Uitvoeringsbesluit WEB

Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2014. Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 24-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 06-10-2016 en zichtdatum 23-12-2024.
Geldend van 01-08-2016 t/m heden

Besluit van 6 augustus 1999, houdende vaststelling van de algemene berekeningswijze van de rijksbijdrage voor het beroepsonderwijs, de educatie en de landelijke organen, alsmede vaststelling van voorschriften over het informatieverkeer, bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs (Uitvoeringsbesluit WEB)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordrachten van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 8 maart 1999, nr. 1998/8716 (3704) en van 31 maart 1999, nr. 1999/14257 (3693), directie Wetgeving en Juridische Zaken, de eerste voordracht gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op de artikelen 2.2.1, eerste lid en vijfde lid, 2.2.4, vierde lid, 2.2.12, tweede lid, 2.3.1, eerste en derde lid, 2.3.6, tweede en derde lid, 2.4.1, eerste en tweede lid, 2.4.2, vierde lid, 2.5.3, negende lid, 2.5.5, tweede en derde lid, 2.5.10, eerste lid, en 2.6a van de Wet educatie en beroepsonderwijs, alsmede artikel 19, vijfde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

De Raad van State gehoord (adviezen van 29 april 1999, nr. W05.99.0160/II en van 6 mei 1999, nr. W05.99/0111/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, van 22 juli 1999, nr. 1999/30854 (3704), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 2. Bekostiging beroepsonderwijs

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 2.1.1. Reikwijdte hoofdstuk 2

  • 2 Paragraaf 1, paragraaf 2 en paragraaf 4 zijn van overeenkomstige toepassing en de paragrafen 5, 6 en 6a zijn van toepassing ten aanzien van het beroepsonderwijs binnen agrarische opleidingscentra waarvoor de rijksbijdrage wordt vastgesteld door Onze Minister van Economische Zaken.

  • 3 Paragraaf 3 onderscheidenlijk de paragrafen 4 en 5 heeft betrekking onderscheidenlijk hebben mede betrekking op het voorbereidend beroepsonderwijs dat wordt verzorgd aan agrarische opleidingscentra.

Artikel 2.1.2. Begripsbepalingen hoofdstuk 2

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

Artikel 2.1.3. Vaststelling omvang landelijk beschikbare budgetten beroepsonderwijs

  • 1 Binnen het raam van de door de begrotingswetgever voor het desbetreffende kalenderjaar beschikbaar gestelde middelen, stelt Onze Minister jaarlijks de omvang vast van het landelijk beschikbare budget voor de exploitatiekosten en de huisvestingskosten voor zowel het beroepsonderwijs als het voorbereidend beroepsonderwijs.

  • 2 Het landelijk beschikbare budget voor de exploitatiekosten en de huisvestingskosten voor het beroepsonderwijs wordt verdeeld in landelijk beschikbare budgetten voor:

    • a. de entreeopleiding, en

    • b. de basisberoepsopleiding, vakopleiding, middenkaderopleiding en specialistenopleiding.

Paragraaf 2. Exploitatiekosten en huisvestingskosten

Artikel 2.2.1. Berekening rijksbijdrage voor exploitatiekosten en huisvestingskosten beroepsonderwijs

  • 1 Onze Minister berekent de rijksbijdrage voor een instelling voor de exploitatiekosten en de huisvestingskosten voor het beroepsonderwijs voor een kalenderjaar door bij elkaar op te tellen:

    • a. het rijksbijdragedeel voor de entreeopleiding, en

    • b. het rijksbijdragedeel voor de basisberoepsopleiding, vakopleiding, middenkaderopleiding en specialistenopleiding,

    zoals deze delen voor het desbetreffende jaar voor de instelling worden berekend op grond van de artikelen 2.2.2 en 2.2.3. De uitkomst van de berekening wordt rekenkundig afgerond op hele euro’s.

  • 2 De op grond van het eerste lid berekende rijksbijdrage wordt vermeerderd met het rijksbijdragedeel voor gehandicapte deelnemers, zoals dat wordt berekend op grond van artikel 2.6a.1.

  • 3 De op grond van het eerste en tweede lid berekende rijksbijdrage kan worden aangepast in verband met uit de rijksbegroting voortvloeiende maatregelen.

Artikel 2.2.2. Berekening rijksbijdragedeel entreeopleiding

  • 1 Onze Minister berekent het rijksbijdragedeel voor de entreeopleiding volgens de formule:

    IDW

       

    –––––

    x

    LB

    LDW

       

    waarbij wordt verstaan onder:

    • IDW: de op grond van het tweede lid berekende deelnemerswaarde voor de entreeopleiding van de instelling, afgerond op twee decimalen;

    • LDW: de landelijke deelnemerswaarde voor de entreeopleiding, zijnde de som van de deelnemerswaarden voor de entreeopleiding van de instellingen;

    • LB: het landelijk beschikbare budget voor de entreeopleiding.

  • 2 IDW wordt berekend volgens de formule:

    ∑ [(Dbbl x 0,5 x PF x Vf) + (Dbol x PF x Vf)] x Cf

    waarbij wordt verstaan onder:

    • Dbbl: elke deelnemer die

      • a. op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het bekostigingsjaar aan de desbetreffende instelling is ingeschreven voor de entreeopleiding in de beroepsbegeleidende leerweg,

      • b. daadwerkelijk die opleiding volgt en

      • c. uiterlijk op 31 december van datzelfde kalenderjaar een overeenkomst als bedoeld in artikel 7.2.8, tweede lid, van de wet heeft gesloten die geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een kwalificatie of kwalificatiedossier, behorend bij die opleiding;

    • Dbol: elke deelnemer die op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het bekostigingsjaar aan de desbetreffende instelling is ingeschreven voor de entreeopleiding in de beroepsopleidende leerweg en daadwerkelijk die opleiding volgt;

    • PF: de op grond van het vijfde lid voor de opleiding waarin de deelnemer is ingeschreven geldende prijsfactor;

    • Vf: de op grond van het derde lid aan de desbetreffende deelnemer toegekende factor voor het verblijfsjaar in de entreeopleiding;

    • Cf: de op grond van het vierde lid berekende correctiefactor tweede teldatum voor de entreeopleiding.

  • 3 Vf bedraagt:

    • 1ste verblijfsjaar = 1,2

    • 2de verblijfsjaar = 0,6

    • 3de en volgende verblijfsjaren = 0

    Elke inschrijving van een deelnemer in de entreeopleiding op 1 oktober van een kalenderjaar telt als een verblijfsjaar van die deelnemer. Indien een deelnemer in twee aaneengesloten voorafgaande kalenderjaren niet op 1 oktober is ingeschreven, wordt het verblijfsjaar na die kalenderjaren als eerste verblijfsjaar geteld.

  • 4 Cf wordt als volgt berekend:

    [Dbbl1 x 0,5 + Dbol1]+ [Dbbl2 x 0,5 + Dbol2]

     

    2 x[Dbbl1 x 0,5 + Dbol1]

     

    In deze formule wordt verstaan onder:

    • Dbbl1: het aantal bbl-deelnemers dat op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het bekostigingsjaar aan de desbetreffende instelling is ingeschreven voor de entreeopleiding en daadwerkelijk die opleiding volgt;

    • Dbol1: het aantal bol-deelnemers dat op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het bekostigingsjaar aan de desbetreffende instelling staat ingeschreven voor een entreeopleiding en daadwerkelijk die opleiding volgt;

    • Dbbl2: het aantal bbl-deelnemers dat op 1 februari van het kalenderjaar voorafgaand aan het bekostigingsjaar aan de desbetreffende instelling is ingeschreven voor de entreeopleiding en daadwerkelijk die opleiding volgt;

    • Dbol2: het aantal bol-deelnemers dat op 1 februari van het kalenderjaar voorafgaand aan het bekostigingsjaar aan de desbetreffende instelling staat ingeschreven voor een entreeopleiding en daadwerkelijk die opleiding volgt.

  • 5 PF wordt bij ministeriële regeling vastgesteld voor elke opleiding.

  • 6 Voor de berekening, bedoeld in dit artikel, tellen de deelnemers die op de genoemde tijdstippen voor de assistentopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel a, van de wet zoals dat onderdeel luidde op 31 juli 2014, zijn ingeschreven als ingeschreven deelnemers voor de entreeopleiding.

Artikel 2.2.3. Berekening rijksbijdragedeel basisberoepsopleiding, vakopleiding, middenkaderopleiding en specialistenopleiding

  • 1 Onze Minister berekent het rijksbijdragedeel voor de basisberoepsopleiding, vakopleiding, middenkaderopleiding en specialistenopleiding volgens de formule:

    IDW + IDiW

       

    –––––––––––––

    x

    LB

    LDW + LDiW

       

    waarbij wordt verstaan onder:

    • IDW: de op grond van het tweede lid berekende deelnemerswaarde voor de basisberoepsopleiding, vakopleiding, middenkaderopleiding en specialistenopleiding van de instelling, afgerond op twee decimalen;

    • IDiW: de op grond van het zesde lid berekende diplomawaarde, afgerond op twee decimalen;

    • LDW: de landelijke deelnemerswaarde voor de basisberoepsopleiding, vakopleiding, middenkaderopleiding en specialistenopleiding, zijnde de som van de deelnemerswaarden voor de basisberoepsopleiding, vakopleiding, middenkaderopleiding en specialistenopleiding van alle instellingen;

    • LDiW: de landelijke diplomawaarde, zijnde de som van de diplomawaarden van alle instellingen;

    • LB: het landelijk beschikbare budget voor de basisberoepsopleiding, vakopleiding, middenkaderopleiding en specialistenopleiding.

  • 2 IDW wordt berekend volgens de formule:

    ∑ [(Dbbl x 0,4 x PF x Vf) + (Dbol x PF x Vf)] x 0,8 x Cf

    waarbij wordt verstaan onder:

    • Dbbl: elke deelnemer die

      • a. op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het bekostigingsjaar aan de desbetreffende instelling is ingeschreven voor de basisberoepsopleiding, vakopleiding, middenkaderopleiding of specialistenopleiding in de beroepsbegeleidende leerweg,

      • b. daadwerkelijk die opleiding volgt en

      • c. uiterlijk op 31 december van datzelfde kalenderjaar een overeenkomst als bedoeld in artikel 7.2.8, tweede lid, van de wet heeft gesloten die geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een kwalificatie of kwalificatiedossier, behorend bij die opleiding, en

        • daadwerkelijk op die datum die opleiding in de praktijk van het beroep volgt, dan wel

        • indien een deelnemer een opleiding volgt waarvoor kwalificaties als bedoeld in artikel 7.2.4, eerste lid, van de wet zijn vastgesteld in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uiterlijk op 1 juni van het kalenderjaar daarop volgend de opleiding in de praktijk van het beroep volgt;

    • Dbol: elke deelnemer die op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het bekostigingsjaar aan de desbetreffende instelling is ingeschreven voor de basisberoepsopleiding, vakopleiding, middenkaderopleiding of specialistenopleiding in de beroepsopleidende leerweg en daadwerkelijk die opleiding volgt;

    • Vf: de op grond van het derde lid aan de desbetreffende deelnemer toegekende factor voor het verblijfsjaar in de basisberoepsopleiding, vakopleiding, middenkaderopleiding of specialistenopleiding;

    • PF: de op grond van het vierde lid voor de opleiding waarin de deelnemer is ingeschreven geldende prijsfactor;

    • Cf: de op grond van het vijfde lid berekende correctiefactor tweede teldatum voor de basisberoepsopleiding, vakopleiding, middenkaderopleiding of specialistenopleiding.

