Bijlage
[Regeling vervallen per 03-08-2006 met terugwerkende kracht tot en met 29-12-2005]
1. Inleiding
[Regeling vervallen per 03-08-2006 met terugwerkende kracht tot en met 29-12-2005]
De wettelijke reïntegratie-instrumenten loon- en inkomenssuppletie beogen het financiële
gat te dichten in het geval dat een arbeidsgehandicapte feitelijk minder verdient
dan hij op grond van de theoretische schatting geacht wordt te kunnen verdienen. In
de artikelen 29 en 32 van de Wet op de (re)integratie van arbeidsgehandicapten (Wet
Rea) en de daarop gebaseerde artikelen 15 tot en met 18 van het Reïntegratie-instrumentenbesluit
zijn de toepasselijke wettelijke bepalingen opgenomen.
Het toekennen van loon- en inkomenssupletie is een bevoegdheid van het Lisv, hetgeen
een zekere discretionaire ruimte met zich meebrengt. In de toelichting op het Reïntegratie-instrumentenbesluit
wordt dit op één punt expliciet aangegeven: het Lisv is bevoegd te bepalen in hoeverre
bij het aangaan van dienstbetrekkingen van zeer korte duur of geringe omvang loonsuppletie
kan worden toegekend.
Loon- en inkomenssuppletie werden in 1996 geïntroduceerd als onderdeel van de Wet
Amber. Destijds heeft het Tica beleidsaanbevelingen terzake opgesteld (M 96.46, d.d.
29-3-96). De Tica-aanbevelingen zijn in maart 1997 overgenomen als Lisv-beleid (M.
97.28). Mede als gevolg van het inwerking treden van de Wet Rea is het noodzakelijk
dat het Lisv-beleid op onderdelen wordt aangepast. Aan de hand van dit beleid kunnen
de uitvoeringsinstellingen op eenduidige wijze aanvragen voor loon- en inkomenssuppletie
afhandelen.
De wettelijke bepalingen voor loon- en inkomenssuppletie voor arbeidsgehandicapten
lijken inhoudelijk sterk op elkaar. Om deze reden is ervoor gekozen het beleid te
integreren in één regeling. Daar waar hieronder wordt gesproken over suppletie wordt
daarom zowel loon- als inkomenssuppletie bedoeld. Slechts indien en voor zover relevant
komen loonsuppletie of inkomenssuppletie afzonderlijk aan de orde.
2. Arbeidsgehandicapten zonder arbeidsongeschiktheidsuitkering
[Regeling vervallen per 03-08-2006 met terugwerkende kracht tot en met 29-12-2005]
In tegenstelling tot de suppletiebepalingen die golden vóór inwerkingtreden van de
Wet Rea hoeft de cliënt niet noodzakelijkerwijs een arbeidsongeschiktheidsuitkering
te hebben om in aanmerking voor suppletie te komen; de suppletieartikelen in de Wet
Rea richten zich ook op arbeidsgehandicapten zonder Waz-, Wajong- of Wao-uitkering.
Binnen de categorie arbeidsgehandicapten zonder arbeidsongeschiktheidsuitkering kunnen
twee groepen worden onderscheiden. De eerste groep bestaat uit arbeidsgehandicapten
die op grond van de Wet Rea onder de reïntegratieverantwoordelijkheid van het Lisv
vallen. Hierbij valt met name te denken aan arbeidsgehandicapten die bij einde wachttijd
arbeidsgeschikt zijn verklaard en aansluitend een WW-uitkering ontvangen. De tweede
groep bestaat uit cliënten die op grond van de Wet Rea onder de reïntegratieverantwoordelijkheid
van de Gemeente of Arbeidsvoorziening vallen. Daarbij gaat het om een arbeidsgehandicapte
met alleen een bijstandsuitkering of zonder recht op een uitkering.
