Paragraaf 3.2.2. Winst uit een onderneming
Winst uit een onderneming (winst) is het bedrag van de gezamenlijke voordelen die,
onder welke naam en in welke vorm ook, worden verkregen uit een onderneming.
Artikel 3.9. Maximum verlies
-
1 Voorzover de winst van de belastingplichtige, bedoeld in artikel 3.3 in het jaar, vóór toepassing van dit lid, tezamen met de winst van alle daaraan voorafgaande
jaren waarin dat artikel op hem van toepassing was, negatief is en in absolute zin
uitgaat boven het in het tweede lid bedoelde bedrag, wordt het verschil ten bate van
de winst van het jaar gebracht.
-
2 Het in het eerste lid bedoelde bedrag betreft de boekwaarde van het vermogen van de
onderneming op het tijdstip waarop artikel 3.3 voor het eerst op de belastingplichtige van toepassing werd, verminderd met het bedrag
van de reserves, bedoeld in artikel 3.53, op dat tijdstip. Indien na het in de eerste volzin bedoelde tijdstip door de belastingplichtige
is gestort in of onttrokken aan de onderneming, wordt de uitkomst van de eerste volzin
vermeerderd met de waarde van die storting op het tijdstip van die storting respectievelijk
verminderd met de waarde van die onttrekking op het tijdstip van die onttrekking.
Artikel 3.10. Verliezen uit de aanloopfase van een onderneming
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld volgens welke, onder te stellen
voorwaarden, de ondernemer bij het bepalen van de winst de per saldo resterende kosten en lasten in aftrek kan
brengen die zijn gemaakt in de vijf kalenderjaren die onmiddellijk voorafgaan aan
het eerste kalenderjaar als ondernemer, verband houden met het starten van de onderneming en niet ten laste van het belastbaar
inkomen uit werk en woning kunnen of konden worden gebracht.
Artikel 3.11. Vrijstelling voor bosbedrijf
-
2 Een belastingplichtige die het bosbedrijf uitoefent, kan de inspecteur verzoeken om
het eerste lid op hem niet van toepassing te doen zijn. Bij inwilliging van het verzoek
geldt dit tot wederopzegging door de belastingplichtige maar ten minste voor tien
jaar. Een hernieuwd verzoek kan pas tien jaar nadat het eerste lid wederom van toepassing
is geworden, worden ingewilligd. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar
vatbare beschikking.
Artikel 3.12. Landbouwvrijstelling
-
1 Tot de winst behoren niet voordelen uit landbouwbedrijf ter zake van waardeveranderingen
van gronden – daaronder begrepen de ondergrond van gebouwen – voorzover de waardeverandering
van de grond is toe te rekenen aan de ontwikkeling van de waarde in het economische
verkeer bij voortzetting van de aanwending van de grond in het kader van een landbouwbedrijf,
en niet is ontstaan in de uitoefening van het bedrijf.
-
2 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder landbouwbedrijf verstaan een bedrijf
dat is gericht op het voortbrengen van producten van akkerbouw, van weidebouw of van
tuinbouw – daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen, bloembollen
en paddestoelen – of op het in het kader van veehouderij fokken, mesten of houden
van dieren. Met landbouwbedrijf worden gelijkgesteld binnenvisserij en visteelt.
Artikel 3.12a. Filmexploitatievrijstelling
[Vervallen per 01-07-2007]
Artikel 3.13. Overige vrijstellingen
-
2 Op de voordelen bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, en de voordelen op grond van
een buitenlandse regeling die naar aard en strekking overeenkomt met een regeling
als bedoeld in dat onderdeel, is artikel 2.14, eerste lid, niet van toepassing.
Artikel 3.14. Van aftrek uitgesloten algemene kosten
-
2 Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing voorzover de onderneming direct
is gericht op het vervaardigen of het verhandelen van vaartuigen die worden gebruikt
voor representatieve doeleinden, dan wel op het verrichten van diensten in verband
met die vaartuigen en die vaartuigen respectievelijk diensten deel uitmaken van de
omzet.
-
3 Onder bestuurlijke boete als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt verstaan:
een door een Nederlands bestuursorgaan bij beschikking opgelegde onvoorwaardelijke
verplichting tot betaling van een geldsom, die is gericht op bestraffing van degene
die een gedraging in strijd met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift
pleegt of medepleegt.
-
5 Voorzover kosten en lasten die verband houden met een misdrijf bij het bepalen van
de winst in aanmerking zijn genomen in een of meer van de vijf jaren voorafgaande
aan het jaar waarin de veroordeling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, onherroepelijk
is geworden, of waarin aan de gestelde voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel
e, is voldaan, wordt het bedrag ter grootte van de som van deze kosten en lasten gerekend
tot de positieve voordelen van de winst uit onderneming van het laatstbedoelde jaar.
-
6 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen d en e, wordt met de belastingplichtige
gelijkgesteld degene die ten behoeve van de belastingplichtige opdracht heeft gegeven
tot het misdrijf dan wel aan het misdrijf feitelijk leiding heeft gegeven.
Artikel 3.15. In aftrek beperkte algemene kosten
-
3 Het eerste lid is niet van toepassing op de in dat lid bedoelde posten voorzover de
onderneming direct is gericht op het vervaardigen of het verhandelen van tot die posten
behorende goederen, dan wel op het verrichten van diensten in verband met die posten
en die posten deel uitmaken van de omzet.
-
4 Met betrekking tot de kosten en lasten die vallen onder het eerste lid worden, in
afwijking in zoverre van artikel 3.8, ten aanzien van de belastingplichtige zelf geen onttrekkingen in aanmerking genomen.
-
5 Indien de belastingplichtige daarvoor bij de aangifte kiest, komen, in afwijking van
het eerste lid, kosten en lasten die verband houden met de in dat lid genoemde posten,
voor 73,5% in aftrek.
-
6 Voor de toepassing van het eerste, tweede en vijfde lid worden kosten en lasten die
verband houden met een tot het privé-vermogen van de belastingplichtige behorend of
door hem in privé gehuurd vervoermiddel, eerst beperkt tot € 0,19 per kilometer.
Artikel 3.16. Van aftrek uitgesloten kosten ten behoeve van de belastingplichtige
-
1 Bij het bepalen van de winst komen mede niet in aftrek kosten en lasten die verband
houden met een werkruimte, de inrichting daaronder begrepen, ten behoeve van de belastingplichtige
zelf in zijn niet tot zijn ondernemingsvermogen behorende woning, tenzij de werkruimte
een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte van de woning vormt en:
-
a. ingeval hij tevens een werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij het
gezamenlijke bedrag van zijn winst uit een of meer ondernemingen, belastbaar loon
en belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden hoofdzakelijk in de werkruimte in
die woning verwerft, of
-
b. ingeval hij niet tevens een werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij
het gezamenlijke bedrag van zijn winst uit een of meer ondernemingen, belastbaar loon
en belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden hoofdzakelijk in of vanuit de werkruimte
in die woning verwerft en in belangrijke mate in de werkruimte in die woning verwerft.
-
3 Bij het bepalen van de winst komen mede niet in aftrek kosten en lasten die verband
houden met tot het privé-vermogen van de belastingplichtige behorende of door hem
in privé gehuurde muziekinstrumenten, geluidsapparatuur, gereedschappen, computers
en andere dergelijke apparatuur, alsmede beeldapparatuur.
-
8 Het tweede lid, onderdeel f, is niet van toepassing indien de aard van de door de
belastingplichtige verrichte werkzaamheden noodzaakt tot het bijwonen van de desbetreffende
cursussen, opleidingen, congressen, seminars, symposia, excursies en dergelijke respectievelijk
het maken van de desbetreffende studiereizen.
-
10 Bij het bepalen van de winst komen voorts mede niet in aftrek, renten van schulden,
kosten van geldleningen daaronder begrepen, die corresponderen met geldvorderingen
als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid.