  • 3 Vf bedraagt:

    • 1ste verblijfsjaar = 1,2

    • 2de verblijfsjaar = 1

    • 3de verblijfsjaar = 1

    • 4de verblijfsjaar = 1

    • 5de verblijfsjaar = 0,5

    • 6de verblijfsjaar = 0,5

    • 7de en volgende verblijfsjaren = 0

    Elke inschrijving van een deelnemer in de basisberoepsopleiding, vakopleiding, middenkaderopleiding of specialistenopleiding op 1 oktober van een kalenderjaar telt als een verblijfsjaar van die deelnemer. Indien een deelnemer drie aaneengesloten voorafgaande kalenderjaren niet op 1 oktober is ingeschreven, wordt het verblijfsjaar na die kalenderjaren als eerste verblijfsjaar geteld.

  • 4 PF wordt bij ministeriële regeling vastgesteld voor elke opleiding.

  • 5 Cf wordt als volgt berekend:

    [Dbbl1 x 0,4 + Dbol1]+ [Dbbl2 x 0,4 + Dbol2]

     

    2 x[Dbbl1 x 0,4 + Dbol1]

     

    In deze formule wordt verstaan onder:

    • Dbbl1: het aantal bbl-deelnemers dat op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het bekostigingsjaar aan de desbetreffende instelling is ingeschreven voor de basisberoepsopleiding, vakopleiding, middenkaderopleiding of specialistenopleiding en daadwerkelijk die opleiding volgt;

    • Dbol1: het aantal bol-deelnemers dat op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het bekostigingsjaar aan de desbetreffende instelling staat ingeschreven voor de basisberoepsopleiding, vakopleiding, middenkaderopleiding of specialistenopleiding en daadwerkelijk die opleiding volgt;

    • Dbbl2: het aantal bbl-deelnemers dat op 1 februari van het kalenderjaar voorafgaand aan het bekostigingsjaar aan de desbetreffende instelling is ingeschreven voor de basisberoepsopleiding, vakopleiding, middenkaderopleiding of specialistenopleiding en daadwerkelijk die opleiding volgt;

    • Dbol2: het aantal bol-deelnemers dat op 1 februari van het kalenderjaar voorafgaand aan het bekostigingsjaar aan de desbetreffende instelling staat ingeschreven voor de basisberoepsopleiding, vakopleiding, middenkaderopleiding of specialistenopleiding en daadwerkelijk die opleiding volgt.

  • 6 IDiW wordt berekend volgens de formule:

    IDiW = ∑ {[(D x DiW – DiE) + DS] x 0,2}

    waarbij wordt verstaan onder:

    • D: elke deelnemer die in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het bekostigingsjaar aan de desbetreffende instelling een diploma van een basisberoepsopleiding, vakopleiding of middenkaderopleiding heeft behaald;

    • DiW: de diplomawaarde; DiW bedraagt voor:

      een basisberoepsopleiding: 1

      een vakopleiding: 3

      een middenkaderopleiding: 5;

    • DiE: DiW van het hoogste door D eerder behaalde diploma van een basisberoepsopleiding, een vakopleiding of een middenkaderopleiding.

    • DS: de diplomawaarde voor een specialistenopleiding bedraagt 2 voor elke deelnemer die een diploma van een specialistenopleiding heeft behaald in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het bekostigingsjaar, en niet eerder een diploma van een specialistenopleiding heeft behaald.

    Onder deelnemer wordt mede begrepen de examendeelnemer, bedoeld in artikel 2.2.2, tweede lid, onderdeel b, van de wet.

    Indien het eerder behaalde diploma, bedoeld in DiE van een hoger niveau is dan het diploma bedoeld in D, dan wordt het diploma bedoeld in D buiten beschouwing gelaten. Indien in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het bekostigingsjaar meerdere diploma’s op dezelfde datum zijn afgegeven, telt steeds het laagste diploma als het eerder behaalde diploma.

    Indien een diploma is behaald door een deelnemer die drie aaneengesloten voorgaande kalenderjaren niet op 1 oktober was ingeschreven, blijven diploma’s behaald voor deze onderbreking buiten beschouwing.

Artikel 2.2.4. Aangepaste berekening bij fusie en splitsing van instellingen

  • 1 In geval van fusie van instellingen betrekt Onze Minister bij de toepassing van paragraaf 2 de gegevens van de instellingen die in de gefuseerde instelling zijn opgegaan en berekent de bijdrage voor de gefuseerde instelling op basis van die gegevens.

  • 2 In geval van splitsing van instellingen betrekt Onze Minister bij de toepassing van paragraaf 2 de afspraken omtrent de toerekening van de gegevens aan elk van de instellingen die daarover door de betrokken bevoegde gezagsorganen zijn gemaakt, blijkend uit een door die bevoegde gezagsorganen aan Onze Minister overgelegde en ondertekende verklaring dienaangaande.

Artikel 2.2.5. Indienen gegevens; vaststelling bekostigingsgegevens bij te late indiening

  • 1 De gegevens, bedoeld in artikel 2.5.5a, tweede lid, onderdelen a, b, c, d, h, i, l, m en n, van de wet en de verklaring, bedoeld in artikel 2.2.4, vijfde lid, van de wet worden uiterlijk 1 juli van het jaar voorafgaand aan het bekostigingsjaar ingediend bij Onze Minister. Indien Onze Minister van een instelling de gegevens, bedoeld in de eerste volzin, niet uiterlijk 1 juli van het jaar voorafgaand aan het bekostigingsjaar, voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring, heeft ontvangen en hierdoor niet tijdig over de gegevens kan beschikken, kan Onze Minister de hoogte van de rijksbijdrage voor deze instelling voor het desbetreffende kalenderjaar vaststellen conform de voorschriften in het tweede tot en met vierde lid.

  • 2 Bij de toepassing van artikel 2.2.1 wordt voor een instelling als bedoeld in het eerste lid, bij de berekening van de rijksbijdrage voor exploitatiekosten en huisvestingskosten voor het beroepsonderwijs in afwijking van artikel 2.2.2 en artikel 2.2.3, de uitkomst van het gedeelte van de formule boven de streep zoals vermeld in het eerste lid van die artikelen, vastgesteld op de uitkomst van dat deel van de formule van het voorgaande kalenderjaar.

  • 4 Indien toepassing van artikel 2.2.2 en artikel 2.2.3 met gebruikmaking van de gegevens, bedoeld in het derde lid, leidt tot een lagere rijksbijdrage dan vastgesteld op grond van het tweede lid, wordt die lagere rijksbijdrage vastgesteld. Gebruikmaking van de gegevens, bedoeld in het derde lid, leidt in geen geval tot een hogere rijksbijdrage dan vastgesteld op grond van het tweede lid.

Artikel 2.2.6. Aangepaste berekening bij fusie van instellingen en splitsing van werkzaamheden

[Vervallen per 01-08-2014]

Artikel 2.2.7. Indienen gegevens; vaststelling bekostigingsgegevens bij te late indiening

[Vervallen per 01-08-2014]

Paragraaf 3. Voorbereidend beroepsonderwijs aan agrarische opleidingscentra

Artikel 2.3.1. Uitzondering toepassing bekostigingsbepalingen Wet educatie en beroepsonderwijs en Wet op het voortgezet onderwijs op voorbereidend beroepsonderwijs verzorgd aan agrarische opleidingscentra

[Vervallen per 17-03-2006]

Artikel 2.3.2. Berekening rijksbijdrage voorbereidend beroepsonderwijs

  • 1 Onze Minister maakt aan een agrarisch opleidingscentrum jaarlijks in december bekend welke rijksbijdrage voor het voorbereidend beroepsonderwijs en voor het aan de instelling verbonden praktijkonderwijs voor het daarop volgende kalenderjaar wordt verstrekt. Hij deelt daarbij mee op welke wijze de rijksbijdrage is berekend.

  • 2 Onze Minister berekent de rijksbijdrage voor een agrarisch opleidingscentrum voor de exploitatiekosten voor het voorbereidend beroepsonderwijs, dat ten behoeve van deze berekening is onderverdeeld in beroepsonderwijs en leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs, volgens de formule:

    • {Liv x PLiv} + {Lil x PLil} + (VVi)

    In deze formule wordt verstaan onder:

    • Liv: het aantal leerlingen dat op 1 oktober van het kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar aan het desbetreffende agrarisch opleidingscentrum staat ingeschreven voor het voorbereidend beroepsonderwijs inclusief de geïndiceerde leerlingen voor praktijkonderwijs en leerwegondersteunend onderwijs,

    • Lil: het aantal leerlingen dat op 1 oktober van het kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar aan het desbetreffende agrarisch opleidingscentrum staat ingeschreven voor het leerwegondersteunend onderwijs of het praktijkonderwijs,

    • PLiv: de op grond van het derde lid voor het desbetreffende kalenderjaar vastgestelde prijs per leerling beroepsonderwijs,

    • PLil: het op grond van artikel 85b1, zesde lid en artikel 89a1, vijfde lid, Wet voortgezet onderwijs voor het desbetreffende kalenderjaar vastgestelde ondersteuningsbedrag per onder Lil genoemde leerling en

    • VVi: de bij ministeriële regeling vastgestelde vaste voet per instelling.

  • 3 Jaarlijks voor 1 november van het kalenderjaar waarvoor de rijksbijdrage wordt vastgesteld, worden bij ministeriële regeling de prijs per leerling en de vaste voet per instelling vastgesteld. Bij de jaarlijkse vaststelling van de prijs per leerling wordt rekening gehouden met het beschikbare budget van het Rijk.

Paragraaf 4. Huisvesting

Artikel 2.4.1. Berekening rijksbijdrage huisvestingskosten scholengemeenschap of AOC

  • 1 De rijksbijdrage voor de huisvestingskosten van een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 2.6, lid 1a, van de wet wordt berekend door het aantal leerlingen dat op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende kalenderjaar aan de school was ingeschreven te vermenigvuldigen met een jaarlijks bij ministeriële regeling te bepalen bedrag.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het voorbereidend beroepsonderwijs.

Paragraaf 5. Toevoeging rijksbijdrage in verband met kosten van werkloosheidsuitkeringen en suppleties inzake arbeidsongeschiktheid

[Vervallen per 01-08-2014]

Artikel 2.5.3. Voorlopige inhouding; definitieve vaststelling

[Vervallen per 01-01-2006]

Paragraaf 6. Vermindering rijksbijdrage beroepsonderwijs in verband met normatieve inhouding cursusgelden

Artikel 2.6.1. Vermindering rijksbijdrage

  • 2 Bij de berekening van het in het eerste lid bedoelde bedrag telt het aantal bbl-deelnemers Dbbl3 en Dbbl4 dat op 1 augustus van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het bekostigingsjaar de leeftijd van 18 nog niet heeft bereikt, niet mee.

Paragraaf 6a. Gehandicapte deelnemers

Artikel 2.6a.1. Vaststelling en verdeling rijksbijdragedeel

  • 1 Onze Minister stelt jaarlijks het landelijk beschikbare budget vast ten behoeve van de kosten voor gehandicapte deelnemers.

  • 2 Onze Minister verdeelt het voor een kalenderjaar vastgestelde budget ten behoeve van de gehandicapte deelnemers over de instellingen naar rato van het totaal van de voor dat kalenderjaar op grond van de artikelen 2.2.2 en 2.2.3 berekende rijksbijdragedelen voor die instelling. De uitkomst van de berekening wordt rekenkundig afgerond op hele euro’s.

