Uitvoeringsbesluit WEB

Geraadpleegd op 29-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 29-05-2010 en zichtdatum 14-09-2010.
Geldend van 28-04-2010 t/m 31-07-2010

Besluit van 6 augustus 1999, houdende vaststelling van de algemene berekeningswijze van de rijksbijdrage voor het beroepsonderwijs, de educatie en de landelijke organen, alsmede vaststelling van voorschriften over het informatieverkeer, bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs (Uitvoeringsbesluit WEB)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordrachten van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 8 maart 1999, nr. 1998/8716 (3704) en van 31 maart 1999, nr. 1999/14257 (3693), directie Wetgeving en Juridische Zaken, de eerste voordracht gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op de artikelen 2.2.1, eerste lid en vijfde lid, 2.2.4, vierde lid, 2.2.12, tweede lid, 2.3.1, eerste en derde lid, 2.3.6, tweede en derde lid, 2.4.1, eerste en tweede lid, 2.4.2, vierde lid, 2.5.3, negende lid, 2.5.5, tweede en derde lid, 2.5.10, eerste lid, en 2.6a van de Wet educatie en beroepsonderwijs, alsmede artikel 19, vijfde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

De Raad van State gehoord (adviezen van 29 april 1999, nr. W05.99.0160/II en van 6 mei 1999, nr. W05.99/0111/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, van 22 juli 1999, nr. 1999/30854 (3704), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 2. Bekostiging beroepsonderwijs

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 2.1.1. Reikwijdte hoofdstuk 2

  • 2 Paragraaf 1, paragraaf 2 en paragraaf 4 zijn van overeenkomstige toepassing en paragraaf 5 is van toepassing ten aanzien van het beroepsonderwijs binnen agrarische opleidingscentra waarvoor de rijksbijdrage wordt vastgesteld door Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

  • 3 Paragraaf 3 onderscheidenlijk de paragrafen 4 en 5 heeft betrekking onderscheidenlijk hebben mede betrekking op het voorbereidend beroepsonderwijs dat wordt verzorgd aan agrarische opleidingscentra.

Artikel 2.1.2. Begripsbepalingen hoofdstuk 2

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. opleiding: een beroepsopleiding die is opgenomen in het Centraal register en die wordt bekostigd ingevolge een besluit van Onze Minister op grond van artikel 2.1.1, eerste lid, van de wet;

  • b. voltijds deelnemer: een deelnemer die blijkens een overeenkomst als bedoeld in artikel 8.1.3 van de wet een voltijdse opleiding volgt als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel i1, van de wet;

  • c. deeltijds deelnemer: een deelnemer aan een opleiding, niet zijnde een voltijds deelnemer;

  • d. diploma beroepsonderwijs: een door een examencommissie uitgereikt bewijsstuk dat met goed gevolg is afgelegd het examen van een onder a bedoelde opleiding, alsmede van een opleiding die niet langer is opgenomen in het in artikel 2.1.1 van de wet bedoelde overzicht,

  • e. agrarisch opleidingscentrum: een agrarisch opleidingscentrum als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, onder 4° van de wet;

  • f. voorbereidend beroepsonderwijs: voorbereidend beroepsonderwijs dat wordt verzorgd aan een agrarisch opleidingscentrum;

  • g. leerling: een leerling die voor het volgen van voorbereidend beroepsonderwijs is ingeschreven aan een agrarisch opleidingscentrum.

Artikel 2.1.3. Vaststelling omvang landelijk beschikbare budgetten beroepsonderwijs

Binnen het raam van de door de begrotingswetgever voor het desbetreffende kalenderjaar beschikbaar gestelde middelen, stelt Onze Minister jaarlijks de omvang vast van de landelijk beschikbare budgetten voor de exploitatiekosten en voor de huisvestingskosten voor zowel het beroepsonderwijs als het voorbereidend beroepsonderwijs.

Paragraaf 2. Exploitatiekosten

Artikel 2.2.1. Verdeling landelijk beschikbaar budget voor exploitatiekosten beroepsonderwijs

  • 1 Onze Minister stelt jaarlijks de omvang vast van het landelijk beschikbare budget ten behoeve van voorbereidende en ondersteunende activiteiten als bedoeld in artikel 7.2.2, vierde lid, van de wet en van het landelijke beschikbare budget ten behoeve van de toepassing van artikel 2.2.4, tweede lid, dat in mindering wordt gebracht op het landelijk beschikbare budget voor de exploitatiekosten voor het beroepsonderwijs.

  • 2 Het na toepassing van het eerste lid resterende deel van het landelijk beschikbare budget voor de exploitatiekosten voor het beroepsonderwijs voor een kalenderjaar wordt verdeeld als volgt:

    • a. 80% wordt toegerekend aan het landelijk deel ten behoeve van de maatstaf ingeschreven deelnemers, en

    • b. 20% wordt toegerekend aan het landelijk deel ten behoeve van de maatstaf diploma's beroepsonderwijs.

Artikel 2.2.2. Berekening rijksbijdrage voor exploitatiekosten beroepsonderwijs

  • 1 Onze Minister berekent de rijksbijdrage voor een instelling voor de exploitatiekosten voor het beroepsonderwijs voor een kalenderjaar door bij elkaar op te tellen:

    • a. het rijksbijdragedeel op grond van de maatstaf ingeschreven deelnemers,

    • b. het rijksbijdragedeel op grond van de maatstaf diploma’s beroepsonderwijs vermeerderd met het rijksbijdragedeel op grond van de diploma’s, bedoeld in artikel 2.2.4, tweede lid, en

    • c. het rijksbijdragedeel ten behoeve van voorbereidende en ondersteunende activiteiten,

    zoals deze delen voor het desbetreffende jaar voor de instelling worden berekend op grond van artikel 2.2.3, artikel 2.2.4 respectievelijk artikel 2.2.5.

  • 2 De op grond van het eerste lid berekende rijksbijdrage wordt verminderd met het bedrag aan cursusgelden, zoals dat wordt berekend op grond van artikel 2.6.1.

  • 3 De op grond van het eerste en tweede lid berekende rijksbijdrage kan worden aangepast in verband met uit de rijksbegroting voortvloeiende maatregelen.

Artikel 2.2.3. Berekening rijksbijdragedeel volgens maatstaf ingeschreven deelnemers beroepsonderwijs

  • 1 Onze Minister berekent het rijksbijdragedeel op grond van de maatstaf ingeschreven deelnemers volgens de formule:

    i = n

    (Σ {[(DDi1 x DFi1) + (DDi2 x DFi2) + VDi] x Pi}) x C

    i = 1

    ———————————————————————— x LMID

    LDw

    In deze formule wordt verstaan onder:

    i: opleiding verzorgd aan de desbetreffende instelling,

    n: het aantal opleidingen verzorgd aan de desbetreffende instelling,

    DDi1: het aantal deeltijds deelnemers aan de beroepsopleidende leerweg dat op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar aan de desbetreffende instelling is ingeschreven voor een opleiding als bedoeld in het tweede lid, onder b, en daadwerkelijk die opleiding volgt, vermeerderd met het aantal deelnemers aan de beroepsbegeleidende leerweg dat op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar aan de desbetreffende instelling voor de desbetreffende opleiding is ingeschreven en daadwerkelijk die opleiding volgt, voor zover de laatstgenoemde deelnemers:

    • a. uiterlijk op 31 december van datzelfde kalenderjaar een overeenkomst als bedoeld in artikel 7.2.8, tweede lid, van de wet hebben gesloten, en

    • b. indien zij een opleiding volgen als bedoeld in het tweede lid, onder b, uiterlijk op 1 juni van het daaropvolgende kalenderjaar, dan wel in geval zij een andere opleiding volgen uiterlijk op dezelfde datum als genoemd onder a, daadwerkelijk de opleiding in de praktijk van het beroep, bedoeld in artikel 7.2.8, eerste lid, van de wet, volgen op de grondslag van een overeenkomst als bedoeld onder a,

    DDi2: het aantal deeltijds deelnemers dat op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar aan de desbetreffende instelling voor de desbetreffende opleiding is ingeschreven en daadwerkelijk die opleiding volgt en niet voldoet aan de definitie van DDi1.

    DFi1: de op grond van het tweede lid aan de desbetreffende opleiding toegekende deeltijdfactor,

    DFi2: de op grond van het derde lid aan de desbetreffende opleiding toegekende deeltijdfactor,

    VDi: het aantal voltijds deelnemers dat op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar aan de desbetreffende instelling voor de desbetreffende opleiding is ingeschreven en daadwerkelijk die opleiding volgt,

    Pi: de op grond van het vierde lid aan de desbetreffende opleiding toegekende prijsfactor,

    LDw: de landelijke deelnemerswaarde, zijnde de som van de deelnemerswaarden van de instellingen, waarbij onder deelnemerswaarde wordt verstaan: de teller van de in de formule gebruikte breuk, en

    LMID: het landelijk deel ten behoeve van de maatstaf ingeschreven deelnemers, zoals dat voor het desbetreffende jaar is vastgesteld op grond van artikel 2.2.1, tweede lid, onder a,

    C: de correctiefactor, bedoeld in het zesde lid.

  • 2 De deeltijdfactor, bedoeld in het eerste lid onder DFi1, bedraagt:

    • a. voor de opleidingen die zijn opgenomen in het Centraal register en die worden bekostigd door Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij: 0,5;

    • b. voor de opleidingen die zijn opgenomen in het Centraal register en die worden bekostigd door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, voor zover voor die opleidingen eindtermen als bedoeld in artikel 7.2.4, eerste lid, van de wet zijn vastgesteld in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport: 0,8, en

    • c. voor de overige opleidingen: 0,4.

  • 3 De deeltijdfactor, bedoeld in het eerste lid onder DFi2, bedraagt:

    • a. voor de opleidingen die zijn opgenomen in het Centraal register en die worden bekostigd door Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit: 0,4,

    • b. voor de opleidingen die zijn opgenomen in het Centraal register en die worden bekostigd door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap: 0,3.

  • 4 Jaarlijks voor 1 september voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor de rijksbijdrage wordt vastgesteld, wordt bij ministeriële regeling de prijsfactor, bedoeld in het eerste lid onder Pi, vastgesteld die wordt toegekend aan een opleiding die in dat kalenderjaar voor het eerst in het Centraal register wordt opgenomen. Wijzigingen van prijsfactoren van reeds in het Centraal register opgenomen opleidingen worden eveneens jaarlijks voor 1 september voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor de rijksbijdrage wordt vastgesteld, bij ministeriële regeling vastgesteld.

  • 5 Deelnemers aan de beroepsbegeleidende leerweg worden in de berekening, bedoeld in het eerste lid, niet geteld onder DDi2, voor zover zij in die berekening voor de desbetreffende instelling voor een van de drie voorafgaande kalenderjaren al onder DDi2 werden geteld.

  • 6 De correctiefactor wordt berekend volgens de formule:

    [(DDi1.1 x DFi1.2) + VDi] + [(DDi1.2 x DFi1.2) + VDi2]

    ———————————————————————

    2 x [(DDi1.1 x DFi1.2) + VDi]

    In deze formule wordt verstaan onder:

    • DDi1.1: het aantal deeltijds deelnemers dat op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar aan de desbetreffende instelling is ingeschreven en daadwerkelijk de desbetreffende opleidingen volgt, 

    • VDi: het aantal voltijds deelnemers dat op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar aan de desbetreffende instelling is ingeschreven en daadwerkelijk de desbetreffende opleidingen volgt, 

    • DDi1.2: het aantal deeltijds deelnemers dat op 1 februari van het kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar aan de desbetreffende instelling is ingeschreven en daadwerkelijk de desbetreffende opleidingen volgt,

    • VDi2: het aantal voltijds deelnemers dat op 1 februari van het kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar aan de desbetreffende instelling is ingeschreven en daadwerkelijk de desbetreffende opleidingen volgt,

    • DFi1.2: de op grond van het zevende lid toegekende deeltijdfactor.

  • 7 De deeltijdfactor, bedoeld in het zesde lid, onder DFi1.2, bedraagt voor:

    • a. een instelling die opleidingen verzorgt die zijn opgenomen in het Centraal register en die worden bekostigd door Onze minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit: 0,5;

    • b. een instelling die opleidingen verzorgt die zijn opgenomen in het Centraal register en die worden bekostigd door Onze minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap: 0,35.

