

  • 2 Betrokkene, wiens recht op uitkering geheel of gedeeltelijk wordt beëindigd wegens het aanvaarden van een nieuwe betrekking ontvangt op zijn aanvraag een loonaanvulling, indien het dagloon in de nieuwe betrekking minder bedraagt dan het voor hem geldende dagloon.

  • 3 De hoogte van de loonaanvulling is gelijk aan het verschil tussen het dagloon in de nieuwe betrekking en het voor hem geldende dagloon.

  • 4 De loonaanvulling wordt proportioneel toegekend, indien de omvang van de nieuwe betrekking minder bedraagt dan de betrekking waaruit de betrokkene is ontslagen. Indien de omvang van de nieuwe betrekking groter is dan de omvang van de betrekking waaruit de betrokkene is ontslagen, bedraagt de hoogte van de loonaanvulling het feitelijk verschil in dagloon tussen het voor hem geldende dagloon en het dagloon uit de nieuwe betrekking.

  • 5 De duur van de loonaanvulling is gelijk aan de duur waarop recht op een WW, dan wel aansluitende uitkering bestaat of zou hebben bestaan indien betrokkene werkloos zou zijn gebleven of zou zijn geworden.

  • 6 Indien betrokkene wegens ziekte, zwangerschap of bevalling, of wegens een omstandigheid die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen, verhinderd is zijn arbeid te verrichten, of zijn arbeid niet verricht wegens verlof, blijft het recht op loonaanvulling bestaan voor zolang hij recht heeft op loon, maar ten hoogste gedurende de periode bedoeld in het vijfde lid.

  • 7 De loonaanvulling vervalt met ingang van de dag, waarop betrokkene opnieuw werkloos wordt of niet meer voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in het eerste dan wel tweede lid, of de duur van de uitkering is verstreken.

Artikel 10. Aanspraken bij werkloosheid na werkhervatting

  • 1 Het recht op de bovenwettelijke uitkering herleeft op aanvraag van betrokkene indien hij na aanvaarding van arbeid wederom werkloos is geworden en recht heeft op een uitkering krachtens de WW.

  • 2 De duur en de hoogte van de bovenwettelijke uitkering zijn gelijk aan de duur en hoogte van de bovenwettelijk uitkering waarop betrokkene nog recht gehad zou hebben indien hij onafgebroken werkloos zou zijn geweest.

  • 3 Betrokkene, die nadat hij aansluitend aan zijn ontslag een nieuwe betrekking heeft aanvaard, werkloos wordt en dientengevolge recht heeft op een uitkering krachtens de WW, heeft op aanvraag recht op een bovenwettelijke uitkering krachtens dit besluit.

  • 4 De duur en hoogte van de bovenwettelijke uitkering zijn gelijk aan de duur en hoogte van de bovenwettelijke uitkering waarop betrokkene nog recht zou hebben indien hij vanaf het tijdstip waarop het ontslag is ingegaan onafgebroken werkloos zou zijn geweest.

Artikel 11. Privatiseringsontslag

  • 1 Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    • a. betrokkene: de betrokkene in de zin van artikel 1, onder b, aan wie een privatiseringsontslag is verleend en die onmiddellijk aansluitend aan dat ontslag in dienst is getreden van de privaatrechtelijke organisatie;

    • b. privatiseringsoperatie: een operatie die ten doel heeft werkzaamheden van het Ministerie van Defensie uit te besteden of over te dragen aan een bestaande of voor dat doel opgerichte privaatrechtelijke organisatie;

    • c. privaatrechtelijke organisatie: de privaatrechtelijke organisatie die de werkzaamheden uitvoert die in het kader van een privatiseringsoperatie door het Ministerie van Defensie zijn uitbesteed of overgedragen;

    • d. privatiseringsontslag: het ontslag uit een overheidsbetrekking in het kader van een privatiseringsoperatie;

    • e. ontslag als werknemer: het ontslag uit de betrekking bij de privaatrechtelijke organisatie.

  • 2 Indien binnen twee jaar na het privatiseringsontslag blijkt dat de betrekking die betrokkene bij de privaatrechtelijke organisatie vervult niet passend is en hij in verband daarmee al dan niet op eigen verzoek is ontslagen, heeft hij recht op de bovenwettelijke uitkering uit hoofde van zijn ontslag als werknemer met ingang van de dag op welke hij aanspraak krijgt op een uitkering krachtens de WW.

  • 3 Indien betrokkene binnen twee jaar na het privatiseringsontslag als werknemer is ontslagen ten gevolge van opheffing van zijn betrekking bij de privaatrechtelijke organisatie of overtolligheid van personeel door verandering of inkrimping van die organisatie heeft hij recht op de bovenwettelijke uitkering uit hoofde van zijn ontslag als werknemer met ingang van de dag op welke hij aanspraak krijgt op een uitkering krachtens de WW.

  • 4 Betrokkene die als werknemer is ontslagen en op wie het tweede of derde lid niet van toepassing is, heeft uit hoofde van zijn ontslag als werknemer recht op de bovenwettelijke uitkering met ingang van de dag op welke hij aanspraak krijgt op een uitkering krachtens de WW, met dien verstande dat de duur en de hoogte van de bovenwettelijke uitkering ingaat op de dag van het privatiseringsontslag.

Hoofdstuk 4. Samenloop

Artikel 12

  • 1 Betrokkene die ter zake van eenzelfde ontslag recht heeft op een suppletie als bedoeld in de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector defensie heeft gedurende de termijn dat hij recht heeft op die suppletie geen recht op een bovenwettelijke uitkering krachtens dit besluit.