Met betrekking tot deze groep arbeidsgehandicapten die onder de verantwoordelijkheid
van Gemeente of Arbeidsvoorziening vallen heeft de wetgever de afbakening van de suppletiedoelgroep
niet eenduidig geregeld. Volgens artikelen 15 en 17 van het Reïntegratie-instrumentenbesluit
bestaat de doelgroep voor de suppletieregelingen uit arbeidsgehandicapten die onder
de reïntegratieverantwoordelijkheid van het Lisv vallen. Dit wijkt af van de tekst
van de artikelen 29 en 32 Wet Rea, die deze eis niet stelt en de mogelijkheid dus
openlaat dat ook suppletie wordt toegekend voor arbeidsgehandicapte cliënten die onder
de reïntegratieverantwoordelijkheid van de Gemeente of Arbeidsvoorziening vallen.
Voor zover het Reïntegratie-instrumentenbesluit een beperking inhoudt is ze een afwijking
van de wet die niet gemotiveerd wordt. Dit is voldoende aanleiding om ervan uit te
gaan dat de suppletie ook van toepassing is op arbeidsgehandicapte cliënten van de
Gemeente of Arbeidsvoorziening.
Gezien het karakter van het instrument loon- en inkomenssuppletie is ook voor beide
genoemde groepen arbeidsgehandicapten zonder arbeidsongeschiktheidsuitkering noodzakelijk,
dat in het kader van de WAO, WAZ of Wajong de resterende verdiencapaciteit reeds is
vastgesteld. Voor berekening van de hoogte van de suppletie moet immers vaststaan
wat het bedrag van de theoretisch resterende verdiencapaciteit is en het bedrag van
de uitkering die daarbij hoort. Om praktische redenen wordt in deze berekening zoveel
mogelijk aangesloten bij de wijze van berekening voor cliënten met een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Dit betekent dat het bedrag van de uitkering op basis van de theoretische verdiencapaciteit
op nihil wordt gesteld. Voor wat betreft maatman en theoretische verdiencapaciteit
wordt uitgegaan van de (geïndexeerde) gegevens van de (laatste) arbeidsongeschiktheidsbeoordeling.
Het is daarbij niet de bedoeling dat de resterende verdiencapaciteit wordt bepaald
alleen met het oog op de suppletie.
3. Uurloonvergelijking
[Regeling vervallen per 03-08-2006 met terugwerkende kracht tot en met 29-12-2005]
Noodzakelijk voor de toepassing van loon- en inkomenssuppletie is dat de resterende
theoretische verdiencapaciteit van de arbeidsgehandicapte moet zijn vastgesteld. Zowel
in de tekst van het Schattingsbesluit alsook bij de berekening van de hoogte van de
suppletie (art. 16 resp. 18 Reïntegratie-instrumentenbesluit) wordt uitgegaan van
de theoretische verdiencapaciteit per uur. Bij het bepalen van het recht op en de
hoogte van de suppletie gaat de uitvoeringsinstelling daarom uit van de inkomensvorming
per uur. Dit houdt in dat een extra inspanning die een cliënt levert door meer uren
te gaan werken voor de toekenning van suppletie en voor de maximering van de hoogte
ervan buiten beschouwing wordt gelaten. Gezien de doorgevoerde systematiek van uurloonvergelijking
wordt niet als extra verstrekkingsvoorwaarde gehanteerd dat het dienstverband een
minimale omvang dient te hebben.
4. Loonsuppletie: aanvaarding arbeid vóór toekenning/herziening uitkering
[Regeling vervallen per 03-08-2006 met terugwerkende kracht tot en met 29-12-2005]
Waar het gaat om inkomenssuppletie bepaalt de wet ondubbelzinnig dat het kan gaan
om voortzetting van de uitoefening van bedrijf of beroep enerzijds of het gaan verrichten
van werkzaamheden als zelfstandige anderzijds (‘die arbeid als zelfstandige verricht
of gaat verrichten’). In het loonsuppletieartikel wordt daarentegen slechts gesproken
over ‘de arbeidsgehandicapte die werk in dienstbetrekking aanvaardt’. Dit suggereert
dat het moment van aanvaarden van de arbeid moet liggen na het moment van toekenning
of herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering en dat voor de arbeidsgehandicapte
die bij eigen werkgever (binnen de bestaande dienstbetrekking) hervat geen loonsuppletie
mogelijk is. Dit onderscheid tussen de bepalingen met betrekking tot enerzijds de
loonsuppletie en anderzijds de inkomenssuppletie en de reïntegratiebeperkende werking
die daarvan uitgaat voor de arbeidsgehandicapte werknemer wordt door de wetgever niet
gemotiveerd.