Artikel 2.2.4. Berekening rijksbijdragedeel volgens maatstaf diploma's beroepsonderwijs

  • 1 Onze Minister berekent het rijksbijdragedeel op grond van de maatstaf diploma's beroepsonderwijs volgens de formule:

    DI.1 + 2DI.2 + 4DI.3

    ----------------------------------- x LMD

    LD.1 + 2LD.2 + 4LD.3

    In deze formule wordt verstaan onder:

    DI.1: het aantal diploma's beroepsonderwijs dat aan die instelling is behaald in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar bij opleidingen als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder a, van de wet,

    DI.2: het aantal diploma's beroepsonderwijs dat aan die instelling is behaald in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar bij opleidingen als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder b, van de wet,

    DI.3: het aantal diploma's beroepsonderwijs dat aan die instelling is behaald in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar bij opleidingen als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder c tot en met f, van de wet,

    LD.1: het aantal diploma's beroepsonderwijs dat landelijk is behaald in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar bij opleidingen als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder a, van de wet,

    LD.2: het aantal diploma's beroepsonderwijs dat landelijk is behaald in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar bij opleidingen als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder b, van de wet,

    LD.3: het aantal diploma's beroepsonderwijs dat landelijk is behaald in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar bij opleidingen als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder c tot en met f, van de wet, en

    LMD: het landelijk deel ten behoeve van de maatstaf diploma's beroepsonderwijs, zoals dat voor het desbetreffende jaar is vastgesteld op grond van artikel 2.2.1, tweede lid, onder b.

  • 2 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat voor diploma’s van in die ministeriële regeling aangewezen opleidingen, in de kalenderjaren 2010 en 2011 verkregen door examendeelnemers, bedoeld in artikel 2.2.2, tweede lid, onderdeel b, van de wet, in afwijking van het eerste lid een vast bedrag per diploma wordt toegekend.

Artikel 2.2.5. Berekening rijksbijdragedeel voor voorbereidende en ondersteunende activiteiten

Onze Minister berekent het rijksbijdragedeel voor voorbereidende en ondersteunende activiteiten als bedoeld in artikel 7.2.2, vierde lid, van de wet, voor een kalenderjaar door het landelijk beschikbare budget ten behoeve van voorbereidende en ondersteunende activiteiten, zoals dat voor dat kalenderjaar is vastgesteld op grond van artikel 2.2.1, eerste lid, over de instellingen te verdelen naar rato van het aantal deelnemers per instelling, voor zover deze deelnemers voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • a. zij waren op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar ingeschreven aan de desbetreffende instelling voor een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder a of b, van de wet, en waren tevens

  • b. niet in het bezit van:

    • 1°. een diploma lager beroepsonderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs, tenzij dat diploma is verkregen op grond van een eindexamen waarbij een of meer vakken op A-niveau of vier of meer vakken op B-niveau zijn geëxamineerd,

    • 2°. een diploma middelbaar algemeen voortgezet onderwijs,

    • 3°. een bewijs dat de eerste drie leerjaren van een school voor hoger algemeen voortgezet onderwijs of van een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs met gunstig gevolg zijn doorlopen, of

    • 4°. een diploma beroepsonderwijs van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder b tot en met f, van de wet.

Artikel 2.2.6. Aangepaste berekening bij fusie van instellingen en splitsing van werkzaamheden

In geval van fusie van instellingen of indien vanwege afspraken tussen instellingen over de verzorging van beroepsopleidingen, bepaalde gegevens als bedoeld in de artikelen 2.2.3, eerste lid, 2.2.4 of 2.2.5, anders moeten worden toegerekend, geeft Onze Minister op overeenkomstige wijze toepassing aan die bepalingen. Afspraken als bedoeld in de eerste volzin blijken uit een door het bevoegd gezag, in voorkomend geval tezamen met andere betrokken bevoegde gezagsorganen, aan Onze Minister overgelegde en ondertekende verklaring dienaangaande.

Artikel 2.2.7. Indienen gegevens; vaststelling bekostigingsgegevens bij te late indiening

  • 2 Bij de toepassing van artikel 2.2.2 wordt voor een instelling als bedoeld in het eerste lid, bij de berekening van de rijksbijdrage voor exploitatiekosten voor het beroepsonderwijs:

    • a. in afwijking van artikel 2.2.3, eerste lid, de uitkomst van het gedeelte van de formule boven de streep vastgesteld op 90% van de uitkomst van dat deel van de formule van het voorgaande kalenderjaar;

    • b. in afwijking van artikel 2.2.4, eerste lid, de uitkomst van het gedeelte van de formule boven de streep vastgesteld op 90% van de uitkomst van dat deel van de formule van het voorgaande kalenderjaar;

    • c. in afwijking van artikel 2.2.5 het aantal deelnemers vastgesteld op 90% van het aantal deelnemers dat is gehanteerd bij de berekening van de rijksbijdrage van het voorgaande kalenderjaar.

  • 5 Indien uit de gegevens, bedoeld in het vierde lid, blijkt dat toepassing van artikel 2.2.3, artikel 2.2.4, eerste lid, respectievelijk artikel 2.2.5 leidt tot een lagere waarde dan vastgesteld op grond van het tweede lid, onderdelen a, b respectievelijk c, wordt de vergoeding van de instelling berekend op grond van die lagere waarde.

  • 6 Indien uit de gegevens, bedoeld in het vierde lid, blijkt dat toepassing van artikel 2.2.3, artikel 2.2.4, eerste lid, respectievelijk artikel 2.2.5, leidt tot een gelijke of hogere waarde dan vastgesteld op grond van het tweede lid, onderdelen a, b respectievelijk c, wordt de vergoeding van de instelling berekend op grond van het tweede lid.

Paragraaf 3. Voorbereidend beroepsonderwijs aan agrarische opleidingscentra

Artikel 2.3.1. Uitzondering toepassing bekostigingsbepalingen Wet educatie en beroepsonderwijs en Wet op het voortgezet onderwijs op voorbereidend beroepsonderwijs verzorgd aan agrarische opleidingscentra

[Vervallen per 17-03-2006]

Artikel 2.3.2. Berekening rijksbijdrage voorbereidend beroepsonderwijs

  • 1 Onze Minister berekent de rijksbijdrage voor een agrarisch opleidingscentrum voor de exploitatiekosten voor het voorbereidend beroepsonderwijs dat ten behoeve van deze berekening is onderverdeeld in beroepsonderwijs en leerwegondersteunend onderwijs, volgens de formule:

    {Liv x PLiv} + {Lil x PLil}

    In deze formule wordt verstaan onder:

    Liv: het aantal leerlingen dat op 1 oktober van het kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar aan het desbetreffende agrarisch opleidingscentrum staat ingeschreven voor het beroepsonderwijs,

    Lil: het aantal leerlingen dat op 1 oktober van het kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar aan het desbetreffende agrarisch opleidingscentrum staat ingeschreven voor het leerwegondersteunend onderwijs,

    PLiv: de op grond van het tweede lid voor het desbetreffende kalenderjaar toegekende prijs per leerling beroepsonderwijs, en

    PLil: de op grond van het tweede lid voor het desbetreffende kalenderjaar toegekende prijs per leerling leerwegondersteunend onderwijs.

  • 2 Jaarlijks voor 1 september voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor de rijksbijdrage wordt vastgesteld, worden bij ministeriële regeling de prijzen per leerling vastgesteld.

Paragraaf 4. Huisvesting

Artikel 2.4.1. Berekening rijksbijdrage huisvestingskosten voor instellingen

  • 1 Onze Minister verdeelt het op grond van artikel 2.1.3 voor een kalenderjaar vastgestelde landelijk beschikbare budget voor de huisvestingskosten voor het beroepsonderwijs over de instellingen naar rato van de voor dat kalenderjaar op grond van artikel 2.2.2 berekende rijksbijdrage voor exploitatiekosten per instelling.

  • 2 De rijksbijdrage voor de huisvestingskosten van een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, tweede volzin, van de wet wordt berekend door het aantal leerlingen dat op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende kalenderjaar aan de school was ingeschreven te vermenigvuldigen met een jaarlijks bij ministeriële regeling te bepalen bedrag.

  • 3 Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op het voorbereidend beroepsonderwijs.

  • 4 De op grond van het eerste lid berekende rijksbijdrage kan worden aangepast in verband met uit de rijksbegroting voortvloeiende maatregelen.

Paragraaf 5. Toevoeging rijksbijdrage in verband met kosten van werkloosheidsuitkeringen en suppleties inzake arbeidsongeschiktheid

Artikel 2.5.1. Begripsbepalingen paragraaf 5

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Artikel 2.5.2. Toevoeging aan de rijksbijdrage

  • 1 Het bevoegd gezag van een instelling heeft, naast de aanspraak op een aandeel van de rijksbijdrage voor de exploitatiekosten voor het beroepsonderwijs, bedoeld in artikel 2.2.2, in geval van een agrarisch opleidingscentrum vermeerderd met de rijksbijdrage zoals vastgesteld op grond van artikel 2.3.2, per kalenderjaar aanspraak op een vergoeding voor uitkeringen.

  • 2 De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, is het bedrag berekend volgens de volgende formule:

    (PI + InbI + EduI) / (PL + InbL + EduL) x W

    In deze formule wordt verstaan onder:

    PI: de rijksbijdrage voor de exploitatiekosten, zoals omschreven in het eerste lid, van de desbetreffende instelling voor het kalenderjaar voorafgaande aan het desbetreffende kalenderjaar;

    InbI: de hoogte van het bedrag dat met de overeenkomst of de overeenkomsten inburgering van de desbetreffende instelling in het kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende kalenderjaar is gemoeid, zoals blijkt uit de jaarrekening van de instelling;

    EduI: de hoogte van het bedrag dat met de overeenkomst of overeenkomsten educatie van de desbetreffende instelling in het kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende kalenderjaar is gemoeid, zoals blijkt uit de jaarrekening van de instelling;

    PL: de rijksbijdrage voor de exploitatiekosten, zoals omschreven in het eerste lid, van de instellingen voor het kalenderjaar voorafgaande aan het desbetreffende kalenderjaar;

    InbL: de hoogte van het bedrag dat met de overeenkomsten inburgering van de instellingen in het kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende kalenderjaar is gemoeid, zoals blijkt uit de jaarrekeningen van de instellingen;

    EduL: de hoogte van het bedrag dat met de overeenkomsten educatie van de instellingen in het kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende kalenderjaar is gemoeid, zoals blijkt uit de jaarrekeningen van de instellingen;

    W: het wachtgeldbudget voor de instellingen zoals opgenomen in de begrotingen van de uitgaven van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van het desbetreffende kalenderjaar.

  • 3 De uitkomst van de berekening, bedoeld in het tweede lid, wordt rekenkundig afgerond op twee decimalen.

  • 4 Onze Minister kan voorzover het betreft educatie en inburgering, in afwachting van de indiening van de jaarrekeningen door de instellingen, een voorlopig bedrag toevoegen aan de rijksbijdrage.

Artikel 2.5.3. Voorlopige inhouding; definitieve vaststelling

[Vervallen per 01-01-2006]

Paragraaf 6. Vermindering exploitatiekosten beroepsonderwijs in verband met normatieve inhouding cursusgelden

Artikel 2.6.1. Vermindering rijksbijdrage

  • 2 Bij de berekening van het in het eerste lid bedoelde bedrag telt het aantal deeltijds deelnemers DDi3 en DDi4, dat op 1 augustus van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar aan de desbetreffende instelling voor de desbetreffende opleiding is ingeschreven en op die datum de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, niet mee.

Paragraaf 7. Leerlinggebonden financiering

Artikel 2.7.1. Reikwijdte

Het Besluit leerlinggebonden financiering, met uitzondering van de artikelen 2 en 3, is van toepassing met dien verstande dat wordt verstaan onder:

  • a. leerling: deelnemer als bedoeld in artikel 2.2.5, eerste lid, onder b, van de wet;

  • b. een school: een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onder b, van de wet en een hogeschool als bedoeld in artikel 12.3.9 van de wet;

  • c. een leerling die toelaatbaar is tot het speciaal onderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs: een deelnemer die recht heeft op leerlinggebonden financiering met ambulante begeleiding vanuit het onderwijs van het cluster waarvoor hij geïndiceerd is;

  • d. kinderpsychiatrische voorziening of Jeugdbescherming: psychiatrische voorziening of GGZ.

