Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1.1. Inkomstenbelasting
Onder de naam inkomstenbelasting wordt een belasting geheven van natuurlijke personen.
Artikel 1.2. Uitbreiding en beperking partnerregeling
-
2 Degene die ingevolge het eerste lid voor een deel van het kalenderjaar als partner
wordt aangemerkt, wordt ook als partner aangemerkt in de andere perioden van het kalenderjaar,
voor zover hij in die perioden op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens.
-
3 Een persoon kan op enig moment slechts één partner hebben. Indien de belastingplichtige
op grond van het eerste lid op dat moment meer dan één partner zou hebben, geldt als
partner van de belastingplichtige degene die ingevolge artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen op dat moment als partner wordt aangemerkt; mocht op grond van artikel 5a van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen op dat moment geen persoon als partner zijn aangemerkt,
geldt als partner degene die op grond van de in het eerste lid eerstgenoemde categorie
als partner wordt aangemerkt.
-
5 Personen die partners waren op grond van het eerste lid, blijven als partners aangemerkt
nadat de in dat onderdeel bedoelde inschrijving op hetzelfde woonadres niet langer
mogelijk is als gevolg van opname in een verpleeghuis of verzorgingshuis vanwege medische
redenen of ouderdom van een van hen, zolang na het einde van die inschrijving op hetzelfde
woonadres ten aanzien van geen van beiden een derde persoon als partner wordt aangemerkt.
De eerste volzin vindt geen toepassing meer indien één van beiden door middel van
een schriftelijke kennisgeving aan de inspecteur laat weten dat zij niet langer als
partners willen worden aangemerkt. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels
worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit lid.
-
6 Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden twee ongehuwde
personen die met toepassing van de vorige leden en artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen als elkaars partners worden aangemerkt, voor de bepaling van aanverwantschap gelijkgesteld
met gehuwden.
Artikel 1.3. De keuze voor kwalificatie als partner
[Vervallen per 01-01-2011]
Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder een
kind mede verstaan een pleegkind, ook wat betreft bloed- en aanverwantschap.
Artikel 1.5. In belangrijke mate onderhouden van kinderen
Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen kunnen bij ministeriële
regeling regels worden gesteld op grond waarvan wordt beoordeeld of een kind in belangrijke mate wordt onderhouden.
Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden de landen
van het Koninkrijk der Nederlanden aangemerkt als afzonderlijke mogendheden.
Artikel 1.7. Lijfrenten en pensioenen
-
3 Aanspraken op periodieke uitkeringen waarvan de uitkeringen zijn ingegaan en waarvan
de hoogte van de uitkeringen niet voor de gehele uitkeringsperiode in geldeenheden
is vastgesteld, worden gelijkgesteld met aanspraken op vaste en gelijkmatige periodieke
uitkeringen indien de aanspraken en uitkeringen voldoen aan bij ministeriële regeling
te stellen regels.
-
4 Een aanspraak op het tegoed van een lijfrentespaarrekening of op de waarde van een
lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, is, voor zover
de ter zake ingelegde bedragen in aanmerking konden worden genomen voor de bepaling
van het belastbare inkomen uit werk en woning, niet vatbaar voor beslag.
Artikel 1.7a. Gelijkstelling met inkomen uit tegenwoordige arbeid
[Vervallen per 01-01-2011]
Artikel 1.7b. Gelijkstelling met de premie voor een verzekering
[Vervallen per 01-01-2013]
Artikel 1.8. Wederzijdse erkenning
Waar in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verwezen naar Nederlandse
voorschriften of verklaringen van Nederlandse instellingen, worden voorschriften van
of verklaringen van instellingen in een van de lidstaten van de Europese Unie die
naar aard en strekking overeenkomen met eerstbedoelde Nederlandse voorschriften of
verklaringen van Nederlandse instellingen daarmee gelijkgesteld:
-
a. indien ter zake regelgeving in het kader van het Verdrag betreffende de Europese Unie
of het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is vastgesteld waaruit
de overeenkomst naar aard en strekking blijkt;
-
b. in overige gevallen: voorzover dat bij ministeriële regeling is bepaald.
Artikel 1.9. Gelijkstelling met basisadministratie persoonsgegevens
Artikel 1.10. Begrippen reisafstand en regelmatig woon-werkverkeer
[Vervallen per 01-01-2004]
Artikel 10bis.1. Bestaande eigenwoningschuld
-
1 Onder bestaande eigenwoningschuld van de belastingplichtige wordt verstaan: de eigenwoningschuld,
bedoeld in artikel 3.119a, eerste lid, zoals dat luidde op 31 december 2012, van de belastingplichtige op 31 december 2012.
-
2 Onder de bestaande eigenwoningschuld, bedoeld in het eerste lid, wordt mede verstaan
de tot de eigenwoningschuld, bedoeld in artikel 3.119a, eerste lid, zoals dat luidde op 31 december 2012, behorende schuld die:
-
a. de belastingplichtige, die op 31 december 2012 niet een zodanige eigenwoningschuld
had, in 2012 had op het moment direct voorafgaand aan de vervreemding van een eigen
woning, voor zover de belastingplichtige in 2013 weer een zodanige eigenwoningschuld
heeft;
-
b. in 2013 ontstaat ten gevolge van een op 31 december 2012 bestaande onherroepelijke,
schriftelijke overeenkomst van de belastingplichtige tot verwerving van een eigen
woning;
-
c. in 2013 ontstaat ten gevolge van een op 31 december 2012 bestaande onherroepelijke,
schriftelijke overeenkomst van de belastingplichtige tot het verrichten van onderhoud
aan of tot verbetering van de woning, voor zover het onderhoud of de verbetering in
2013 voltooid is;
-
d. de belastingplichtige, die op 31 december 2012 niet een zodanige eigenwoningschuld
had, op enig moment vóór 31 december 2012 direct voorafgaand aan de vervreemding van
een eigen woning had, indien die vervreemding het gevolg is van verhuur van de voormalige
eigen woning, voor zover de belastingplichtige vóór 1 januari 2021 ter zake van diezelfde
woning weer een zodanige eigenwoningschuld heeft;
-
e. de belastingplichtige na 31 december 2012 heeft in verband met een woning die op 31
december 2012 een woning was als bedoeld in artikel 3.19, eerste lid, tot ten hoogste de omvang van de schuld die op 31 december 2012 in verband met die
woning bestond, of
-
f. de belastingplichtige in 2013, 2014, 2015 of 2016 als starterslening aangaat bij de
Stichting Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten.