Hoofdstuk 2A. Bekostiging voortgezet algemeen volwassenenonderwijs

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 2a.1.2. Begripsbepalingen hoofdstuk 2a

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

Artikel 2a.1.3. Vaststelling omvang landelijk beschikbaar budget voortgezet algemeen volwassenenonderwijs

Binnen het raam van de door de begrotingswetgever voor het desbetreffende kalenderjaar beschikbaar gestelde middelen, stelt Onze Minister jaarlijks de omvang vast van het landelijk beschikbare budget voor de exploitatiekosten en huisvestingskosten voor het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.

Paragraaf 2. Exploitatiekosten en huisvestingskosten

Artikel 2a.2.1. Berekening rijksbijdrage exploitatie- en huisvestingskosten vavo

  • 1 Onze Minister berekent de rijksbijdrage voor exploitatie- en huisvestingskosten vavo volgens de formule:

    (IDW x 0,4) + (IVW x 0,5) + (IDiW x 0,1)

       

    –––––––––––––––––––––––––––––––––––––

    x

    LB

    (LDW x 0,4) + (LVW x 0,5)+ (LDiW x 0,1)

       

    Waarbij wordt verstaan onder:

    • IDW: het aantal deelnemers dat op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het bekostigingsjaar aan de desbetreffende instelling is ingeschreven voor een opleiding vavo en daadwerkelijk die opleiding volgt;

    • IVW: het aantal vakken van het eindexamen of deeleindexamen dat in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het bekostigingsjaar bij de desbetreffende instelling is afgesloten met een eindcijfer 6 of hoger of een daarmee overeenkomende waardering door bij die instelling ingeschreven deelnemers vavo;

    • IDiW: het aantal diploma’s vavo dat in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het bekostigingsjaar door de examencommissie van de desbetreffende instelling is afgegeven aan bij die instelling ingeschreven deelnemers vavo;

    • LDW: het aantal deelnemers dat op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het bekostigingsjaar is ingeschreven voor een opleiding vavo bij alle instellingen tezamen

    • LVW: het aantal vakken van het eindexamen of deeleindexamen dat in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het bekostigingsjaar bij alle instellingen tezamen door deelnemers vavo is afgesloten met een eindcijfer 6 of hoger of een daarmee overeenkomende waardering;

    • LDiW: het aantal diploma’s vavo dat in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het bekostigingsjaar door de examencommissies van alle instellingen tezamen is afgegeven aan deelnemers vavo;

    • LB: het landelijk beschikbare budget voor het vavo.

    De uitkomst van de berekening wordt rekenkundig afgerond op hele euro’s.

  • 2 De op grond van het eerste lid berekende rijksbijdrage wordt vermeerderd met het rijksbijdragedeel voor gehandicapte deelnemers, zoals dat wordt berekend op grond van artikel 2a.3.1.

  • 3 De op grond van het eerste en tweede lid berekende rijksbijdrage kan worden aangepast in verband met uit de rijksbegroting voortvloeiende maatregelen.

Artikel 2a.2.2. Aangepaste berekening bij fusie van instellingen en splitsing van werkzaamheden

  • 1 In geval van fusie van instellingen betrekt Onze Minister bij de toepassing van paragraaf 2 de gegevens van de instellingen die in de gefuseerde instelling zijn opgegaan en berekent de bijdrage voor de gefuseerde instelling op basis van die gegevens.

  • 2 In geval van splitsing van instellingen betrekt Onze Minister bij de toepassing van paragraaf 2 de afspraken omtrent de toerekening van de gegevens aan elk van de instellingen die daarover door de betrokken bevoegde gezagsorganen zijn gemaakt, blijkend uit een door die bevoegde gezagsorganen aan Onze Minister overgelegde en ondertekende verklaring dienaangaande.

Artikel 2a.2.3. Indienen gegevens; vaststelling bekostigingsgegevens bij te late indiening

  • 1 De gegevens, bedoeld in artikel 2.3.6a, tweede lid, onderdelen a, b, c, e, f, g, h en j, van de wet, en de verklaring, bedoeld in artikel 2.2a.4, vijfde lid, van de wet, worden uiterlijk 1 juli van het jaar voorafgaand aan het bekostigingsjaar ingediend bij Onze Minister. Indien Onze Minister van een instelling de gegevens, bedoeld in de eerste volzin, niet uiterlijk 1 juli van het jaar voorafgaand aan het bekostigingsjaar, voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring, heeft ontvangen en hierdoor niet tijdig over de gegevens kan beschikken, kan Onze Minister de hoogte van de rijksbijdrage voor deze instelling voor het desbetreffende kalenderjaar vaststellen conform de voorschriften in het tweede tot en met vierde lid.

  • 2 Bij de toepassing van artikel 2a.2.1 wordt voor een instelling als bedoeld in het eerste lid, bij de berekening van de rijksbijdrage, in afwijking van artikel 2a.2.1, eerste lid, de uitkomst van het gedeelte van de formule boven de streep, zoals vermeld in het eerste lid van die artikelen, vastgesteld op de uitkomst van dat deel van de formule van het voorgaande kalenderjaar.

  • 4 Indien toepassing van artikel 2a.2.1, met gebruikmaking van de gegevens, bedoeld in het derde lid, leidt tot een lagere rijksbijdrage dan vastgesteld op grond van het tweede lid, wordt die lagere rijksbijdrage vastgesteld. Gebruikmaking van de gegevens, bedoeld in het derde lid, leidt in geen geval tot een hogere rijksbijdrage dan vastgesteld op grond van het tweede lid.

Paragraaf 3. Gehandicapte deelnemers

Artikel 2a.3.1. Vaststelling en verdeling rijksbijdragedeel

  • 1 Onze minister stelt jaarlijks het landelijk beschikbare budget vast ten behoeve van de kosten voor gehandicapte deelnemers.

  • 2 Onze minister verdeelt het voor een kalenderjaar vastgestelde budget ten behoeve van gehandicapte deelnemers over de instellingen naar rato van de voor dat kalenderjaar op grond van artikel 2a.2.1, eerste lid, berekende rijksbijdrage voor die instelling. De uitkomst van de berekening wordt rekenkundig afgerond op hele euro’s.

Hoofdstuk 2B. Kosten van werkloosheidsuitkeringen en suppleties inzake arbeidsongeschiktheid beroepsonderwijs en voortgezet algemeen volwassenenonderwijs

Paragraaf 1. Algemene bepalingen en berekeningswijze

Artikel 2b.1.1. Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Artikel 2b.1.2. Vaststelling en verdeling rijksbijdragedeel

  • 1 Onze Minister stelt jaarlijks het landelijk beschikbare budget vast ten behoeve van uitkeringskosten voor het beroepsonderwijs en het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.

  • 2 Onze Minister verdeelt het voor een kalenderjaar vastgestelde budget ten behoeve van uitkeringskosten over de instellingen naar rato van de som van de voor een instelling:

  • 3 De uitkomst van de berekening, bedoeld in het tweede lid, wordt rekenkundig afgerond op hele euro’s.

Hoofdstuk 3. Uitkering educatie

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2014. Zie het overzicht van wijzigingen]

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2014. Zie het overzicht van wijzigingen]

Artikel 3.1.1. Reikwijdte hoofdstuk 3

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2014. Zie het overzicht van wijzigingen]

Dit hoofdstuk heeft betrekking op opleidingen educatie als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder b tot en met f, van de wet.

Artikel 3.1.2. Begripsbepalingen hoofdstuk 3

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2014. Zie het overzicht van wijzigingen]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

Paragraaf 2. Uitkering educatie

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2014. Zie het overzicht van wijzigingen]

Artikel 3.2.1. Berekening uitkering educatie vanaf 2018

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2014. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 De uitkering educatie die per kalenderjaar aan een college van burgemeester en wethouders van een contactgemeente van een regio educatie wordt verstrekt, is de som van de bedragen die voor elk van de tot die regio educatie behorende gemeenten wordt berekend volgens de volgende formule:

    Bijlage 254530.png

    waarbij wordt verstaan onder:

    Og: Het door het CBS op verzoek van Onze Minister berekende gemiddelde percentage inwoners van de gemeente van 15 tot en met 75 jaar met een opleiding op ten hoogste het niveau van het diploma middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs in het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de uitkering wordt vastgesteld, vermenigvuldigd met het door het CBS op verzoek van Onze Minister berekende aantal volwassen inwoners van de gemeente op 1 januari van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de uitkering wordt vastgesteld;

    On: de som van de uitkomsten van bovenbedoeld Og voor alle Nederlandse gemeenten tezamen;

    Ag: Het door het CBS op verzoek van Onze Minister berekende aantal volwassen inwoners van de gemeente op 1 januari van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de uitkering wordt vastgesteld, waarvoor geldt dat beide ouders of de volwassen inwoner zelf en één ouder geboren zijn in een van de landen in Afrika, Latijns-Amerika en Azië (exclusief Indonesië en Japan) of Turkije.

    An: de som van de uitkomsten van bovenbedoeld AG voor alle Nederlandse gemeenten tezamen;

    Bg: Het aantal WWB-uitkeringen aan personen die de AOW-leeftijd nog niet hebben bereikt op 1 januari van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de uitkering wordt vastgesteld;

    Bn: de som van bovenbedoeld Bg voor alle Nederlandse gemeenten tezamen;

    Ib: het totale bedrag dat door Onze Minister beschikbaar is gesteld voor uitkeringen educatie voor alle regio’s educatie voor het jaar waarvoor de uitkering wordt vastgesteld.

  • 2 De uitkomst van de berekening op grond van het eerste lid wordt rekenkundig afgerond op hele euro’s.

  • 3 Jaarlijks wordt in januari de voor dat kalenderjaar vastgestelde uitkering educatie betaald aan de contactgemeente.

Artikel 3.2.2. Aanpassing uitkering educatie bij gemeentelijke herindeling

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2014. Zie het overzicht van wijzigingen]

Bij een wijziging van de gemeentelijke indeling of een grenscorrectie als bedoeld in de Wet algemene regels herindeling worden de gegevens waarmee de berekeningen op grond van artikel 3.2.1 worden uitgevoerd, vastgesteld op basis van een redelijke schatting van de toestand van die gegevens zoals die zou zijn geweest als de wijziging op de datum waarop die gegevens betrekking hebben, reeds was ingegaan.

Paragraaf 3. Overige bepalingen

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2014. Zie het overzicht van wijzigingen]

Artikel 3.3.1. Reserveringsregeling

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2014. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Indien in een kalenderjaar de uitkering educatie niet volledig is besteed, kan het college van burgemeester en wethouders van de contactgemeente het niet bestede bedrag tot maximaal 25% van de voor dat jaar toegekende uitkering educatie reserveren voor opleidingen educatie in het daaropvolgende kalenderjaar.

  • 2 Indien in een kalenderjaar meer dan de uitkering educatie is besteed aan opleidingen educatie, kan het college van burgemeester en wethouders van de contactgemeente het meer bestede bedrag tot maximaal 25% van de voor dat jaar toegekende uitkering educatie ten laste brengen van de uitkering educatie voor het daaropvolgende kalenderjaar.