Artikel 2.7.2. Bedragen leerlinggebonden financiering

  • 1 Voor elke deelnemer met een leerlinggebonden budget dat beschikbaar is op grond van artikel 2.2.6, eerste lid, van de wet ontvangt een instelling waar de deelnemer is ingeschreven een bedrag volgens tabel A en ontvangt een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs een bedrag volgens tabel B:

    Tabel A Bedrag instellingen per studiejaar

    Toelaatbaar verklaard tot onderwijs van

    Voltijds deelnemer

    Deeltijds deelnemer

    Voltijds deelnemer

    Deeltijds deelnemer

     

    Assistent- en basisberoepsopleiding

    Assistent- en basisberoepsopleiding

    Vakopleiding, middenkader- en specialistenopleiding

    Vakopleiding, middenkader- en specialistenopleiding

    Cluster 2

    Dove deelnemers

    € 2.216

    € 1.478

    € 2.876

    € 1.917

    Cluster 2

    Slechthorende deelnemers

    € 1.425

    € 950

    € 2.876

    € 1.917

    Cluster 2

    Meervoudig gehandicapte deelnemers

    € 1.425

    € 950

    € 2.876

    € 1.917

    Cluster 2

    Deelnemers met

    ernstige spraakmoeilijkheden

    € 1.425

    € 950

    € 2.876

    € 1.917

    Cluster 3

    Lichamelijk gehandicapte deelnemers

    € 1.451

    € 968

    € 2.876

    € 1.917

    Cluster 3

    Langdurig zieke deelnemers met een lichamelijke handicap

    € 1.425

    € 950

    € 2.876

    € 1.917

    Cluster 3

    Zeer moeilijk lerende deelnemers

    € 1.425

    € 950

    € 2.876

    € 1.917

    Cluster 3

    Meervoudig gehandicapte deelnemers

    € 1.425

    € 950

    € 2.876

    € 1.917

    Cluster 4

    Gedragsproblematiek

    € 1.425

    € 950

    € 2.876

    € 1.917

    Tabel B Bedrag scholen voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs per studiejaar

    Toelaatbaar verklaard tot onderwijs van

    Voltijds deelnemer

    Deeltijds deelnemer

    Cluster 2 Dove deelnemers

    € 5.212

    € 3.474

    Cluster 2 Slechthorende deelnemers

    € 3.235

    € 2.157

    Cluster 2 Meervoudig gehandicapte deelnemers

    € 3.289

    € 2.193

    Cluster 2 Deelnemers met ernstige spraakmoeilijkheden

    € 3.289

    € 2.193

    Cluster 3 Lichamelijk gehandicapte deelnemers

    € 5.127

    € 3.418

    Cluster 3 Langdurig zieke deelnemers met een lichamelijke handicap

    € 3.289

    € 2.193

    Cluster 3 Zeer moeilijk lerende deelnemers

    € 3.172

    € 2.115

    Cluster 3 Meervoudig gehandicapte deelnemers

    € 3.289

    € 2.193

    Cluster 4 Gedragsproblematiek

    € 3.289

    € 2.193

    [Red: per 30 oktober 2009 en terugwerkend tot en met 1 augustus 2009:]

    Voor het studiejaar 2009–2010:

    Tabel A Bedrag instellingen per studiejaar

    Toelaatbaar verklaard tot onderwijs van

    Voltijds deelnemer Assistent- en basisberoepsopleiding

    Deeltijds deelnemer Assistent- en basisberoepsopleiding

    Voltijds deelnemer Vakopleiding, middenkader- en specialistenopleiding

    Deeltijds deelnemer Vakopleiding, middenkader- en specialistenopleiding

    Cluster 2 Dove deelnemers

    € 2.410,–

    € 1.607,–

    € 3.128,–

    € 2.085,–

    Cluster 2

    Slechthorende deelnemers

    € 1.550,–

    € 1.033,–

    € 3.128,–

    € 2.085,–

    Cluster 2 Meervoudig gehandicapte deelnemers

    € 1.550,–

    € 1.033,–

    € 3.128,–

    € 2.085,–

    Cluster 2 Deelnemers met ernstige spraakmoeilijkheden

    € 1.550,–

    € 1.033,–

    € 3.128,–

    € 2.085,–

    Cluster 3 Lichamelijk gehandicapte deelnemers

    € 1.578,–

    € 1.052,–

    € 3.128,–

    € 2.085,–

    Cluster 3 Langdurig zieke deelnemers met een lichamelijke handicap

    € 1.550,–

    € 1.033,–

    € 3.128,–

    € 2.085,–

    Cluster 3 Zeer moeilijk lerende deelnemers

    € 1.550,–

    € 1.033,–

    € 3.128,–

    € 2.085,–

    Cluster 3 Meervoudig gehandicapte deelnemers

    € 1.550,–

    € 1.033,–

    € 3.128,–

    € 2.085,–

    Cluster 4 Gedragsproblematiek

    € 1.550,–

    € 1.033,–

    € 3.128,–

    € 2.085,–

    Tabel B Bedrag scholen voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs per studiejaar

    Toelaatbaar verklaard tot onderwijs van

    Voltijds deelnemer personele vergoeding

    Voltijds deelnemer materiële vergoeding

    Totaal aan vergoeding

    Cluster 2 Dove deelnemers

    € 5.159,87

    € 559,–

    € 5.718,87

    Cluster 2 Slechthorende deelnemers

    € 3.337,35

    € 216,–

    € 3.553,35

    Cluster 2 Meervoudig gehandicapte deelnemers

    € 3.337,35

    € 274,–

    € 3.611,35

    Cluster 2 Deelnemers met ernstige spraakmoeilijkheden

    € 3.337,35

    € 274,–

    € 3.611,35

    Cluster 3 Lichamelijk gehandicapte deelnemers

    € 5.159,87

    € 469,–

    € 5.628,87

    Cluster 3 Langdurig zieke deelnemers met een lichamelijke handicap

    € 3.337,35

    € 274,–

    € 3.611,35

    Cluster 3 Zeer moeilijk lerende deelnemers

    € 3.337,35

    € 149,–

    € 3.486,35

    Cluster 3 Meervoudig gehandicapte deelnemers

    € 3.337,35

    € 274,–

    € 3.611,35

    Cluster 4 Gedragsproblematiek

    € 3.337,35

    € 274,–

    € 3.611,35

    Toelaatbaar verklaard tot onderwijs van

    Deeltijds deelnemer personele vergoeding

    Deeltijds deelnemer materiële vergoeding

    Totaal aan vergoeding

    Cluster 2 Dove deelnemers

    € 3.439,92

    € 373,–

    € 3.812,92

    Cluster 2 Slechthorende deelnemers

    € 2.224,90

    € 144,–

    € 2.368,90

    Cluster 2 Meervoudig gehandicapte deelnemers

    € 2.224,90

    € 183,–

    € 2.407,90

    Cluster 2 Deelnemers met ernstige spraakmoeilijkheden

    € 2.224,90

    € 183,–

    € 2.407,90

    Cluster 3 Lichamelijk gehandicapte deelnemers

    € 3.439,92

    € 313,–

    € 3.752,92

    Cluster 3 Langdurig zieke deelnemers met een lichamelijke handicap

    € 2.224,90

    € 183,–

    € 2.407,90

    Cluster 3 Zeer moeilijk lerende deelnemers

    € 2.224,90

    € 99,–

    € 2.323,90

    Cluster 3 Meervoudig gehandicapte deelnemers

    € 2.224,90

    € 183,–

    € 2.407,90

    Cluster 4 Gedragsproblematiek

    € 2.224,90

    € 183,–

    € 2.407,90

  • 2 Indien een deelnemer zich inschrijft na 1 augustus van een studiejaar wordt de hoogte van het leerlinggebonden budget vastgesteld door het bedrag dat voor hem geldt op grond van de tabellen, opgenomen in het eerste lid, te delen door 12 en vervolgens te vermenigvuldigen met het aantal maanden dat het studiejaar rest.

  • 3 De bedragen, bedoeld in het eerste lid, kunnen bij ministeriële regeling worden aangepast aan de prijsontwikkeling, overeenkomstig de prijsmutatie van de netto materiële consumptie, zoals opgenomen in de Macro Economische Verkenning, die naar verwachting zal optreden tussen het prijsniveau in het jaar voorafgaande aan het jaar waarin het bedrag wordt aangepast, en het jaar waarin het bedrag wordt aangepast.

Artikel 2.7.3. Vergoeding regionaal expertisecentrum

  • 1 Een regionaal expertisecentrum ontvangt € 173 voor elke deelnemer die in de periode van 12 maanden direct voorafgaand aan 1 oktober van het voorafgaande studiejaar een bevestigende beoordeling van de commissie als bedoeld in artikel 2.2.6, eerste lid, van de wet heeft ontvangen.

Hoofdstuk 3. Rijksbijdrage educatie en huisvesting opleidingen VAVO

[Vervallen per 01-01-2009]

Paragraaf 3. Rijksbijdrage voor huisvestingskosten vavo

[Vervallen per 30-07-2004]

Artikel 3.3.1. Berekening rijksbijdrage huisvestingskosten vavo

[Vervallen per 30-07-2004]

Hoofdstuk 4. Bekostiging kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 4.1.1. Reikwijdte hoofdstuk 4

  • 2 Paragraaf 4 is van toepassing op het kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven op het gebied van de landbouw en de natuurlijke omgeving.

Artikel 4.1.2. Begripsbepalingen hoofdstuk 4

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. kenniscentrum: een kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b2, van de wet;

  • b. leerbedrijf: een bedrijf dat of organisatie die bevoegd is de beroepspraktijkvorming te verzorgen, op basis van een gunstige beoordeling op grond van door het kenniscentrum vastgestelde criteria als bedoeld in artikel 7.2.10 van de wet;

  • c. normatieve bpv-plaats: een in artikel 4.2.5 bedoelde normatieve bpv-plaats;

  • d. opleiding: een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2 van de wet in de beroepsopleidende of beroepsbegeleidende leerweg, dan wel in beide leerwegen;

  • e. exploitatiekosten: de kosten van een kenniscentrum niet zijnde de huisvestingskosten;

  • f. deelnemer aan de beroepsbegeleidende leerweg: degene die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de rijksbijdrage wordt vastgesteld, aan een instelling als bedoeld in de artikelen 1.1.1, onderdeel b, onder 1º, 2º en 3º, 12.3.8 en 12.3.9 van de wet stond ingeschreven voor een opleiding aan de beroepsbegeleidende leerweg en daadwerkelijk die opleiding volgt, voor zover deze deelnemer:

    • 1°. uiterlijk op 31 december van eerstbedoeld jaar een overeenkomst als bedoeld in artikel 7.2.8, tweede lid, van de wet heeft afgesloten, en

    • 2°. een opleiding volgt als bedoeld in artikel 2.2.3, tweede lid, onder b, uiterlijk op 1 juni van het daaropvolgende kalenderjaar, dan wel in geval de deelnemer een andere opleiding volgt uiterlijk op dezelfde datum als genoemd onder 1°, daadwerkelijk de opleiding in de praktijk van het beroep, bedoeld in artikel 7.2.8, eerste lid, van de wet, volgt op de grondslag van een overeenkomst als bedoeld onder 1°;

  • g. voltijds deelnemer aan de beroepsopleidende leerweg: degene die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de rijksbijdrage wordt vastgesteld, als voltijds deelnemer als bedoeld in artikel 2.1.2, onder b, aan een instelling als bedoeld in de artikelen 1.1.1, onderdeel b, onder 1º, 2º en 3º, 12.3.8 en 12.3.9 van de wet stond ingeschreven voor een opleiding aan de beroepsopleidende leerweg en daadwerkelijk die opleiding volgt;

  • h. deeltijds deelnemer aan de beroepsopleidende leerweg: degene die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de rijksbijdrage wordt vastgesteld, als deeltijds deelnemer als bedoeld in artikel 2.1.2, onder c, aan een instelling als bedoeld in de artikelen 1.1.1, onderdeel b, onder 1º, 2º en 3º, 12.3.8 en 12.3.9 van de wet stond ingeschreven voor een opleiding aan de beroepsopleidende leerweg en daadwerkelijk die opleiding volgt.

Artikel 4.1.3. Componenten rijksbijdrage kenniscentra

De rijksbijdrage omvat:

  • a. een bedrag voor exploitatiekosten, berekend volgens paragraaf 2, en

  • b. een bedrag voor huisvestingskosten, berekend volgens paragraaf 3.