Artikel 3.17. In aftrek beperkte kosten ten behoeve van de belastingplichtige
-
1 Bij het bepalen van de winst komen, onverminderd de artikelen 3.14, 3.15 en 3.16, kosten en lasten die verband houden met de volgende posten, tot het bij die posten
aangegeven gedeelte in aftrek:
-
a. ten behoeve van de belastingplichtige zelf:
-
1°. verhuizing naar een andere woonruimte: de kosten van het overbrengen van zijn inboedel,
vermeerderd met € 7750;
-
2°. huisvesting buiten zijn woonplaats: gedurende ten hoogste twee jaar;
-
b. tot het privé-vermogen van de belastingplichtige behorend of door hem in privé gehuurd
vervoermiddel: € 0,19 per kilometer;
-
c. tot het privé-vermogen van de belastingplichtige behorende of door hem in privé gehuurde
bezittingen, andere dan vervoermiddelen als bedoeld in onderdeel b:
-
1º. indien de bezittingen tot het privé-vermogen behoren: een gebruiksvergoeding van ten
hoogste het voordeel uit sparen en beleggen dat ter zake van deze bezittingen in aanmerking
wordt genomen, zonder daarbij rekening te houden met het heffingvrije vermogen bedoeld
in artikel 5.5, dat kan worden toegerekend aan de periode van het gebruik van de bezitting in de
onderneming, alsmede een evenredig deel van de kosten die in huurverhoudingen door
de huurder plegen te worden gedragen;
-
2º. indien de bezittingen in privé zijn gehuurd: een gebruiksvergoeding van ten hoogste
een evenredig deel van de huurprijs dat kan worden toegerekend aan de periode van
het gebruik van de bezitting in de onderneming, alsmede een evenredig deel van de
kosten die in huurverhoudingen door de huurder plegen te worden gedragen.
-
2 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, kunnen bij ministeriële
regeling regels worden gesteld voor de beoordeling of in ieder geval in het kader
van de onderneming is verhuisd.
-
3 Indien een belastingplichtige uit meer dan een onderneming of werkzaamheid als bedoeld
in afdeling 3.4 winst respectievelijk resultaat behaalt, worden de kosten en lasten van de posten,
bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, gezamenlijk bij één onderneming of werkzaamheid
in aanmerking genomen.
-
4 Voor de toepassing van dit artikel, behoudens het eerste lid, onderdeel c, worden
met de belastingplichtige gelijkgesteld personen die behoren tot zijn huishouden.
Artikel 3.18. In aftrek beperkte kosten van woon-werkverkeer van de belastingplichtige
[Vervallen per 01-01-2004]
Artikel 3.19. Bijtelling privé-gebruik woning
-
1 Bij het bepalen van de winst met betrekking tot een woning die de belastingplichtige
of personen die behoren tot zijn huishouden, anders dan tijdelijk als hoofdverblijf
ter beschikking staat, wordt de waarde van de onttrekking gesteld op het bedrag in
het tweede lid.
Artikel 3.20. Bijtelling privé-gebruik auto
-
1 Indien aan de belastingplichtige ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking
staat, wordt op jaarbasis ten minste:
-
a. 25% van de waarde van de auto als onttrekking in aanmerking genomen indien de auto
niet meer dan 15 jaar geleden voor het eerst in gebruik is genomen;
-
b. 35% van de waarde van de auto als onttrekking in aanmerking genomen indien de auto
meer dan 15 jaar geleden voor het eerst in gebruik is genomen.
De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te staan
tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden
wordt gebruikt.
-
2 Indien de auto wordt aangedreven door een motor met compressieontsteking, wordt de
onttrekking, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, op jaarbasis verlaagd met:
-
a. 11% van de waarde van de auto indien de CO2-uitstoot niet hoger is dan 85 gram per kilometer, en
-
b. 5% van de waarde van de auto indien de CO2-uitstoot hoger is dan 85 gram per kilometer, maar niet hoger is dan 111 gram per
kilometer.
In afwijking van de eerste volzin wordt de onttrekking, bedoeld in het eerste lid,
eerste volzin, tot 1 januari 2016 op jaarbasis verlaagd met 21% van de waarde van
de auto indien de CO2-uitstoot 0 gram per kilometer is en met 18% van de waarde van de auto indien de CO2-uitstoot hoger is dan 0 gram per kilometer, maar niet hoger is dan 50 gram per kilometer.
-
3 Indien de auto niet wordt aangedreven door een motor met compressieontsteking, wordt
de onttrekking, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, op jaarbasis verlaagd met:
-
a. 11% van de waarde van de auto indien de CO2-uitstoot niet hoger is dan 88 gram per kilometer, en
-
b. 5% van de waarde van de auto indien de CO2-uitstoot hoger is dan 88 gram per kilometer, maar niet hoger is dan 117 gram per
kilometer.
In afwijking van de eerste volzin wordt de onttrekking, bedoeld in het eerste lid,
eerste volzin, tot 1 januari 2016 op jaarbasis verlaagd met 21% van de waarde van
de auto indien de CO2-uitstoot 0 gram per kilometer is en met 18% van de waarde van de auto indien de CO2-uitstoot hoger is dan 0 gram per kilometer, maar niet hoger is dan 50 gram per kilometer.
-
6 Voor de toepassing van dit artikel is de CO2-uitstoot van een auto, de CO2-uitstoot gemeten overeenkomstig bijlage XII bij Verordening (EG) nr. 692/2008 van
de Commissie van 18 juli 2008 tot uitvoering en wijziging van Verordening (EG) nr.
715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de type goedkeuring van
motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen
(Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PbEU 2008,
L 199). Indien de meting mede met LPG of aardgas als brandstof is uitgevoerd, wordt
de CO2-uitstoot van de auto met LPG of aardgas als brandstofsoort gehanteerd.
-
13 In geval van een verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto kan de inspecteur,
bij het vermoeden van een rit voor privédoeleinden, de belastingplichtige verzoeken
te doen blijken dat de betreffende rit zakelijk was. Slaagt de belastingplichtige
niet in dit bewijs, dan wordt de bestelauto geacht op jaarbasis voor meer dan 500
kilometer voor privédoeleinden te worden gebruikt.
-
14 Indien de belastingplichtige de verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto
heeft ingetrokken voordat hij de bestelauto ook voor privédoeleinden gaat gebruiken,
wordt de bestelauto tot het moment van de intrekking geacht wel voor privédoeleinden
ter beschikking te staan, maar niet voor privédoeleinden te zijn gebruikt.
-
17 In afwijking van het zestiende lid, onderdeel d, heeft de eigendomsoverdracht van
een auto die aan een belastingplichtige ter beschikking staat geen gevolgen voor de
verlaging, zolang die auto aan de betreffende belastingplichtige ter beschikking staat.
-
18 In afwijking van het zestiende lid blijft na vervanging van de CO2-uitstootgrenzen in het tweede of derde lid, met betrekking tot een auto waarvan het
kenteken voor het eerst op naam is gesteld op of na 1 januari 2012 en die een CO2-uitstoot heeft van niet hoger dan 50 gram per kilometer voor een periode van 60 maanden
te rekenen vanaf de eerste dag van de maand volgend op die waarin het kenteken van
de auto voor het eerst op naam is gesteld, de verlaging van toepassing ingevolge de
begrenzingen die golden op de datum van de eerste tenaamstelling, en voor direct daaropvolgende
periodes van telkens 60 maanden, de verlaging ingevolge de begrenzingen zoals die
gelden op de laatste dag van de direct daaraan voorafgaande periode van 60 maanden.
-
19 In afwijking van het zestiende lid wordt de onttrekking, bedoeld in het eerste lid,
eerste volzin, met betrekking tot een auto waarvan het kenteken vóór 1 januari 2012
voor het eerst op naam is gesteld en die een CO2-uitstoot heeft van 0 gram per kilometer, tot 1 januari 2017 verlaagd met 25% van
de waarde van de auto en daarna met het hoogste percentage aan verlaging dat op dat
tijdstip in het tweede of derde lid van dit artikel wordt genoemd.
-
20 In afwijking van het zestiende lid wordt de onttrekking, bedoeld in het eerste lid,
eerste volzin, met betrekking tot een auto waarvan het kenteken vóór 1 januari 2012
voor het eerst op naam is gesteld en die een CO2-uitstoot heeft van hoger dan 0 gram per kilometer, maar niet hoger dan 50 gram per
kilometer, van 1 januari 2012 tot 1 januari 2017 verlaagd met 25% van de waarde van
de auto, en geldt voor direct daaropvolgende periodes van telkens 60 maanden een verlaging
ingevolge de begrenzingen van het tweede of derde lid van dit artikel zoals die gelden
op de laatste dag van de direct daaraan voorafgaande periode van 60 maanden.
Artikel 3.21. Bonusaandelen van beleggingsinstellingen
Bij het bepalen van de winst wordt mede in aanmerking genomen de nominale waarde van
aandelen die worden uitgereikt door een lichaam dat wordt aangemerkt als beleggingsinstelling
als bedoeld in artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, voorzover niet blijkt dat storting heeft plaatsgevonden of zal plaatsvinden. Bijschrijving
op die aandelen wordt met uitreiking van aandelen gelijkgesteld.