-
3 Indien na 31 december 2012 op de bestaande eigenwoningschuld, bedoeld in het eerste
lid, van de belastingplichtige wordt afgelost, wordt het bedrag van die bestaande
eigenwoningschuld verminderd met die aflossing. Onder aflossing wordt voor de toepassing
van dit lid niet verstaan het in een kalenderjaar geheel of gedeeltelijk aflossen
van een tot de bestaande eigenwoningschuld behorende schuld voor zover tot ten hoogste
het afgeloste bedrag uiterlijk in het daaropvolgende kalenderjaar opnieuw een schuld
in verband met een eigen woning bestaat (oversluiten).
-
4 Indien na een verrekening op grond van artikel 3:265d van de Wet op het financieel toezicht van een spaarrekening eigen woning met een eigenwoningschuld, uiterlijk het kalenderjaar
volgend op het jaar waarin de verrekening heeft plaatsgevonden opnieuw een schuld
wordt aangegaan, wordt deze opnieuw aangegane schuld tot het beloop van die verrekening
geacht te zijn aangegaan in verband met een eigen woning. De eerste volzin vindt alleen
toepassing voor zover in samenhang met de opnieuw aangegane schuld weer een spaarrekening
eigen woning wordt geopend als bedoeld in artikel 10bis.2, zesde lid.
-
5 Indien ten aanzien van de belastingplichtige op enig moment na 31 december 2012 twee
woningen gelijktijdig als eigen woning worden aangemerkt, wordt de schuld in verband
met de tweede eigen woning mede aangemerkt als bestaande eigenwoningschuld als bedoeld
in het eerste lid, voor zover de schuld ten behoeve van die tweede eigen woning de
bestaande eigenwoningschuld in verband met de eerste eigen woning niet overtreft.
-
6 Indien ten aanzien van de belastingplichtige op of na 31 december 2012 twee woningen
gelijktijdig als eigen woning worden aangemerkt en vervolgens een van die woningen
niet langer als eigen woning wordt aangemerkt, wordt de bestaande eigenwoningschuld,
bedoeld in het eerste lid, van de belastingplichtige verminderd met de tot de eigenwoningschuld
behorende schuld die de belastingplichtige had in verband met de woning die niet langer
als eigen woning wordt aangemerkt.
-
7 Voor zover krachtens boedelmenging door voltrekking van een huwelijk, krachtens wijziging
van huwelijkse voorwaarden of krachtens erfrecht een bestaande eigenwoningschuld als
bedoeld in het eerste lid van een van de partners overgaat op de andere partner, is
deze schuld tot uiterlijk het tijdstip waarop de 30-jaarstermijn bij de eerstgenoemde
partner zou verstrijken, bij die andere partner een bestaande eigenwoningschuld. Indien
op een bestaande eigenwoningschuld als bedoeld in het eerste lid is afgelost, en vervolgens
boedelmenging door voltrekking van een huwelijk of wijziging van huwelijkse voorwaarden
heeft plaatsgevonden, wordt, voor zover binnen de termijn, bedoeld in het derde lid,
tweede volzin, bij de partners opnieuw een schuld bestaat in verband met een eigen
woning, deze schuld, in afwijking in zoverre van het derde lid, tot ten hoogste het
afgeloste bedrag naar rato van de gerechtigdheid tot de huwelijksgemeenschap bij hen
aangemerkt als bestaande eigenwoningschuld. Indien, op een bestaande eigenwoningschuld
als bedoeld in het eerste lid is afgelost, en een van de partners overlijdt, wordt,
voor zover de langstlevende partner binnen de termijn, bedoeld in het derde lid, tweede
volzin, opnieuw een schuld aangaat in verband met een eigen woning, deze schuld, in
afwijking in zoverre van het derde lid, tot ten hoogste het afgeloste bedrag aangemerkt
als bestaande eigenwoningschuld.
-
9 Het derde lid, tweede volzin, is niet van toepassing op een starterslening als bedoeld
in het tweede lid, onderdeel f. Bij ministeriële regeling wordt bepaald wat wordt
verstaan onder een starterslening als bedoeld in het tweede lid, onderdeel f.
Artikel 10bis.2. Kapitaalverzekering eigen woning, spaarrekening eigen woning of beleggingsrecht
eigen woning
-
1 Een kapitaalverzekering eigen woning, een spaarrekening eigen woning of een beleggingsrecht
eigen woning is een op 31 december 2012 bestaande kapitaalverzekering eigen woning
als bedoeld in artikel 3.116, tweede lid, zoals dat luidde op 31 december 2012, een op 31 december 2012 bestaande spaarrekening
eigen woning als bedoeld in artikel 3.116a, tweede lid, zoals dat luidde op 31 december 2012, onderscheidenlijk een op 31 december 2012
bestaand beleggingsrecht eigen woning als bedoeld in artikel 3.116a, derde lid, zoals
dat luidde op 31 december 2012, indien het ter zake van het betreffende product overeengekomen
gegarandeerde kapitaal op 31 december 2012, of bij het ontbreken daarvan, het op grond
van de betreffende overeenkomst, zoals die luidde op 31 december 2012, te betalen
bedrag, nadien niet is verhoogd en de looptijd na 31 december 2012 niet is verlengd.
-
2 Onder een kapitaalverzekering eigen woning als bedoeld in het eerste lid wordt mede
verstaan een kapitaalverzekering eigen woning als bedoeld in artikel 3.116, tweede lid, zoals dat luidde op 31 december 2012, die:
-
a. de belastingplichtige, die op 31 december 2012 niet een zodanige kapitaalverzekering
eigen woning had, in 2012 had op het moment direct voorafgaand aan de vervreemding
van een eigen woning, voor zover de belastingplichtige in 2013 weer een zodanige kapitaalverzekering
eigen woning heeft, waarvan het ter zake overeengekomen gegarandeerde kapitaal, of
bij het ontbreken daarvan, het op grond van de betreffende overeenkomst te betalen
bedrag, niet hoger is dan dat op het moment direct voorafgaand aan de vervreemding
van de eigen woning;
-
b. in 2013 wordt overeengekomen ten gevolge van een op 31 december 2012 bestaande onherroepelijke,
schriftelijke overeenkomst van de belastingplichtige tot verwerving van een eigen
woning;
-
c. in 2013 wordt overeengekomen ten gevolge van een op 31 december 2012 bestaande onherroepelijke,
schriftelijke overeenkomst van de belastingplichtige tot het verrichten van onderhoud
aan of tot verbetering van de woning, voor zover het onderhoud of de verbetering in
2013 voltooid is, of
-
d. de belastingplichtige, die op 31 december 2012 niet een zodanige kapitaalverzekering
eigen woning had, op enig moment vóór 31 december 2012 direct voorafgaand aan de vervreemding
van een eigen woning had, indien die vervreemding het gevolg is van verhuur van de
voormalige eigen woning of van het anders dan door overlijden ophouden binnenlands
belastingplichtige te zijn en diezelfde kapitaalverzekering vóór 1 januari 2021 ter
zake van diezelfde woning weer is aan te merken als zodanige kapitaalverzekering eigen
woning.
-
3 Indien een kapitaalverzekering eigen woning als bedoeld in het eerste lid geacht wordt
tot uitkering te zijn gekomen en diezelfde kapitaalverzekering uiterlijk het daaropvolgende
kalenderjaar weer voldoet aan de voorwaarden voor een kapitaalverzekering eigen woning,
wordt de laatstgenoemde verzekering geacht een kapitaalverzekering eigen woning te
zijn.
-
4 Bij toepassing van het derde lid vindt de aldaar opgenomen beperking in de tijd tot
uiterlijk het daaropvolgende kalenderjaar geen toepassing indien de uitkering, bedoeld
in het derde lid, het gevolg is van het anders dan door overlijden ophouden binnenlands
belastingplichtig te zijn of van verhuur van de voormalige eigen woning en de belastingplichtige
de voormalige eigen woning weer bewoont waardoor die woning weer een eigen woning
is.
-
5 Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel d, het derde lid en het vierde lid wordt
de aangegroeide rente in de periode dat de kapitaalverzekering geen kapitaalverzekering
eigen woning als bedoeld in artikel 3.116, tweede lid, zoals dat luidde op 31 december 2012, is, in de betreffende periode aangemerkt als
premie.
-
6 In geval van verrekening op grond van artikel 3:265d van de Wet op het financieel toezicht van een spaarrekening eigen woning met een eigenwoningschuld wordt, indien uiterlijk
het kalenderjaar volgend op het jaar waarin de verrekening heeft plaatsgevonden een
vervangende spaarrekening wordt aangegaan, deze nieuwe spaarrekening tot het beloop
van die verrekening aangemerkt als voortzetting van de voorgaande spaarrekening eigen
woning, mits in samenhang met die spaarrekening weer een schuld wordt aangegaan als
bedoeld in artikel 10bis.1, vierde lid.
Artikel 10bis.2a. Verlenging termijn kapitaalverzekering eigen woning
-
1 Onder een kapitaalverzekering eigen woning als bedoeld in artikel 10bis.2, eerste lid, wordt mede verstaan een op 31 maart 2013 bestaande kapitaalverzekering eigen woning
als bedoeld in artikel 3.116, tweede lid, zoals dat luidde op 31 december 2012, mits het ter zake van die verzekering overeengekomen
gegarandeerde kapitaal, of bij het ontbreken daarvan, het op grond van de betreffende
overeenkomst te bereiken doelvermogen niet hoger is dan de bestaande eigenwoningschuld,
bedoeld in artikel 10bis.1, eerste lid, op het moment van aangaan van de kapitaalverzekering.
-
2 Onder een kapitaalverzekering eigen woning als bedoeld in artikel 10bis.2, eerste lid, wordt mede verstaan een op 31 december 2013 bestaande kapitaalverzekering eigen
woning als bedoeld in artikel 3.116, tweede lid, zoals dat luidde op 31 december 2012, mits het ter zake van die verzekering overeengekomen
gegarandeerde kapitaal, of bij het ontbreken daarvan, het op grond van de betreffende
overeenkomst te bereiken doelvermogen niet hoger is dan de bestaande eigenwoningschuld,
bedoeld in artikel 10bis.1, eerste lid, op het moment van aangaan van de kapitaalverzekering en de verzekeraar, financiële
instelling, tussenpersoon of bemiddelaar uiterlijk op 31 maart 2013 ter zake van het
verlengen van de looptijd, het aangaan of het verhogen van de kapitaalverzekering
van de belastingplichtige:
-
a. een schriftelijk verzoek heeft ontvangen;
-
b. een mondeling verzoek heeft ontvangen en de belastingplichtige uiterlijk op 31 maart
2013 een schriftelijke ontvangstbevestiging van dat verzoek heeft ontvangen;
-
c. een mondeling verzoek heeft ontvangen en de belastingplichtige uiterlijk op 31 maart
2013 een schriftelijke afwijzing van dat verzoek heeft ontvangen;
-
d. de aanvaarding heeft ontvangen in reactie op een daartoe strekkend aanbod.
-
3 Indien de belastingplichtige een bestaande eigenwoningschuld heeft als bedoeld in
artikel 10bis.1 en daarnaast een kapitaalverzekering heeft die slechts als gevolg van het in de overeenkomst
ontbreken van de bepaling dat de begunstigde de uitkering zal aanwenden ter aflossing
van de eigenwoningschuld, niet kwalificeert als kapitaalverzekering eigen woning en
de belastingplichtige de genoemde bepaling voor 1 april 2013 alsnog opneemt in de
overeenkomst, kwalificeert de genoemde kapitaalverzekering vanaf dat moment als kapitaalverzekering
eigen woning, mits het ter zake van de kapitaalverzekering overeengekomen gegarandeerde
kapitaal op 31 december 2012, of bij het ontbreken daarvan, het op grond van de betreffende
overeenkomst, zoals die luidde op 31 december 2012, te betalen bedrag, nadien niet
is verhoogd en de looptijd na 31 december 2012 niet is verlengd.
Artikel 10bis.2b. Overeenkomstige toepassing
Artikel 10bis.2, tweede tot en met vijfde lid, en artikel 10bis.2a zijn van overeenkomstige toepassing op de spaarrekening eigen woning en op het beleggingsrecht
eigen woning. Daarbij wordt gelezen voor:
-
a. de premie: het naar de rekening, onderscheidenlijk naar de beheerder, overgemaakte
bedrag;
-
b. tot uitkering komen: deblokkeren.
Artikel 10bis.3. Belastbare inkomsten uit eigen woning
Onder de belastbare inkomsten uit eigen woning, bedoeld in artikel 3.110, worden mede begrepen het voordeel uit kapitaalverzekering eigen woning, het voordeel
uit spaarrekening eigen woning en het voordeel uit beleggingsrecht eigen woning.
Artikel 10bis.4. Voordeel uit kapitaalverzekering eigen woning
-
3 Een kapitaalverzekering eigen woning wordt geacht geheel tot uitkering te zijn gekomen
bij de verzekeringnemer of, in geval van onherroepelijke begunstiging, bij de begunstigde,
indien:
-
a. de verzekering niet meer voldoet aan de voorwaarden van het tweede lid;
-
b. de verzekering wordt afgekocht, behoudens voor zover sprake is van omzetting als bedoeld
in artikel 10bis.8;
-
c. de verzekering wordt vervreemd, behoudens voor zover de verzekering in het kader van
het aangaan of beëindigen van een partnerschap wordt omgezet in een of meer andere
soortgelijke verzekeringen voor een of beide partners of voormalige partners;
-
d. de verzekering wordt ingebracht in het vermogen van een onderneming;
-
e. de verzekering gedeeltelijk tot uitkering komt dan wel, indien de verzekering recht
geeft op eenmalige uitkeringen bij leven of overlijden van meer dan een verzekerde,
per verzekerde gedeeltelijk tot uitkering komt;
-
f. niet jaarlijks premies ter zake van de verzekering worden voldaan als bedoeld in het
tweede lid, onderdeel b, dan wel de hoogste premie meer bedraagt dan het tienvoud
van de laagste premie;
-
g. de verzekering een looptijd van 30 jaar heeft overschreden, of
-
h. het overeengekomen gegarandeerde kapitaal op 31 december 2012 na 31 december 2012
wordt verhoogd, of bij het ontbreken van een gegarandeerd kapitaal, het op grond van
de betreffende overeenkomst zoals die luidde op 31 december 2012 te betalen bedrag
na 31 december 2012 wordt verhoogd of de looptijd na 31 december 2012 wordt verlengd.
De hoogte van de uitkering wordt voor de toepassing van de eerste volzin gesteld op
de waarde in het economische verkeer van de verzekering.
-
4 Indien de verzekeringnemer of, in geval van een onherroepelijke begunstiging, de begunstigde
anders dan door overlijden ophoudt binnenlands belastingplichtig te zijn, wordt de
kapitaalverzekering eigen woning geacht op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip
tot uitkering te zijn gekomen bij de verzekeringnemer of, in geval van een onherroepelijke
begunstiging, bij de begunstigde en de hoogte van de uitkering gesteld op de waarde
in het economische verkeer van de verzekering. Onder ophouden binnenlands belastingplichtig
te zijn wordt mede verstaan de situatie waarin de verzekeringnemer, onderscheidenlijk
de begunstigde, voor de toepassing van de Belastingregeling voor het Koninkrijk, de
Belastingregeling voor het land Nederland of een verdrag ter voorkoming van dubbele
belasting wordt geacht geen inwoner van Nederland meer te zijn.
-
5 Indien bij de belastingplichtige ingevolge het vierde lid een uitkering in aanmerking
is genomen ter zake waarvan een conserverende aanslag is opgelegd en de belastingplichtige
weer binnenlands belastingplichtig is en in de tussentijd:
-
a. zich niet een omstandigheid heeft voorgedaan waardoor de woning is opgehouden een
eigen woning te zijn in de zin van artikel 3.111;
-
b. de belastingplichtige niet een voordeel heeft genoten als bedoeld in het eerste lid;
en
-
c. zich niet een omstandigheid heeft voorgedaan als bedoeld in het derde lid;
wordt op diens verzoek het geconserveerde inkomen van het jaar waarin de uitkering
in aanmerking is genomen, verlaagd met de waarde van die uitkering voor zover deze
waarde tot het geconserveerde inkomen is gerekend. De inspecteur vermindert dienovereenkomstig
de conserverende aanslag bij voor bezwaar vatbare beschikking. Rechtsmiddelen tegen
deze beschikking kunnen uitsluitend betrekking hebben op de grootte van de vermindering.
-
8 Indien een kapitaalverzekering eigen woning is voortgekomen uit een levensverzekering
die na 14 september 1999 tot stand gekomen is en die geen kapitaalverzekering eigen
woning was, wordt op het moment dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor een kapitaalverzekering
eigen woning, indien dat uiterlijk op 31 maart 2013 het geval is, mede als premie
ter zake van de kapitaalverzekering eigen woning aangemerkt de waarde in het economische
verkeer van de oude polis verminderd met de daarop gestorte premies (overschot). Voor
de beoordeling van de voorwaarde of de hoogste en de laagste premie blijft binnen
de in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde bandbreedte, blijft het overschot buiten
aanmerking.
Artikel 10bis.5. Voordeel uit spaarrekening eigen woning of beleggingsrecht eigen
woning
-
7 In afwijking van het bepaalde in artikel 3.146, is ingeval het vierde of vijfde lid toepassing vindt, het tijdstip waarop geacht
wordt deblokkering te hebben plaatsgevonden het tijdstip van genieten van het voordeel
uit spaarrekening eigen woning of beleggingsrecht eigen woning.
-
8 In afwijking van artikel 9.2, eerste lid, wordt dividendbelasting niet als voorheffing in aanmerking genomen indien de dividendbelasting
is ingehouden op de opbrengst die deel uitmaakt van een spaarrekening eigen woning
of een beleggingsrecht eigen woning.
Artikel 10bis.6. Vrijstelling kapitaalverzekering eigen woning
-
1 Tot het voordeel uit kapitaalverzekering eigen woning behoort niet de rente begrepen
in de uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning voor zover de uitkering niet
meer bedraagt dan € 160.000 indien:
-
a. de uitkering heeft gediend als aflossing van de eigenwoningschuld;
-
b. ter zake van de verzekering ten minste 20 jaar, of, indien de verzekering tot uitkering
komt door eerder overlijden, tot het overlijden, jaarlijks premies zijn voldaan en
-
c. de hoogste premie niet meer heeft bedragen dan het tienvoud van de laagste.
In afwijking in zoverre van de eerste volzin, aanhef en onderdeel b, wordt de rente
die is begrepen in de uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning, voor zover
deze uitkering niet meer bedraagt dan € 36.300, niet als voordeel uit kapitaalverzekering
aangemerkt indien ter zake van de verzekering ten minste 15 jaar jaarlijks premies
zijn voldaan.