Artikel 4.1.4. Vaststelling omvang landelijk beschikbare budgetten kenniscentra

Binnen het raam van de door de begrotingswetgever voor het desbetreffende kalenderjaar beschikbaar gestelde middelen, stelt Onze Minister jaarlijks de omvang vast van de landelijk beschikbare budgetten voor de exploitatiekosten en voor de huisvestingskosten van de kenniscentra.

Paragraaf 2. Exploitatiekosten

Artikel 4.2.1. Berekeningsmaatstaven rijksbijdrage exploitatiekosten kenniscentra

Onze Minister berekent de rijksbijdrage voor de exploitatiekosten voor een kenniscentrum voor:

Artikel 4.2.2. Verdeling landelijk beschikbaar budget voor exploitatiekosten kenniscentra

Het landelijk beschikbare budget voor de exploitatiekosten van de kenniscentra wordt verdeeld als volgt:

  • a. 50% wordt toegerekend aan het landelijk deel ten behoeve van de stabilisatiecomponent,

  • b. 10% wordt toegerekend aan het landelijk deel ten behoeve van de maatstaf opleidingen,

  • c. 30% wordt toegerekend aan het landelijk deel ten behoeve van de maatstaf normatieve bpv-plaatsen, en

  • d. 10% wordt toegerekend aan het landelijk deel ten behoeve van de maatstaf leerbedrijven.

Artikel 4.2.3. Berekening rijksbijdrage voor exploitatiekosten kenniscentra

  • 1 Onze Minister berekent voor een kenniscentrum de rijksbijdrage voor de exploitatiekosten door bij elkaar op te tellen:

    • a. het rijksbijdragedeel op grond van de stabilisatiecomponent, zoals berekend overeenkomstig artikel 4.2.3a,

    • b. het rijksbijdragedeel op grond van de maatstaf opleidingen, zoals berekend overeenkomstig artikel 4.2.4,

    • c. het rijksbijdragedeel op grond van de maatstaf normatieve bpv-plaatsen, zoals berekend overeenkomstig artikel 4.2.5, en

    • d. het rijksbijdragedeel op grond van de maatstaf leerbedrijven, zoals berekend overeenkomstig artikel 4.2.7.

  • 2 Het aandeel van de op grond van het eerste lid berekende rijksbijdrage voor de exploitatiekosten van het kenniscentrum in het desbetreffende landelijk beschikbare budget wordt uitgedrukt in een percentage van dat budget.

  • 3 De op grond van het eerste lid berekende rijksbijdrage kan worden aangepast in verband met uit de rijksbegroting voortvloeiende maatregelen.

Artikel 4.2.3a. Berekening rijksbijdragedeel exploitatiekosten kenniscentra voor de stabilisatiecomponent

  • 1 Onze Minister berekent de rijksbijdrage voor de exploitatiekosten voor het kenniscentrum voor zover het betreft het gedeelte van het landelijk beschikbare budget dat is toegerekend aan de stabilisatiecomponent, op de wijze als bepaald in het tweede en derde lid.

  • 2 Voor elk kenniscentrum wordt het aandeel in het landelijk beschikbare budget van respectievelijk het jaar waarin de rijksbijdrage wordt vastgesteld en het daaraan voorafgaande jaar, uitgedrukt in een percentage van het landelijk beschikbare budget van genoemde jaren. Vervolgens worden voor elk kenniscentrum de percentages van de jaren, bedoeld in de eerste volzin, bij elkaar opgeteld en de uitkomst gedeeld door twee.

  • 3 Van het in het eerste lid bedoelde gedeelte van het landelijk beschikbare budget wordt het bedrag voor het kenniscentrum vastgesteld overeenkomstig het in het tweede lid bedoelde percentage.

Artikel 4.2.4. Berekening rijksbijdragedeel exploitatiekosten kenniscentra volgens maatstaf opleidingen

  • 1 Onze Minister berekent de rijksbijdrage voor de exploitatiekosten voor het kenniscentrum voor zover het betreft het gedeelte van het landelijk beschikbare budget dat is toegerekend aan de maatstaf opleidingen, door:

    • a. voor elke opleiding waarvoor het kenniscentrum de eindtermen heeft voorgesteld, en voor zover deze eindtermen op 1 augustus 2001 zijn vermeld in het Centraal register, het aantal studiebelastingsuren dat is vastgesteld als onderdeel van de eindtermen voor die opleiding te delen door 1600, dit aantal af te ronden op een half naar boven, en het totaal te vermenigvuldigen met

    • b. het aantal in het Centraal register opgenomen deelkwalificaties van de onder a bedoelde opleidingen, met dien verstande dat een deelkwalificatie slechts eenmaal meetelt, en de uitkomst te delen door

    • c. het totaal van de in het Centraal register opgenomen deelkwalificaties van de onder a bedoelde opleidingen, zonder de beperking in onderdeel b.

  • 2 De berekening volgens het eerste lid leidt tot een aantal punten voor het kenniscentrum, rekenkundig afgerond op een half. Op het aantal punten, bedoeld in de eerste volzin, wordt vervolgens een correctie voor schaalvoordelen toegepast door dat aantal te vermenigvuldigen met een factor, zoals aangegeven in de navolgende tabel:

    aantal punten

    factor

    0,5 t/m 50

    1

    51 t/m 60

    0,95

    61 t/m 70

    0,90

    71 t/m 80

    0,85

    81 t/m 90

    0,80

    91 t/m 100

    0,75

    101 t/m 110

    0,70

    111 en hoger

    0,65

  • 3 Elk kenniscentrum heeft aanspraak op het gedeelte van het landelijk beschikbare budget, bedoeld in het eerste lid, naar rato van het aantal punten van elk kenniscentrum nadat daarop de correctie, bedoeld in het tweede lid, is toegepast.

Artikel 4.2.5. Berekening rijksbijdragedeel exploitatiekosten kenniscentra volgens maatstaf normatieve bpv-plaatsen

  • 1 Onze Minister berekent de rijksbijdrage voor de exploitatiekosten voor het kenniscentrum voor zover het betreft het gedeelte van het landelijk beschikbare budget dat is toegerekend aan de maatstaf normatieve bpv-plaatsen, op de wijze als bepaald in het tweede tot en met vijfde lid.

  • 2 Het aantal normatieve bpv-plaatsen voor elk kenniscentrum wordt bepaald door het aantal deelnemers bij opleidingen die behoren bij het desbetreffende kenniscentrum voorzover die opleidingen zijn vermeld in het Centraal register, bij elkaar op te tellen zoals hierna vermeld:

    • a. 100% van het aantal deelnemers aan de beroepsbegeleidende leerweg op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de rijksbijdrage wordt vastgesteld,

    • b. 35% van het aantal voltijds deelnemers aan de beroepsopleidende leerweg op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de rijksbijdrage wordt vastgesteld, en

    • c. 10% van het aantal deeltijds deelnemers aan de beroepsopleidende leerweg op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de rijksbijdrage wordt vastgesteld.

  • 3 De optelling volgens het tweede lid leidt tot een aantal normatieve bpv-plaatsen voor een kenniscentrum, dat rekenkundig wordt afgerond op een geheel getal. Op het aantal normatieve bpv-plaatsen, bedoeld in het tweede lid, wordt een correctie voor schaalvoordelen toegepast door dat aantal te vermenigvuldigen met een factor, zoals aangegeven in de navolgende tabel:

    Aantal normatieve bpv-plaatsen

    Factor

    1 t/m 10.000

    1

    10.001 t/m 15.000

    0,985

    15.001 t/m 20.000

    0,970

    20.001 t/m 25.000

    0,955

    25.001 t/m 30.000

    0,940

    30.001 t/m 35.000

    0,925

    35.001 t/m 40.000

    0,910

    40.001 t/m 45.000

    0,895

    45.001 t/m 50.000

    0,880

    50.001 en hoger

    0,865

  • 4 De berekening volgens het derde lid leidt tot een aantal normatieve bpv-plaatsen voor het kenniscentrum, rekenkundig af te ronden op een geheel getal.

  • 5 Van het in het eerste lid bedoelde gedeelte van het landelijk beschikbare budget wordt het bedrag voor het kenniscentrum vastgesteld naar rato van het aantal normatieve bpv-plaatsen van elk kenniscentrum nadat daarop de correctie en de afronding, bedoeld in het derde respectievelijk vierde lid, heeft plaatsgevonden.

Artikel 4.2.6. Opgave aantal leerbedrijven

  • 1 Elk kenniscentrum verstrekt jaarlijks voor 15 november aan Onze Minister een opgave van het aantal door dat kenniscentrum erkende leerbedrijven op peildatum 1 oktober van dat jaar.

Artikel 4.2.7. Berekening rijksbijdragedeel exploitatiekosten kenniscentra volgens maatstaf leerbedrijven

  • 1 Onze Minister berekent de rijksbijdrage voor de exploitatiekosten voor het kenniscentrum voor zover het betreft het gedeelte van het landelijk beschikbare budget dat is toegerekend aan de maatstaf leerbedrijven, op de wijze als bepaald in het tweede tot en met vijfde lid.

  • 2 Voor elk kenniscentrum wordt het aantal leerbedrijven vastgesteld op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de rijksbijdrage wordt vastgesteld.

  • 3 Op het aantal leerbedrijven voor elk kenniscentrum, bedoeld in het tweede lid, wordt een correctie voor schaalvoordelen toegepast door dat aantal te vermenigvuldigen met een factor, zoals aangegeven in de navolgende tabel:

    Aantal leerbedrijven

    Factor

    1 t/m 7.500

    1

    7.501 t/m 10.000

    0,965

    10.001 t/m 12.500

    0,930

    12.501 t/m 15.000

    0,895

    15.001 t/m 17.500

    0,860

    17.501 t/m 20.000

    0,825

    20.001 t/m 22.500

    0,790

    22.501 t/m 25.000

    0,755

    25.001 t/m 27.500

    0,720

    27.501 t/m 30.000

    0,685

    30.001 en hoger

    0,650

  • 4 De berekening volgens het tweede en derde lid leidt tot een aantal leerbedrijven voor het kenniscentrum, rekenkundig af te ronden op een geheel getal.

  • 5 Van het in het eerste lid bedoelde gedeelte van het landelijk beschikbare budget wordt het bedrag voor het kenniscentrum vastgesteld naar rato van het aantal leerbedrijven van elk kenniscentrum nadat daarop de correctie en de afronding, bedoeld in het derde respectievelijk vierde lid, heeft plaatsgevonden.

Artikel 4.2.8. Voorwaarde meetellen leerbedrijven in berekeningsmaatstaf rijksbijdrage

Bij de berekening, bedoeld in artikel 4.2.7, betrekt Onze Minister uitsluitend de leerbedrijven die zijn aangeduid met de code leerbedrijf, bedoeld in bijlage 3 bij dit besluit.

Paragraaf 3. Huisvesting

Artikel 4.3.1. Berekening rijksbijdrage huisvestingskosten kenniscentra

  • 1 Onze Minister stelt het bedrag voor huisvestingskosten voor elk kenniscentrum vast overeenkomstig het percentage dat op grond van artikel 4.2.3, tweede lid, voor dat kenniscentrum is vastgesteld, met dien verstande dat aanpassingen als bedoeld in het derde lid van dat artikel daarbij buiten beschouwing blijven.

  • 2 De op grond van het eerste lid berekende rijksbijdrage kan worden aangepast in verband met uit de rijksbegroting voortvloeiende maatregelen.

Paragraaf 4. Exploitatie en huisvesting kenniscentrum op gebied van landbouw en natuurlijke omgeving

Artikel 4.4.1. Componenten rijksbijdrage kenniscentrum op gebied van landbouw en natuurlijke omgeving

De rijksbijdrage omvat:

  • a. een bedrag voor exploitatiekosten, berekend volgens deze paragraaf, en

  • b. een bedrag voor huisvestingskosten, berekend volgens deze paragraaf.

Artikel 4.4.2. Vaststelling omvang landelijk beschikbaar budget voor kenniscentrum op gebied van landbouw en natuurlijke omgeving

Binnen het raam van de door de begrotingswetgever voor het desbetreffende begrotingsjaar beschikbaar gestelde middelen, stelt Onze Minister jaarlijks het landelijk beschikbare budget vast voor de exploitatiekosten en voor de huisvestingskosten van het kenniscentrum op het gebied van de landbouw en de natuurlijke omgeving.