Hoofdstuk 4. Bekostiging kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven

[Vervallen per 01-08-2015]

Paragraaf 2. Exploitatiekosten en huisvestingskosten

[Vervallen per 01-08-2015]

Artikel 4.2.1. Verdeling landelijk beschikbaar budget voor exploitatiekosten kenniscentra

[Vervallen per 01-08-2015]

Artikel 4.2.2. Berekening rijksbijdrage exploitatiekosten en huisvestingskosten kenniscentra

[Vervallen per 01-08-2015]

Artikel 4.2.3. Berekening rijksbijdragedeel voor de taken rond de kwalificatiestructuur

[Vervallen per 01-08-2015]

Artikel 4.2.4. Berekening rijksbijdragedeel voor de taken rond de leerbedrijven en de beroepspraktijkvorming

[Vervallen per 01-08-2015]

Artikel 4.2.6. Aangepaste berekening bij fusie en splitsing kenniscentra

[Vervallen per 01-08-2015]

Paragraaf 4. Exploitatiekosten en huisvestingskosten kenniscentrum op het gebied van landbouw, natuurlijke omgeving en voedsel

[Vervallen per 01-08-2015]

Artikel 4.4.1. Vaststelling rijksbijdrage kenniscentrum op het gebied van landbouw, natuurlijke omgeving en voedsel

[Vervallen per 01-08-2015]

Paragraaf 5. Vermindering rijksbijdrage in verband met kosten van werkloosheidsuitkeringen en suppleties inzake arbeidsongeschiktheid

[Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 4.5.3. Voorlopige inhouding; definitieve vaststelling

[Vervallen per 01-01-2006]

Hoofdstuk 4B. Gebruik persoonsgebonden nummers

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 4b.1.1. Reikwijdte hoofdstuk 4b

Paragraaf 2. Gebruik burgerservicenummer personeel door instelling

Artikel 4b.2.1. Burgerservicenummer personeel

Het bevoegd gezag maakt gebruik van het burgerservicenummer van een lid van het personeel of gewezen personeel van de instelling bij de gegevensverstrekking, bedoeld in bijlage 1 en bijlage 4 bij dit besluit.

Artikel 4b.2.4. Verstrekking t.b.v. onderzoek door inspectie

[Vervallen per 28-04-2010]

Paragraaf 3. Gebruik gegevens uit basisregister onderwijs door Minister

Artikel 4b.3.1. Gegevens die de minister kan gebruiken

  • 1 Ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van een instelling kan Onze Minister de volgende in het basisregister onderwijs opgenomen gegevens van een deelnemer of voormalige deelnemer van de instelling gebruiken:

    • a. het persoonsgebonden nummer;

    • b. het geslacht, de geboortedatum en de postcode van de woonplaats;

    • c. de datum van inschrijving of van de wijziging of beëindiging daarvan;

    • d. de leerweg, alsmede de code, bedoeld in artikel 6.4.1, tweede lid, onder a, van de wet van het opleidingsdomein, het kwalificatiedossier of de kwalificatie waarvoor de deelnemer is ingeschreven en bij inschrijving voor een opleidingsdomein het niveau, bedoeld in artikel 7.2.2, derde lid, van de wet van de beroepsopleiding;

    • e. indien van toepassing, het al dan niet zijn van risicodeelnemer;

    • f. het behaalde diploma;

    • g. de omvang van de beroepspraktijkvorming, de datum van begin en einde daarvan, de afsluitdatum van de beroepspraktijkvormingsovereenkomst en het betrokken bedrijf dat of de betrokken organisatie die de beroepspraktijkvormingsovereenkomst verzorgt;

    • h. de gegevens over de nationaliteit en het verblijfsrecht van de deelnemer;

    • i. het registratienummer van de instelling;

    • j. indien van toepassing het volgen van de opleiding in voltijd of deeltijd en het zijn van examendeelnemer;

    • k. het al dan niet voor bekostiging in aanmerking komen van de deelnemer of het diploma; en

    • l. indien van toepassing, het gebruiken van het persoonsgebonden nummer ten behoeve van de uitvoering van de subsidieregelingen van het Europees Sociaal Fonds in het verkeer met de instelling.

Artikel 4b.3.3. Voorwaarden voor gebruik

  • 1 De gegevens, bedoeld in artikel 4b.3.1, worden uitsluitend gebruikt door de daartoe door Onze Minister aangewezen ambtenaren dan wel, voor zover het betreft het onderwijs op het gebied van landbouw, natuurlijke omgeving en voedsel, door de daartoe door Onze Minister aangewezen ambtenaren van het Ministerie van Economische Zaken.

  • 2 Onze Minister kan uitsluitend gebruiken:

    • a. de gegevens van een deelnemer of voormalige deelnemer van wie het bevoegd gezag op grond van 2.5.5a, vierde lid, van de wet het persoonsgebonden nummer aan Onze Minister heeft verstrekt ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van de instelling;

    • b. de gegevens van een deelnemer of voormalige deelnemer, voorzover Onze Minister dit noodzakelijk acht ten behoeve van een onderzoek als bedoeld in 2.5.5b, derde lid, van de wet; en

    • c. de gegevens van een deelnemer of voormalige deelnemer, voorzover Onze Minister het noodzakelijk acht deze gegevens ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van de instelling te gebruiken in het verkeer met die instelling.

  • 3 Onder gebruik ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van de instelling van de gegevens, bedoeld in artikel 4b.3.1, wordt mede verstaan het daartoe noodzakelijke gebruik voor de motivering van beschikkingen en de behandeling van bezwaar- en beroepschriften.

Hoofdstuk 5. Informatie

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 5.1.1. Reikwijdte hoofdstuk 5

De bepalingen van dit hoofdstuk hebben betrekking op:

Artikel 5.1.2. Begripsbepaling hoofdstuk 5

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • Gegevenswoordenboek: de opsomming van een door het bevoegd gezag van een instelling te verzamelen gegevens, bedoeld in artikel 5.2.1.

Paragraaf 2. Ordening en wijze van beschikbaarstelling gegevens

Artikel 5.2.1. Ordening gegevens

  • 1 De informatieverzameling, bedoeld in de artikelen 2.2.4, 2.3.6, 2.5.3 en 2.5.5 van de wet, waarover het bevoegd gezag van een instelling dient te beschikken, bevat de gegevens volgens de beschrijving in het gegevenswoordenboek dat is opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit.

  • 2 De gegevens, bedoeld in het eerste lid, die betrekking hebben op de bekostiging, zijn in het desbetreffende gegevenswoordenboek als zodanig aangeduid.

Artikel 5.2.2. Wijze van beschikbaarstelling gegevens

  • 1 Op verzoek van Onze Minister stelt het bevoegd gezag van een instelling gegevens aan hem beschikbaar, die door de instelling op grond van artikel 5.2.1 zijn verzameld.

  • 2 De beschikbaarstelling geschiedt voor het beroepsonderwijs en het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs overeenkomstig bijlage 4 bij dit besluit.

  • 3 In voorkomende gevallen kan Onze Minister bij het verzoek om beschikbaarstelling reeds bij hem bekende gegevens opnemen.

Artikel 5.2.3. Aanvulling gegevensvraag over bekostiging

Bij ministeriële regeling kan in bijzondere gevallen een aanvullende vragenlijst ten aanzien van bekostiging worden vastgesteld ter beantwoording door het bevoegd gezag van een instelling.

Artikel 5.2.4. Bewaarplicht gegevens

  • 1 Het bevoegd gezag van een instelling bewaart de boeken, bescheiden en informatie op andere informatiedragers die verband houden met de toepassing van dit hoofdstuk voor zover het betreft gegevens ten behoeve van het door Onze Minister te voeren beleid ten aanzien van het beroepsonderwijs en van het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs, gedurende ten minste zeven jaren.

  • 2 Het bevoegd gezag van een instelling bewaart de gegevens die verband houden met de toepassing van dit hoofdstuk op zodanige wijze dat daaruit de voor de vaststelling van de geaggregeerde gegevens van belang zijnde gegevens kunnen worden nagegaan.

Paragraaf 3. Controleprotocol

Artikel 5.2.5. Regeling controleprotocol

  • 1 Bij ministeriële regeling worden regels vastgesteld voor de inrichting en de uitvoering van de controle door de accountant van de boekhouding, de jaarrekening en de administratie van de instellingen.

  • 2 De regels hebben betrekking op de controle op de rechtmatigheid van de verkrijging en de rechtmatigheid en doelmatigheid van de besteding van de rijksbijdrage, en de controle op de bekostigingsgegevens, bedoeld in dit besluit.

  • 3 De administratie van de instelling omvat in ieder geval de gegevens, bedoeld in artikel 5.2.1, vierde lid, en de daaraan ten grondslag liggende bescheiden.

Hoofdstuk 5A. Personeel

Artikel 5a.1. Reikwijdte hoofdstuk 5a

De bepalingen van dit hoofdstuk hebben betrekking op instellingen als bedoeld in de artikelen 1.1.1, onderdeel b, 12.3.8 en 12.3.9 van de wet.

Artikel 5a.2. Aanduiding belanghebbenden

Het personeel en het gewezen personeel van instellingen zijn in elk geval belanghebbende in de zin van dit hoofdstuk.

Artikel 5a.3. Voorziening bij ontbreken rechtsopvolger

Indien een instelling de taken beëindigt en een rechtsopvolger ontbreekt, waaronder tevens is begrepen het geval van een onherroepelijk vonnis tot faillietverklaring van de desbetreffende instelling, voorzien de bevoegde gezagsorganen van de overige instellingen er gezamenlijk in dat aan de verplichtingen jegens het personeel en het gewezen personeel die uit de wet- en regelgeving voortvloeien, wordt voldaan. De toepassing van de eerste volzin geschiedt met inachtneming van het bepaalde over vermindering van de rijksbijdrage in verband met de kosten van uitkeringen voor gewezen personeel van een instelling die de taken beëindigt in de ministeriële regeling op grond van artikel 12.3.48 van de wet.

Artikel 5a.4. Maximum-salaris voorzitter college van bestuur en centrale directie

[Vervallen per 01-01-2013]

Hoofdstuk 6. Overgangs- en invoeringsbepalingen

Paragraaf 1. Beroepsonderwijs

Artikel 6.1.1. Overgangsbepaling bestaande opleidingen; opleidingen in afbouw

[Vervallen per 01-08-2014]

Artikel 6.1.3. Overgangsbepaling huisvestingskosten in verband met decentralisatie huisvesting

Indien 12% van de rijksbijdrage voor exploitatiekosten en huisvestingskosten beroepsonderwijs voor een kalenderjaar voor een instelling, vermeerderd met het gedeelte van de rijksbijdrage, berekend op grond van artikel 2.4.1, minder bedraagt dan het op grond van artikel 3 of artikel 4, alsmede in voorkomende gevallen op grond van artikel 7 of artikel 8, van de Regeling bekostiging huisvesting bve-sector 1999 zoals deze luidde op 31 december 1999, voor het desbetreffende kalenderjaar vastgestelde bedrag voor de desbetreffende instelling, ontvangt de instelling voor het desbetreffende kalenderjaar een aanvulling tot dat bedrag.

Artikel 6.1.4. Overgangsbepaling 2015–2018 wijziging berekening rijksbijdrage in verband met aanpassingen mbo-bekostiging

  • 1 Voor de berekening van de overgangsbekostiging beroepsonderwijs van een instelling wordt de rijksbijdrage voor een instelling voor het kalenderjaar 2015, berekend op grond van artikel 2.2.1, eerste en tweede lid, zoals dat artikel met ingang van 1 augustus 2014 luidt, vergeleken met de rijksbijdrage voor beroepsonderwijs zoals die voor het kalenderjaar 2015 zou zijn vastgesteld volgens de berekeningswijze op grond van de artikelen 2.2.2, eerste lid en tweede lid, en 2.4.1, eerste lid, zoals deze luidden op 31 juli 2014.

