Ingeval partijen niet zijn overeengekomen dat de lessee het goed uiterlijk bij de
betaling van de laatste termijn in eigendom zal verkrijgen en de lessee hoogstens
een optie heeft om het goed aan het eind van de leaseperiode te kopen, is in het licht
van de eerdergenoemde jurisprudentie beslissend, of de terbeschikkingstelling kan
worden beschouwd als de overdracht van de macht om als een eigenaar over het goed
te beschikken. Aangezien (nog) geen sprake is van juridische overdracht, heeft in
dit verband als uitgangspunt te gelden, dat de terbeschikkingstelling van het goed
is aan te merken als een dienst en dat pas bij de uitoefening van de koopoptie – zo
daarvan sprake is – een levering wordt verricht. Slechts als de voorwaarden van het
contract zo luiden, dat de lessor geacht kan worden de macht verloren te hebben om
als eigenaar over het goed te beschikken, kan de terbeschikkingstelling van het goed
worden aangemerkt als een levering.
Gelet op het in § 1 genoemde arrest van het Hof van Justitie, kan worden aangenomen
dat de lessor de macht om als eigenaar over het goed te beschikken aan de lessee heeft
overgedragen, als de lessee ten aanzien van het goed dezelfde bevoegdheden heeft verkregen
als normaliter aan een eigenaar toekomen. Daarbij komt geen betekenis toe aan beperkingen
van de beschikkingsmacht die voortvloeien uit de omstandigheid dat het leaseobject
voor de lessor een zekerheidsfunctie vervult, aangezien dergelijke beperkingen ook
aan overdracht van de juridische eigendom niet het karakter van levering ontnemen.
Bij de beantwoording van de vraag, of het goed aan de lessee is overgedragen, speelt
voorts een rol, bij wie het economisch belang bij het goed berust. Ingeval de lessor
een niet te verwaarlozen belang bij het goed behoudt, kan daaruit naar mijn oordeel
worden afgeleid, dat partijen niet de bedoeling hebben het goed in economische zin
aan de lessee over te dragen, en dat de juridische eigendom van het goed voor de lessor
niet enkel strekt tot zekerheid, maar mede de macht inhoudt om als eigenaar over het
goed te blijven beschikken.
Ten slotte kan naar mijn oordeel alleen worden gezegd dat de lessor de macht heeft
overgedragen om als eigenaar over het goed te beschikken, als het goed blijvend in
de macht van de lessee is gebracht, waarbij de lessee ook de mogelijkheid moet hebben
om het goed op elk door hem gewenst moment aan een derde over te dragen.
Op grond van deze overwegingen ben ik van oordeel dat de terbeschikkingstelling van
het goed is aan te merken als een levering, als aan de volgende vijf voorwaarden is
voldaan:
-
a. Het goed staat feitelijk aan de lessee ter beschikking. Aan het gebruik door de lessee
zijn op grond van het contract geen andere beperkingen gesteld dan die welke nodig
zijn om de zekerheidsfunctie van het leaseobject voor de lessor veilig te stellen.
-
b. Vanaf het moment waarop het goed aan de lessee ter beschikking is gesteld, komen de
kosten van gebruik, onderhoud en verzekering, alsmede het risico van waardeveranderingen
of het eventuele tenietgaan van het goed en het risico ten aanzien van terugname,
voor rekening van de lessee.
-
c. Aan de lessee is een optie verleend om het goed aan het eind van de leaseperiode te
kopen voor een zodanige, bij de aanvang van de overeenkomst vastgestelde prijs, dat
vanaf het begin redelijkerwijs als vaststaand kan worden aangenomen dat de optie zal
worden uitgeoefend.
-
d. De lessee heeft het recht, op elk gewenst moment de juridische eigendom te verwerven
door de resterende leasetermijnen (exclusief het rentebestanddeel) ineens af te lossen
en de onder c bedoelde optieprijs te voldoen.
-
e. De overeenkomst kan gedurende de looptijd niet eenzijdig beëindigd worden, behoudens
door vervroegde aflossing als bedoeld onder d.
Ter toelichting merk ik het volgende op.
Ad a
De voorwaarde dat het goed feitelijk aan de lessee ter beschikking staat, houdt niet
in dat de lessee het goed steeds onder zich houdt. Zo wordt ook aan de voorwaarde
voldaan, als de lessee het goed bijvoorbeeld op grond van een overeenkomst van onderlease
aan een derde ter beschikking stelt.
