Stb. 2010, 871, datum inwerkingtreding 01-01-2011, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2006.
1 In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder eigen woning: een gebouw, een duurzaam aan een plaats gebonden schip of woonwagen als bedoeld
in artikel 1, eerste lid, onder f, van de Huisvestingswet, of een gedeelte van een
gebouw, een schip of een woonwagen, met de daartoe behorende aanhorigheden, voorzover
dat de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden anders dan tijdelijk
als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van:
-
a. eigendom, waaronder begrepen economische eigendom, of een recht van lidmaatschap van
een coöperatie, indien met betrekking tot die woning de belastingplichtige of zijn
partner de voordelen geniet, de kosten en lasten op de belastingplichtige of zijn partner
drukken en de waardeverandering hen grotendeels aangaat;
-
b. een recht van vruchtgebruik, een recht van bewoning of een recht van gebruik dat de
belastingplichtige krachtens erfrecht heeft verkregen, indien met betrekking tot die
woning de belastingplichtige de voordelen geniet en de kosten en lasten op hem drukken.
2 Een woning wordt voor de periode dat deze in het kalenderjaar leeg staat mede aangemerkt
als eigen woning indien de woning de belastingplichtige in het kalenderjaar of in
een van de voorafgaande twee jaren als eigen woning als bedoeld in het eerste lid
ter beschikking heeft gestaan en hij aannemelijk maakt dat de woning bestemd is voor
verkoop. Indien een in de eerste volzin bedoelde woning vanaf enig moment in de daar
bedoelde periode inkomen uit sparen en beleggen genereert en vervolgens vanaf enig
moment weer belastbare inkomsten uit eigen woning, wordt een en ander voor de toepassing
van artikel 3.119a niet aangemerkt als een vervreemding, onderscheidenlijk als een
verwerving. Voorts vindt artikel 2.14, derde lid, onderdelen b en c, met betrekking
tot deze woning gedurende de in de eerste volzin bedoelde periode geen toepassing
en wordt de woning ook gedurende deze periode voor de toepassing van de artikelen
3.116 en 3.116a aangemerkt als eigen woning.
3 Een woning wordt mede aangemerkt als eigen woning indien de belastingplichtige aannemelijk
maakt dat de woning leeg staat of in aanbouw is en uitsluitend bestemd is om in het
kalenderjaar of in een van de daaropvolgende twee jaren hem als eigen woning als bedoeld
in het eerste lid ter beschikking te staan.
4 Een woning wordt voor ten hoogste twee jaren na het tijdstip waarop de woning de belastingplichtige
niet langer anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat mede aangemerkt
als eigen woning indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat gedurende die
periode de woning zijn gewezen partner anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter
beschikking staat.
5 Een woning wordt voor ten hoogste twee jaren na het tijdstip waarop de woning de belastingplichtige
niet langer anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat mede aangemerkt
als eigen woning indien de belastingplichtige gedurende die periode is opgenomen in
een verpleeg- of verzorgingshuis vanwege medische redenen of ouderdom.
6 Een woning die de belastingplichtige gedurende tenminste een jaar als eigen woning
als bedoeld in het eerste lid ter beschikking heeft gestaan en sindsdien tijdelijk
als hoofdverblijf niet anders dan tijdelijk ter beschikking staat, kan op verzoek
mede worden aangemerkt als eigen woning indien gedurende die periode:
7 Het tijdelijk ter beschikking stellen van een woning aan derden, ontneemt daaraan
niet het karakter van hoofdverblijf.
8 Bij een belastingplichtige en zijn partner tezamen wordt niet meer dan één hoofdverblijf in aanmerking genomen. Indien partners
meer dan één woning hebben die als hoofdverblijf kan worden aangemerkt, kunnen de
belastingplichtige en zijn partner gezamenlijk bij de aangifte kiezen welke van die
woningen als zodanig wordt aangemerkt.
9 Indien de belastingplichtige en zijn partner voor een kalenderjaar:
-
a. de keuze om één woning als hoofdverblijf aan te merken hebben gemaakt, kan niet op
die keuze worden teruggekomen;
-
b. geen keuze hebben gemaakt, wordt geen van de woningen als hoofdverblijf aangemerkt.
10 Onder eigen woning wordt niet begrepen een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte
van een gebouw, schip of woonwagen met de daartoe behorende aanhorigheden dat wordt
gebruikt:
-
1°. in een onderneming van de belastingplichtige of persoon die tot zijn huishouden behoort
en bij de bepaling van de winst van die onderneming ter zake van dat gebruik een bedrag
ten laste van de winst kan worden gebracht;
-
2°. voor resultaat uit een of meer werkzaamheden van de belastingplichtige of persoon
die tot zijn huishouden behoort en bij de bepaling van dat resultaat ter zake van
dat gebruik een bedrag ten laste van het resultaat kan worden gebracht, of
-
3°. in een vennootschap waarin de belastingplichtige of persoon die tot zijn huishouden
behoort een aanmerkelijk belang heeft als bedoeld in hoofdstuk 4, uitgezonderd de
artikelen 4.10 en 4.11, en bij de bepaling van de winst van die vennootschap ter zake
van dat gebruik een bedrag ten laste van de winst kan worden gebracht.