Artikel 3.22. Winst uit zeescheepvaart aan de hand van tonnage
-
3 Bij inwilliging van het verzoek geldt dit met ingang van het jaar waarin het verzoek
is gedaan en tot wederopzegging door de belastingplichtige, waarbij wederopzegging
alleen mogelijk is met ingang van het tiende jaar of een veelvoud daarvan na het einde
van het jaar met ingang waarvan de winst uit zeescheepvaart wordt bepaald aan de hand
van de tonnage.
-
6 In afwijking van het vijfde lid, onderdeel a, is de voorwaarde dat het schip de vlag
voert van een van de lidstaten van de Europese Unie of van de Europese Economische
Ruimte niet van toepassing indien:
-
a. direct voorafgaand aan het moment van in gebruik nemen van het schip door de belastingplichtige,
de netto-tonnage van de reeds door hem geëxploiteerde kwalificerende schepen die de
vlag voeren van een van de lidstaten van de Europese Unie of van de Europese Economische
Ruimte, als percentage van de totale netto-tonnage van de reeds door hem geëxploiteerde
kwalificerende schepen, niet is afgenomen ten opzichte van het overeenkomstig berekende
percentage op 17 januari 2004 dan wel, zo dit later is, het overeenkomstig berekende
percentage aan het einde van het boekjaar waarin de belastingplichtige voor het eerst
de winst uit zeescheepvaart heeft bepaald overeenkomstig het eerste lid, of
-
b. direct voorafgaand aan het moment van in gebruik nemen van het schip door de belastingplichtige,
de netto-tonnage van de reeds door hem geëxploiteerde kwalificerende schepen die de
vlag voeren van een van de lidstaten van de Europese Unie of van de Europese Economische
Ruimte, ten minste 60 procent bedraagt van de totale netto-tonnage van de reeds door
hem geëxploiteerde kwalificerende schepen, of
-
c. met betrekking tot het kalenderjaar van het in gebruik nemen van het schip door de
belastingplichtige, voor de aanvang van dat jaar bij ministeriële regeling is bepaald
dat op landelijk niveau de netto-tonnage van kwalificerende schepen die de vlag voeren
van een van de lidstaten van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte
als percentage van de netto-tonnage van kwalificerende schepen in een bepaalde periode
vergeleken met de daaraan voorafgaande periode, niet is afgenomen.
-
9 Voor de toepassing van het zesde lid, onderdeel a, worden mede in aanmerking genomen
schepen die worden geëxploiteerd door lichamen waarin de belastingplichtige direct
of indirect overwegende zeggenschap heeft als bedoeld in artikel 1 van de Zevende
Richtlijn 1983/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 op de grondslag van artikel 54,
lid 3, sub g) van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening (PbEG 1983,
L 193), voorzover het betreft kwalificerende schepen.
-
10 Het in het zesde lid, onderdeel c, bedoelde percentage over een periode wordt berekend
als gemiddelde over drie aaneengesloten kalenderjaren (tijdvak), waarbij het laatste
tijdvak eindigt één jaar voor het kalenderjaar en het daarvoor gelegen tijdvak eindigt
twee jaar vóór het kalenderjaar. De in het zesde lid, onderdeel c, bedoelde ministeriële
regeling wordt vastgesteld in overeenstemming met Onze Minister van Infrastructuur
en Milieu.
-
11 Indien de voor rekening van de belastingplichtige gedreven onderneming deel uitmaakt
van een samenwerkingsverband met een of meer andere natuurlijke personen of rechtspersonen,
worden voor de beoordeling of bij de belastingplichtige sprake is van exploitatie
van een schip als bedoeld in het vijfde en zesde lid, de werkzaamheden die door die
anderen ten behoeve van het samenwerkingsverband plaatsvinden, toegerekend aan de
belastingplichtige.
-
12 Voor de toepassing van dit artikel en artikel 3.23 wordt onder zee verstaan alle wateren die zich bevinden voorbij de laagwaterlijn
van de kust. Indien een transport over zee plaatsvindt met inbegrip van transport
door een waterweg van maritieme aard in de zin van de Verordening (EG) nr. 13/2004
van de Commissie van 8 december 2003 tot vaststelling van de lijst van waterwegen
van maritieme aard, bedoeld in artikel 3, onder d), van Verordening (EEG) nr. 1108/70
van de Raad (PbEU 2004, L 3), wordt het transport voor het gehele traject geacht transport
over zee te zijn.
Artikel 3.23. Bepaling van de winst aan de hand van de tonnage
-
1 Bij inwilliging van het in artikel 3.22, eerste lid, bedoelde verzoek wordt de in een kalenderjaar genoten winst uit zeescheepvaart per
schip vastgesteld aan de hand van de in de volgende tabel aangegeven bedragen per
dag.
Bedrag per dag per 1000 nettoton
|
€ 9,08
|
tot en met 1000 nettoton
|
€ 6,81
|
voor het meerdere tot en met 10 000 nettoton
|
€ 4,54
|
voor het meerdere tot en met 25 000 nettoton
|
€ 2,27
|
voor het meerdere tot en met 50 000 nettoton
|
€ 0,50
|
voor het meerdere boven 50 000 nettoton
|
De volgens de eerste volzin vastgestelde winst wordt vermeerderd met € 1,77 per dag
per 1000 nettoton voor het meerdere boven 50 000 nettoton, tenzij het schepen betreft:
-
a. die na 31 december 2008 voor het eerst een vlag zijn gaan voeren en waarvan de winst
die daarmee wordt behaald vanaf dat moment wordt bepaald volgens dit artikel, of;
-
b. die gedurende de vijf jaar onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip vanaf hetwelk
de winst wordt bepaald volgens dit artikel, de vlag voerden van een land dat geen
lidstaat is van de Europese Unie en geen partij is bij de Overeenkomst betreffende
de Europese Economische Ruimte.
In geval van exploitatie van een schip als bedoeld in artikel 3.22, vijfde lid, onderdeel d, wordt de volgens de vorige volzinnen vastgestelde winst verminderd met 75%.
De volgens de vorige volzinnen vastgestelde winst wordt met betrekking tot schepen
bestemd voor:
-
1°. de exploratie van de zeebodem: vermeerderd met de winst die is behaald met werkzaamheden
andere dan vervoer van zaken dan wel personen over zee ten behoeve van de exploratie
van de zeebodem;
-
2°. het leggen van kabels dan wel pijpen op de zeebodem: vermeerderd met de winst die
is behaald met werkzaamheden andere dan vervoer van zaken dan wel personen over zee
ten behoeve van het leggen van kabels dan wel pijpen op de zeebodem;
-
3°. het verrichten van takel- en hefwerkzaamheden op zee aan schepen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Schepenwet of aan installaties ten behoeve van de exploratie of exploitatie van natuurlijke
rijkdommen op zee: vermeerderd met de winst die is behaald met werkzaamheden andere
dan vervoer van zaken dan wel personen over zee ten behoeve van takel- en hefwerkzaamheden
op zee;
-
4°. baggerwerkzaamheden op zee: vermeerderd met de winst die is behaald met werkzaamheden
andere dan vervoer van opgebaggerd materiaal over zee;
-
5°. het verrichten van sleep- en hulpwerkzaamheden op zee aan schepen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Schepenwet: vermeerderd met de winst die is behaald met werkzaamheden andere dan sleep- en hulpverleningswerkzaamheden
op zee.
-
3 Het in het tweede lid bedoelde gezamenlijke bedrag blijft buiten aanmerking voorzover
dit het bedrag waarvoor de belastingplichtige op het in de aanhef van dat lid bedoelde
tijdstip aanspraak kan maken op verrekening van verliezen volgens afdeling 3.13, te boven gaat. De inspecteur stelt het bedrag dat buiten aanmerking blijft, per
onderneming vast bij voor bezwaar vatbare beschikking.
-
4 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de toepassing van het
eerste lid, vierde volzin, alsmede ter voorkoming van cumulatie tussen de eerste drie
volzinnen en de vierde volzin van dat lid.
Artikel 3.24. Beëindiging bepaling van de winst aan de hand van de tonnage
-
1 Het bedrag dat op grond van artikel 3.23, derde lid, buiten aanmerking is gebleven, wordt alsnog tot de winst gerekend indien de belastingplichtige
– anders dan door overlijden – binnen tien jaar na het tijdstip met ingang waarvan
de winst uit zeescheepvaart wordt bepaald aan de hand van de tonnage, de onderneming
waarmee in Nederland winst uit zeescheepvaart wordt behaald, voor het geheel of voor
een gedeelte staakt. In geval van staking voor een gedeelte wordt het in de vorige
volzin bedoelde bedrag alleen tot de winst gerekend voorzover dat betrekking heeft
op dat gedeelte. Het bedrag dat alsnog tot de winst wordt gerekend, wordt geacht te
zijn genoten ten tijde van de staking.
-
2 Een schip dat wordt gebruikt voor het behalen van winst uit zeescheepvaart wordt,
op het tijdstip waarop de winst uit dat schip niet meer wordt bepaald aan de hand
van de tonnage, gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer verminderd – maar
niet verder dan tot nihil – met het bedrag dat met betrekking tot dat schip ingevolge
artikel 3.23, derde lid, buiten aanmerking is gebleven, tenzij tien jaren na het tijdstip met ingang waarvan
de winst uit dat schip aan de hand van de tonnage wordt bepaald, zijn verstreken.
-
3 De zaken die worden gebruikt voor het behalen van winst uit zeescheepvaart, worden
op het tijdstip waarop na wederopzegging artikel 3.22, eerste lid, niet meer van toepassing is, te boek gesteld voor de waarde in het economische verkeer.
-
4 Voor de toepassing van het eerste lid wordt niet als staking aangemerkt een doorschuiving
bij ontbinding van de huwelijksgemeenschap als bedoeld in artikel 3.59, een doorschuiving naar ondernemers als bedoeld in artikel 3.63 of een omzetting als bedoeld in artikel 3.65 mits de belastingplichtige, alsmede in geval van een doorschuiving tevens degene
aan wie is overgedragen, dit verzoekt. In dat geval wordt degene aan wie is overgedragen,
respectievelijk de vennootschap waarin de onderneming is omgezet, voor de toepassing
van dit artikel en de artikelen 3.22 en 3.23 geacht in de plaats te zijn getreden van de belastingplichtige.
De in een kalenderjaar genoten winst wordt bepaald volgens goed koopmansgebruik, met
inachtneming van een bestendige gedragslijn die onafhankelijk is van de vermoedelijke
uitkomst. De bestendige gedragslijn kan alleen worden gewijzigd indien goed koopmansgebruik
dit rechtvaardigt.
Artikel 3.26. Loon- en prijswijzigingen na afloop jaar
-
1 Bij het bepalen van de in een kalenderjaar genoten winst blijven kosten en lasten
voorzover deze, al dan niet door tussenkomst van derden, rechtstreeks of zijdelings
verband houden met wijzigingen in de hoogte van lonen of prijzen na afloop van het
jaar, buiten aanmerking, ook al zou de omvang van deze kosten en lasten reeds bij
het einde van het jaar vaststaan.
-
3 Ten aanzien van een onderneming die het schadeverzekeringsbedrijf uitoefent, is het
eerste lid niet van toepassing op kosten en lasten die betrekking hebben op overeenkomsten
van schadeverzekering, voorzover uit de overeenkomsten verplichtingen voortvloeien
ter zake van schaden aan de gezondheid van natuurlijke personen.
Artikel 3.27. Loon- en prijswijzigingen na afloop jaar en betaling
-
2 Het eerste lid is voor pensioenvoorzieningen – voorzover niet uitgezonderd in het
derde lid – van toepassing indien de betalingen plaatsvinden in de vorm van krachtens
een pensioenregeling verschuldigde premies of koopsommen aan een pensioenfonds of een verzekeringsmaatschappij.
Daarbij blijft het in de premies of koopsommen begrepen bestanddeel voor toekomstige
wijzigingen in de hoogte van lonen of prijzen buiten aanmerking voorzover dit bestanddeel
uitgaat boven het bedrag dat nodig is om de opgebouwde pensioenrechten, ter zake waarvan
aan het fonds of de maatschappij geen premies of koopsommen meer moeten worden betaald,
te kunnen aanpassen aan een wijziging in de hoogte van lonen of prijzen van 4% per
jaar.
-
4 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld, volgens welke, zo nodig onder
te stellen voorwaarden, kan worden afgeweken van het tweede en het derde lid.
Artikel 3.28. Loon- en prijswijzigingen na afloop jaar en rekenrente pensioenvoorzieningen
Voor de toepassing van de artikelen 3.26 en 3.27 wordt een verband met wijzigingen in de hoogte van lonen of prijzen na afloop van
het jaar ten aanzien van kosten en lasten die betrekking hebben op pensioenvoorzieningen,
niet aanwezig geacht, indien die kosten en lasten betrekking hebben op een pensioengrondslag
die is gebaseerd op een loon dat niet uitgaat boven het loon bij het einde van het
jaar, en bij de berekening van die kosten en lasten in feite een rekenrente in aanmerking
is genomen van ten minste 4%.
Artikel 3.29. Waardering pensioenverplichtingen en soortgelijke verplichtingen
De waardering van pensioenverplichtingen en andere soortgelijke verplichtingen vindt
plaats met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen, waarbij een
rekenrente in aanmerking wordt genomen van ten minste 4%.
Artikel 3.29a. Waardering van een belang in een vrijgestelde beleggingsinstelling
-
1 Een belang in een lichaam dat ingevolge artikel 6a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is vrijgesteld van de heffing van vennootschapsbelasting, wordt gewaardeerd op de
waarde in het economische verkeer. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing
op een belang in een niet in Nederland gevestigde beleggingsinstelling of instelling
voor collectieve belegging in effecten, die belegt in financiële instrumenten als
bedoeld in artikel 6a, derde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, die niet is onderworpen aan een belastingheffing naar de winst en niet verplicht
is om jaarlijks de winst aan de aandeelhouders ter beschikking te stellen, om voor
de vrijstelling van de belastingheffing naar de winst in aanmerking te komen.
Artikel 3.29b. Waardering onderhanden werk en onderhanden opdrachten
Artikel 3.29c. Beperking afwaardering op lagere bedrijfswaarde
Omstandigheden die reeds bekend zijn ten tijde van het investeren in een bedrijfsmiddel
kunnen geen aanleiding zijn voor een afwaardering naar lagere bedrijfswaarde.
Artikel 3.30. Afschrijving op bedrijfsmiddelen
-
4 De werkelijke aanschaffings- of voortbrengingskosten van voorwerpen van geringe waarde,
waarvan de aanschaffings- of voortbrengingskosten gewoonlijk tot de lopende uitgaven
van een onderneming worden gerekend, worden in het kalenderjaar van aanschaffing of
voortbrenging ineens afgeschreven.
Artikel 3.30a. Beperking afschrijving gebouwen
-
2 Voor de afschrijving en de afwaardering tot lagere bedrijfswaarde worden de onderdelen
van een gebouw, de daarbij behorende ondergrond en aanhorigheden als één bedrijfsmiddel
beschouwd. Werktuigen die van een gebouw kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging
van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde
eigendommen zijn aan te merken, worden als een afzonderlijk bedrijfsmiddel beschouwd.
-
4 De WOZ-waarde van een gebouw is:
Indien de winst wordt bepaald over een niet met het kalenderjaar samenvallend boekjaar,
wordt als waarde genomen de waarde voor het kalenderjaar waarin het boekjaar eindigt.
-
6 Indien de eigendom of economische eigendom van de ondergrond van een gebouw geheel
of gedeeltelijk berust bij een ander dan een met de belastingplichtige verbonden persoon
of lichaam, is dit artikel onverminderd van toepassing, met dien verstande dat alsdan
als WOZ-waarde wordt genomen de WOZ-waarde van het gebouw verminderd met het gedeelte
daarvan dat kan worden toegerekend aan de ondergrond respectievelijk dat deel ervan
dat berust bij die ander. Grond die tot de aanhorigheden van een gebouw behoort, wordt
geacht deel uit te maken van de ondergrond van het gebouw.
-
7 Indien zowel de belastingplichtige als een met de belastingplichtige verbonden persoon
of lichaam investeringen hebben verricht die als investeringen in één gebouw zouden
kwalificeren indien zij een en dezelfde persoon zouden zijn, wordt de afschrijving
en afwaardering tot lagere bedrijfswaarde met betrekking tot die investeringen bepaald
als waren zij één en dezelfde persoon. De aldus met toepassing van het eerste lid
bepaalde afschrijving wordt over hen verdeeld naar rato van, en ten hoogste tot het
bedrag van, de afschrijvingen met betrekking tot die investeringen die bij hen zonder
toepassing van dit artikel zouden hebben plaatsgevonden.
Artikel 3.31. Willekeurige afschrijving milieu-bedrijfsmiddelen
-
1 De aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen
als bedrijfsmiddelen die in het belang zijn van de bescherming van het Nederlandse
milieu (milieu-bedrijfsmiddelen) kunnen door de belastingplichtige voor 75 percent
willekeurig worden afgeschreven. Artikel 3.30a, eerste lid, is op deze milieu-bedrijfsmiddelen niet van toepassing.
-
3 Als milieu-bedrijfsmiddelen kunnen uitsluitend worden aangewezen bedrijfsmiddelen
die in Nederland nog niet gangbaar zijn, niet eerder zijn gebruikt en er in belangrijke
mate toe kunnen bijdragen dat de nadelige gevolgen voor het Nederlandse milieu van
menselijke activiteiten – daaronder begrepen het verbruik van grondstoffen – in de
vorm van verontreiniging, aantasting of uitputting worden voorkomen, beperkt of ongedaan
gemaakt.
-
4 Op milieu-bedrijfsmiddelen die bestemd zijn om te worden gebruikt buiten Nederland,
kan alleen willekeurig worden afgeschreven indien op een door de belastingplichtige
gedaan schriftelijk verzoek door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister
van Infrastructuur en Milieu is verklaard dat het gebruik van de bedrijfsmiddelen
in belangrijke mate kan bijdragen aan de bescherming van het Nederlandse milieu. Het
verzoek wordt gedaan binnen een door Onze Minister te stellen termijn.
Artikel 3.32. Willekeurige afschrijving arbo-bedrijfsmiddelen
[Vervallen per 01-01-2005]
Artikel 3.33. Willekeurige afschrijving op films
[Vervallen per 01-07-2007]
Artikel 3.34. Willekeurige afschrijving andere aangewezen bedrijfsmiddelen
Artikel 3.34a. Grondslag willekeurige afschrijving bij afboeking herinvesteringsreserve
Voor de willekeurige afschrijving blijft een vermindering van de aanschaffings- of
voortbrengingskosten ingevolge een herinvesteringsreserve als bedoeld in artikel 3.54
buiten aanmerking. Daarbij wordt het bedrag van die vermindering geacht willekeurig
te zijn afgeschreven.
Artikel 3.35. Aanvang willekeurige afschrijving
Willekeurige afschrijving is mogelijk zodra ter zake van de verwerving of verbetering
van het bedrijfsmiddel verplichtingen zijn aangegaan of ter zake van het bedrijfsmiddel
voortbrengingskosten zijn gemaakt. Het bedrag van de willekeurige afschrijving kan
voor de ingebruikneming van het bedrijfsmiddel niet groter zijn dan het bedrag dat
ter zake van de verplichtingen is betaald, of aan voortbrengingskosten is gemaakt.
Artikel 3.36. Administratieve verplichtingen willekeurige afschrijving
Artikel 3.37. Mogelijkheid verplichte verklaring bij willekeurige afschrijving
-
2 Tegen een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven inzake beroep
tegen de in het eerste lid bedoelde verklaring, kunnen de belanghebbende en Onze Minister
van Economische Zaken beroep in cassatie instellen ter zake van schending of verkeerde
toepassing van het eerste lid met betrekking tot het begrip bedrijfsmiddelen. Op dit
beroep zijn de voorschriften betreffende het beroep in cassatie tegen uitspraken van
de gerechtshoven inzake beroepen in belastingzaken van overeenkomstige toepassing,
waarbij het College van Beroep voor het bedrijfsleven de plaats inneemt van een gerechtshof.
Artikel 3.38. Terugnemen willekeurige afschrijving
Indien op een bedrijfsmiddel willekeurig is afgeschreven en op enig tijdstip binnen
een bij ministeriële regeling te bepalen periode niet langer wordt voldaan aan de
bij of krachtens de artikelen 3.31 en 3.34 gestelde voorwaarden met betrekking tot dat bedrijfsmiddel, wordt op dat tijdstip
de boekwaarde van het bedrijfsmiddel gesteld op de boekwaarde die zou zijn bereikt
indien geen willekeurige afschrijving zou hebben plaatsgevonden.
Artikel 3.39. Toepasselijk regime afschrijvingen
Willekeurige afschrijving op bedrijfsmiddelen vindt plaats volgens de regels voor
het tijdvak waarin voor de verwerving of de verbetering van het bedrijfsmiddel verplichtingen
zijn aangegaan of voortbrengingskosten zijn gemaakt.
Artikel 3.40. Investeringsaftrek
Indien wordt geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen kan door de belastingplichtigenaast
de afschrijvingen een deel van het investeringsbedrag aanvullend ten laste van de
winst worden gebracht (investeringsaftrek). Investeringsaftrek kan de vorm hebben
van kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, van energie-investeringsaftrek en van milieu-investeringsaftrek.
Artikel 3.41. Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek
-
1 Indien in een kalenderjaar wordt geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen, en de belastingplichtige
daarvoor bij de aangifte kiest, wordt een op de voet van het tweede lid berekende
kleinschaligheidsinvesteringsaftrek ten laste gebracht van de winst over dat jaar.
-
3 Indien de onderneming van de belastingplichtige deel uitmaakt van een samenwerkingsverband
met een of meer andere belastingplichtigen die daarbij winst uit onderneming genieten
of belastingplichtigen voor de vennootschapsbelasting, worden voor de toepassing van
het tweede lid hun investeringen voor het samenwerkingsverband samengeteld.
Artikel 3.42. Energie-investeringsaftrek
-
1 Indien in een kalenderjaar in een onderneming die de ondernemer voor eigen rekening drijft, wordt geïnvesteerd in niet eerder gebruikte bedrijfsmiddelen
met betrekking waartoe op een door de ondernemer gedaan verzoek door Onze Minister van Economische Zaken is verklaard dat sprake is
van energie-investeringen, en de ondernemer daarvoor bij de aangifte kiest, wordt een in het derde lid aangewezen percentage van
het bedrag aan energie-investeringen ten laste gebracht van de winst over dat jaar
(energie-investeringsaftrek).
-
5 Onder de aanschaffings- of voortbrengingskosten ter zake van een energie-investering
als bedoeld in het eerste lid, worden, indien de ondernemer daarvoor bij de aangifte
kiest, tevens begrepen de kosten van een advies ter zake van energiebesparende maatregelen
in gebouwen of bij processen dat op die investering of mede op die investering betrekking
heeft en voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen eisen.
-
8 Tegen een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven inzake beroep
tegen de in het eerste lid bedoelde verklaring, kunnen de belanghebbende en Onze Minister
van Economische Zaken beroep in cassatie instellen ter zake van schending of verkeerde
toepassing van de begrippen investeren en bedrijfsmiddelen. Op dit beroep zijn de
voorschriften betreffende het beroep in cassatie tegen uitspraken van de gerechtshoven
inzake beroepen in belastingzaken van overeenkomstige toepassing, waarbij het College
van Beroep voor het bedrijfsleven de plaats inneemt van een gerechtshof.
Artikel 3.42a. Milieu-investeringsaftrek
-
1 Indien in een kalenderjaar in een onderneming die de ondernemer voor eigen rekening
drijft, wordt geïnvesteerd in niet eerder gebruikte bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen
als milieu-investeringen, en de ondernemer daarvoor bij de aangifte kiest, wordt een
in het derde lid aangewezen percentage van het bedrag aan milieu-investeringen in
de onderscheiden categorieën ten laste gebracht van de winst over dat jaar (milieu-investeringsaftrek).
-
2 Milieu-investeringen zijn investeringen, behorend tot categorie I, II respectievelijk
III, die door Onze Minister van Infrastructuur en Milieu in overeenstemming met Onze
Minister en na overleg met Onze Minister van Economische Zaken bij ministeriële regeling
zijn aangewezen in het belang van de bescherming van het Nederlandse milieu.
-
3 De milieu-investeringsaftrek bedraagt voor milieu-investeringen die behoren tot categorie
I 36 percent, voor milieu-investeringen die behoren tot categorie II 27 percent en
voor milieu-investeringen die behoren tot categorie III 13,5 percent.
-
4 Onder de aanschaffings- of voortbrengingskosten ter zake van een milieu-investering
als bedoeld in het eerste lid, worden, indien de ondernemer daarvoor bij de aangifte
kiest, tevens begrepen de kosten van een advies ter zake van:
-
a. vermindering van emissies, veroorzaakt door bestaande en toekomstige activiteiten
in een door de onderneming beheerd, bestaand object;
-
b. het ontwikkelen en aanpassen van processen en producten die leiden tot een vermindering
van de belasting van het milieu;
mits dat advies op de aangewezen investering of mede op de aangewezen investering
betrekking heeft en voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen eisen.
Artikel 3.42b. Filminvesteringsaftrek
[Vervallen per 01-07-2007]
Artikel 3.43. Begrip investeren
-
1 Onder investeren wordt verstaan het aangaan van verplichtingen ter zake van de aanschaffing
of de verbetering van een bedrijfsmiddel, alsmede het maken van voortbrengingskosten
ter zake van een bedrijfsmiddel, voorzover die verplichtingen en kosten op de belastingplichtige
drukken.
-
2 Onze Minister kan bepalen dat met investeren tot door hem vast te stellen bedragen
wordt gelijkgesteld het wijzigen van de bestemming van een bedrijfsmiddel als bedoeld
in artikel 3.45, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, zodanig dat het bedrijfsmiddel voortaan hoofdzakelijk wordt gebruikt voor het in
Nederland drijven van een onderneming of gedeelte van een onderneming.
Artikel 3.44. Investeringsaftrek bij nog niet in gebruik genomen bedrijfsmiddelen
-
1 Indien bij het einde van het kalenderjaar het bedrijfsmiddel nog niet in gebruik is
genomen en de investeringsaftrek zou uitgaan boven wat bij het einde van dat kalenderjaar
ter zake van de investering is betaald, wordt in afwijking in zoverre van de artikelen
3.41, 3.42 en 3.42a een bedrag gelijk aan de betaling in aanmerking genomen en wordt het meerdere in
aanmerking genomen in de volgende kalenderjaren en wel voorzover betalingen plaatsvinden,
maar niet later dan in het kalenderjaar waarin het bedrijfsmiddel in gebruik wordt
genomen.
Artikel 3.45. Uitgesloten bedrijfsmiddelen voor investeringsaftrek
-
5 Onze Minister kan bepalen dat het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, en het vierde
lid, onderdeel a, niet van toepassing zijn.
Artikel 3.46. Uitgesloten verplichtingen voor investeringsaftrek
Artikel 3.47. Desinvesteringsbijtelling
-
1 Indien in een kalenderjaar tegen overdrachtsprijzen voor een bedrag van meer dan €
2300 aan goederen wordt vervreemd, wordt van de overdrachtsprijzen een gelijk percentage
als ter zake van de investering in die goederen als investeringsaftrek in aanmerking
is genomen, ten bate van de winst over dat jaar gebracht (desinvesteringsbijtelling).
-
5 Indien een investering ongedaan wordt gemaakt, of voor een investering een vermindering,
teruggaaf of vergoeding wordt genoten, geldt dat als vervreemding van een goed en
geldt het bedrag van die investering, vermindering, teruggaaf of vergoeding als overdrachtsprijs.
Artikel 3.47a. Desinvesteringsbijtelling bij film
[Vervallen per 01-07-2007]
Artikel 3.48. Scholingsaftrek
[Vervallen per 01-01-2004]
Artikel 3.49. Delegatiebepaling scholingsaftrek
[Vervallen per 01-01-2004]
Artikel 3.50. Scholingsbijtelling
[Vervallen per 01-01-2004]
Artikel 3.51. Toepasselijk regime investeringsaftrek
De investeringsaftrek en de desinvesteringsbijtelling vinden plaats volgens de regels
voor het tijdvak waarin de investering heeft plaatsgevonden.
Artikel 3.52. Wijziging willekeurige afschrijving en investeringsaftrek
Artikel 3.52a. Aanvullende aftrek speur- en ontwikkelingswerk
-
1 Bij het bepalen van de winst komt aanvullend in aftrek een bedrag wegens kosten of
uitgaven die direct toerekenbaar zijn aan door de belastingplichtige verricht speur-
en ontwikkelingswerk, met uitzondering van loonkosten, zoals vastgesteld in een door
Onze Minister van Economische Zaken ten name van de belastingplichtige afgegeven beschikking
(RDA-beschikking). Het bedrag van de RDA-beschikking komt ten laste van de winst op
de dag van de dagtekening van die beschikking.
-
3 Op voordracht van Onze Minister van Economische Zaken worden bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur regels gesteld met betrekking tot het aanvragen en het afgeven
van een RDA-beschikking, de bepaling van de grondslag en het daarop toe te passen
percentage ter berekening van het bedrag van een RDA-beschikking, de feiten die aanleiding
zijn voor een correctie-RDA-beschikking en het berekenen van het bedrag van een correctie-RDA-beschikking
alsmede met betrekking tot de door de belastingplichtige bij te houden administratie
ten behoeve van de vaststelling van een RDA-beschikking.
-
4 Teneinde zoveel mogelijk evenwicht te bereiken tussen de belastingderving ten gevolge
van winstverminderingen ingevolge het eerste lid en het hiervoor in de rijksbegroting
opgenomen bedrag, kan bij ministeriële regeling van Onze Minister van Economische
Zaken na overleg met Onze Minister ter zake van kosten of uitgaven met ingang van
1 januari van enig jaar worden bepaald dat het percentage voor de berekening van het
bedrag van de RDA-beschikking wordt gewijzigd.
-
6 De Algemene wet inzake rijksbelastingen, met uitzondering van de artikelen 63 en 67, is niet van toepassing met betrekking tot de uitvoering van het krachtens het derde
lid bepaalde. Voor de toepassing van de artikelen 63 en 67 van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen betreffende de uitvoering van dit artikel door Onze Minister van
Economische Zaken of de door hem aangewezen ambtenaren, treedt Onze Minister van Economische
Zaken in de plaats van Onze Minister.
-
9 Het verstrekken van gegevens of bescheiden die zodanig onjuist of onvolledig zijn
dat het aannemelijk is dat op de aanvraag van een RDA-beschikking een andere beslissing
zou zijn genomen indien bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig
bekend zouden zijn geweest, kan in bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen
gevallen worden aangemerkt als een overtreding.
-
11 In het geval van een overtreding als bedoeld in het achtste, negende of tiende lid,
kan Onze Minister van Economische Zaken aan de belanghebbende een bestuurlijke boete
opleggen van ten hoogste € 100 000 of, indien dit meer is, tweemaal het bedrag dat
voor de desbetreffende periode in de RDA-beschikking is opgenomen.
Artikel 3.53. Fiscale reserves
Artikel 3.54. Herinvesteringsreserve
-
1 Indien bij vervreemding van een bedrijfsmiddel de opbrengst de boekwaarde van het
bedrijfsmiddel overtreft, kan bij het bepalen van de in het kalenderjaar genoten winst
het verschil gereserveerd worden en blijven tot vermindering van de in aanmerking
te nemen aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen die in het jaar
van vervreemding of in de daarop volgende drie jaren worden aangeschaft of voortgebracht,
indien en zolang het voornemen tot herinvestering van de opbrengst bestaat (herinvesteringsreserve).
-
2 Afboeking van de herinvesteringsreserve op de aanschaffings- of voortbrengingskosten
van het bedrijfsmiddel of de bedrijfsmiddelen waarin wordt geherinvesteerd, vindt
plaats voorzover het gezamenlijke bedrag van de boekwaarden van die bedrijfsmiddelen
door die afboeking niet daalt beneden het bedrag van de boekwaarde onmiddellijk voorafgaande
aan de vervreemding van het bedrijfsmiddel ter zake waarvan de herinvesteringsreserve
is gevormd.
-
3 Afboeking van een herinvesteringsreserve die is ontstaan als gevolg van de vervreemding
van een bedrijfsmiddel waarop niet pleegt te worden afgeschreven of waarop in meer
dan tien jaren pleegt te worden afgeschreven, behoeft slechts plaats te vinden op
de aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen met eenzelfde economische
functie als de vervreemde bedrijfsmiddelen.
-
4 Met betrekking tot bedrijfsmiddelen waarop niet pleegt te worden afgeschreven en bedrijfsmiddelen
waarop in meer dan tien jaren pleegt te worden afgeschreven, vindt afboeking van een
herinvesteringsreserve slechts plaats voorzover de herinvesteringsreserve is gevormd
ter zake van de vervreemding van bedrijfsmiddelen met eenzelfde economische functie
in de onderneming als de aangeschafte of voortgebrachte bedrijfsmiddelen.
-
8 Indien op het vervreemde bedrijfsmiddel willekeurig is afgeschreven, wordt voor de
toepassing van het eerste lid als boekwaarde van dat bedrijfsmiddel in aanmerking
genomen, de boekwaarde die zonder willekeurige afschrijving zou hebben gegolden.
-
11 Met betrekking tot bedrijfsmiddelen waarop niet pleegt te worden afgeschreven en bedrijfsmiddelen
waarop in meer dan tien jaren pleegt te worden afgeschreven, zijn de vorige leden
van overeenkomstige toepassing indien aan het voornemen tot herinvestering in een
dergelijk bedrijfsmiddel reeds vóór de vervreemding gevolg is gegeven.