Met ‘beperkingen welke nodig zijn om de zekerheidsfunctie van het leaseobject voor
de lessor veilig te stellen’ wordt gedoeld op beperkingen die redelijkerwijs noodzakelijk
geacht kunnen worden om te waarborgen, dat de lessor zijn vordering uit de leaseovereenkomst
op het goed kan verhalen ingeval de lessee in gebreke blijft. In dit verband kan bijvoorbeeld
worden gedacht aan een verbod om het goed zonder toestemming van de lessor te bezwaren
of te verhuren, een verplichting om het goed in stand te houden, te onderhouden en
in geval van schade te herstellen, etc.
Ad b
Met de voorwaarde onder b wordt uitgedrukt, dat partijen kennelijk de bedoeling hebben,
het goed in economische zin aan de lessee over te dragen, en dat de juridische eigendom
van het goed voor de lessor enkel strekt tot zekerheid voor de voldoening van de leasetermijnen.
Dat de kosten van onderhoud en verzekering voor rekening van de lessee komen sluit
niet uit, dat de lessor bepaalde kosten (bijvoorbeeld assurantiepremies) betaalt.
In voorkomend geval dienen de kosten echter afzonderlijk aan de lessee te worden doorberekend.
Met het ‘risico ten aanzien van terugname’ wordt gedoeld op het voor- of nadeel dat
de lessor lijdt ingeval hij het goed vóór het verstrijken van de leaseperiode terugneemt
omdat de lessee niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Dat voor- of
nadeel dient in voorkomend geval ten bate onderscheidenlijk ten laste van de lessee
te komen, bijvoorbeeld doordat de opbrengst bij verkoop, voor zover zij het totale
bedrag van de resterende leasetermijnen (exclusief het rentebestanddeel) te boven
gaat, aan de lessee wordt uitgekeerd. Als dat niet het geval is, dan kan niet worden
gezegd dat de juridische eigendom enkel strekt tot zekerheid voor de voldoening van
de leasetermijnen.
Ad c
Als aan de lessee geen koopoptie is verleend, dan kan niet worden gezegd dat partijen
het oogmerk hebben gehad het goed definitief in de macht van de lessee te brengen,
zelfs niet ingeval de investering van de lessor geheel door de leasetermijnen wordt
goedgemaakt. Het goed keert alsdan immers na afloop van de leaseperiode terug bij
de lessor, die er vervolgens naar eigen goeddunken over kan beschikken. Om dezelfde
reden moet de koopoptie voldoen aan de voorwaarde, dat bij voorbaat redelijkerwijs
vaststaat dat de optie zal worden uitgeoefend. Aan die voorwaarde is voldaan als de
optieprijs zo gering is, dat er voor de lessee in die zin een economische dwang van
uitgaat om de optie uit te oefenen, dat de lessee zich anders een bij voorbaat voordelige
transactie zou laten ontgaan. In dit verband kan in elk geval een optieprijs van niet
meer dan 10% van de waarde in het economische verkeer aan het eind van de leaseperiode,
zoals deze in redelijkheid geschat is op het moment waarop de overeenkomst wordt aangegaan,
als economisch dwingend worden aangemerkt.
Ingeval na de aanvang van de overeenkomst blijkt dat de waarde aan het eind van de
leaseperiode zoveel lager zal zijn dan aanvankelijk was geschat, dat de optieprijs
niet langer economisch dwingend zal zijn, brengt dat geen verandering in de kwalificatie
van de terbeschikkingstelling (levering of dienst), tenzij de daling van de restwaarde
reeds ten tijde van de aanvang van de overeenkomst was te voorzien.
Ad d
Teneinde de mogelijkheid te hebben om het goed op elk gewenst moment aan een ander
over te dragen, moet de lessee – op gelijke wijze als de huurkoper – het recht hebben
om op elk gewenst moment de juridische eigendom te verwerven door de resterende leasetermijnen
(exclusief het rentebestanddeel) ineens af te lossen en de optieprijs te voldoen.
Daarbij mag aan de uitoefening van evenbedoeld recht een boeteclausule verbonden zijn
of worden overeengekomen dat bij de aflossing van de resterende leasetermijnen kosten
in rekening worden gebracht, mits het bedrag daarvan niet prohibitief werkt.
Ad e
De voorwaarde onder e staat niet in de weg aan de mogelijkheid van de lessor om de
overeenkomst te ontbinden als de lessee niet aan zijn betalingsverplichting heeft
voldaan.