Artikel 4.4.3. Berekeningsmaatstaven rijksbijdrage kenniscentrum op gebied van landbouw en natuurlijke omgeving

Onze Minister berekent de rijksbijdrage afzonderlijk voor:

Artikel 4.4.4. Verdeling landelijk beschikbare budget exploitatiekosten kenniscentrum op gebied van landbouw en natuurlijke omgeving

Van het landelijk beschikbare budget voor de exploitatiekosten van het kenniscentrum wordt:

  • a. 20% toegerekend aan de taken, bedoeld in artikel 4.4.3, onder a, met dien verstande dat 10% van het desbetreffende deel van het landelijk beschikbare budget betrekking heeft op strategische expertise-ontwikkeling,

  • b. 60% toegerekend aan de taken, bedoeld in artikel 4.4.3, onder b, en

  • c. 20% toegerekend aan de taken, bedoeld in artikel 4.4.3, onder c.

Artikel 4.4.5. Vaststelling hoogte rijksbijdrage exploitatiekosten kenniscentrum op gebied van landbouw en natuurlijke omgeving

  • 1 Onze Minister berekent de totale rijksbijdrage voor de exploitatiekosten van het kenniscentrum door de middelen bij elkaar op te tellen die voor het kenniscentrum zijn berekend op grond van de artikelen 4.4.3 en 4.4.4.

  • 2 De op grond van het eerste lid vastgestelde rijksbijdrage kan worden aangepast in verband met uit de rijksbegroting voortvloeiende maatregelen.

Artikel 4.4.6. Rijksbijdrage huisvestingskosten kenniscentrum op gebied van landbouw en natuurlijke omgeving

  • 1 Onze Minister stelt het bedrag voor huisvestingskosten voor het kenniscentrum vast.

  • 2 De op grond van het eerste lid vastgestelde rijksbijdrage kan worden aangepast in verband met uit de rijksbegroting voortvloeiende maatregelen.

Paragraaf 5. Vermindering rijksbijdrage in verband met kosten van werkloosheidsuitkeringen en suppleties inzake arbeidsongeschiktheid

[Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 4.5.3. Voorlopige inhouding; definitieve vaststelling

[Vervallen per 01-01-2006]

Hoofdstuk 4A. Subsidie Kwaliteitscentrum examinering beroepsopleidingen

Artikel 4a.1. Subsidie

  • 3 De subsidie wordt bij wijze van voorschot voor de helft voor 1 februari en voor het resterende deel voor 1 juli van dat jaar betaalbaar gesteld.

  • 4 Het Kwaliteitscentrum examinering beroepsopleidingen zendt de stukken, bedoeld in artikel 7.4.9f, tweede lid, eerste volzin, van de wet voor 1 juli van het jaar, volgend op het jaar waarop de subsidie betrekking heeft, naar Onze Minister. Onze Minister stelt de subsidie vast na ontvangst van deze stukken.

Hoofdstuk 4B. Gebruik persoonsgebonden nummers

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 4b.1.1. Reikwijdte hoofdstuk 4b

Paragraaf 3 is van toepassing op de gegevens van deelnemers die zijn ingeschreven of ingeschreven zijn geweest voor een beroepsopleiding aan een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, een instituut als bedoeld in artikel 12.3.8 of een hogeschool als bedoeld in artikel 12.3.9 van de wet.

Paragraaf 3. Gebruik gegevens uit basisregister onderwijs door Minister

Artikel 4b.3.1. Gegevens die de minister kan gebruiken

  • 1 Ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van een instelling kan Onze Minister de volgende in het basisregister onderwijs opgenomen gegevens van een deelnemer of voormalige deelnemer van de instelling gebruiken:

    • a. het persoonsgebonden nummer;

    • b. het geslacht, de geboortedatum en de postcode van de woonplaats;

    • c. de datum van in- en uitschrijving;

    • d. de kwalificatie en de leerweg;

    • e. indien van toepassing, het al dan niet zijn van risicodeelnemer;

    • f. het behaalde diploma, dan wel, voorzover het betreft het beroepsonderwijs op het gebied van de landbouw en de natuurlijke omgeving, de behaalde deelkwalificaties;

    • g. de omvang van de beroepspraktijkvorming, de datum van begin en einde daarvan, de afsluitdatum van de beroepspraktijkvormingsovereenkomst en het betrokken bedrijf dat of de betrokken organisatie die de beroepspraktijkvormingsovereenkomst verzorgt;

    • h. de gegevens over de nationaliteit en het verblijfsrecht van de deelnemer;

    • i. het registratienummer van de instelling;

    • j. indien van toepassing het volgen van de opleiding in voltijd of deeltijd en het zijn van examendeelnemer;

    • k. het al dan niet voor bekostiging in aanmerking komen van de deelnemer of het diploma; en

    • l. indien van toepassing, het gebruiken van het persoonsgebonden nummer ten behoeve van de uitvoering van de subsidieregelingen van het Europees Sociaal Fonds in het verkeer met de instelling.

Artikel 4b.3.3. Voorwaarden voor gebruik

  • 1 De gegevens, bedoeld in artikel 4b.3.1, worden uitsluitend gebruikt door de daartoe door Onze Minister aangewezen ambtenaren dan wel, voor zover het betreft het onderwijs op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving, door de daartoe door Onze Minister aangewezen ambtenaren van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

  • 2 Onze Minister kan uitsluitend gebruiken:

    • a. de gegevens van een deelnemer of voormalige deelnemer van wie het bevoegd gezag op grond van 2.5.5a, vierde lid, van de wet het persoonsgebonden nummer aan Onze Minister heeft verstrekt ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van de instelling;

    • b. de gegevens van een deelnemer of voormalige deelnemer, voorzover Onze Minister dit noodzakelijk acht ten behoeve van een onderzoek als bedoeld in 2.5.5b, derde lid, van de wet; en

    • c. de gegevens van een deelnemer of voormalige deelnemer, voorzover Onze Minister het noodzakelijk acht deze gegevens ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van de instelling te gebruiken in het verkeer met die instelling.

  • 3 Onder gebruik ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van de instelling van de gegevens, bedoeld in artikel 4b.3.1, wordt mede verstaan het daartoe noodzakelijke gebruik voor de motivering van beschikkingen en de behandeling van bezwaar- en beroepschriften.

Hoofdstuk 5. Informatie

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 5.1.1. Reikwijdte hoofdstuk 5

De bepalingen van dit hoofdstuk hebben betrekking op:

Artikel 5.1.2. Begripsbepalingen hoofdstuk 5

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. kenniscentrum: een kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b2, van de wet,

  • b. gegevenswoordenboek: de opsomming van een door het bevoegd gezag van een instelling of het bestuur van een kenniscentrum te verzamelen gegevens, bedoeld in artikel 5.2.1.

Paragraaf 2. Ordening en wijze van beschikbaarstelling gegevens

Artikel 5.2.1. Ordening gegevens

  • 1 De informatieverzameling, bedoeld in de artikelen 2.2.4, 2.3.6, 2.5.3 en 2.5.5 van de wet, waarover het bevoegd gezag van een instelling dient te beschikken, bevat de gegevens volgens de beschrijving in het gegevenswoordenboek dat is opgenomen in bijlagen 1 en 1c bij dit besluit.

  • 3 De gegevens, bedoeld in het eerste en tweede lid, die betrekking hebben op de bekostiging, zijn in het desbetreffende gegevenswoordenboek als zodanig aangeduid.

Artikel 5.2.2. Wijze van beschikbaarstelling gegevens

  • 1 Op verzoek van Onze Minister stelt het bevoegd gezag van een instelling dan wel het bestuur van een kenniscentrum gegevens aan hem beschikbaar, die door de instelling of het kenniscentrum op grond van artikel 5.2.1 zijn verzameld.

  • 2 De beschikbaarstelling geschiedt overeenkomstig de formulieren die op het beroepsonderwijs respectievelijk de werkzaamheden van het kenniscentrum van toepassing zijn, zoals die zijn opgenomen in bijlage 4 en bijlage 6 bij dit besluit.

  • 3 In voorkomende gevallen kan Onze Minister bij het verzoek om beschikbaarstelling reeds bij hem bekende gegevens opnemen.

Artikel 5.2.3. Aanvulling gegevensvraag over bekostiging

Bij ministeriële regeling kan in bijzondere gevallen een aanvullende vragenlijst ten aanzien van bekostiging worden vastgesteld ter beantwoording door het bevoegd gezag van een instelling.

Artikel 5.2.4. Bewaarplicht gegevens

  • 1 Het bevoegd gezag van een instelling en het bestuur van een kenniscentrum bewaren de boeken, bescheiden en informatie op andere informatiedragers die verband houden met de toepassing van dit hoofdstuk voor zover het betreft gegevens ten behoeve van het door Onze Minister te voeren beleid ten aanzien van het beroepsonderwijs, van de educatie en van de kenniscentra, gedurende ten minste zeven jaren.

  • 2 Het bevoegd gezag van een instelling en het bestuur van een kenniscentrum bewaren de gegevens die verband houden met de toepassing van dit hoofdstuk op zodanige wijze dat daaruit de voor de vaststelling van de geaggregeerde gegevens van belang zijnde gegevens kunnen worden nagegaan.

Paragraaf 3. Controleprotocol

Artikel 5.2.5. Regeling controleprotocol

  • 1 Bij ministeriële regeling worden regels vastgesteld voor de inrichting en de uitvoering van de controle door de accountant van de boekhouding, de jaarrekening en de administratie van de instellingen en de kenniscentra.

  • 2 De regels hebben betrekking op de controle op de rechtmatigheid van de verkrijging en de rechtmatigheid en doelmatigheid van de besteding van de rijksbijdrage, en de controle op de bekostigingsgegevens, bedoeld in dit besluit.

  • 3 De administratie van de instelling en het kenniscentrum omvat in ieder geval de gegevens, bedoeld in artikel 5.2.1, vierde lid, en de daaraan ten grondslag liggende bescheiden.

Hoofdstuk 5A. Personeel

Artikel 5a.1. Reikwijdte hoofdstuk 5a

De bepalingen van dit hoofdstuk hebben betrekking op:

Artikel 5a.1a. Begripsbepaling

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder kenniscentrum: een kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b2, van de wet.

Artikel 5a.2. Aanduiding belanghebbenden

Het personeel en het gewezen personeel van instellingen en kenniscentra zijn in elk geval belanghebbende in de zin van dit hoofdstuk.

Artikel 5a.3. Voorziening bij ontbreken rechtsopvolger

Indien een instelling of een kenniscentrum de taken beëindigt en een rechtsopvolger ontbreekt, waaronder tevens is begrepen het geval van een onherroepelijk vonnis tot faillietverklaring van de desbetreffende instelling of het desbetreffende kenniscentrum, voorzien de bevoegde gezagsorganen van de overige instellingen onderscheidenlijk de besturen van de overige kenniscentra er gezamenlijk in dat aan de verplichtingen jegens het personeel en het gewezen personeel die uit de wet- en regelgeving voortvloeien, wordt voldaan. De toepassing van de eerste volzin geschiedt met inachtneming van het bepaalde over vermindering van de rijksbijdrage in verband met de kosten van uitkeringen voor gewezen personeel van een instelling die of een kenniscentrum dat de taken beëindigt in de ministeriële regeling op grond van artikel 12.3.48 van de wet onderscheidenlijk artikel 4.5.2.

Artikel 5a.4. Maximum-salaris voorzitter college van bestuur en centrale directie

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde maximum kan worden bijgesteld aan de hand van de algemene salarisontwikkeling die voor het personeel van instellingen onderscheidenlijk kenniscentra wordt overeengekomen.

Hoofdstuk 6. Overgangs- en invoeringsbepalingen

Paragraaf 1. Beroepsonderwijs

Artikel 6.1.1. Overgangsbepaling bestaande opleidingen; opleidingen in afbouw

  • 1 [Red: Vervallen.]

  • 2 Bij ministeriële regeling kan worden voorgeschreven, welke gegevens Onze Minister in afwijking van artikel 2.2.5 hanteert voor de bekostiging voor zover nog niet kan worden beschikt over de in dat artikel, onder b, voorgeschreven gegevens. De vervangende gegevens komen zoveel mogelijk overeen met de voorgeschreven gegevens.

  • 3 Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld:

    • a. [Red: vervallen;]

    • b. in afwijking van artikel 2.2.3, eerste lid, onder Pi respectievelijk DFi: welke prijsfactor respectievelijk welke deeltijdfactor:

      • 1°. [Red: vervallen;]

      • 2°. [Red: vervallen;]

      • 3°. [Red: vervallen;]

      • 4°. [Red: vervallen;]

      • 5°. [Red: vervallen;]

      • 6°. tot uiterlijk 1 januari 2002 voor deeltijdse deelnemers aan 4-jarige opleidingen middelbaar beroepsonderwijs,

      wordt toegekend aan opleidingen waarvan de opleidingen zoals vermeld in het overzicht, bedoeld in artikel 12.3.17, eerste lid, van de wet, een voortzetting vormen.

    • c. in afwijking van artikel 2.2.3, eerste lid, onder Pi respectievelijk DFi: welke prijsfactor respectievelijk welke deeltijdfactor:

      • 1°. [Red: vervallen;]

      • 2°. [Red: vervallen;]

      • 3°. [Red: vervallen;]

      • 4°. [Red: vervallen;]

      • 5°. [Red: vervallen;]

      • 6°. tot uiterlijk 1 januari 2002 voor deeltijdse deelnemers aan 4-jarige opleidingen middelbaar beroepsonderwijs,

      wordt toegekend aan bekostigde opleidingen die niet vallen onder a of b en die in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan de eerste toepassing van artikel 2.2.3 werden verzorgd aan de instellingen, en

    • d. welk niveau wordt toegekend aan een opleiding als bedoeld onder b of c met het oog op de toepassing van artikel 2.2.4, en voor zover van toepassing, welk niveau wordt toegekend aan een opleiding als bedoeld onder b of c, met het oog op de toepassing van artikel 2.2.5.

Artikel 6.1.3. Overgangsbepaling huisvestingskosten in verband met decentralisatie huisvesting

  • 1 Indien de op grond van artikel 2.4.1, eerste lid, voor een instelling, niet zijnde een agrarisch opleidingscentrum, vastgestelde rijksbijdrage ten behoeve van de huisvestingskosten voor een kalenderjaar van de desbetreffende instelling, vermeerderd met het gedeelte van de rijksbijdrage, berekend op grond van artikel 2.4.1, tweede lid, minder bedraagt dan het op grond van artikel 3, alsmede in voorkomende gevallen op grond van artikel 8 van de Regeling bekostiging huisvesting bve-sector 1999 voor het desbetreffende kalenderjaar vastgestelde bedrag voor de desbetreffende instelling, ontvangt de instelling voor het desbetreffende kalenderjaar een aanvulling tot dat bedrag.

  • 2 Indien de op grond van artikel 2.4.1, eerste lid, voor een agrarisch opleidingscentrum vastgestelde rijksbijdrage ten behoeve van de huisvestingskosten voor een kalenderjaar van de desbetreffende instelling, vermeerderd met het gedeelte van de rijksbijdrage, berekend op grond van artikel 2.4.1, derde lid, minder bedraagt dan het op grond van artikel 4, alsmede in voorkomende gevallen op grond van artikel 7 van de Regeling bekostiging huisvesting bve-sector voor het desbetreffende kalenderjaar vastgestelde bedrag voor de desbetreffende instelling, ontvangt de instelling voor het desbetreffende kalenderjaar een aanvulling tot dat bedrag.

Artikel 6.1.4. Overgangsbepaling 2008–2010 wijziging berekening rijksbijdrage in verband met evaluatie mbo-bekostiging

  • 1 Indien het verschil van de berekening, bedoeld in artikel 2.2.2, eerste lid, met toepassing van artikel 2.2.3 zoals dat met ingang van 1 oktober 2006 is komen te luiden, en de overeenkomstige berekening met toepassing van artikel 2.2.3 zoals dat luidde op 30 september 2006, voor het kalenderjaar 2008 negatief is en meer bedraagt dan twee procent van de laatstgenoemde berekening, wordt dit meerdere in aanvulling gebracht op de rijksbijdrage, bedoeld in artikel 2.2.2, eerste lid, voor dat kalenderjaar.

  • 2 Het totaal van de aanvullingen op grond van het eerste lid wordt in mindering gebracht op de rijksbijdrage, bedoeld in artikel 2.2.2, eerste lid, voor het kalenderjaar 2008, voor de instellingen waarvoor het verschil van de berekening, bedoeld in artikel 2.2.2, eerste lid, met toepassing van artikel 2.2.3 zoals dat met ingang van 1 oktober 2006 is komen te luiden, en de overeenkomstige berekening met toepassing van artikel 2.2.3 zoals dat luidde op 30 september 2006, voor dat kalenderjaar positief is, naar rato van die toename van de rijksbijdrage voor de desbetreffende instelling.

  • 3 Indien een instelling voor het kalenderjaar 2008 een aanvulling ontvangt op grond van het eerste lid, ontvangt die instelling voor de kalenderjaren 2009 en 2010 aanvullingen ten bedrage van tweederde respectievelijk eenderde van die eerste aanvulling.

  • 4 Indien aan een instelling voor het kalenderjaar 2008 een bedrag in mindering wordt gebracht op grond van het tweede lid, wordt aan die instelling voor de kalenderjaren 2009 en 2010 tweederde respectievelijk eenderde van die eerste vermindering in mindering gebracht.

Artikel 6.1.5. Tijdelijke voorziening instroomgegevens deelnemers 1 februari 2008

Voor de toepassing van artikel 4b.2.3, eerste lid, in het studiejaar 2007–2008 wordt in onderdeel a voor «1 maart de voorlopige gegevens omtrent de inschrijvingen op 1 oktober van het desbetreffende studiejaar» gelezen: 8 maart de voorlopige gegevens omtrent de inschrijvingen op 1 oktober van het desbetreffende studiejaar, en op 8 maart de voorlopige gegevens omtrent de inschrijvingen op 1 februari van het desbetreffende studiejaar.

Paragraaf 2. Educatie

[Vervallen per 01-01-2009]

Artikel 6.2.2. Berekening rijksbijdrage educatie in de jaren 2000 tot en met 2003

[Vervallen per 01-01-2009]

Artikel 6.2.3. Verhoging of verlaging rijksbijdrage educatie op grond van overgangsregeling in de jaren 2000 tot en met 2003

[Vervallen per 01-01-2009]

Artikel 6.2.4. Bedrag educatie op grond van afwijking in verband met bijzondere omstandigheden in de jaren 2000 tot en met 2003

[Vervallen per 01-01-2009]

Paragraaf 3. Kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven

Artikel 6.3.1. Tijdelijke vervangende gegevens t.b.v. invoering bekostiging kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven

  • 1 Bij ministeriële regeling wordt voorgeschreven, welke gegevens Onze Minister in afwijking van de artikelen 4.2.4 tot en met 4.2.8 hanteert voor zover nog niet kan worden beschikt over de in die artikelen voorgeschreven gegevens. De vervangende gegevens komen zoveel mogelijk overeen met de voorgeschreven gegevens.

Artikel 6.3.2. Tijdelijke afwijking berekening exploitatiekosten

  • 2 Onze Minister berekent de rijksbijdrage voor de exploitatiekosten voor het kenniscentrum tot de in het eerste lid bedoelde datum op de in het derde lid bepaalde wijze.

  • 3 Voor elk kenniscentrum wordt het aandeel in het landelijk beschikbare budget voor de exploitatiekosten van respectievelijk het jaar 2005 en het jaar 2006, uitgedrukt in een percentage van dat landelijk beschikbare budget van genoemde jaren. Vervolgens worden voor elk kenniscentrum de percentages van de jaren, bedoeld in de eerste volzin, bij elkaar opgeteld en de uitkomst gedeeld door twee. De uitkomst van de berekening, bedoeld in de vorige volzin, is bepalend voor het vaststellen van het gedeelte van het landelijk beschikbare budget waarop elk kenniscentrum voor de rijksbijdrage aanspraak maakt.

Artikel 6.3.3. Tijdelijke afwijking vaststelling bedrag huisvestingskosten

Onze Minister stelt tot de datum, bedoeld artikel 6.3.2, eerste lid, het bedrag voor huisvestingskosten, bedoeld in artikel 4.3.1, eerste lid, voor elk kenniscentrum vast op basis van het percentage dat op grond van artikel 6.3.2, derde lid, voor dat kenniscentrum is vastgesteld.

Artikel 6.3.4. Correctie rijksbijdrage huisvestingskosten kalenderjaren 2000 en 2001

[Vervallen per 21-02-2003]

Artikel 6.3.5. Vermindering rijksbijdrage kalenderjaren 2000 en 2001

[Vervallen per 21-02-2003]

Artikel 6.3.6. Overgangsregeling bekostiging huisvesting voor kalenderjaar 2002

[Vervallen per 30-07-2004]

Artikel 6.3.7. Evaluatie hoofdstuk 4

Onze Minister evalueert de werking van hoofdstuk 4 na afloop van een periode van 5 jaren na het tijdstip van inwerkingtreding van dat hoofdstuk.

Paragraaf 4. Gebruik persoonsgebonden nummers

[Vervallen per 28-04-2010]

Artikel 6.4.1. Eerste verstrekking van gegevens door de Informatie Beheer Groep

[Vervallen per 28-04-2010]

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 7.1. Inwerkingtreding

  • 1 Dit besluit treedt, met uitzondering van de hoofdstukken 2, 3, 4, 5 voor zover het betreft de artikelen 5.2.1, 5.2.2 en 5.2.4, en 6, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst.

  • 2 De hoofdstukken 2, 3, 4 en 6 van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende hoofdstukken, paragrafen en artikelen verschillend kan worden vastgesteld. Laatstbedoeld besluit wordt niet genomen dan nadat vier weken zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal en gedurende die termijn niet door of namens een van beide kamers de wens wordt te kennen gegeven dat het in de hoofdstukken 2 en 6, paragraaf 1, dan wel de hoofdstukken 3 en 6, paragraaf 2, dan wel de hoofdstukken 4 en 6, paragraaf 3, van dit besluit geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. De bepalingen vinden voor het eerst toepassing ten aanzien van de rijksbijdragen voor het jaar 2000.

  • 2 De artikelen 5.2.1, 5.2.2 en 5.2.4 van dit besluit treden in werking 12 maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met dien verstande dat de formulieren ten aanzien van de gegevens inzake uitgereikte diploma's niet eerder van toepassing zijn dan over het kalenderjaar 2001 en de overige formulieren niet eerder dan over het studiejaar 2001–2002.

Artikel 7.2. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsbesluit WEB.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 6 augustus 1999

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L. M. L. H. A. Hermans

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

L. J. Brinkhorst

Uitgegeven de tweede september 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Bijlage 1. Informatieverzameling instellingen bij hoofdstuk 5 Informatie van het Uitvoeringsbesluit WEB

A. (Vervallen)

B. Personeel

1. Inleiding

In dit gegevenswoordenboek staat per gegeven de technische uitwerking, zoals die dient voor de uitwisseling van het gegeven tussen de instellingen en OCW. Het gaat hierbij om de gegevens zoals die door de instellingen worden vastgelegd. Dit betekent niet dat deze gegevens ook zo aan het departement worden geleverd. De manier waarop dat gebeurt wordt bepaald in bijlage 4, Formulieren. Verder betekent dit ook niet dat in alle gevallen de hier gepresenteerde waarden (codes) dienen te worden gebruikt in de eigen administratie. Dat hoeft feitelijk alleen bij de levering. Zo kan de instelling een volledige buitenlandse postcode hanteren, maar die naar de hier beschreven waarden omzetten bij levering.

De gegevens staan gegroepeerd volgens een hiërarchisch datamodel. Dat is een structuur die aangeeft hoe de gegevens met elkaar samenhangen. In deze bijlage zal worden aangegeven bij welke Groep elk gegeven hoort en hoe Groepen samenhangen. Een Groep kan verscheidene keren voorkomen. In theorie kan een gegeven ook verscheidene keren in een Groep voorkomen. In deze bijlage is dat echter niet het geval. Bij personeel is het hoogste niveau de werknemer, waaronder de Groepen Persoonskenmerken en Arbeidsovereenkomst vallen, maar geen losse gegevens.

De informatie die in deze bijlage per gegeven wordt verstrekt, omvat een aantal vaste rubrieken, de zogenaamde Kenmerken. Dat zijn bijvoorbeeld definitie en domein. Tezamen vormen deze Kenmerken het profiel van het gegeven.

De indeling van deze bijlage is als volgt. In hoofdstuk 2 worden enkele gebruikte termen gedefinieerd, voor zover dat niet al in andere teksten (wet, tekst Uitvoeringsbesluit) is gebeurd. Het bestaat uit twee delen: algemene termen en de Kenmerken met hun definities. Hoofdstuk 3 vormt de kern van deze bijlage en omvat de profielen van alle te registreren gegevens.

2. Begripsbepalingen en definities

A. Algemeen

Gegeven:

Het object van een gegevensvraag. Het meest elementaire, betekenisvolle stuk informatie dat kan worden vastgelegd. Zo'n gegeven is bijvoorbeeld geslacht.

Kenmerk (van een gegeven):

Dat is het aspect van een gegeven uit de gegevenslijst dat standaard in het Gegevenswoordenboek is opgenomen, zoals «definitie» of «domein».

(Gegevens)profiel:

De verzameling kenmerken van een gegeven. Deze verzameling bepaalt en beschrijft het gegeven. Ook het commentaar maakt dus deel uit van de beschrijving.

Groep:

Een set van bij elkaar horende (samenhangende) gegevens.

Bijvoorbeeld het gegeven Geslacht hoort bij de Groep Persoonskenmerken.

B. Gegevenswoordenboek (Kenmerken)

Sommige Kenmerken komen slechts bij een paar gegevens voor.

Definitie:

De definitie geeft een nauwkeurige en eenduidige omschrijving van het gegeven.

Lengte:

Geeft het maximale aantal tekens waaruit het gegeven kan bestaan. Hangt samen met Type en Domein.

Domein:

Waarden die het gegeven kan aannemen, bijvoorbeeld een getal tussen 0 en 999999999. Het domein omvat ook de waarde van Afwezigheid (zie onder).

3. Gegevenslijst

A. Deelnemers (Vervallen)

B. Personeel

In deze paragraaf is een werknemer iemand die een arbeidsrelatie heeft met de instelling, waarbij hij / zij is benoemd in een functie die is vastgelegd in het vastgestelde formatieplan van de instelling.

GROEP: Persoonskenmerken

   

B1. Geslacht

Definitie

Aanduiding of de werknemer een man of vrouw is.

Type onderwijs

Educatie en Beroepsonderwijs.

Lengte

1

Domein

1 = man, 2 = vrouw

   

B2. Geboortedatum

Definitie

De datum waarop de werknemer geboren is.

Type onderwijs

Educatie en Beroepsonderwijs.

Lengte

8

Domein

CCYYMMDD (century, year, month, day). Legitieme datum conform NEN 8601

   

GROEP: Arbeidsovereenkomst

   

B3. Functiecategorie

Definitie

Functiecategorie van de werknemer, zoals genoemd in de CAO-BVE en vastgelegd in het formatieplan van de instelling.

Type onderwijs

Educatie en Beroepsonderwijs.

Lengte

1

Domein

1 = onderwijsgevend personeel

 

2 = ondersteunend en beheerspersoneel

B4. Inschaling

Definitie

Inschaling van de werknemer in het carrièrepatroon zoals wordt vermeld in de vigerende CAO-BVE.

Type onderwijs

Educatie en Beroepsonderwijs.

Lengte

4

Domein

xxnn, waarin:

 

xx: schaal volgens de CAO BVE (01 t/m 99 of een letter (cijfer) combinatie. Zo wordt de code Bt gebruikt voor de Melkertbanen. Deze hebben overigens alleen betekenis in combinatie met een Maximumschaal);

 

nn: regelnummer binnen de schaal volgens het Kaderbesluit rechtspositie BVE 01 t/m 99.

 

Bij xx en nn zo nodig voornullen.

Doel

Beleidsinformatie

Opmerking

Wanneer het salarisbedrag van de werknemer niet voorkomt in het desbetreffende carrièrepatroon wordt als benadering gebruikt de hoogste inschaling in het carrièrepatroon waarvan het bijbehorende bedrag niet hoger is dan het salarisbedrag van de werknemer.

   

B5. Maximum salarisschaal bij functie

Definitie

De maximumsalarisschaal die hoort bij de functie waarin de werknemer is benoemd.

Type onderwijs

Educatie en Beroepsonderwijs.

Lengte

2

Domein

01 t/m 98 (voorloopnul bij schaal < 10),

 

99: vast bedrag, benaderd met schaal en regelnummer bij Inschaling.

Opmerking

Code 99 is niet toegestaan in combinatie met een lettercombinatie bij Inschaling.

   

B6. Salarisgarantie

Definitie

Het salaris dat de werknemer krijgt en dat niet uitsluitend gebaseerd is op zijn huidige functie.

Type onderwijs

Educatie en Beroepsonderwijs.

Lengte

6

Domein

xxabnn:

 

xx = maximumschaal volgens Kaderbesluit rechtspositie BVE;

 

ab = lettercombinatie in het regelnummer, zoals Bt;

 

nn = regelnummer binnen een schaal van het Kaderbesluit rechtspositie BVE 01 t/m 99.

 

Bij xx en nn zo nodig voornullen. a en b mogen spaties zijn, b alléén als a dat ook is.

Opmerkingen

xx mag niet lager zijn dan Maximum salarisschaal.

 

Wanneer het bedrag dat de werknemer krijgt niet voorkomt in enig carrièrepatroon wordt als benadering gebruikt de hoogste inschaling in een carrièrepatroon waarvan het bijbehorende bedrag niet hoger is dan het salarisbedrag van de werknemer.

   

B7. Datum indiensttreding

Definitie

De datum waarop de werknemer bij de instelling dan wel bij een van de fusiepartners/rechtsvoorgangers van de instelling in dienst is getreden.

 

Deze datum dient betrekking te hebben op een ononderbroken tijdvak.

Type onderwijs

Educatie en Beroepsonderwijs.

Lengte

8

Domein

CCYYMMDD (century, year, month, day). Legitieme datum conform NEN 8601.

   

B8. Datum einde dienstverband

Definitie

De datum waarop de arbeidsovereenkomst eindigt

Type onderwijs

Educatie en Beroepsonderwijs.

Lengte

8

Domein

CCYYMMDD (century, year, month, day). Legitieme datum conform NEN 8601.

   

B9. Soort aanstelling

Definitie

Aard van het dienstverband.

Type onderwijs

Educatie en Beroepsonderwijs.

Lengte

1

Domein

1 = dienstverband voor bepaalde tijd;

 

2 = dienstverband voor bepaalde tijd, behorend bij de opleiding die door de werknemer wordt gevolgd;

 

3 = dienstverband voor onbepaalde tijd.

   

B10. Betrekkingsomvang

Definitie

Betrekkingsomvang volgens de arbeidsovereenkomst, uitgedrukt als een fractie van een normbetrekking volgens de geldende CAO.

Type onderwijs

Educatie en Beroepsonderwijs.

Lengte

6

Domein

Positie 1: 0 of 1,

 

positie 2: komma,

 

positie 3 t/m 6: decimalen.

Verplicht

J

Opmerkingen

In geval van een variabele werktijd wordt het geschatte gemiddelde genomen.

   

B11. BAPO-UREN

Definitie

Het aantal klokuren en minuten per week waarvoor de werknemer verlof geniet op grond van de geldende regeling Bevordering arbeidsparticipatie ouderen (BAPO), uitgedrukt als een fractie van een normbetrekking volgens de geldende CAO BVE.

Type onderwijs

Educatie en Beroepsonderwijs.

Lengte

6

Domein

Positie 1: 0 of 1,

 

positie 2: komma,

 

positie 3 t/m 6: decimalen.

   

B12. FPU

Definitie

Het aantal klokuren en minuten per week waarmee de betrekkingsomvang is verminderd in het kader van de geldende regeling Flexibel pensioen en uittreden, uitgedrukt als een fractie van een normbetrekking volgens de geldende CAO BVE.

Type onderwijs

Educatie en Beroepsonderwijs.

Lengte

6

Domein

Positie 1: 0 of 1,

 

positie 2: komma,

 

positie 3 t/m 6: decimalen.

   

B13. Einde dienstverband

Definitie

De reden van het eindigen van het dienstverband of de situatie na dienstverband.

Type onderwijs

Educatie en Beroepsonderwijs.

Lengte

1

Domein

1: heeft een wachtgelduitkering op basis van een aanstelling in het onderwijs;

 

2: heeft vrijwillig ontslag genomen;

 

3: is met pensioen gegaan;

 

4: is ontslagen in verband met arbeidsongeschiktheid

 

5: is overleden;

 

6: einde tijdelijke benoeming volgens de datum op overeenkomst.

Bijlage 1A. Vooropleidingentabel bij hoofdstuk 5, informatie, van het Uitvoeringsbesluit WEB

[Vervallen per 30-04-2008]

Bijlage 1B. Codetabel kwalificatiestructuur educatie bij hoofdstuk 5, informatie, van het Uitvoeringsbesluit WEB

[Vervallen per 30-04-2008]

Bijlage 1C. Lijst ontwikkelde landen bij doelgroepen bve bij hoofdstuk 5, informatie, van het Uitvoeringsbesluit WEB

[Vervallen per 01-01-2009]

Bijlage 2. Informatieverzameling gemeenten bij hoofdstuk 5 Informatie van het Uitvoeringsbesluit WEB

[Vervallen per 01-01-2009]

Bijlage 3. Informatieverzameling kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven bij hoofdstuk 5, informatie, van het Uitvoeringsbesluit WEB

INHOUDSOPGAVE

INHOUDSOPGAVE

106

1.

INLEIDING

107

2.

DEFINITIES

108

3.

GEGEVENSLIJST

108

 

GROEP: Leerbedrijf

108

 

D27.

Postcode vestigingsadres

108

 

D28.

Code Leerbedrijf

108

 

D29.

Begindatum erkenning

109

 

D30.

Einddatum erkenning

109

 

D31.

Werkgebied

109

 

GROEP: Personeel

109

 

D32.

Geboortejaar

109

 

D33.

Geslacht

109

 

D34.

Functie

109

 

D35.

Aanstellingsomvang

109

 

D36.

Aanstellingstype

110

 

D37.

Schaal/regelnummer

110

 

D38.

Datum aanstelling

110

1. Inleiding

In dit gegevenswoordenboek staat per gegeven de technische uitwerking, zoals die dient voor de uitwisseling van het gegeven tussen de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven en OCenW.

Het gaat hierbij om de gegevens zoals die door de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven worden vastgelegd. Dit betekent niet dat deze gegevens ook zo worden geleverd aan het departement. De manier waarop dat gebeurt wordt bepaald in bijlage 6, formulieren. Verder betekent dit ook niet dat in alle gevallen de hier gepresenteerde waarden (codes) dienen te worden gebruikt in de eigen administratie. Dat hoeft feitelijk alleen bij de levering.

De informatie die in deze bijlage per gegeven wordt verstrekt omvat een aantal vaste rubrieken, de zogenaamde Kenmerken. Dat zijn bijvoorbeeld definitie en domein. Tezamen vormen deze Kenmerken het profiel van het gegeven. Een overzicht van alle Kenmerken en hun definitie wordt gegeven in hoofdstuk 2.

De gegevens staan gegroepeerd volgens een structuur die aangeeft hoe de gegevens met elkaar samenhangen. Deels blijkt die al uit de inhoudsopgave. Zo horen bij een Leerbedrijf een door het kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven gegeven code, zijn postcode, een begin-, een einddatum erkenning en een werkgebied. Deze gegevens vormen samen de Groep Leerbedrijf. Verder is er nog de Groep Personeel. In deze bijlage zal worden aangegeven bij welke Groep elk gegeven hoort.

De indeling van deze bijlage is als volgt. In hoofdstuk 2 worden enkele gebruikte termen gedefinieerd, voor zover dat niet al in andere teksten (wet, tekst Uitvoeringsbesluit) is gebeurd. Het bestaat uit twee delen: algemene termen en de Kenmerken. Hoofdstuk 3 vormt de kern van deze bijlage en omvat de profielen van alle te registreren gegevens.

2. Definities

A. Algemeen

Gegeven:

Het object van een gegevensvraag. Het meest elementaire, betekenisvolle stuk informatie dat kan worden vastgelegd. Zo'n gegeven is bijvoorbeeld «Code leerbedrijf».

   

Kenmerk (van een gegeven):

Dat is het aspect van een gegeven uit de gegevenslijst dat standaard in het Gegevenswoordenboek is opgenomen, zoals «definitie» of «domein».

   

(Gegevens)profiel:

De verzameling kenmerken van een gegeven. Deze verzameling bepaalt en beschrijft het gegeven.

   

Werknemer:

Iemand die een arbeidsrelatie heeft met het kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven, waarbij hij/zij is benoemd in een functie die is vastgelegd in de vastgestelde formatie.

   

Groep:

Een set van bij elkaar horende (samenhangende) gegevens. Bij voorbeeld: «Code leerbedrijf» hoort bij de Groep Leerbedrijf.

B. Gegevenswoordenboek (Kenmerken)

Definitie

De definitie geeft een nauwkeurige en eenduidige omschrijving van het gegeven.

   

Type

Soort gegeven, bijvoorbeeld: numeriek, alfanumeriek, datum, logisch (J/N) e.d. Het type numeriek wordt alléén gebruikt voor gegevens waarmee gerekend kan worden. Als het alleen maar om een numerieke code gaat, wordt het gegeven alfanumeriek genoemd.

   

Lengte

Geeft het maximale aantal tekens waaruit het gegeven kan bestaan. Hangt samen met Type en Domein.

   

Domein

Waarden die het gegeven kan aannemen, bijvoorbeeld een getal tussen «0» en «999999999». Het domein omvat ook de waarde bij afwezigheid.

   

Doel

Geeft het doel aan waartoe het gegeven wordt opgevraagd. Dit kan zijn bekostiging (en beleid) of (slechts) beleid. De voor bekostiging relevante gegevens worden ook voor beleidsdoeleinden gebruikt. .

3. Gegevenslijst

GROEP: Leerbedrijf

 

D27. Postcode vestigingsadres

Definitie

Dit is de postcode van de huidige vestigingsplaats van het leerbedrijf

Lengte

6

Domein

Postcodeboek PTT NEN 5825

Doel

Bekostiging

   

D28. Code Leerbedrijf

Definitie

Unieke code voor het leerbedrijf als bedoeld in artikel 7.2.9, eerste lid, van de wet, zoals opgenomen in het overzicht van bedrijven en organisaties met een gunstige beoordeling, als bedoeld in artikel 7.2.10, derde lid, van de wet.

Lengte

17

Domein

99ZZ1234XY9999988

 

99ZZ   = BRIN-nummer van het Kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven;

 

1234XY = postcode van het adres van het leerbedrijf/-organisatie;

 

99999   = huisnummer. Dit moet naar rechts worden aangeschoven en aangevuld met spaties;

 

88   = nummer leerbedrijf/-organisatie, toegekend door Kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven. Een getal van één cijfer dient een voorloopnul te krijgen.

Doel

Bekostiging

29. Begindatum erkenning

Definitie

Datum van opname in het register erkende leerbedrijven

Lengte

8

Domein

DD/MM/CCYY

 

Legitieme datum

Doel

Bekostiging

   

D30. Einddatum erkenning

Definitie

Datum van beëindiging opname in het register erkende leerbedrijven

Lengte

8

Domein

DD/MM/CCYY

 

Legitieme datum

Doel

Bekostiging

   

D31. Werkgebied

Definitie

De 2 cijfers van de BIK '95 (bedrijven indeling Kamer van Koophandel), waartoe het bedrijf behoort

Lengte

2

Domein

2 cijfers BIK '95

Doel

Bekostiging

   

GROEP: Personeel

D32. Geboortejaar

Definitie

Het jaar waarin het personeelslid geboren is.

Lengte

4

Domein

1900–heden

Doel

Beleid

   

D33. Geslacht

Definitie

De aanduiding of het personeelslid een man of een vrouw is.

Lengte

1

Domein

1 = man

 

2 = vrouw conform NEN 5218

 

0 = onbekend

Doel

Beleid

   

D34. Functie

Definitie

Dit is de code voor de functie die het personeelslid heeft.

Lengte

1

Domein

«1» = directielid

 

«2» = middenmanagement en consulenten

 

«3» = ondersteunend en beheerspersoneel

 

«4» = beleidsmedewerker

 

«5» = overigen

Doel

Beleid

   

D35. Aanstellingsomvang

Definitie

Het aantal uren per week waarvoor het personeelslid is benoemd.

Lengte

2

Domein

min. 1 en max. 40

Doel

Beleid

D36. Aanstellingstype

Definitie

De aanduiding of de werknemer in vast of tijdelijk dienstverband is. (Uitzendkrachten worden niet opgenomen)

Lengte

1

Domein

1 = Tijdelijk

 

2 = vast

Doel

Beleid

   

D37. Schaal/regelnummer

Definitie

De salarisschaal met het regelnummer van het personeelslid.

Lengte

4

Domein

«xynn»:

 

x = schaal volgens de CAO kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven; x is een letter;

 

y = J voor jeugdlonen, anders een spatie;

 

nn = regelnummer binnen de schaal volgens de CAO landelijke organen.

 

Bij nn zo nodig voornullen.

Doel

Beleid

   

D38. Datum aanstelling

Definitie

De datum waarop het personeelslid bij het kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven in dienst is getreden.

Lengte

8

Domein

DD/MM/CCYY

 

Legitieme datum

Doel

Beleid

Bijlage 4. Modellen van formulieren instellingen bij hoofdstuk 5 Informatie van het Uitvoeringsbesluit WEB

Overzicht 1. Referentieraming BVE (Vervallen)

Overzicht nummer 2. Beleidstelling BVE (Vervallen)

Overzicht nummer 3. Bekostigingstelling beroepsonderwijs (Vervallen)

Overzicht nummer 4. BPV-telling (Vervallen)

Overzicht nummer 5. Personeel

«kalenderjaar»

Instellingen

– ROC's als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, onder 1° en 2°, van de wet;

– vakinstellingen als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, onder 3°, van de wet;

Termijnen

– januari

publicatie verzoek om informatie in regelingen OCW op www.ocwduo.nl

– februari

toezending formulieren en toelichtingsbrochure aan instellingen

– 1 maart

uiterste datum waarop de formulieren door het Ministerie van OCW moeten zijn ontvangen

– 1 juni

uiterste datum terugmelding geregistreerde gegevens aan instellingen

Personele gegevens

Tabel 1: Soort aanstelling en maximum schaal bij functie

Tabel

Functiecategorie

Geslacht

Soort aanstelling

Max. schaal

Aantal personen

Aantal FTE's

1

9

9

9

99

9999

9999,99

             
Tabel 2: Leeftijd en betrekkingsomvang

Tabel

Functiecategorie

Geslacht

Leeftijd

Betrekkingsomvang

Aantal personen

Aantal FTE's

2

9

9

99

9,99

9999

9999,99

             
Tabel 3: Duur van de aanstelling en einde dienstverband

Tabel

Functiecategorie

Geslacht

Jaar van indiensttreding

Einde dienstverband

Aantal personen

Aantal FTE's

3

9

9

99

9

9999

9999,99

             
Tabel 4: Inschaling, maximum schaal bij de functie en duur van de aanstelling

Tabel

Functiecategorie

Geslacht

Jaar van indiensttreding

Inschaling

Max. schaal bij functie

Aantal personen

Aantal FTE's

4

9

9

99

9999

99

9999

9999,99

               
Tabel 5: BAPO

Tabel

Functiecategorie

Geslacht

Leeftijd

Inschaling

Betrekkingsomvang

BAPO

Aantal personen

Aantal FTE's

5

9

9

99

9999

9,99

9,99

9999

9999,99

                 
Tabel 6: FPU

Tabel

Functiecategorie

Geslacht

Leeftijd

Inschaling

Betrekkingsomvang

FPU

Aantal personen

Aantal FTE's

6

9

9

99

9999

9,99

9,99

9999

9999,99

                 
Tabel 7: Salaris-garantie

Tabel

Functiecategorie

Geslacht

Leeftijd

Inschaling

Betrekkingsomvang

Salarisgarantie

Aantal personen

Aantal FTE's

7

9

9

99

9999

9,99

999999

9999

9999,99

                 

Toelichting

Er zijn 7 tabellen gedefinieerd die de instellingen moeten leveren. Deze tabellen leveren informatie betreffende aantallen personen met een bepaalde combinatie van kenmerken die op 1 oktober van het jaar bij een instelling in dienst zijn en de totale betrekkingsomvang die zij vertegenwoordigen. Hierop is één uitzondering: tabel 3 heeft betrekking op personeel dat in het afgelopen studiejaar uit dienst is getreden. Deze tabellen moeten op 1 maart van het jaar volgend op het jaar waarop de gegevens betrekking hebben bij het ministerie binnen zijn.

De tabellen zijn opgebouwd uit regels, die elk weer zijn opgebouwd uit gegevens, die we hier items noemen. Het eerste item is steeds de tabelcode (1–7). Daarop volgen gegevens die de selectie van de personen definiëren. Deze gegevens bepalen in combinatie welke personen er geteld worden. Daarop volgt het item Aantal personen, dat het resultaat geeft van deze selectie. Het item Aantal FTE's tenslotte geeft de totale betrekkingsomvang van deze personen, uitgedrukt in fte's (aantal normbetrekkingen).

Voor deze tabellen worden de volgende eenheden gebruikt:

leeftijd:

jaar (afgerond naar dichtstbijzijnde gehele getal), berekend uit geboortedatum en peildatum

betrekkingsomvang:

0,1 normbetrekking

FPU, BAPO

0,01 normbetrekking

Aantal FTE's is de totale betrekkingsomvang van alle geselecteerde personen met een bepaalde combinatie, uitgedrukt in gehele normbetrekkingen.

Het aantal negen's geeft de lengte van het betreffende veld aan (dus niet het type). Ook is de plaats van de komma aangegeven.

Alleen de laatste twee kolommen bevatten telgegevens : het aantal FTE's en daarbij betrokken personen. De overige kolommen bevatten alleen de «identificerende» gegevens t.b.v. de genoemde aantallen.

Het nummer van de tabel wordt bij bestandsmatige levering in elke regel ingevuld : ook dit is een identificerend gegeven.

Tabelregels met zowel aantal FTE's én aantal personen gelijk aan NUL behoeven niet te worden ingevuld/geëxporteerd.

Bijlage 5. Modellen van formulieren gemeenten bij hoofdstuk 5 Informatie van het Uitvoeringsbesluit WEB

[Vervallen per 01-01-2009]

Bijlage 6. Modellen van formulieren kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven bij hoofdstuk 5, informatie, van het Uitvoeringsbesluit WEB

Overzicht nummer 1. Telling personeelsgegevens kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven

«1 maart 1999»

Instellingen

– kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b2, van de wet.

Termijnen

  • 5 juni

    publicatie verzoek om informatie in Uitleg OCenW-regelingen

  • vóór 1 juli

    toezending formulieren en toelichtingsbrochure aan instellingen

  • 1 augustus

    uiterste datum waarop de formulieren door het Ministerie van OCW moeten zijn ontvangen

  • 1 oktober

    uiterste datum terugmelding geregistreerde gegevens aan instellingen

Personeelsgegevens

Functie

Type

Schaal/regel

Geslacht

Geboortejaar

Aantal personen

Aantal fte's

             
             

Toelichting

Er is een tabel gedefinieerd die de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven moeten leveren. Deze tabel levert informatie betreffende functies en personen die op 1 maart 1999 in dienst zijn bij het kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven. Per regel kunnen de gegevens van de functies en personen met eenzelfde combinatie van gegevens worden opgenomen. Veelal zal per regel echter slechts één persoon kunnen worden vermeld met eenzelfde combinatie.

Functie:

De code voor de functie die het personeelslid heeft.

Type:

De aanduiding of de werknemer in vast of tijdelijk dienstverband is (uitzendkrachten worden niet opgenomen).

Schaal/regel:

De salarisschaal met het regelnummer van het personeelslid, conform de CAO-LOB.

Geslacht:

De aanduiding of het personeelslid een man of een vrouw is.

Geboortejaar:

Het jaar waarin het personeelslid geboren is.

Aantal personen:

Het aantal personen die met eenzelfde combinatie op de regel van het het formulier zijn opgenomen.

Aantal fte's:

De totale betrekkingsomvang van de geselecteerde personen, uitgedrukt in gehele normbetrekkingen.