-
13 Indien een besluit of regeling als bedoeld in het twaalfde lid, onderdeel b, de mogelijkheden
om de onderneming of een gedeelte daarvan op de huidige locatie in de huidige vorm
voort te zetten of uit te breiden in belangrijke mate beperkt, wordt voor de toepassing
van het negende en tiende lid een vervreemding van bedrijfsmiddelen van de onderneming
respectievelijk het gedeelte daarvan die plaatsvindt binnen drie jaar nadat een dergelijk
besluit of een dergelijke regeling in werking is getreden, geacht een gevolg te zijn
van overheidsingrijpen, met dien verstande dat een latere vervreemding ook nog geacht
wordt een gevolg te zijn van overheidsingrijpen indien deze vervreemding door bijzondere
omstandigheden is vertraagd en daaraan binnen de hiervoor bedoelde periode van drie
jaar reeds een begin van uitvoering is gegeven.
Artikel 3.54a. Terugkeerreserve
-
1 Indien de belastingplichtige de onderneming van een vennootschap waarvan hij aandelen
of winstbewijzen houdt, in het kader van de ontbinding van die vennootschap met toepassing
van artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, voortzet of mede voortzet, wordt op het tijdstip van de voortzetting op de balans
van de onderneming een reserve gevormd (positieve of negatieve terugkeerreserve).
-
2 De terugkeerreserve wordt gesteld op de helft van het vervreemdingsvoordeel dat op
grond van artikel 4.24a of artikel 4.42a voor de heffing buiten aanmerking blijft, na het vervreemdingsvoordeel eerst te hebben
verminderd met het bedrag bedoeld in het derde lid. Indien deze vermindering leidt
tot een positief bedrag, ontstaat er een positieve terugkeerreserve welke ten laste
van het vermogen van de voortgezette onderneming komt. Wanneer deze vermindering leidt
tot een negatief bedrag, ontstaat er een negatieve terugkeerreserve ter grootte van
de helft van het negatieve bedrag; een negatieve terugkeerreserve komt in mindering
op de winst bij staking van de onderneming. Voor de toepassing van de eerste volzin
wordt het in die volzin bedoelde vervreemdingsvoordeel in aanmerking genomen zonder
rekening te houden met de toepassing van artikel 4.24a.
Artikel 3.55. Aandelenfusie
-
3 Een aandelenfusie wordt eveneens aanwezig geacht indien een in het tweede lid bedoelde
vennootschap voor de uitreiking van de eigen aandelen of winstbewijzen reeds meer
dan de helft, respectievelijk nagenoeg alle stemrechten in de aldaar bedoelde andere
vennootschap kon uitoefenen en door de uitreiking van de eigen aandelen of winstbewijzen
een groter aantal stemrechten in die andere vennootschap kan uitoefenen.
-
6 De belastingplichtige stelt, indien het voordeel volgens het eerste lid buiten aanmerking
blijft, de in het kader van de aandelenfusie verworven aandelen of winstbewijzen op
het tijdstip van de fusie te boek voor dezelfde waarde als waarvoor de in het kader
van die fusie vervreemde aandelen of winstbewijzen onmiddellijk voor het fusietijdstip
te boek waren gesteld.
-
7 De belastingplichtige die zekerheid wenst omtrent de vraag of er sprake is van een
aandelenfusie, kan vóór de vervreemding van de aandelen of winstbewijzen een verzoek
indienen bij de hierna aangeduide inspecteur. Indien de vennootschap die de aandelen
of winstbewijzen verwerft in Nederland is gevestigd, doet de belastingplichtige het
verzoek bij de inspecteur belast met de aanslagregeling voor de vennootschapsbelasting
van die vennootschap; in andere gevallen bij de inspecteur belast met de aanslagregeling
van de belastingplichtige. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare
beschikking.
Artikel 3.56. Juridische splitsing
-
2 De belastingplichtige hoeft bij het bepalen van de in een kalenderjaar genoten winst
het voordeel uit de in het eerste lid bedoelde vervreemding niet in aanmerking te
nemen, mits de splitsende en de verkrijgende rechtspersoon in Nederland zijn gevestigd,
of in de zin van artikel 3.55, vijfde lid, in een lidstaat van de Europese Unie of een bij ministeriële regeling aangewezen
staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte
zijn gevestigd. De eerste volzin geldt niet voor een in het kader van de splitsing
genoten bijbetaling.
-
3 Indien het voordeel volgens het tweede lid niet in aanmerking wordt genomen, wordt
de waarde waarvoor de aandelen of schuldvorderingen ten tijde van de splitsing te
boek zijn gesteld, voor een evenredig gedeelte toegerekend aan de aandelen of schuldvorderingen
die de belastingplichtige direct na de splitsing in respectievelijk op de bij splitsing
betrokken rechtspersonen heeft. Voorts treden de schuldvorderingen die de belastingplichtige
direct na de splitsing op de bij de splitsing betrokken rechtspersonen heeft, in de
plaats van de schuldvorderingen die de belastingplichtige ten tijde van de splitsing
heeft op de splitsende rechtspersoon.
-
4 Het tweede lid is niet van toepassing indien de splitsing in overwegende mate is gericht
op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing. De splitsing wordt, tenzij het
tegendeel aannemelijk wordt gemaakt, geacht in overwegende mate te zijn gericht op
het ontgaan of uitstellen van belastingheffing indien de splitsing niet plaatsvindt
op grond van zakelijke overwegingen, zoals herstructurering of rationalisering van
de actieve werkzaamheden van de bij de splitsing betrokken rechtspersonen.
-
7 De belastingplichtige die zekerheid wenst omtrent de vraag of de splitsing niet wordt
geacht in overwegende mate te zijn gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing,
kan vóór de splitsing een verzoek indienen bij de inspecteur belast met de aanslagregeling
van de splitsende rechtspersoon, die daarop bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist.
Artikel 3.57. Juridische fusie
-
2 De belastingplichtige hoeft bij het bepalen van de in een kalenderjaar genoten winst
het voordeel uit de in het eerste lid bedoelde vervreemding niet in aanmerking te
nemen mits de verdwijnende en de verkrijgende rechtspersoon in Nederland zijn gevestigd,
of in de zin van artikel 3.55, vijfde lid, in een lidstaat van de Europese Unie of een bij ministeriële regeling aangewezen
staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte
zijn gevestigd. De eerste volzin geldt niet voor een in het kader van de fusie genoten
bijbetaling.
-
3 Indien het voordeel volgens het tweede lid niet in aanmerking wordt genomen, worden
de in het kader van de fusie verworven aandelen in of schuldvorderingen op de verkrijgende
rechtspersoon direct na de fusie te boek gesteld voor dezelfde waarde als waarvoor
de aandelen in of de schuldvorderingen op de verdwijnende rechtspersoon ten tijde
van de fusie te boek zijn gesteld. Voorts treden de schuldvorderingen die de belastingplichtige
direct na de fusie op de verkrijgende rechtspersoon heeft, in de plaats van de schuldvorderingen
die de belastingplichtige ten tijde van de fusie heeft op de verdwijnende rechtspersoon.
-
4 Het tweede lid is niet van toepassing indien de fusie in overwegende mate is gericht
op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing. De fusie wordt, tenzij het tegendeel
aannemelijk wordt gemaakt, geacht in overwegende mate te zijn gericht op het ontgaan
of uitstellen van belastingheffing indien de fusie niet plaatsvindt op grond van zakelijke
overwegingen, zoals herstructurering of rationalisering van de actieve werkzaamheden
van de bij de fusie betrokken rechtspersonen.
-
7 De belastingplichtige die zekerheid wenst omtrent de vraag of de fusie niet wordt
geacht in overwegende mate te zijn gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing,
kan vóór de fusie een verzoek indienen bij de inspecteur belast met de aanslagregeling
van de verdwijnende rechtspersoon, die daarop bij voor bezwaar vatbare beschikking
beslist.
Artikel 3.58. Staking door overlijden
-
1 Bij het staken van een onderneming door het overlijden van de belastingplichtige,
wordt, behalve voor de toepassing van de desinvesteringsbijtelling, het vermogen van
de onderneming geacht op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip te zijn overgedragen
aan degene aan wie het krachtens erfrecht of huwelijksvermogensrecht toekomt en wel
tegen de waarde die in het economische verkeer aan dat vermogen kan worden toegekend.
-
2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt de waarde in het economische verkeer van
een woning die, anders dan tijdelijk, als hoofdverblijf ter beschikking blijft staan
van personen die bij het overlijden van de belastingplichtige tot zijn huishouden
behoren, gesteld op 60% van de woningwaarde.