-
3 De bedragen bepaald op grond van het eerste lid worden verminderd met het bedrag aan
uitkering uit een kapitaalverzekering dat eerder ten aanzien van de belastingplichtige
voor de toepassing van het eerste lid in aanmerking is genomen, alsmede met het tegoed
van een spaarrekening eigen woning dat eerder ten aanzien van de belastingplichtige
voor de toepassing van de vrijstelling van artikel 10bis.7 in aanmerking is genomen en met de waarde van een beleggingsrecht eigen woning dat
eerder ten aanzien van de belastingplichtige voor de toepassing van de vrijstelling
van genoemd artikel in aanmerking is genomen.
-
4 Indien op het tijdstip van de uitkering het bedrag van de eigenwoningschuld lager
is dan het op grond van het eerste en het derde lid bepaalde bedrag, wordt het in
het eerste lid, in verbinding met het derde lid, bepaalde bedrag vervangen door het
bedrag van de eigenwoningschuld.
-
5 Indien de belastingplichtige een levensverzekering heeft die ten aanzien van hem tot
enig moment heeft voldaan aan de voorwaarden voor een kapitaalverzekering eigen woning
en ter zake van die verzekering binnen drie jaren na dat moment wederom wordt voldaan
aan de voorwaarden voor een kapitaalverzekering eigen woning, worden de in het eerste
lid genoemde bedragen verhoogd met een bedrag gelijk aan de in het derde lid bedoelde
vermindering wegens de eerdere toepassing van het eerste lid op deze verzekering.
De rente begrepen in de in de eerste volzin bedoelde verhoging, komt in mindering
op het overschot, bedoeld in artikel 10bis.4, achtste lid.
-
6 Bij toepassing van het vijfde lid vindt de aldaar genoemde termijn van drie jaren
geen toepassing indien het niet langer voldoen aan de voorwaarden het gevolg is van
het anders dan door overlijden ophouden binnenlands belastingplichtig te zijn of van
verhuur van de voormalige eigen woning. Indien de binnenlandse belastingplicht is
beëindigd of de verhuur is aangevangen voor 1 januari 2013, geldt de in het vijfde
lid genoemde termijn van drie jaren niet, mits de belastingplichtige voor 1 januari
2021 de voormalige eigen woning weer bewoont waardoor die woning weer een eigen woning
is.
-
7 Indien bij de belastingplichtige ingevolge artikel 10bis.4, vierde lid, een uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning in aanmerking is genomen
en de belastingplichtige weer binnenlands belastingplichtig is en:
-
a. zich niet een omstandigheid heeft voorgedaan waardoor de woning is opgehouden een
eigen woning te zijn in de zin van artikel 3.111;
-
b. de belastingplichtige ter zake van die kapitaalverzekering eigen woning niet een voordeel
heeft genoten als bedoeld in artikel 10bis.4, eerste lid; en
-
c. ter zake van die kapitaalverzekering zich niet een omstandigheid heeft voorgedaan
als bedoeld in artikel 10bis.4, derde lid;
worden de in het eerste lid genoemde bedragen verhoogd met een bedrag gelijk aan de
in het derde lid bedoelde vermindering wegens de eerdere toepassing van het eerste
lid op die kapitaalverzekering.
-
9 Indien één of meer kapitaalverzekeringen eigen woning tot uitkering komen door het
overlijden van een persoon die geen partner is van de begunstigde, geldt voor de begunstigde
ten aanzien van deze verzekeringen in plaats van het op grond van de voorgaande leden
vast te stellen bedrag het bedrag dat de overleden persoon ter zake van deze kapitaalverzekeringen
op grond van de voorgaande leden nog in aanmerking had kunnen nemen onmiddellijk voorafgaande
aan zijn overlijden. Indien verschillende begunstigden een uitkering als bedoeld in
de eerste volzin ontvangen, geldt voor de begunstigde onverkort hetgeen daar is bepaald
met dien verstande dat het daar bedoelde bedrag dat de overleden persoon nog in aanmerking
had kunnen nemen naar rato van de uitkeringen aan onderscheiden begunstigden in aanmerking
wordt genomen.
Artikel 10bis.7. Vrijstelling spaarrekening eigen woning en vrijstelling beleggingsrecht
eigen woning
Met betrekking tot het voordeel uit spaarrekening eigen woning, onderscheidenlijk
het voordeel uit beleggingsrecht eigen woning, geldt een vrijstelling waarvan de omvang
wordt berekend met overeenkomstige toepassing van artikel 10bis.6, met dien verstande dat:
Bij de toepassing van de eerste volzin is artikel 10bis.5, vijfde lid, tweede volzin, van overeenkomstige toepassing en wordt voorts voor premies gelezen: naar een spaarrekening
eigen woning overgemaakte bedragen, onderscheidenlijk naar een beheerder van een beleggingsrecht
overgemaakte bedragen.
Artikel 10bis.8. Omzetting kapitaalverzekering eigen woning, spaarrekening eigen woning
of beleggingsrecht eigen woning
-
1 Voor zover een kapitaalverzekering eigen woning, een spaarrekening eigen woning of
een beleggingsrecht eigen woning wordt omgezet in een andere soortgelijke verzekering,
een andere soortgelijke spaarrekening of een ander soortgelijk beleggingsrecht, en
indien het overeengekomen gegarandeerde kapitaal op 31 december 2012, of bij het ontbreken
daarvan, het op grond van de betreffende overeenkomst zoals die luidde op 31 december
2012 te betalen bedrag, nadien niet is verhoogd en de looptijd na 31 december 2012
niet is verlengd, wordt de laatstgenoemde verzekering, de laatstgenoemde spaarrekening,
onderscheidenlijk het laatstgenoemde beleggingsrecht, voor de toepassing van dit hoofdstuk
geacht een voortzetting te zijn van de eerstgenoemde verzekering, de eerstgenoemde
spaarrekening, onderscheidenlijk het eerstgenoemde beleggingsrecht.
Artikel 10bis.9. Eigenwoningschuld en eigenwoningreserve
-
3 Indien na verrekening op grond van artikel 3:265d van de Wet op het financieel toezicht van een spaarrekening eigen woning met een eigenwoningschuld uiterlijk het kalenderjaar
volgend op het jaar waarin de verrekening heeft plaatsgehad opnieuw een schuld is
aangegaan als bedoeld in artikel 10bis.1, vierde lid, wordt in de tussenliggende periode voor de toepassing van artikel 3.119aa tot het beloop van de verrekening geacht geen sprake te zijn van een vervreemding.
Artikel 10bis.10. Aftrekbare kosten eigen woning
-
1 De renten van schulden die behoren tot de bestaande eigenwoningschuld, bedoeld in
artikel 10bis.1, eerste lid, worden gedurende ten hoogste 30 jaren in aanmerking genomen als aftrekbare kosten
met betrekking tot een eigen woning. De duur van de termijn van 30 jaren vangt aan
bij het begin van het eerste tijdvak waarop de renten van deze schulden, die als bestanddeel
van het inkomen uit werk en woning in aftrek zijn gebracht, betrekking hadden en eindigt
op het tijdstip waarop de gehele schuld wordt afgelost. Indien een tot de bestaande
eigenwoningschuld behorende schuld wordt overgesloten als bedoeld in artikel 10bis.1, derde lid, worden de renten slechts in aanmerking genomen voor zover de termijn van 30 jaren
nog niet is verstreken.
-
2 Indien artikel 3.111, tweede of derde lid, van toepassing is, kunnen de renten van de bestaande eigenwoningschuld als bedoeld
in artikel 10bis.1, eerste lid, als aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning in aanmerking worden genomen,
tenzij ter zake van die schuld of een gedeelte daarvan de termijn van 30 jaren reeds
is verstreken. Voor het gedeelte van de schuld dat overeenstemt met de laatste omvang
van het totaal van de schulden op het moment direct voorafgaand aan de verwerving
van de tweede eigen woning, die zijn aangegaan voor de verwerving van een eigen woning
als bedoeld in artikel 3.111, eerste lid, en waarvoor op grond van het eerste lid
een termijn van 30 jaren in aanmerking wordt genomen, heeft in afwijking in zoverre
van het eerste lid dat gedeelte geen invloed op de duur van de termijn van 30 jaren.
-
3 Tot de aftrekbare kosten van een eigen woning worden niet gerekend renten van schulden,
kosten van geldlening daaronder begrepen, die behoren tot de bestaande eigenwoningschuld,
bedoeld in artikel 10bis.1, eerste lid, aangegaan ter verwerving van de eigen woning of een gedeelte daarvan, indien de
eigen woning of een gedeelte daarvan direct of indirect is verkregen van de partner
van de belastingplichtige, voor zover het totaal van de schulden die de belastingplichtige
en zijn partner zijn aangegaan ter verwerving van de woning, na deze verkrijging meer
bedraagt dan vóór de vervreemding van de woning of een gedeelte daarvan door zijn
partner.
-
4 Voor de toepassing van artikel 3.120, eerste lid, onderdeel a, worden renten van schulden die betrekking hebben op per 31 december 1995 bestaande
schulden, die behoren tot de bestaande eigenwoningschuld, bedoeld in artikel 10bis.1, eerste lid, voor zover deze schulden per die datum verzekerd waren door een hypotheek op een
eigen woning en zulks nog steeds zijn met betrekking tot dezelfde woning, aangemerkt
als aftrekbare kosten die verband houden met de eigen woning waarop de hypotheek is
gevestigd.
Artikel 10bis.11. Aftrekbare kosten na eerder gebruik vrijstelling kapitaalverzekering
eigen woning, spaarrekening eigen woning of beleggingsrecht eigen woning
-
1 De tot de bestaande eigenwoningschuld behorende schulden worden slechts in aanmerking
genomen tot ten hoogste het bedrag dat is aangewend voor de verwerving van de eigen
woning verminderd met het gedeelte van het bedrag van de uitkeringen uit kapitaalverzekeringen
eigen woning ter zake waarvan de daarin begrepen rente eerder op grond van artikel 3.118, zoals dat artikel luidde op 31 december 2012, of artikel 10bis.6 niet als voordeel uit kapitaalverzekering eigen woning is aangemerkt.
-
2 Indien de belastingplichtige een eigen woning verwerft en ter zake van een kapitaalverzekering
eigen woning in een van de drie daaraan voorafgaande jaren artikel 3.118, zoals dat artikel luidde op 31 december 2012, of artikel 10bis.6 toepassing heeft gevonden en deze verzekering bij de verwerving een kapitaalverzekering
eigen woning wordt, wordt vanaf dat tijdstip voor de toepassing van het eerste lid
artikel 3.118, zoals dat artikel luidde op 31 december 2012, onderscheidenlijk artikel
10bis.6, geacht geen toepassing te hebben gevonden.
-
4 Indien bij de belastingplichtige op grond van artikel 10bis.4, vierde lid, een uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning in aanmerking is genomen,
en zolang:
-
a. zich niet een omstandigheid voordoet waardoor de woning ophoudt een eigen woning te
zijn in de zin van artikel 3.111;
-
b. de belastingplichtige ter zake van die kapitaalverzekering eigen woning niet een voordeel
geniet als bedoeld in artikel 10bis.4, eerste lid; en
-
c. ter zake van die kapitaalverzekering eigen woning zich niet een omstandigheid voordoet
als bedoeld in artikel 10bis.4, derde lid;
wordt voor de toepassing van het eerste lid de uitkering uit die kapitaalverzekering
eigen woning op grond van artikel 10bis.4, vierde lid, genegeerd.
Artikel 10bis.12. Indexatie
Bij het begin van het kalenderjaar worden de in artikel 10bis.6, eerste lid, vermelde bedragen bij ministeriële regeling gewijzigd in andere bedragen. Deze bedragen
worden berekend door de te wijzigen bedragen te vermenigvuldigen met de tabelcorrectiefactor,
bedoeld in artikel 10.2, en vervolgens de nodig geachte afronding aan te brengen. Indien in het voorafgaande
kalenderjaar een dergelijke afronding is toegepast, kan bij wijziging worden uitgegaan
van de niet-afgeronde bedragen.
Hoofdstuk 10A. Overig overgangsrecht ten gevolge van wijzigingswetten
Artikel 10a.1. Overgangsrecht in verband met afschaffing per 1 januari 2006 van premieaftrek
voor overbruggingslijfrenten
-
1 Op aanspraken die uitsluitend dan wel mede betrekking hebben op lijfrenten als bedoeld
in artikel 3.125, eerste lid, onderdeel c, zoals dit onderdeel luidde op 31 december 2005, blijven de op die datum geldende
bepalingen die verband houden met de aanspraken op dergelijke lijfrenten van toepassing,
voor zover de aanspraken voortvloeien uit premies die vóór 1 januari 2006 in aanmerking
zijn genomen als uitgaven voor inkomensvoorzieningen.