  • 2 Betrokkene als bedoeld in het eerste lid, heeft met ingang van de eerste dag volgende op die waarop de duur van de suppletie is geëindigd, recht op een bovenwettelijke uitkering krachtens dit besluit, indien de duur van de uitkering, waarop betrokkene krachtens dit besluit recht zou hebben gehad indien hij geen recht op suppletie zou hebben gehad, langer is dan de duur van de suppletie.

  • 3 Op de hoogte van de uitkering is artikel 4 van toepassing in die zin dat gerekend wordt vanaf het tijdstip waarop het ontslag is ingegaan.

  • 4 Het recht op een uitkering krachtens dit besluit eindigt met ingang van de dag waarop betrokkene recht verkrijgt op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.

Artikel 13

Indien betrokkene aansluitend aan het ontslag recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, en nadien als gevolg van een vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op minder dan 80% recht krijgt op een bovenwettelijke uitkering op grond van dit besluit, worden duur en hoogte van de bovenwettelijke uitkering vastgesteld alsof de bovenwettelijke uitkering zou zijn ingegaan op de ingangsdatum van het ontslag.

Hoofdstuk 5. Overige bepalingen

Artikel 14. Tegemoetkoming verhuiskosten

Aan betrokkene, die elders arbeid of bedrijf ter hand gaat nemen, kan ter zake van de kosten, die voor hem aan een daartoe nodige verhuizing zijn verbonden, op zijn aanvraag door Onze Minister een tegemoetkoming worden toegekend tot ten hoogste het bedrag van een vergoeding volgens de normen van het Verplaatsingskostenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie, onder verrekening van een tegemoetkoming in verhuiskosten uit andere hoofde.

Artikel 15. Afkoop

Op aanvraag van betrokkene kan het recht op de bovenwettelijke uitkering, al of niet direct aansluitend aan zijn ontslag, geheel of ten dele worden afgekocht.

Artikel 16

Indien het niveau van de uitkering van de WW een algemene neerwaartse wijziging ondergaat, wordt deze neerwaartse wijziging, behoudens indien in het sector overleg Defensie sociale partners anders overeenkomen binnen 6 maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin de maatregel is gepubliceerd, op overeenkomstige wijze ten aanzien van de bovenwettelijke uitkeringen doorgevoerd vanaf de in het Staatsblad vermelde datum van inwerkingtreding van bedoelde maatregel, doch niet eerder dan 6 maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad.

Artikel 17

Onze Minister kan ter uitvoering van de artikelen 2, vijfde lid, 9, 10, 14 en 15 nadere regels van administratieve aard stellen.

Hoofdstuk 6. Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 18

  • 2 Betrokkene die op 31 december 2002 recht heeft op een uitkering ingevolge een in het eerste lid genoemd besluit of die verkeert in een omstandigheid als bedoeld in artikel 30, eerste lid, onder c, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen, heeft, indien het recht op die uitkering na vorenbedoelde dag zou voortduren of herleven, recht op een uitkering krachtens dit besluit. Voor de duur en de hoogte van de uitkering krachtens dit besluit wordt uitgegaan van het tijdstip van het ontstaan van de in de eerste volzin bedoelde voorafgaande uitkering en van de normen van het besluit dat daaraan ten grondslag heeft gelegen. Voor de ingevolge dit artikellid toe te kennen uitkering wordt betrokkene aangemerkt als rechthebbende op een WW-uitkering die daarop niet in mindering strekt.

  • 3 Indien de uitkering krachtens de WW en de uitkering krachtens dit besluit waar betrokkene bedoeld in het tweede lid recht op heeft, lager is dan de uitkering ingevolge het Werkloosheidsbesluit defensiepersoneel waarop betrokkene recht had op de dag voorafgaande aan de datum, bedoeld in het eerste lid, of op de dag waarop zijn uitkering is geëindigd als gevolg van een omstandigheid als bedoeld in artikel 30, eerste lid, onder c, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen, heeft betrokkene recht op een garantie-uitkering krachtens dit besluit. De garantie-uitkering bedraagt het verschil tussen de uitkering ingevolge het Werkloosheidsbesluit defensiepersoneel waarop de betrokkene recht zou hebben gehad als dat besluit op grond van het eerste lid niet zou zijn ingetrokken en de uitkering krachtens de WW aangevuld met de uitkering krachtens dit besluit. Indien de uitkering op grond van het Werkloosheidsbesluit defensiepersoneel, de WW of dit besluit op grond van enige wettelijke bepaling geheel of gedeeltelijk is geweigerd, dan wel niet of niet geheel is betaald, wordt deze uitkering voor de vastelling van de garantie-uitkering geacht onverminderd te zijn genoten. Op de garantie-uitkering is artikel 7 van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie, het Uitkeringsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie, het Wachtgeld- en uitkeringsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie bij privatisering en de Militaire wachtgeldregeling 1961 worden ingetrokken.

  • 6 De in het vijfde lid genoemde besluiten blijven van kracht ten aanzien van degenen van wie de ontslagdatum is gelegen voor 1 juli 1996 en ten aanzien van degenen die zijn of worden ontslagen in het kader van het Sociaal Beleidskader Defensie en wegens diezelfde onvrijwillige werkloosheid geen aanspraak maken op een uitkering krachtens de WW.

  • 7 bij de toepassing van het zesde lid wordt in geval van van een deeltijddienstverhouding voor de berekening van het wachtgeld de laatstgenoten bezoldiging vermenigvuldigd met een breuk, waarvan:

    • a. de teller wordt gevormd door het geheel van voor de pensioengrondslag in beschouwing te nemen inkomsten en baten, voor zover deze feitelijk zijn genoten, en

    • b. de noemer gelijk is aan de laatstgenoten bezoldiging.

Artikel 19

Dit besluit treedt in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 20

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 8 juni 1999

Beatrix

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof

Uitgegeven de dertiende juli 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals