Beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur en Milieu 2014

Geraadpleegd op 05-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2016 en zichtdatum 15-01-2016.
Geldend van 17-06-2014 t/m heden

Regeling nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Besluit

tot vaststelling van de navolgende beleidsregeling.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

de minister:

de Minister van Infrastructuur en Milieu;

de commissie:

het adviesorgaan bedoeld in artikel 15, eerste lid;

de normkosten:

de kosten die naar redelijke verwachting gemaakt zouden zijn, indien de schadeoorzaak, bedoeld in artikel 2, eerste lid, niet had plaatsgevonden;

de normomzet:

de omzet die naar redelijke verwachting behaald zou zijn, indien de schadeoorzaak, bedoeld in artikel 2, eerste lid, niet had plaatsgevonden;

verzoek:

een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 13, dan wel artikel 20;

verzoeker:

de indiener van een verzoek als bedoeld in artikel 13 dan wel artikel 20.

Artikel 2. Het recht op schadevergoeding

  • 1 De minister kent degene die schade lijdt of zal lijden als gevolg van de rechtmatige uitoefening door of namens de minister van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak, op verzoek een vergoeding toe, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.

  • 2 Bij het nemen van een besluit omtrent schadevergoeding als bedoeld in het eerste lid wordt het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 11 in aanmerking genomen.

  • 3 De vergoeding wordt bepaald in geld. Nochtans kan de minister de vergoeding toe kennen in andere vorm dan betaling van een geldsom.

Artikel 3. Abnormale last

  • 1 Binnen het normaal maatschappelijk risico of het normaal ondernemersrisico vallende schade komt niet voor vergoeding in aanmerking.

  • 2 Schade die minder bedraagt dan € 1.000,– valt in ieder geval binnen het normaal maatschappelijk risico of het normaal ondernemersrisico.

Artikel 3a. Ondernemersrisico en tijdelijke schade door infrastructurele maatregelen

  • 1 Onverminderd artikel 2, eerste lid, valt schade ten gevolge van een infrastructurele maatregel in ieder geval binnen het normaal ondernemersrisico indien de schade het gevolg is van een tijdelijke omzetdaling dan wel een tijdelijke kostenstijging en die omzetdaling dan wel kostenstijging niet uitgaat boven de drempelwaarde van 15% van de normomzet op jaarbasis dan wel de normkosten op jaarbasis.

  • 2 Indien de infrastructurele maatregel naar aard, duur of voorzienbaarheid bijzonder dan wel uitzonderlijk is, kan de Minister een lager drempelpercentage dan bedoeld in het eerste lid toepassen.

  • 3 Voorts kan de Minister een lager drempelpercentage dan bedoeld in het eerste en tweede lid, toepassen, indien op aangeven van verzoeker bijzondere omstandigheden, die verband houden met de ernst van de schade voor de onderneming van verzoeker, daartoe aanleiding geven.

  • 4 Indien de omzetdaling dan wel kostenstijging de drempelwaarde, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, overstijgt, wordt door de Minister ter bepaling van het normaal ondernemersrisico een kortingspercentage gehanteerd ten aanzien van de geleden schade.

Artikel 4. Speciale last

Schade als gevolg van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, komt alleen voor vergoeding in aanmerking wanneer deze in belangrijke mate afwijkt van de schade die dientengevolge op een ieder drukt, dan wel wanneer deze schade op een naar verhouding gering aantal natuurlijke of rechtspersonen die in vergelijkbare positie verkeren drukt.

Artikel 5. Actieve risicoaanvaarding

Schade ten gevolge van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, die voor de belanghebbende redelijkerwijs voorzienbaar was ten tijde van de beslissing te investeren in het geschade belang wordt niet vergoed.

Artikel 6. Voorwerp van voorzienbaar-heid

De in artikel 5 bedoelde voorzienbaarheid kan onder meer betrekking hebben op de aard van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, op het tijdstip waarop deze schadeoorzaak zijn werking doet gevoelen, op de plaats waarop ze betrekking heeft, op de wijze van voltrekken of uitvoering daarvan, alsmede op de aard en omvang van de daardoor veroorzaakte schade.

Artikel 7. Passieve risicoaanvaarding

Geen vergoeding wordt toegekend indien de verzoeker heeft nagelaten zijn belang te verwezenlijken toen hij daartoe redelijkerwijs in de gelegenheid was, terwijl hij redelijkerwijs kon voorzien dat een maatregel genomen zou worden die aan dat realiseren in de weg zou komen te staan.

Artikel 8. Schadebeperking

  • 1 Heeft verzoeker nagelaten redelijke maatregelen ter voorkoming of beperking van schade te nemen, dan blijft de schade die door het treffen van zodanige maatregelen voorkomen of beperkt had kunnen worden, ten laste van de verzoeker.

  • 2 De redelijke kosten van maatregelen ter voorkoming of beperking van schade behoren tot de te vergoeden schade.

Artikel 9. Verrekening van voordeel

Heeft een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2,eerste lid voor de benadeelde naast schade tevens voordeel opgeleverd, dan moet dit voordeel bij de vaststelling van de te vergoeden schade in aanmerking worden genomen.

Artikel 10. Kosten van deskundigenbijstand

Indien bij de indiening en de behandeling van het verzoek zowel het inroepen van rechts dan wel andere deskundigenbijstand, als de kosten daarvan redelijk zijn te achten, kunnen deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen.

Artikel 11. Vergoeding van wettelijke rente

Een vergoeding van wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek kan deel uitmaken van de toe te kennen vergoeding. Het tijdstip waarop de wettelijke rente ingaat wordt gesteld op de datum van ontvangst van het verzoek door de minister.

Hoofdstuk 2. Procedurebepalingen

Artikel 12. Termijn voor indiening verzoek

  • 1 Het verzoek om schadevergoeding wordt zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is schriftelijk bij de minister ingediend.

  • 2 De minister kan een verzoek afwijzen indien vijf jaren zijn verlopen na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de omstandigheid dat deze schade is veroorzaakt door een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt.

  • 3 Heeft verzoeker, vóórdat de termijn is verstreken na verloop waarvan de minister het verzoek kan afwijzen, een schriftelijke mededeling aan de minister gedaan waarin verzoeker ondubbelzinnig verklaart dat hij zich het recht voorbehoudt om een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 2 in te dienen, dan begint een nieuwe termijn als bedoeld in het tweede lid te lopen na de aanvang van de dag, volgende op die waarop deze schriftelijke mededeling is gedaan.

Artikel 13. Het verzoek om schadevergoeding

  • 1 Het verzoek wordt ondertekend en bevat ten minste:

    • a de naam en het adres van de verzoeker;

    • b de dagtekening;

    • c een aanduiding van het besluit of het handelen dat de gestelde schade naar het oordeel van verzoeker heeft veroorzaakt; d. een vermelding van de reden of redenen waarom de minister gehouden zou zijn de schade te vergoeden die het gevolg is van het onder c bedoelde handelen;

    • e zo redelijkerwijs mogelijk een opgave van de aard en de omvang van de schade;

    • f zo redelijkerwijs mogelijk een specificatie van het bedrag van de schade;

    • g een omschrijving van de wijze waarop de schade naar het oordeel van verzoeker dient te worden vergoed en, zo een vergoeding in geld wordt gewenst, een opgave van het schadebedrag, dat naar het oordeel van verzoeker vergoed dient te worden.

  • 2 De minister bevestigt de ontvangst van het verzoek zo spoedig mogelijk, doch tenminste binnen twee weken na de ontvangst ervan, en stelt de verzoeker in kennis van de te volgen procedure.

  • 3 Indien naar het oordeel van de minister niet of onvoldoende is voldaan aan het bepaalde in het eerste lid, of indien verzoeker overigens verzuimt de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen te verschaffen, stelt hij de verzoeker in de gelegenheid het verzuim te herstellen binnen een door de minister te stellen termijn.

Artikel 14

Vereenvoudigde behandeling van het verzoek

  • 1 De minister neemt het verzoek niet in behandeling indien het niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 13 is ingediend en van de geboden gelegenheid om het verzoek aan te vullen niet tijdig, of onvoldoende is gebruik gemaakt.

  • 2 Een besluit om het verzoek niet in behandeling te nemen wordt aan de verzoeker bij aangetekende brief medegedeeld binnen vier weken nadat het verzoek is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

  • 3 De minister wijst het verzoek zonder nader onderzoek af indien het naar zijn oordeel kennelijk ongegrond is. Een verzoek is onder meer kennelijk ongegrond wanneer het naar het oordeel van de minister steunt op de onrechtmatige uitoefening door of namens de minister van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak en wanneer toepassing wordt gegeven aan artikel 12, tweede lid.

  • 4 Een besluit om het verzoek wegens kennelijke ongegrondheid af te wijzen wordt aan de verzoeker bij aangetekende brief medegedeeld binnen acht weken na ontvangst van het verzoek, dan wel binnen acht weken nadat de termijn is verstreken gedurende welke de verzoeker het verzoek kon aanvullen.

  • 5 De minister kan de in het vorige lid genoemde termijn eenmaal met ten hoogste acht weken verlengen. De minister stelt de verzoeker daarvan schriftelijk in kennis.

Artikel 15. De adviescommissie

  • 2 De commissie heeft tot taak de minister van advies te dienen over de op het verzoek te nemen beslissing.

  • 3 De commissie bestaat uit drie onafhankelijke deskundigen, die door de minister worden benoemd. In eenvoudige gevallen kan de minister volstaan met de benoeming van één onafhankelijke deskundige. Indien de commissie uit drie leden bestaat, wijst de minister de voorzitter aan.

  • 4 De commissie wordt ingesteld uiterlijk vier weken na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 14, vierde lid, dan wel indien het vijfde lid van dat artikel toepassing heeft gevonden, uiterlijk vier weken na het verstrijken van de in dat artikellid genoemde termijn.

  • 5 De minister stelt de verzoeker in kennis van zijn voornemen om een commissie in te stellen. De kennisgeving bevat de namen van de deskundigen, hun beroep en de plaats waar zij hun werkzaamheden plegen te verrichten. De belanghebbende kan binnen twee weken na verzending van de kennisgeving bedenkingen uiten tegen de voorgenomen samenstelling.

Artikel 16. Het door de commissie te verrichten onderzoek

  • 1 De commissie dient de minister van advies over de op het verzoek te nemen beslissing. Zij stelt daartoe, voorzover een zorgvuldige advisering daartoe noopt, een onderzoek in naar:

    • a. de vraag of de door verzoeker in zijn verzoek gestelde schade een gevolg is van de in het verzoek aangeduide schadeoorzaak, indien en voorzover deze als een rechtmatige uitoefening door of namens de minister van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak als bedoeld in artikel 2, eerste lid kan worden aangemerkt;

    • b. de omvang van de schade als bedoeld onder a;

    • c. de vraag of deze schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de benadeelde behoort te blijven, zulks met inachtneming van het in artikel 3 tot en met 11 bepaalde;

    • d. de vraag of vergoeding van de schade niet, of niet voldoende, anderszins is verzekerd.

  • 2 De commissie brengt rapport uit over haar bevindingen. Zij adviseert de minister over de hoogte van de uit te keren schadevergoeding en doet, indien de minister een daartoe strekkende verzoek heeft gedaan, voorstellen voor maatregelen of voorzieningen waardoor de schade, anders dan door een vergoeding in geld, kan worden beperkt of ongedaan gemaakt.

Artikel 17. Bevoegdheden en verplichtingen

  • 1 De minister stelt de commissie, al dan niet op verzoek, de gegevens ter beschikking die nodig zijn voor een goede vervulling van haar taak. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur (Stb. 1991, 703) is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 De verzoeker verschaft de commissie de gegevens en bescheiden die voor de advisering nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 3 De commissie kan inlichtingen en adviezen inwinnen bij derden. Indien met het verstrekken van inlichtingen, of het verlenen van adviezen door derden kosten gemoeid zijn, oefent de commissie deze bevoegdheid eerst uit na instemming van de minister.