-
2 Indien ter zake van een overeenkomst waarin een aanspraak is opgenomen die mede betrekking
heeft op lijfrenten als bedoeld in artikel 3.125, eerste lid, onderdeel c, zoals dit onderdeel luidde op 31 december 2005, ook na 31 december 2005 nog premies
worden voldaan, worden die premies geacht geen betrekking te hebben op lijfrenten
als bedoeld in genoemd onderdeel c.
-
3 Indien ter zake van een overeenkomst waarin een aanspraak is opgenomen die uitsluitend
of mede betrekking heeft op lijfrenten als bedoeld in artikel 3.125, eerste lid, onderdeel c, zoals dit onderdeel luidde op 31 december 2005, ook na 31 december 2005 nog premies
worden voldaan, is aanwending van opgebouwde aanspraken voor lijfrenten als bedoeld
in genoemd onderdeel c slechts mogelijk tot ten hoogste een bedrag gelijk aan de waarde
in het economische verkeer van die aanspraak op 31 december 2005. Voor zover de in
de eerste volzin bedoelde aanspraken tot een hoger bedrag dan de aldaar bedoelde waarde
worden aangewend voor lijfrenten als bedoeld in genoemd onderdeel c, is artikel 3.133, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 10a.2. Overgangsbepaling waardering onderhanden werk en onderhanden opdrachten
vanwege invoering artikel 3.29b
De waardering van onderhanden werk en onderhanden opdrachten overeenkomstig artikel 3.29b vindt voor de eerste keer toepassing aan het einde van het eerste boekjaar dat is
aangevangen op of na 1 januari 2007.
Artikel 10a.3. Overgangsbepaling afschrijving op bedrijfsmiddelen vanwege wijziging
artikel 3.30 en invoering artikel 3.30a
-
1
Artikel 3.30, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 3.30a, vindt ook toepassing met betrekking tot goodwill en andere bedrijfsmiddelen, onderscheidenlijk
gebouwen, ter zake waarvan vóór 1 januari 2007 voor de verwerving of verbetering verplichtingen
zijn aangegaan of voortbrengingskosten zijn gemaakt, met dien verstande dat wat betreft
goodwill en andere bedrijfsmiddelen het gedeelte van de nog niet afgeschreven aanschaffings-
of voortbrengingskosten dat aan het kalenderjaar kan worden toegerekend op jaarbasis
ten hoogste bedraagt:
-
a. met betrekking tot goodwill, 12/(120-V) x boekwaarde van de goodwill op 1 januari
2007, en
-
b. met betrekking tot andere bedrijfsmiddelen, 12/(60-V) x boekwaarde van het bedrijfsmiddel
op 1 januari 2007, waarbij V voorstelt: het aantal maanden dat de belastingplichtige
vóór 1 januari 2007 reeds heeft afgeschreven op de goodwill, onderscheidenlijk het
andere bedrijfsmiddel.
-
2 Indien de winst wordt bepaald over een niet met het kalenderjaar samenvallend boekjaar,
vinden artikel 3.30, tweede lid, en artikel 3.30a voor het eerst toepassing met betrekking tot het boekjaar dat op of na 1 januari
2007 aanvangt. Alsdan wordt voor de toepassing van het eerste lid en het derde lid
voor «1 januari 2007» gelezen de datum van aanvang van het in de eerste volzin bedoelde
boekjaar.
-
3 Met betrekking tot een gebouw dat vóór 1 januari 2007 reeds tot het ondernemingsvermogen
of resultaatvermogen van de belastingplichtige behoorde en waarop de belastingplichtige
reeds vóór 1 januari 2007 heeft afgeschreven doch nog niet gedurende tenminste drie
jaren, vindt artikel 3.30a voor het eerst toepassing met ingang van het boekjaar dat volgt op het boekjaar waarin
die drie jaren zijn geëindigd.
Artikel 10a.4. Overgangsbepaling in verband met wijziging artikel 3.20 per 1 juli 2006
Voor auto’s waarvoor het kenteken is opgegeven vóór 1 juli 2006, blijft artikel 3.20, vijfde lid, eerste volzin, zoals deze volzin op 30 juni 2006 luidde, van toepassing.
Artikel 10a.6. Overgangsbepaling met ingang van 2009 voor de toepassing van artikel 3.107a en artikel 3.137
-
1 De in artikel 3.107a, tweede lid, en artikel 3.137, tweede lid, opgenomen beperking dat van de in een kalenderjaar betaalde premies en bedragen
die niet als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking zijn genomen ten hoogste
€ 2 269 op de voet van die artikelen in mindering kan worden gebracht, geldt niet
voor hetgeen aan premies en bedragen is betaald in de kalenderjaren 2001 tot en met
2009.
Artikel 10a.7. Bestaand afgezonderd particulier vermogen per 1 januari 2010
-
2 Op verzoek worden in afwijking van artikel 2.14a, eerste lid, de bezittingen en schulden alsmede de opbrengsten en uitgaven van een bestaand afgezonderd
particulier vermogen toegerekend aan de persoon of personen zoals overeengekomen met
de inspecteur in een vaststellingovereenkomst die uiterlijk op 19 april 2009 is gesloten.
-
4 Voor de berekening van het inkomen uit werk en woning in de zin van deze wet wordt
het ondernemingsvermogen en het resultaatvermogen, die tot de bezittingen van een
bestaand afgezonderd particulier vermogen behoren en ingevolge artikel 2.14a worden toegerekend aan degene die dit vermogen heeft afgezonderd of aan zijn erfgenamen,
per 1 januari 2010 te boek gesteld voor de historische kostprijs met inachtneming
van een zodanige afschrijving, onderscheidenlijk lage waardering, als zou zijn toegepast
indien het vermogen niet zou zijn afgezonderd.
-
5 Voor de berekening van het inkomen uit aanmerkelijk belang in de zin van deze wet
wordt de verkrijgingsprijs van aandelen en winstbewijzen die voor de toepassing van
de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals die luidde op 31 december 2000, behoorden
tot een aanmerkelijk belang, dan wel voor de toepassing van deze wet behoren tot een
aanmerkelijk belang, en die tot de bezittingen van een bestaand afgezonderd particulier
vermogen behoren en ingevolge artikel 2.14a worden toegerekend aan degene die dit vermogen heeft afgezonderd of aan zijn erfgenamen,
per 1 januari 2010 gesteld op de verkrijgingsprijs zoals die gold voor degene die
deze aandelen en winstbewijzen rechtens dan wel in feite, direct of indirect, heeft
afgezonderd.