-
3 Indien een woning als bedoeld in het tweede lid gaat behoren tot het vermogen van
een onderneming van een persoon die bij het overlijden van de belastingplichtige tot
zijn huishouden behoort, wordt de waarde in het economische verkeer van die woning
op dat tijdstip gesteld op 60% van de woningwaarde.
Artikel 3.59. Doorschuiving of staking door ontbinding huwelijksgemeenschap
-
1 Bij ontbinding van een huwelijksgemeenschap waartoe het vermogen van een onderneming
behoort, anders dan door het overlijden van de belastingplichtige, wordt, behoudens
voor de toepassing van de desinvesteringsbijtelling, het aandeel in dat vermogen dat
op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip krachtens huwelijksvermogensrecht
toekomt aan de echtgenoot van de belastingplichtige, geacht op dat tijdstip aan hem
aan wie het krachtens erfrecht of huwelijksvermogensrecht toekomt, te zijn overgedragen
tegen de waarde die daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend.
-
2 Het eerste lid is niet van toepassing op de bestanddelen van het vermogen van de onderneming
waarmee degene aan wie die bestanddelen krachtens erfrecht of huwelijksvermogensrecht
toekomen, de onderneming rechtstreeks voortzet of mede voortzet. In dat geval wordt
degene die de onderneming rechtstreeks voortzet of mede voortzet voor zijn gedeelte,
voor het bepalen van de winst geacht in de plaats te zijn getreden van degene van
wie de onderneming rechtstreeks wordt voortgezet.
Artikel 3.60. Overbrenging vermogensbestanddelen naar het buitenland
Indien bestanddelen van het vermogen van een in Nederland gedreven onderneming of
zelfstandig gedeelte van een onderneming, waaruit de belastingplichtige winst geniet,
worden overgebracht naar een buiten Nederland gedreven onderneming waaruit de belastingplichtige
winst geniet en de belastingplichtige gelijktijdig of daarna ophoudt binnenlands belastingplichtig
te zijn, worden die bestanddelen op het tijdstip onmiddellijk voorafgaande aan het
ophouden van de binnenlandse belastingplicht en voorzover zij nog behoren tot het
vermogen van de onderneming, geacht te zijn vervreemd tegen de waarde in het economische
verkeer.
Artikel 3.61. Eindafrekening
Voordelen uit een onderneming die niet reeds uit anderen hoofde in aanmerking zijn
genomen, worden gerekend tot de winst van het kalenderjaar waarin de belastingplichtige
ophoudt in Nederland uit de onderneming winst te genieten. In dat geval worden de
goederen voor de toepassing van de desinvesteringsbijtelling geacht aan de onderneming
te zijn onttrokken.
Artikel 3.62. Doorschuiving bij staking door overlijden
-
1
Artikel 3.58 vindt geen toepassing met betrekking tot de bestanddelen van het vermogen van een
onderneming waarmee een of meer van degenen aan wie die bestanddelen krachtens erfrecht
of huwelijksvermogensrecht toekomen, de onderneming rechtstreeks voortzetten of mede
voortzetten, mits degenen die de onderneming voortzetten of mede voortzetten dit bij
de aangifte van de overleden belastingplichtige verzoeken.
-
2 Degenen die het verzoek hebben gedaan worden, ieder voor zijn gedeelte, voor het bepalen
van de winst geacht in de plaats te zijn getreden van degene van wie de onderneming
rechtstreeks wordt voortgezet.
Artikel 3.63. Doorschuiving naar ondernemers
-
1 Indien de belastingplichtige een onderneming waaruit hij als ondernemer of als belastingplichtige
als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a, winst geniet, overdraagt in een geval als bedoeld in het vierde lid of vijfde lid,
wordt voor het bepalen van de uit de onderneming in het kalenderjaar van overdracht
genoten winst de onderneming, behalve voor de toepassing van artikel 3.54a, geacht niet te zijn gestaakt, mits zowel de belastingplichtige als degene die de
onderneming voortzet dit bij de aangifte van de belastingplichtige verzoeken.
Artikel 3.64. Doorschuiving via te conserveren inkomen naar andere onderneming
-
1 Bij het staken van een onderneming wordt op verzoek van de belastingplichtige bij
de aangifte de met of bij de staking behaalde winst die is toe te rekenen aan bedrijfsmiddelen
en aan herinvesteringsreserves, afzonderlijk bepaald en behandeld als te conserveren
inkomen, voorzover aannemelijk wordt gemaakt dat die afzonderlijk bepaalde winst in
het jaar van staking, dan wel binnen een periode van 12 maanden na staking, zal worden
geherinvesteerd in een onderneming waaruit de belastingplichtige winst geniet.
-
2 Bij tijdige herinvestering wordt de afzonderlijk bepaalde winst in mindering gebracht
op de aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen die door de belastingplichtige
ten behoeve van een bestaande of nieuwe onderneming worden aangeschaft of voortgebracht,
als ware die winst een herinvesteringsreserve. Daarbij is artikel 3.54 van overeenkomstige toepassing. De inspecteur vermindert vervolgens dienovereenkomstig
de conserverende belastingaanslag bij voor bezwaar vatbare beschikking. Rechtsmiddelen
tegen deze beschikking kunnen uitsluitend betrekking hebben op de grootte van de vermindering.
-
3 Op verzoek van de belastingplichtige wordt de periode van 12 maanden, bedoeld in het
eerste lid, verlengd, indien:
-
a. in verband met de aard van de aan te schaffen of voort te brengen bedrijfsmiddelen,
voor de herinvestering een langer tijdvak is vereist of
-
b. de herinvestering, mits daaraan een begin van uitvoering is gegeven, door bijzondere
omstandigheden is vertraagd.
De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.
Artikel 3.65. Omzetting in een NV of BV
-
1 Indien een onderneming wordt omgezet in de vorm van een door een naamloze vennootschap
of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gedreven onderneming, wordt,
op verzoek van de belastingplichtige, voor het bepalen van de uit de onderneming in
het kalenderjaar van omzetting genoten winst de onderneming, behalve voor de toepassing
van artikel 3.54a, geacht niet te zijn gestaakt, mits de oprichters van de vennootschap in het aandelenkapitaal
geheel of nagenoeg geheel in dezelfde verhouding gerechtigd zijn als in het vermogen
van de omgezette onderneming en de door Onze Minister nader te stellen voorwaarden
zijn vervuld. De eerste volzin is niet van toepassing in situaties als bedoeld in
artikel 3.3, eerste lid, onderdeel b; in situaties als bedoeld in artikel 3.3, eerste
lid, onderdeel a, is de eerste volzin slechts van toepassing indien de medegerechtigdheid
van de belastingplichtige de rechtstreekse voortzetting vormt van zijn gerechtigdheid
of medegerechtigdheid als ondernemer.
-
3 Bij een omzetting op de voet van het eerste lid vervalt, in afwijking van artikel 3.54a, tweede lid, een negatieve terugkeerreserve zonder dat dit de winst beïnvloedt. Onze Minister
houdt bij de bepaling van de omvang van de verkrijgingspijs van de bij de omzetting
verkregen aandelen rekening met het vervallen van de negatieve terugkeerreserve.
-
5 De in het eerste lid bedoelde voorwaarden strekken ter verzekering van de heffing
en de invordering van de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting, die verschuldigd
zouden zijn of zouden worden indien het eerste lid buiten toepassing zou blijven.
Voorts kunnen voorwaarden worden gesteld die betrekking hebben op:
-
a. de grootte van het geplaatste en gestorte aandelenkapitaal;
-
b. de verkrijgingsprijs, bedoeld in artikel 4.21, van de bij de omzetting verkregen aandelen en de boekwaarde van bij de omzetting
verkregen schuldvorderingen;
-
c. de berekening van de verminderingen ter voorkoming van dubbele belasting;
-
d. de ingebrachte vermogensbestanddelen die als gevolg van de omzetting gaan behoren
tot een deelneming als bedoeld in artikel 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, en
-
e. de vervreemding van de aandelen in de opgerichte vennootschap.
Artikel 3.66. Niet met het kalenderjaar samenvallend boekjaar
-
3 Een boekjaar van meer dan twaalf maanden wordt gesplitst in twee gedeelten waarvan
het eerste twaalf maanden omvat, mits bij deze splitsing de twee gedeelten in verschillende
kalenderjaren eindigen. Beide gedeelten worden als een afzonderlijk boekjaar aangemerkt.
De winst van het eerste gedeelte wordt door schatting bepaald; aan het tweede gedeelte
wordt de rest van de winst van het boekjaar toegerekend.