  • 2 Bij de uitvoering van de vergelijking bedoeld in het eerste lid wordt bij de berekening van de rijksbijdrage voor 2015 volgens de berekeningswijze op grond van de in het eerste lid genoemde artikelen zoals die luidden op 31 juli 2014, uitgegaan van het landelijk beschikbare budget, bedoeld in artikel 2.1.3, eerste lid, voor 2015, verminderd met het voor alle instellingen vastgestelde budget, bedoeld in artikel 12.4.1, tweede lid, van de wet. De aldus berekende rijksbijdrage van een instelling wordt verhoogd met het bedrag dat voor die instelling op grond van artikel 12.4.1, tweede lid, van de wet is berekend. Dit bedrag wordt rekenkundig afgerond op hele euro’s.

  • 3 Indien uit de vergelijking bedoeld in het eerste lid blijkt dat de in dat lid eerstgenoemde rijksbijdrage voor een instelling hoger is dan de laatstgenoemde rijksbijdrage, wordt eerstgenoemde rijksbijdrage voor 2015 verminderd met 80% van het verschil tussen beide berekende rijksbijdragen. De uitkomst van de berekening wordt rekenkundig afgerond op hele euro’s.

  • 4 Indien uit de vergelijking bedoeld in het eerste lid blijkt dat de in dat lid eerstgenoemde rijksbijdrage voor een instelling lager is dan de laatstgenoemde rijksbijdrage, wordt eerstgenoemde rijksbijdrage voor 2015 aangevuld met 80% van het verschil tussen beide berekende rijksbijdragen. De uitkomst van de berekening wordt rekenkundig afgerond op hele euro’s.

  • 5 Indien aan een instelling voor het kalenderjaar 2015 een bedrag in mindering wordt gebracht op grond van het derde lid, wordt aan die instelling voor de kalenderjaren 2016, 2017 en 2018 60%, 40% respectievelijk 20% van het verschil bedoeld in het derde lid in mindering gebracht. De uitkomst van de berekening wordt rekenkundig afgerond op hele euro’s.

  • 6 Indien een instelling voor het kalenderjaar 2015 een aanvulling ontvangt op grond van het vierde lid, ontvangt die instelling voor de kalenderjaren 2016, 2017 en 2018 aanvullingen van 60%, 40% respectievelijk 20% van het verschil bedoeld in het vierde lid. De uitkomst van de berekening wordt rekenkundig afgerond op hele euro’s.

  • 7 Indien uit de vergelijking bedoeld in het eerste lid blijkt dat de eerstgenoemde rijksbijdrage voor een instelling meer dan 4% lager is dan de laatstgenoemde rijksbijdrage, kan Onze Minister ter voorkoming van een zodanig financieel nadeel voor die instelling dat de continuïteit van de instelling in gevaar komt, aanvullende bekostiging verstrekken aan die instelling naast de aanvulling bedoeld in het zesde lid.

Artikel 6.1.5. Overgangsbepaling vaststelling bekostigingsgegevens bij te late indiening

  • 1 Indien een instelling de gegevens en de verklaring, bedoeld in artikel 2.2.5, eerste lid, ten behoeve van de bekostiging voor het kalenderjaar 2015 niet tijdig indient, kan Onze Minister, in afwijking van artikel 2.2.5, de rijksbijdrage voor het kalenderjaar 2015 en, in afwijking van artikel 6.1.4, de overgangsbekostiging voor de kalenderjaren 2015 tot en met 2018 voor deze instelling voorlopig vaststellen met gebruik van de gegevens van het kalenderjaar 2012, respectievelijk het studiejaar 2012–2013.

  • 3 Indien toepassing van de artikelen 2.2.2, 2.2.3 en 6.1.4 met gebruikmaking van de gegevens, bedoeld in het tweede lid, leidt tot een lagere rijksbijdrage of overgangsbekostiging dan vastgesteld op grond van het eerste lid, wordt die lagere rijksbijdrage of overgangsbekostiging vastgesteld. Gebruikmaking van de gegevens, bedoeld in het tweede lid, leidt in geen geval tot een hogere rijksbijdrage of overgangsbekostiging dan vastgesteld op grond van het eerste lid.

Paragraaf 2. Vavo

Artikel 6.2.1. Overgangsbepaling berekening rijksbijdrage exploitatie- en huisvestingskosten en verdeling rijksbijdragedeel gehandicapte deelnemers voor het bekostigingsjaar 2015

  • 1 Onverminderd het tweede lid wordt de rijksbijdrage, bedoeld in artikel 2a.2.1, eerste lid, voor het bekostigingsjaar 2015 vastgesteld als volgt:

    • a. voor elke instelling wordt een bedrag vastgesteld dat overeenkomt met het bedrag dat de instelling in 2014 heeft ontvangen op grond van de Regeling overgangsbekostiging vavo 2013 en 2014, vermenigvuldigd met twee derde; en

    • b. voor elke instelling wordt een bedrag vastgesteld door het deel van het landelijk beschikbaar budget, bedoeld in artikel 2a.1.3, voor het jaar 2015 dat overblijft na aftrek van de op grond van onderdeel a berekende bedragen, te verdelen volgens de berekening, bedoeld in artikel 2a.2.1, eerste lid; en

    • c. de uitkomsten van de berekeningen op grond van de onderdelen a en b worden rekenkundig afgerond op hele euro’s.

  • 2 Indien Onze Minister de gegevens, bedoeld in artikel 2.3.6a, tweede lid, onderdelen a, b, c, e, f, g, h en j, van de wet voor het bekostigingsjaar 2015 niet uiterlijk 1 juli 2014 heeft ontvangen, voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring, wordt het in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde bedrag voor de desbetreffende instelling berekend door het bedrag dat de instelling in 2014 heeft ontvangen op grond van de Regeling overgangsbekostiging vavo 2013 en 2014 te vermenigvuldigen met een derde. Het aldus berekende bedrag wordt in mindering gebracht op het in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde deel van het landelijk budget voordat dit overeenkomstig dat onderdeel wordt verdeeld. Artikel 2a.2.3, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Het rijksbijdragedeel ten behoeve van de kosten van gehandicapte deelnemers voor het bekostigingsjaar 2015 wordt vastgesteld door het budget, bedoeld in artikel 2a.3.1, eerste lid, voor het bekostigingsjaar 2015 over de instellingen te verdelen naar rato van de voor dat jaar op grond van het eerste en tweede lid berekende rijksbijdragen.

Artikel 6.2.2. Overgangsbepaling berekening rijksbijdrage exploitatie- en huisvestingskosten en verdeling rijksbijdragedeel gehandicapte deelnemers voor het bekostigingsjaar 2016

  • 1 Onverminderd het tweede lid wordt de rijksbijdrage, bedoeld in artikel 2a.2.1, eerste lid, voor het bekostigingsjaar 2016 vastgesteld als volgt:

    • a. voor elke instelling wordt een bedrag vastgesteld dat overeenkomt met het bedrag dat de instelling in 2014 heeft ontvangen op grond van de Regeling overgangsbekostiging vavo 2013 en 2014, vermenigvuldigd met een derde; en

    • b. voor elke instelling wordt een bedrag vastgesteld door het deel van het landelijk beschikbaar budget, bedoeld in artikel 2a.1.3, voor het jaar 2016 dat overblijft na aftrek van de op grond van onderdeel a berekende bedragen, te verdelen volgens de berekening, bedoeld in artikel 2a.2.1, eerste lid; en

    • c. de uitkomsten van de berekeningen op grond van de onderdelen a en b worden rekenkundig afgerond op hele euro’s.

  • 2 Indien Onze Minister de gegevens, bedoeld in artikel 2.3.6a, tweede lid, onderdelen a, b, c, e, f, g, h en j, van de wet voor het bekostigingsjaar 2016 niet uiterlijk 1 juli 2015 heeft ontvangen, voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring, wordt artikel 2a.2.3, tweede lid, toegepast op de berekening van het in het in eerste lid, onderdeel b, bedoelde bedrag. Het aldus berekende bedrag wordt in mindering gebracht op het in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde deel van het landelijk budget voordat dit overeenkomstig dat onderdeel wordt verdeeld. Artikel 2a.2.3, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Het rijksbijdragedeel ten behoeve van de kosten van gehandicapte deelnemers voor het bekostigingsjaar 2016, wordt vastgesteld door het budget, bedoeld in artikel 2a.3.1, eerste lid, voor het bekostigingsjaar 2016 over de instellingen te verdelen naar rato van de voor dat jaar op grond van het eerste en tweede lid berekende rijksbijdragen.

Paragraaf 2a. Kosten van werkloosheidsuitkeringen en suppleties inzake arbeidsongeschiktheid beroepsonderwijs en voortgezet algemeen volwassenenonderwijs

Artikel 6.2a.2. Overgangsbepaling vaststelling en verdeling rijksbijdragedeel 2015–2016

  • 1 Onze Minister verdeelt het voor het kalenderjaar 2015 respectievelijk 2016 vastgestelde budget ten behoeve van uitkeringskosten over de instellingen naar rato van de som van de voor een instelling:

  • 2 De uitkomst van de berekening, bedoeld in het eerste lid, wordt rekenkundig afgerond op hele euro’s.

Artikel 6.2a.3. Overgangsbepaling vaststelling en verdeling rijksbijdragedeel 2017–2018

  • 1 Onze Minister verdeelt het voor het kalenderjaar 2017 respectievelijk 2018 vastgestelde budget ten behoeve van uitkeringskosten over de instellingen naar rato van de som van de voor een instelling:

    • a. op grond van artikel 6.1.4 voor het kalenderjaar 2017 respectievelijk 2018 berekende rijksbijdrage beroepsonderwijs, die in geval van een agrarisch opleidingscentrum wordt vermeerderd met de rijksbijdrage zoals berekend op grond van artikel 2.3.2, en

    • b. op grond van de artikel 2a.2.1, eerste lid, berekende rijksbijdrage vavo.

  • 2 De uitkomst van de berekening, bedoeld in het eerste lid, wordt rekenkundig afgerond op hele euro’s.

Paragraaf 3. Kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven

[Vervallen per 01-08-2015]

Artikel 6.3.1. Tijdelijke afwijking berekening rijksbijdragedeel voor de taken rond de leerbedrijven en de beroepspraktijkvorming

[Vervallen per 01-08-2015]

Artikel 6.3.2. Overgangsbepaling 2013–2016 in verband met aanpassing bekostiging kenniscentra

[Vervallen per 01-08-2015]

Paragraaf 4. Overgangsrecht uitkering educatie voor de jaren 2016 en 2017

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2014. Zie het overzicht van wijzigingen]

Artikel 6.4.1. Afwijkende berekening uitkering educatie voor 2016 en 2017.

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2014. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Voor het kalenderjaar 2016 wordt de uitkering educatie die aan een college van burgemeester en wethouders van een contactgemeente van een regio wordt verstrekt, berekend door de uitkomst van de formule

    {bi : bl} x 2/3 x bm, op te tellen bij een derde van het bedrag volgens de formule in artikel 3.2.1, eerste lid,

    waarbij wordt verstaan onder:

    bi: de som van de bedragen die de gemeenten binnen deze regio voor het jaar 2014 hebben ontvangen op grond van artikel 4 van het Besluit participatiebudget zoals dat luidde op 31 december 2014;

    bl: het landelijk budget educatie in het jaar 2014 ingevolge de Wet participatiebudget zoals die luidde op 31 december 2014;

    bm: het totale bedrag dat door Onze Minister beschikbaar is gesteld voor uitkeringen educatie voor alle regio’s educatie voor het kalenderjaar 2016.