Daarbij geldt dat noch uit de wet- en regelgeving, noch uit de toelichting op het
Reïntegratie-instrumentenbesluit blijkt dat de aanvaarding van de arbeid met lager
dan theoretisch loon moet liggen na de herziening of toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.
In de toelichting op artikel 17 van het Reïntegratie-instrumentenbesluit wordt gesteld
dat loonsuppletie alleen kan worden toegekend over een periode na afloop van het wachtjaar.
Hieruit valt af te leiden dat aanvaarding van het werk kan liggen voordat de mate
van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld, dus in het wachtjaar en daarna voortgezet.
Ook laat deze formulering de mogelijkheid open dat suppletie wordt toegekend in het
tweede jaar van arbeidsongeschiktheid, het jaar waarover de ontslagbescherming zich
uitstrekt en niet zelden sprake is van werkhervatting bij de eigen werkgever.
Een ruimhartige wetsinterpretatie suggereert derhalve dat het geen noodzakelijke verstrekkingsvoorwaarde
is dat het tijdstip van aanvaarding van het werk moet zijn gelegen na toekenning of
herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Het zou onwenselijk zijn dat een
werknemer wacht met het aanvaarden van werk tot het moment van toekenning of herziening
van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Dit pleit er voor om ook suppletie te verlenen
bij werkaanvaarding tijdens een uitlooptermijn, als al bekend is dat de uitkering
zal worden verlaagd of ingetrokken.
Deze ruimhartige interpretatie van de wet kent wel grenzen. Indien een herziening
of intrekking van de uitkering de aanleiding is voor een suppletieaanvraag, geldt
als aanvullende voorwaarde dat de werkaanvaarding niet langer dan één jaar daarvoor
mag hebben plaatsgevonden. Het gaat niet aan suppletie te verstrekken in die gevallen
dat een arbeidsgehandicapte werk heeft aanvaard met een loon conform zijn geldende
verdiencapaciteit en het enige nieuwe feit erin bestaat dat zijn uitkering (jaren
later) wordt herzien of ingetrokken. Hierbij is overwogen, dat toepassing van suppletie
in een dergelijk geval geen reële reïntegratiebevorderende werking heeft.
5. Dienstbetrekkingen van korte duur
[Regeling vervallen per 03-08-2006 met terugwerkende kracht tot en met 29-12-2005]
Loonsuppletie vindt slechts dan toepassing indien het gaat om een dienstbetrekking
voor onbepaalde tijd of voor bepaalde tijd met een duur van tenminste zes maanden.
Aan deze voorwaarde liggen vooral praktische, uitvoeringstechnische redenen ten grondslag.
Zo ligt toepassing van loonsuppletie in het geval van een arbeidsgehandicapte die
veelvuldig kortdurende uitzendbanen vervult niet voor de hand. Met deze voorwaarde
wordt aangesloten bij de wettelijke bepalingen voor het plaatsingsbudget, die ook
een minimale duur van zes maanden voorschrijven, alsmede bij het loonsuppletiebeleid
van vóór de Wet Rea.
6. Misbruik
[Regeling vervallen per 03-08-2006 met terugwerkende kracht tot en met 29-12-2005]
Er wordt geen suppletie toegekend indien sprake is van kennelijk onbedoeld gebruik.
Hierbij is overwogen dat niet bij voorbaat te definiëren praktijksituaties denkbaar
zijn waarin toekenning van een suppletie in strijd is met het door de wetgever beoogde
doel en het door het Lisv ontwikkelde beleid. Vanuit handhavingsoptiek is het wenselijk
misbruik van loon- en inkomenssuppletie te kunnen weren.