Stb. 2005, 603, datum inwerkingtreding 02-12-2005, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2001.
1 Op verzoek wordt aan degene die gedurende een tijdvak van drie aaneengesloten gehele
kalenderjaren (middelingstijdvak) binnenlands belastingplichtige is geweest een teruggaaf
van belasting op inkomen uit werk en woning (middelingsteruggaaf) verleend.
2 Een kalenderjaar dat tot een middelingstijdvak behoort, wordt niet in een ander middelingstijdvak
betrokken.
3 De middelingsteruggaaf wordt berekend op het verschil van de belasting op inkomen
uit werk en woning die over de jaren van het middelingstijdvak is geheven en de belasting
op inkomen uit werk en woning die verschuldigd zou zijn indien het belastbare inkomen
uit werk en woning in elk van die jaren een derde gedeelte zou bedragen van het totaal
van de – ten minste op nihil te stellen – belastbare inkomens uit werk en woning in
die jaren (herrekende belasting), voorzover dit verschil meer bedraagt dan € 545.
4 Als over de jaren van het middelingstijdvak geheven belasting op inkomen uit werk
en woning wordt aangemerkt de belasting die is geheven vóór toepassing van de heffingskorting.
Indien met toepassing van artikel 9.4 over een jaar geen aanslag is vastgesteld, wordt
voor dat jaar als geheven belasting op inkomen uit werk en woning aangemerkt het gezamenlijke
bedrag van de voorheffingen, bedoeld in artikel 9.2, voorzover die betrekking hebben
op inkomen uit werk en woning, vermeerderd met de daarbij in aanmerking genomen heffingskorting.
5 Onder herrekende belasting wordt verstaan de belasting op inkomen uit werk en woning
die zonder toepassing van artikel 9.4 zou zijn geheven over de herrekende belastbare
inkomens uit werk en woning, zonder rekening te houden met de heffingskorting.
6 Indien over een jaar van het middelingstijdvak een regeling ter voorkoming van dubbele
belasting is toegepast, wordt het bedrag van de middelingsteruggaaf gesteld op
A x C/B,
waarbij
A voorstelt: het bedrag van de middelingsteruggaaf dat zou zijn berekend indien geen
regeling ter voorkoming van dubbele belasting zou zijn toegepast;
B voorstelt: de belasting, bedoeld in het vierde lid die zou zijn geheven indien geen
regeling ter voorkoming van dubbele belasting zou zijn toegepast;
C voorstelt: de belasting, bedoeld in het vierde lid na toepassing van de regelingen
ter voorkoming van dubbele belasting.
7 Indien artikel 27, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, of artikel 9.1,
derde lid, is toegepast, wordt voor de toepassing van dit artikel onder geheven belasting
op inkomen uit werk en woning mede verstaan de geheven premie voor de volksverzekeringen
en wordt onder de herrekende belasting op inkomen uit werk en woning mede verstaan
de premie voor de volksverzekeringen die zonder toepassing van artikel 9.4 zou zijn
geheven.
8 Indien in het middelingstijdvak het jaar is begrepen waarin de belastingplichtige
de leeftijd van 65 jaar bereikt, wordt voor de toepassing van het zevende lid de geheven
en herrekende premie voor de volksverzekeringen voor alle jaren in het middelingstijdvak
gesteld op het bedrag dat zou zijn geheven of herrekend indien de premie voor de algemene
ouderdomsverzekering in al die jaren verschuldigd zou zijn.
9 Dit artikel is niet van toepassing op uitkeringen of bedragen die zouden moeten worden
uitgekeerd wegens het overschrijden van pensioenbegrenzingen als bedoeld in artikel
18a, negende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
10 Het verzoek wordt gedaan bij de inspecteur binnen 36 maanden nadat de aanslagen, voorheffingen
en beschikkingen om geen aanslag op te leggen die op de jaren van het middelingstijdvak
betrekking hebben, onherroepelijk zijn geworden. Indien over een jaar van het middelingstijdvak
wordt nagevorderd of nageheven dan wel bij beschikking een aanslag wordt verminderd
wegens verrekening van een verlies uit werk en woning, terwijl op het tijdstip van
het onherroepelijk worden van de navorderingsaanslag, de naheffingsaanslag of de beschikking
de in de eerste volzin bedoelde termijn van 36 maanden voor meer dan 34 maanden is
verstreken, kan een verzoek om teruggaaf tevens worden gedaan binnen twee maanden
na dat tijdstip. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met
betrekking tot de inhoud van het verzoek.
11 De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.