  • 2 Voor het kalenderjaar 2017 wordt de uitkering educatie die aan een college van burgemeester en wethouders van een contactgemeente van een regio wordt verstrekt, berekend door de uitkomst van de formule

    {bi : bl} x 1/3 x bm op te tellen bij twee derde van het bedrag volgens de formule in artikel 3.2.1, eerste lid,

    waarbij wordt verstaan onder:

    bi: de som van de bedragen die de gemeenten binnen deze regio voor het jaar 2014 hebben ontvangen op grond van artikel 4 van het Besluit participatiebudget zoals dat luidde op 31 december 2014;

    bl: het landelijk budget educatie in het jaar 2014 ingevolge de Wet participatiebudget zoals die luidde op 31 december 2014;

    bm: het totale bedrag dat door Onze Minister beschikbaar is gesteld voor uitkeringen educatie voor alle regio’s educatie voor het kalenderjaar 2017.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 7.1. Inwerkingtreding

  • 1 Dit besluit treedt, met uitzondering van de hoofdstukken 2, 3, 4, 5 voor zover het betreft de artikelen 5.2.1, 5.2.2 en 5.2.4, en 6, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst.

  • 2 De hoofdstukken 2, 3, 4 en 6 van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende hoofdstukken, paragrafen en artikelen verschillend kan worden vastgesteld. Laatstbedoeld besluit wordt niet genomen dan nadat vier weken zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal en gedurende die termijn niet door of namens een van beide kamers de wens wordt te kennen gegeven dat het in de hoofdstukken 2 en 6, paragraaf 1, dan wel de hoofdstukken 3 en 6, paragraaf 2, dan wel de hoofdstukken 4 en 6, paragraaf 3, van dit besluit geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. De bepalingen vinden voor het eerst toepassing ten aanzien van de rijksbijdragen voor het jaar 2000.

  • 2 De artikelen 5.2.1, 5.2.2 en 5.2.4 van dit besluit treden in werking 12 maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met dien verstande dat de formulieren ten aanzien van de gegevens inzake uitgereikte diploma's niet eerder van toepassing zijn dan over het kalenderjaar 2001 en de overige formulieren niet eerder dan over het studiejaar 2001–2002.

Artikel 7.2. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsbesluit WEB.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 6 augustus 1999

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L. M. L. H. A. Hermans

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

L. J. Brinkhorst

Uitgegeven de tweede september 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Bijlage 1. Informatieverzameling instellingen bij hoofdstuk 5 Informatie van het Uitvoeringsbesluit WEB

Deze bijlage bevat een programma van eisen of gegevenswoordenboek, waarin de personeelsgegevens worden gespecificeerd die het bevoegd gezag verplicht is aan de overheid te leveren, krachtens artikel 2.3.6, tweede lid, en artikel 2.5.5, tweede lid, van de WEB en artikelen 5.2.1 en 5.2.2 van het Uitvoeringsbesluit WEB.

1. Inleiding

In dit programma van eisen staat per gegeven de technische uitwerking, zoals die dient voor de uitwisseling van het gegeven tussen de instellingen en de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Het gaat hierbij om de gegevens zoals die door de instellingen of hun salarisadministrateur worden vastgelegd. De levering van deze gegevens is noodzakelijk voor bekostiging, monitoring, beleidsontwikkeling en -evaluatie.

De specificatie van de gegevens is verdeeld over de volgende onderdelen.

  • persoon

  • arbeidsrelatie

  • loon, toelagen en kortingen

  • verlofgegevens

De gegevens over personeel worden door DUO verzameld op het niveau van arbeidsrelaties en op het niveau van het bevoegd gezag. Gegevens op het niveau van de arbeidsrelaties worden vastgelegd in de Basisregistratie Personeel (BRP). Voor het beleid van OCW en EL&I – en in het bijzonder het arbeidsmarktbeleid voor de sector Onderwijs – is het noodzakelijk dat landelijke ontwikkelingen kunnen worden gevolgd.

In bijlage 4 worden de voorschriften voor beschikbaarstelling uiteengezet.

2. Programma van eisen

2.1. Onderdeel Persoon

nr

veld

formaat

definitie/toelichting

1

Burgerservicenummer

nummer van 9 cijfers (N9)

Burgerservicenummer als bedoeld in de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer. Het burgerservicenummer dient om een persoon uniek te identificeren binnen de totale set van personele gegevens die door de gegevensleverancier wordt aangeleverd.

2

code salarisadministratie

nummer van maximaal 6 cijfers (N6)

Een code die aanduidt uit welke salarisadministratie de gegevens afkomstig zijn. Besturen die zelf aan DUO leveren vullen hier het organisatienummer bevoegd gezag in, administratiekantoren het nummer waaronder zij bij DUO geregistreerd zijn. De volgende codes zijn al toegekend:

1 ADP

2 Raet ECS

3 Centric

4 Merces

5 Raet

6 Unit 4

7 Centric/MAGMA IT

8 OSG

9 Metrium

10 Vizvr

11 AFAS

12 Emerus

99 Overig

3

peilmaand

getal van 6 cijfers JJJJMM (N6)

Jaar plus de maand in dat jaar waarop de gegevenslevering betrekking heeft

4

extractiedatum

getal van 8 cijfers JJJJMMDD (N8)

Datum waarop de gegevens uit een database van de leverancier zijn gehaald

5

geslacht

code van 1 letter (A1)

De sekse van het personeelslid, zoals vastgelegd bij de burgerlijke stand: een aanduiding die aangeeft dat de ingeschrevene een man of een vrouw is, of dat het geslacht (nog) onbekend is. De codes zijn:

     

M Man

     

V Vrouw

     

O Onbekend

6

geboortedatum

getal van 8 cijfers JJJJMMDD (N8)

De datum waarop het personeelslid is geboren

       

7

BSN

nummer van maximaal 9 cijfers (N9)

Burgerservicenummer. Het volgens de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer aan een natuurlijke persoon toegekend uniek persoonsnummer.

2.2. Onderdeel Arbeidsrelatie

nr

veld

formaat

definitie/toelichting

7

Burgerservicenummer

nummer van 9 cijfers (N9)

Burgerservicenummer als bedoeld in de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer. Het burgerservicenummer dient om een persoon uniek te identificeren binnen de totale set van personele gegevens die door de gegevensleverancier wordt aangeleverd.

8

code salarisadministratie

nummer van maximaal 6 cijfers (N6)

Een code die aanduidt uit welke salarisadministratie de gegevens afkomstig zijn. Besturen die zelf aan DUO leveren vullen hier het organisatienummer bevoegd gezag in, administratiekantoren het nummer waaronder zij bij DUO geregistreerd zijn. De volgende codes zijn al toegekend:

1 ADP

2 Raet ECS

3 Centric

4 Merces

5 Raet

6 Unit 4

7 Centric/MAGMA IT

8 OSG

9 Metrium

10 Vizvr

11 AFAS

12 Emerus

99 Overig

9

peilmaand

getal van 6 cijfers JJJJMM (N6)

Jaar plus de maand in dat jaar waarop de gegevenslevering betrekking heeft

10

Extractiedatum

getal van 8 cijfers JJJJMMDD (N8)

Datum waarop de gegevens uit een database van de leverancier zijn gehaald

11

Organisatienummer bevoegd gezag

nummer van 5 cijfers (N5)

Het door de minister gehanteerde nummer van het bevoegd gezag

12

Organisatienummer school

code van 2 cijfers, 2 letters (A4)

Het door de minister toegekende nummer van de school, voor koppeling naar de school van de arbeidsrelatie

13

volgnummer

nummer van maximaal 10 cijfers (N10)

Volgnummer dat samen met het burgerservicenummer, de code salarisadministratie en school de arbeidsrelatie uniek identificeert

14

begindatum arbeidsrelatie

getal van 8 cijfers JJJJMMDD (N8)

De begindatum van de arbeidsrelatie

15

Mutatiedatum arbeidsrelatie

getal van 8 cijfers JJJJMMDD (N8)

Datum waarop de verandering is opgetreden in een bestaande arbeidsrelatie. Dit veld wordt gebruikt in het jaarbestand in die gevallen waarin de verandering in de administratie niet wordt verwerkt als beëindiging van een huidige arbeidsrelatie en het begin van een nieuwe.

16

aard arbeidsrelatie

code van 1 cijfer (N1)

De aanduiding of de aanstelling of benoeming tijdelijk is of van onbepaalde duur. Waarden:

     

1 vast

     

2 tijdelijk

     

3 vervanging

     

4 tewerkstelling zonder benoeming

17

einddatum arbeidsrelatie

getal van 8 cijfers JJJJMMDD (N8)

De einddatum van de arbeidsrelatie

18

Betrekkingsomvang

getal met 4 decimalen (N8,4)

De omvang van de arbeidsrelatie uitgedrukt in voltijds equivalenten (fte), met een nauwkeurigheid van vier decimalen, waarbij één fte gelijk is aan een normbetrekking

19

BAPO-omvang

getal met 4 decimalen (N8,4)

Het deel van de betrekkingsomvang van de arbeidsrelatie dat bestemd is voor de Bevordering Arbeidsparticipatie Ouderen, uitgedrukt in voltijdsequivalenten (fte) met een nauwkeurigheid van vier decimalen

20

functieschaal

code van maximaal 4 posities A4)

Aanduiding van de schaal genoemd in een van de categorieën waarvoor de betrokkene feitelijk is benoemd. De toegestane waarden sluiten aan bij de schalen en verworven rechten zoals vermeld in de meest recente cao BVE.

     

Waarden kunnen in ieder geval variëren als volgt:

     

01 t/m 18,

     

LB, LC, LD, LE

     

LIOA, LIOB

     

ID1, ID2, ID3

21

brutosalaris bij normbetrekking

bedrag in € met 2 decimalen (N12,2)

Het persoonlijk salarisbedrag dat geldt bij een betrekkingsomvang van 1 fte (de omvang van een normbetrekking) zoals vermeld in de cao BVE en berekend op basis van de feitelijke betrekkingsomvang en de aanstellingsperiode in de peilmaand

22

salarisschaal

code van maximaal 4 posities (A4)

De persoonlijke salarisschaal (functie- of garantieschaal). Is in combinatie met het salarisnummer de grondslag voor de vaststelling van het brutosalaris bij normbetrekking. De toegestane waarden sluiten aan bij de schalen en verworven rechten zoals vermeld in de meest recente cao BVE.

     

Waarden kunnen in ieder geval variëren als volgt:

     

01 t/m 18,

     

LA, LB, LC, LE

     

LIOA, LIOB

     

ID1, ID2, ID3

23

salarisnummer

nummer van 2 posities (N2)

Het salarisnummer behorend bij de persoonlijke salarisschaal, zoals vermeld in cao BVE. Is in combinatie met de salarisschaal de grondslag voor de berekening van het brutoloon. Waarden: 01 t/m 20

24

eindenummer

nummer van 2 posities (N2)

Het nummer van de salarisschaal dat maximaal bereikt kan worden bij de betrokken instelling

25

functiecategorie

code (N2)

De toedeling van de functie in één van de in paragraaf 3 onderscheiden categorieën

2.3. Onderdeel Loon, toelagen en kortingen

nr

veld

formaat

definitie/toelichting

29

Burgerservicenummer

nummer van 9 cijfers (N9)

Burgerservicenummer als bedoeld in de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer. Het burgerservicenummer dient om een persoon uniek te identificeren binnen de totale set van personele gegevens die door de gegevensleverancier wordt aangeleverd.

30

code salarisadministratie

nummer van maximaal 6 cijfers (N6)

Een code die aanduidt uit welke salarisadministratie de gegevens afkomstig zijn. Besturen die zelf aan DUO leveren vullen hier het organisatienummer bevoegd gezag in, administratiekantoren het nummer waaronder zij bij DUO geregistreerd zijn. De volgende codes zijn al toegekend:

1 ADP

2 Raet ECS

3 Centric

4 Merces

5 Raet

6 Unit 4

7 Centric/MAGMA IT

8 OSG

9 Metrium

10 Vizvr

11 AFAS

12 Emerus

99 Overig

31

Organisatienummer bevoegd gezag

nummer van 5 cijfers (N5)

Het door de minister gehanteerde nummer van het bevoegd gezag

32

Organisatienummer school

code van 2 cijfers, 2 letters (A4)

Het door de minister toegekende nummer van de school, voor koppeling naar de school van de arbeidsrelatie

33

volgnummer

nummer van maximaal 10 cijfers (N10)

Volgnummer dat samen met het burgerservicenummer, de code salarisadministratie en school de arbeidsrelatie uniek identificeert

34

peilmaand

getal van 6 cijfers JJJJMM (N6)

Jaar plus de maand in dat jaar waarop de gegevenslevering betrekking heeft

35

extractiedatum

getal van 8 cijfers JJJJMMDD (NJ8)

Datum waarop de gegevens uit een database van de leverancier zijn gehaald

36

loon, toelage of korting

bedrag in € met 2 decimalen (N12,2)

Het bedrag dat als salaris of als toelage bij het salaris is uitgekeerd of als korting op het salaris in mindering is gebracht

37

soort loon, toelage of korting

code van 4 cijfers (N4)

De indicatie van het soort loon, toelage of korting.

38

maand waarop gegevenslevering betrekking heeft

getal van 6 cijfers JJJJMM (N6)

Jaar en maand waarop het loon, de toelage of korting betrekking heeft (BRP: boekperiode)

2.4. Verlofgegevens

nr

veld

formaat

definitie/toelichting

39

Burgerservicenummer

nummer van 9 cijfers (N9)

Burgerservicenummer als bedoeld in de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer. Het burgerservicenummer dient om een persoon uniek te identificeren binnen de totale set van personele gegevens die door de gegevensleverancier wordt aangeleverd.

40

code salarisadministratie

nummer van maximaal 6 cijfers (N6)

Een code die aanduidt uit welke salarisadministratie de gegevens afkomstig zijn. Besturen die zelf aan DUO leveren vullen hier het organisatienummer bevoegd gezag in, administratiekantoren het nummer waaronder zij bij DUO geregistreerd zijn. De volgende codes zijn al toegekend:

1 ADP

2 Raet ECS

3 Centric

4 Merces

5 Raet

6 Unit 4

7 Centric/MAGMA IT

8 OSG

9 Metrium

10 Vizvr

11 AFAS

12 Emerus

99 Overig

41

Organisatienummer bevoegd gezag

nummer van 5 cijfers (N5)

Het door de minister gehanteerde nummer van het bevoegd gezag

42

Organisatienummer school

code van 2 cijfers, 2 letters (A4)

Het door de minister toegekende nummer van de school, voor koppeling naar de school van de arbeidsrelatie

43

volgnummer

nummer van maximaal 10 cijfers (N10)

Volgnummer dat samen met het burgerservicenummer, de code salarisadministratie en school de arbeidsrelatie uniek identificeert

44

extractiedatum

getal van 8 cijfers JJJJMMDD (N8)

Datum waarop de gegevens uit een database van de leverancier zijn gehaald

45

begindatum verlof

getal van 8 cijfers JJJJMMDD (N8)

De begindatum van de verlofperiode

46

einddatum verlof

getal van 8 cijfers JJJJMMDD (N8)

De einddatum van de verlofperiode

47

omvang verlof

getal met 2 decimalen (N6,2)

De omvang van het verlof gedurende de verlofperiode, uitgedrukt in voltijds equivalenten (fte) met een nauwkeurigheid van 2 decimalen

2.5. Inhoudelijke uitwerking gegevenslevering

Over de sectoren heen dienen begrippen zoveel mogelijk op dezelfde wijze geïnterpreteerd te worden. Daarom wordt ernaar gestreefd de begripsbepalingen m.b.t. de op te vragen gegevens, binnen de onderscheiden sectoren po, vo en bve, zo veel mogelijk op elkaar af stemmen.

  • Arbeidsrelatie versus aanstelling/benoeming

    Ten behoeve van de gegevensleveringen moet onderscheid gemaakt worden tussen aanstellingen of benoemingen enerzijds en arbeidsrelaties anderzijds. Wat de aanstellingen of benoemingen betreft: hierna worden alleen de termen benoemen, benoemde en benoeming(en) gebruikt. Voor het openbaar onderwijs dient hiervoor aanstellen, aangestelde respectievelijk aanstelling(en) te worden gelezen. Een arbeidsrelatie is in deze bijlage een unieke combinatie van school, persoon, functie en aard dienstverband.

    In een aantal situaties kan er één akte van benoeming zijn, terwijl er voor de gegevensleveringen meer dan één arbeidsrelatie tussen een bevoegd gezag en een persoon moet worden onderscheiden. Dat betreft de onderstaande situaties:

    • benoemingen bij meer dan één school

      Een bevoegd gezag kan een persoon benoemen om bij één school of bij meer scholen werkzaam te zijn. Als er sprake is van een benoeming waarbij de benoemde bij meer dan één school van een bevoegd gezag werkzaam is, dan is er in het kader van dit programma van eisen sprake van meer dan één arbeidsrelatie. Dit ongeacht of er voor de werkzaamheden aan de verschillende scholen één dan wel verschillende aktes van benoeming zijn opgemaakt. Er moeten ten minste evenveel arbeidsrelaties worden onderscheiden als het aantal scholen waar een persoon werkzaam is. De gegevens die geleverd moeten worden, moeten voor elke arbeidsrelatie afzonderlijk worden geregistreerd en geleverd.

    • benoemingen in meer dan één functie

      Ook als een persoon tegelijkertijd werkzaam is in verschillende functies, moeten verschillende arbeidsrelaties worden onderscheiden. Dit is bijvoorbeeld het geval als iemand tegelijkertijd werkzaam is als leerkracht en als adjunct-directeur. De gegevens moeten voor elk van beide functies apart worden geregistreerd en worden geleverd, ook als de persoon deze functies bij één school uitoefent.

    • veranderingen van functie

      Een verandering van functie leidt voor de gegevensleveringen altijd tot beëindiging van de arbeidsrelatie die betrekking heeft op de oude functie en het begin van een nieuwe arbeidsrelatie voor de nieuwe functie.

    • verandering van betrekkingsomvang in verband met vervanging

      Voor de gegevensleveringen leidt een verandering van de betrekkingsomvang er in de regel niet toe dat een arbeidsrelatie ophoudt te bestaan; er ontstaat bijgevolg ook geen nieuwe arbeidsrelatie. Deze verandering wordt beschouwd als een verandering binnen de bestaande arbeidsrelatie. Hierop is één uitzondering: verandering van de betrekkingsomvang in verband met vervanging. Als de betrekkingsomvang van een bestaande arbeidsrelatie (tijdelijk) wordt vergroot omdat de persoon een afwezige collega vervangt, dan moet deze uitbreiding als een nieuwe arbeidsrelatie geregistreerd worden.

      Deze nieuwe arbeidsrelatie eindigt op het moment waarop de tijdelijke uitbreiding van de betrekkingsomvang geheel vervalt. De reden om deze uitbreiding van de betrekkingsomvang apart te registreren is, dat inzicht nodig is in de omvang van de vervanging en dubbeltellingen bij het bepalen van de werkende formatie te voorkomen.

  • Begin en einde verlofperiode

    Bij een verandering van het soort verlof wordt een lopende verlofperiode beëindigd en begint een nieuwe verlofperiode. Bij een verandering van de omvang van het verlof wordt de lopende verlofperiode beëindigd en begint een nieuwe verlofperiode.

  • Begin- en einddatum

    Als begindatum wordt geleverd de eerste kalenderdag waarop de situatie van de regel van toepassing is. Als einddatum wordt geleverd de laatste kalenderdag waarop de situatie van de regel van toepassing is.

  • Extractiedatum

    De extractiedatum is de datum waarop de gegevens uit de database of databases zijn gehaald. Als gegevens uit verschillende databases moeten worden gehaald, bestaat het risico dat de gegevens uit de verschillende databases niet op elkaar aansluiten (in elke database zullen voortdurend mutaties worden aangebracht). Om dit risico zo klein mogelijk te maken, zullen de eerste en de laatste extractiedatum van de gegevens over dezelfde peilmaand niet meer dan één week uit elkaar mogen liggen, tenzij de consistentie aantoonbaar op een andere manier gewaarborgd wordt.

  • Maand waarop gegevenslevering betrekking heeft

    In de bestanden die op een peilmaand betrekking hebben, worden de betalingen en inhoudingen opgegeven die op die peilmaand betrekking hebben. Correcties hierop worden met een maand terugwerkende kracht hierin verwerkt.

    Betalingen die op een peilmaand, langer dan een maand terug betrekking hebben, worden geleverd in het bestand van de peilmaand waarin deze gedaan zijn met daarbij de vermelding op welke (eerdere) kalendermaand zij betrekking hebben. Als een dergelijke betaling niet aan een bepaalde kalendermaand kan worden toegerekend, dan wordt het kalenderjaar vermeld met twee volgnullen (bijvoorbeeld 200800).

  • Opbouw jaarbestand

    De jaarbestanden geven een samengevat overzicht van alle situaties die zich in de loop van een kalenderjaar hebben voorgedaan. In het jaarbestand moeten alle terugwerkende mutaties verwerkt worden die betrekking hebben op het peiljaar.

    Net als in de maandbestanden worden de gegevens opgenomen op het niveau van de arbeidsrelatie. Als gedurende een aaneengesloten periode de gegevens van een arbeidsrelatie niet zijn veranderd, dan worden deze gegevens op één regel geleverd. Omdat niet alle veranderingen leiden tot het ontstaan of beëindigen van arbeidsrelaties wordt in het jaarbestand gebruik gemaakt van het veld mutatiedatum. Daarin wordt vastgelegd op welk moment de wijziging feitelijk optreedt (N.B. dat is uitdrukkelijk niet de datum waarop de wijziging in de administratie is doorgevoerd). Het veld begindatum arbeidsrelatie verandert in dat geval niet. Bij een verandering van een doorlopende arbeidsrelatie worden ook alle niet gewijzigde gegevens geleverd.

    Vervangers kunnen een heel grillig patroon van werken – niet werken hebben. Zolang zij incidenteel en wisselend voor korte perioden worden ingezet, kan volstaan worden met één regel per maand. Op het moment dat er sprake is van een langere periode van vervanging, dan dient hiervoor een afzonderlijke regel conform de andere arbeidsrelaties te worden geleverd.

  • Peilmaand en peildatum

    De in de paragrafen 2.1, 2.2 en 2.3 beschreven gegevens moeten worden onderscheiden naar tijdvakken van één kalendermaand: de peilmaand.

    Voor de arbeidsrelaties die op de 1e kalenderdag van de peilmaand bestaan, worden de gegevens geleverd naar de stand op de 1e kalenderdag (de peildatum). Voor arbeidsrelaties die in de loop van de peilmaand ontstaan, worden de gegevens geleverd naar de stand van de 1e kalenderdag waarop de arbeidsrelatie is ingegaan.