Artikel 10a.8. Overgangsbepaling in verband met wijziging regime voor vergoedingen
en verstrekkingen in de Wet op de loonbelasting 1964
Ingeval de belastingplichtige daarvoor kiest blijft artikel 3.84, tweede lid, buiten beschouwing, en blijven artikel 10, eerste lid, artikel 11, eerste lid, onderdelen a, b, i, m, q, s en t, artikel 13, artikel 13a en hoofdstuk IIA van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals deze op 31 december 2010 luidden, alsmede de daarop gebaseerde bepalingen,
met inachtneming van artikel 39c, eerste lid, tweede volzin, tweede lid en derde lid, van die wet, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 10a.9. Overgangsbepaling verliezen op beleggingen in durfkapitaal in verband
met het vervallen van afdeling 6.3 per 1 januari 2011
-
1
Artikel 3.139, onderdeel b, zoals dat onderdeel luidde op 31 december 2010, blijft van toepassing
met betrekking tot hetgeen wordt ontvangen als nagekomen schuldaflossing op een geldlening
ter zake waarvan verliezen op grond van afdeling 6.3, zoals die afdeling op 31 december 2010 luidde, of op grond van het tweede lid in
aanmerking zijn genomen.
-
2
Afdeling 6.3, zoals die afdeling op 31 december 2010 luidde, blijft van toepassing op verliezen
op vóór 1 januari 2011 verstrekte geldleningen als bedoeld in artikel 6.8, eerste lid, zoals dat lid op 31 december 2010 luidde.
Artikel 10a.10. Overgangsbepaling vrijstelling box 3 inzake spaarloontegoeden
Artikel 5.11, zoals dat artikel op 31 december 2011 luidde, blijft van toepassing op ingevolge
een spaarloonregeling als bedoeld in artikel 32 van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat artikel op 31 december 2011 luidde, geblokkeerde spaartegoeden, aandelenoptierechten,
aandelen en winstbewijzen, voor zover ook na die datum wordt voldaan aan de op die
datum bij of krachtens het eerste, derde en vierde lid van dat artikel gestelde voorwaarden,
met uitzondering van de voorwaarde dat het spaarloon niet binnen de in het eerste
lid van dat artikel bedoelde periode van ten minste vier jaar voor andere dan de aldaar
genoemde doeleinden kan worden opgenomen.
Artikel 10a.11. Overgangsbepaling levensloopregelingen
Bij toepassing van artikel 39d van de Wet op de loonbelasting 1964 zijn de artikelen 8.1, derde lid, 8.2, onderdeel l, 8.9, eerste lid, 8.18a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, 9.2, vierde lid, en 10.1, zoals deze bepalingen op 31 december 2011 luidden, met inachtneming van bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur te stellen regels van overeenkomstige toepassing, met
dien verstande dat bij de overeenkomstige toepassing van artikel 8.18a, tweede lid,
zoals deze bepaling op 31 december 2011 luidde, kalenderjaren die na 31 december 2011
zijn geëindigd buiten beschouwing blijven.
Artikel 10a.12. Overgangsrecht tijdelijke oudedagslijfrenten bij verhoging van de
AOW-leeftijd
-
1 Op aanspraken die uitsluitend dan wel mede betrekking hebben op lijfrenten als bedoeld
in artikel 3.125, eerste lid, onderdeel c, zoals dit onderdeel luidde op 31 december 2013, die niet voldoen aan de met ingang
van 1 januari 2014 in artikel 3.125, eerste lid, onderdeel c, gestelde voorwaarden,
blijven de op 31 december 2013 geldende bepalingen die verband houden met de aanspraken
op dergelijke lijfrenten van toepassing, voor zover de aanspraken op dergelijke lijfrenten
voortvloeien uit premies of bedragen die vóór 1 januari 2014 in aanmerking zijn genomen
als uitgaven voor inkomensvoorzieningen.
-
2 Indien ter zake van een overeenkomst waarin een aanspraak is opgenomen die mede betrekking
heeft op lijfrenten als bedoeld in artikel 3.125, eerste lid, onderdeel c, zoals dit onderdeel luidde op 31 december 2013, die niet voldoen aan de met ingang
van 1 januari 2014 in artikel 3.125, eerste lid, onderdeel c, gestelde voorwaarden,
nog premies worden voldaan, worden die premies geacht geen betrekking te hebben op
lijfrenten als bedoeld in genoemd onderdeel c.
-
3 Indien ter zake van een overeenkomst waarin een aanspraak is opgenomen die uitsluitend
of mede betrekking heeft op lijfrenten als bedoeld in artikel 3.125, eerste lid, onderdeel c, zoals dit onderdeel luidde op 31 december 2013, die niet voldoen aan de met ingang
van 1 januari 2014 in artikel 3.125, eerste lid, onderdeel c, gestelde voorwaarden,
ook na 31 december 2013 nog premies worden voldaan, is aanwending van opgebouwde aanspraken
voor lijfrenten als bedoeld in genoemd onderdeel c slechts mogelijk tot ten hoogste
een bedrag gelijk aan de waarde in het economische verkeer van die aanspraak op 31
december 2013. Voor zover de in de eerste volzin bedoelde aanspraken tot een hoger
bedrag dan de aldaar bedoelde waarde worden aangewend voor lijfrenten als bedoeld
in genoemd onderdeel c, is artikel 3.133, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.
-
4 De vorige leden zijn van overeenkomstige toepassing op het tegoed van de lijfrentespaarrekening
of de waarde van het lijfrentebeleggingsrecht waarop artikel 3.126a, vierde lid, onderdeel a, onder 3°, zoals dat luidde op 31 december 2013, van toepassing is.
Artikel 10a.14. Overgangsbepaling in verband met de wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 met ingang van 1 januari 2014
Terugwerkende kracht
Voor
dit
artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie
opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
Met betrekking tot auto’s waarvan het kenteken vóór 1 januari 2014 op naam is gesteld,
dient, waar in artikel 3.20 zestiende lid, onderdeel a, achttiende lid of eenentwintigste lid, wordt gesproken over de eerste tenaamstelling van de auto in het kentekenregister,
te worden uitgegaan van de eerste tenaamstelling van het kenteken van de auto in het
kentekenregister.
Terugwerkende kracht
Stb. 2014, 481, datum inwerkingtreding 01-01-2015, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2014.
Het artikel is nieuw toegevoegd.