In het besluit van 19 maart 1997, nr. VB 97/568 (hierna: het premiesplitsingsbesluit),
is aangegeven onder welke voorwaarden bij premiesplitsing gesteld kan worden dat er
voor een uitkering bij overlijden niets is onttrokken aan het vermogen van de verzekerde
(de overledene). Dit is van belang voor de toepassing van artikel 13 van de Successiewet
1956. Is er voor de uitkering niets onttrokken aan het vermogen van de verzekerde
dan wordt geen successierecht geheven over de uitkering.
In de paragrafen 4.4, 4.5 en 4.6 van het premiesplitsingsbesluit is aangegeven welke
uitgangspunten gelden voor de actuariële premiesplitsing. Met name ten aanzien van
een aantal specifieke verzekeringsproducten, zoals winstdelende verzekeringen, spaarhypotheekverzekeringen
en universal life verzekeringen, bestond binnen de verzekeringswereld evenwel onduidelijkheid
over de wijze waarop de premie gesplitst moest worden. Dit is voor het Verbond van
Verzekeraars aanleiding geweest om een rapport op te stellen over premiesplitsing
voor het successierecht. Over de inhoud van dit rapport (‘Premiesplitsing i.v.m. successierecht’
d.d. 24 juni 1999) is overleg gevoerd met het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst.
Het rapport bevat naast methoden voor premiesplitsing ook een aantal meer juridische
onderwerpen die eveneens betrekking hebben op de premiesplitsing voor het successierecht.
Het rapport kan worden opgevraagd bij het Verbond van Verzekeraars, Informatiecentrum
van het Verbond van Verzekeraars, Postbus 93450, 2509 AL Den Haag, tel. 070-3338777.
Met betrekking tot dit rapport keur ik goed dat de methoden voor premiesplitsing die
daarin zijn beschreven, worden gehanteerd voor het maken van een premiesplitsing die
geldt voor de toepassing van de Successiewet 1956 en het premiesplitsingsbesluit.
Voorwaarde hierbij is dat de in het rapport bij bepaalde methoden genoemde voorwaarden
en beperkingen in acht worden genomen.
Het vorenstaande betekent dat een uitkering bij overlijden die plaatsvindt krachtens
een verzekering waarvan de premie is gesplitst op grond van een in het rapport beschreven
methode buiten de heffing van successierecht blijft, mits tevens is voldaan aan alle
overige bepalingen van het premiesplitsingsbesluit.
Ik verklaar mij eveneens akkoord met de inhoud van het rapport voor zover dat niet
direct betrekking heeft op de actuariële premiesplitsing.
In aanvulling op de overgangsregeling (§ 6 Regeling voor lopende polissen) van het
premiesplitsingsbesluit keur ik goed dat de looptijd van de overgangsregeling wordt
verlengd tot 1 juli 2000. De overgangsregeling geldt voor lopende verzekeringen die
voldoen aan het gestelde in § 6.1, 6.2 en 6.3 van het premiesplitsingsbesluit. Onder
een lopende verzekering wordt verstaan een verzekering die is afgesloten vóór 1 juli
2000.
De goedkeuring die is opgenomen in § 6.4 strekt zich uit tot alle verzekeringen waarvoor
de overgangsregeling geldt.
Voorts geldt in aanvulling op de overgangsregeling het volgende.
Voor lopende winstdelende verzekeringen die onder de overgangsregeling vallen én waarvan
de premie met uitzondering van de winstdeling in overeenstemming met het gestelde
in het premiesplitsingsbesluit en het rapport ‘Premiesplitsing i.v.m. successierecht’
is gesplitst (m.a.w. de hoofdverzekeringsvorm is correct gesplitst) keur ik goed dat
aanpassing conform premiesplitsingsbesluit en rapport pas behoeft te geschieden op
het moment dat de verzekering een wijziging (mutatie) ondergaat.
Voor lopende spaarhypotheekverzekeringen die onder de overgangsregeling vallen keur
ik goed dat aanpassing conform het gestelde in het premiesplitsingsbesluit en het
rapport ‘Premiesplitsing i.v.m. successierecht’ pas behoeft te geschieden bij de eerste
renteherziening of andere mutatie.
Indien een hierbedoelde winstdelende- of spaarhypotheekverzekering door overlijden
van de verzekerde tot uitkering komt voordat een renteherziening of andere mutatie
heeft plaatsgevonden zal voor de heffing van successierecht gehandeld worden alsof
de verzekering in overeenstemming met het gestelde in het premiesplitsingsbesluit
en rapport was geredigeerd. Hierbij geldt evenals voor de gevallen bedoeld in § 6.4
van het premiesplitsingsbesluit als voorwaarde dat de belastingplichtige een beroep
doet op deze goedkeuring voordat de aanslag onherroepelijk vaststaat.
Het besluit van 18 juni 1998, nr. VB 98/1169, komt te vervallen.