    Voor de werktijdfactor en de BAPO-factor wordt steeds de gewogen gemiddelde omvang over de peilmaand geleverd.

  • Terugwerkende kracht mutaties

    Een deel van de gegevens over een peilmaand wordt in de regel pas enige tijd na het eind van die peilmaand administratief verwerkt. Gegevens die binnen een kalendermaand na afloop van de peilmaand worden verwerkt en van invloed zijn op de situatie in de peilmaand, moeten ook in de gegevenslevering over de peilmaand zijn verwerkt (een maand terugwerkende kracht mutaties). De over de peilmaand januari te leveren gegevens moeten dus de situatie van januari weergeven zoals die op basis van de op 1 maart beschikbare informatie hoort te zijn. Gegevens die later dan een kalendermaand na het einde van de peilmaand beschikbaar komen, worden niet in deze gegevensleveringen verwerkt.

    De manier van verwerken van terugwerkende kracht mutaties is vooral van belang voor de levering van de gegevens over loon, toelagen en kortingen. OCW en DUO hanteren hierbij het loon-over-principe. Alle correcties die na afloop van een peilmaand plaatsvinden op de financiële gegevens van die peilmaand moeten verwerkt worden in de te leveren gegevens over de peilmaand.

  • Verlof

    Onder verlof wordt onder andere verstaan: (on)betaald ouderschapsverlof, zwangerschaps- en bevallingsverlof, scholingsverlof, levensloopverlof of ziekteverlof. Vakantie-, snipper- en feestdagen vallen niet onder verlof.

  • Vervanging

    Als iemand wordt benoemd als tijdelijke vervanging van een personeelslid dat afwezig is, wordt dit aangegeven door bij de aard arbeidsrelatie de code 3 te vermelden.

  • Volgnummer

    Omdat een persoon bij hetzelfde bevoegde gezag meer dan één arbeidsrelatie kan hebben (gelijktijdig of volgtijdelijk), wordt er een volgnummer geleverd. Dit volgnummer is nodig om de gegevens uit verschillende leveringen steeds aan de juiste arbeidsrelatie te kunnen verbinden.

3. Specificatie functiecategorieën

De typering van de functie vindt plaats aan de hand van toedeling aan een van de volgende categorieën:

  • Management: directie en bestuur

    Code

    betekenis

    1

    Management (bijvoorbeeld op niveau van bestuur, directie, staf of sectiehoofd)

  • Management: onderwijskundige taak

    Code

    betekenis

    6

    Management met onderwijskundige taak (bijvoorbeeld teamleider of afdelingscoördinator)

  • Onderwijsgevend personeel

    Code

    betekenis

    9

    Leraar

    10

    Leraar in opleiding

  • Onderwijsondersteunend personeel

    Code

    betekenis

    12

    Onderwijsassisterende functies (bijvoorbeeld (technisch) onderwijsassistent, docentassistent)

    13

    Zorgfuncties (bijvoorbeeld psychologisch medewerker)

    14

    Instructeur

  • Beheer- en administratief personeel

    Code

    betekenis

    16

    Beheerfuncties (bijvoorbeeld conciërge, schoonmaker, beheerder/ICT)

    17

    Administratieve functies (bijvoorbeeld personeelszaken, leerlingenadministratie)

Bijlage 1A. Vooropleidingentabel bij hoofdstuk 5, informatie, van het Uitvoeringsbesluit WEB

[Vervallen per 30-04-2008]

Bijlage 1B. Codetabel kwalificatiestructuur educatie bij hoofdstuk 5, informatie, van het Uitvoeringsbesluit WEB

[Vervallen per 30-04-2008]

Bijlage 1C. Lijst ontwikkelde landen bij doelgroepen bve bij hoofdstuk 5, informatie, van het Uitvoeringsbesluit WEB

[Vervallen per 01-01-2009]

Bijlage 2. Informatieverzameling gemeenten bij hoofdstuk 5 Informatie van het Uitvoeringsbesluit WEB

[Vervallen per 01-01-2009]

Bijlage 3. Informatieverzameling kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven bij hoofdstuk 5, informatie, van het Uitvoeringsbesluit WEB

[Vervallen per 01-08-2015]

Bijlage 4. Wijze van beschikbaarstelling gegevens door instellingen bij hoofdstuk 5 Informatie van het Uitvoeringsbesluit WEB

De gegevens bedoeld in artikel 2.3.6, tweede lid, en artikel 2.5.5, tweede lid, van de WEB zijn op diverse momenten nodig, sommige enkele malen per jaar, andere vaker. De benodigde gegevens moeten door het bevoegd gezag worden geleverd. Voor steeds meer gegevens geldt een verplichte elektronische aanlevering in een bestandsformaat met een vooraf vastgestelde opbouw. Als gevolg hiervan is het van groot belang dat voor alle betrokken partijen bekend is welke gegevens op welke wijze (tijdstip en vorm) beschikbaar moeten worden gesteld. De overheid maakt bij de gegevensverzameling zoveel mogelijk gebruik van het principe van éénmaal bevragen, meer keren gebruiken.

Een groot deel van de gegevens (zoals organisatiegegevens) is reeds geregistreerd in systemen. Deze gegevens hoeven alleen aangepast te worden wanneer zich mutaties voordoen. Daarvoor kan men terecht op de site van DUO, www.ocwduo.nl. Afhankelijk of instellingen zelf gegevensleverancier zijn, worden personeelsgegevens onttrokken aan de schooladministratie of aan registraties bij salarisverwerkers of administratiekantoren. In deze bijlage wordt ingegaan op de termijn voor aanlevering van de personeelsgegevens en de wijze van aanlevering.

1. Termijn voor aanlevering van gegevens

De gegevens genoemd in de tabellen 2.1 t/m 2.3 van bijlage 1:

  • onderdeel persoon

  • onderdeel arbeidsrelatie

  • onderdeel loon, toelagen en korting

dienen vier maal per jaar volledig en correct aan DUO te worden aangeleverd:

  • uiterlijk 15 juni de gegevens over februari, maart en april

  • uiterlijk 15 september de gegevens over mei, juni en juli

  • uiterlijk 15 december de gegevens over augustus, september en oktober

  • uiterlijk 15 maart de gegevens over november, december en januari.

In de te leveren gegevens moeten alle mutaties zijn verwerkt die van toepassing zijn op de situatie in de peilmaand en die gedurende een kalendermaand na de laatste kalenderdag van de peilmaand administratief zijn verwerkt. Gegevens die na deze kalendermaand administratief zijn verwerkt, moeten niet in de gegevenslevering worden verwerkt.

Een deel van de gegevens over een peilmaand wordt in de regel pas enige tijd na het eind van die peilmaand administratief verwerkt. Gegevens die binnen een kalendermaand na afloop van de peilmaand worden verwerkt en van invloed zijn op de situatie in de peilmaand, moeten ook in de gegevenslevering over de peilmaand zijn verwerkt (een maand terugwerkende kracht mutaties). De over de peilmaand januari te leveren gegevens moeten dus de situatie van januari weergeven zoals die op basis van de op 1 maart beschikbare informatie hoort te zijn. Gegevens die later dan een kalendermaand na het einde van de peilmaand beschikbaar komen, worden niet in deze gegevensleveringen verwerkt.

De manier van verwerken van terugwerkende kracht mutaties is vooral van belang voor de levering van de gegevens over loon, toelagen en kortingen. OCW en DUO hanteren hierbij het loon-over-principe. Alle correcties die na afloop van een peilmaand plaatsvinden op de financiële gegevens van die peilmaand moeten verwerkt worden in de te leveren gegevens over de peilmaand.

Het jaarbestand/de jaarbestanden met per kalenderjaar samengevatte gegevens uit de tabellen 2.1 t/m 2.4 van bijlage 1:

  • onderdeel persoon

  • onderdeel arbeidsrelatie

  • onderdeel loon, toelagen en korting

  • onderdeel verlofgegevens

dient/dienen één keer per jaar volledig en correct geleverd te worden en wel uiterlijk op 15 maart van het jaar volgend op het peiljaar (het jaar waarop de gegevens betrekking hebben).

2. Wijze van aanlevering

De aanlevering van de gegevens in de genoemde onderdelen geschiedt elektronisch. De gegevens uit tabel 2.1 worden aangeleverd bij DUO-Groningen, de gegevens uit de tabellen 2.2, 2.3 en 2.4 worden aangeleverd bij DUO-Zoetermeer. De gegevens, vermeld in de tabellen 2.1, 2.2, 2.3 en 2.4 uit bijlage 1, worden op één van de volgende manieren aangeleverd:

  • op cd-rom. De gegevens worden gecomprimeerd (gezipt) en voorzien van een wachtwoord naar cd-rom weggeschreven. De cd-rom wordt per koerier afgeleverd bij DUO.

  • op een beveiligde en afgeschermde locatie op de server van de leverancier. De gegevens worden door de leverancier gecomprimeerd en voorzien van een wachtwoord op deze locatie geplaatst. Hierna ontvangt DUO per e-mail bericht dat de gegevens beschikbaar zijn waarna DUO deze gegevens gedurende minimaal 2 en maximaal 4 weken via een beveiligde internetverbinding kan ophalen. DUO meldt aan de leveranciers aan wie de e-mail gericht moet worden en welke medewerkers geautoriseerd dienen te worden om de gegevens van de server op te halen. DUO meldt aan de leverancier de ontvangst van de e-mail en meldt terug wanneer de gegevens zijn opgehaald.

Het bestandsformaat is CSV, waarbij de velden worden gescheiden door een puntkomma. De eerste regel van elk bestand bevat de veldnamen. Tekstvelden worden voorafgegaan en afgesloten door een enkele quote ('). In de gegevensleveringen mogen geen datumvelden voorkomen; data worden geleverd als numerieke velden van het formaat N8 (JJJJMMDD), N6 (JJJJMM) of N4 (JJJJ). Het aantal posities van numerieke velden is opgegeven exclusief de positie van het decimaalteken. Als decimaalteken dient de komma gebruikt te worden. Een veld met de specificatie N5 is een geheel getal met 5 posities (12345); een veld met de specificatie N6,2 is een veld met 8 posities: 6 cijfers voor het decimaalteken en 2 achter het decimaalteken (bijvoorbeeld 123456,78). Er mag geen scheidingsteken tussen duizendtallen worden gebruikt. Waarden van alfanumerieke velden die in paragraaf 2.4 staan genoemd, dienen exact zo worden overgenomen (hoofdletters als hoofdletters, kleine letters als kleine letters). Indien het veld meer posities heeft dan de waarde, dan moet links worden uitgelijnd (wel «LA» of «LA », niet « LA»); het veld mag dus niet worden opgevuld door spaties voor de waarde te plaatsen.

Bovenstaande procedures gelden zowel voor de bestanden over een peilmaand als voor de bestanden over een peiljaar. Indien bij de levering gegevens uit verschillende onderdelen in één bestand worden geleverd, dan worden de koppelvelden (de velden die in elk van de samengevoegde onderdelen worden genoemd) maar één keer opgenomen. De verantwoordelijkheid voor volledigheid, juistheid en tijdigheid van de leveringen berust bij het bevoegd gezag.

Bijlage 5. Modellen van formulieren gemeenten bij hoofdstuk 5 Informatie van het Uitvoeringsbesluit WEB

[Vervallen per 01-01-2009]

Bijlage 6. Modellen van formulieren kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven bij hoofdstuk 5, informatie, van het Uitvoeringsbesluit WEB

[Vervallen per 01-08-2015]