  • 4 De commissie kan een plaatsopneming houden, indien zij dit nodig acht.

Artikel 18. Procedure adviescommissie

  • 1 De commissie stelt de verzoeker in kennis van de te volgen procedure.

  • 2 De commissie stelt verzoeker en de minister in de gelegenheid tot het geven van een mondelinge toelichting. Beiden kunnen zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een gemachtigde.

  • 3 Meegebrachte deskundigen worden in de gelegenheid gesteld een toelichting te geven.

  • 4 Van de toelichtingen wordt een verslag opgemaakt. Het verslag wordt aan verzoeker en de minister toegezonden.

  • 5 Alvorens de commissie haar definitieve advies opstelt, maakt zij een conceptadvies op. Dit conceptadvies wordt uiterlijk zesentwintig weken nadat de commissie is ingesteld, aan verzoeker en aan de minister toegezonden. Indien niet binnen deze termijn een conceptadvies opgemaakt kan worden, deelt de commissie verzoeker en de minister gemotiveerd mede, waarom deze termijn overschreden wordt. Zij geeft daarbij een termijn aan waarbinnen het conceptadvies aan verzoeker en aan de minister zal worden toegezonden. Deze termijn bedraagt ten hoogste zesentwintig weken.

  • 6 Verzoeker en de minister maken eventuele bedenkingen tegen het conceptadvies, uiterlijk acht weken na de datum van verzending daarvan, schriftelijk aan de commissie kenbaar.

  • 7 De commissie stelt haar advies vast binnen acht weken na het verstrijken van de in het zesde lid genoemde termijn. Zij kan deze termijn, onder opgaaf van redenen, eenmaal met ten hoogste acht weken verlengen. Zij zendt het advies terstond toe aan de verzoeker en aan de minister.

Artikel 19. De beslissing op het verzoek om schadevergoeding

  • 1 De minister beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de commissie op het verzoek om schadevergoeding en maakt dit besluit binnen deze termijn bekend aan verzoeker. De minister zendt een kopie van zijn besluit aan de commissie.

  • 2 De minister kan de beslissing bedoeld in het eerste lid, onder opgaaf van redenen, eenmaal voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Hoofdstuk 3. Slotbepalingen

Artikel 20. Voorschot

  • 1 De minister kent de verzoeker die naar redelijke verwachting in aanmerking komt voor een vergoeding in geld als bedoeld in artikel 2 en wiens belang naar het oordeel van de minister vordert dat aan hem een voorschot op deze vergoeding wordt toegekend, op diens schriftelijk verzoek een voorschot toe. De minister beslist op het verzoek, gehoord de commissie.

  • 2 Indien de minister beslist tot het verlenen van een voorschot wordt daarmee geen aanspraak als bedoeld in artikel 2 erkend.

  • 3 Het voorschot kan uitsluitend worden verleend indien de verzoeker schriftelijk de verplichting aanvaardt tot gehele en onvoorwaardelijke terugbetaling van hetgeen ten onrechte als voorschot is uitbetaald, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente over het teveel betaalde te rekenen vanaf de datum van betaling van het voorschot. De minister kan daarvoor zekerheidstelling, bij voorbeeld in de vorm van een bankgarantie, verlangen.

Artikel 21. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur en Milieu 2014.

Artikel 22. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 15 september 1999 en is van toepassing op verzoeken die vanaf deze datum zijn ingediend.

Artikel 23. Intrekking Regeling nadeelcompensatie Rijkswaterstaat

De Regeling nadeelcompensatie Rijkswaterstaat (Stcrt. 1991, 251) wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 22 genoemde datum. Op verzoeken die vóór deze datum zijn ingediend blijft de Regeling nadeelcompensatie Rijkswaterstaat van toepassing.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant gepubliceerd worden.

Den Haag, 1 september 1999

De

Minister

van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos