2. De tijdelijke verhoging van de algemene heffingskorting bedraagt
{(Ba – LB)/Ba} x {Bb – 1,25 x (Bb – 0,1 x H)}, maar niet meer dan M, waarbij
Ba voorstelt: de verschuldigde belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning
zonder rekening te houden met de heffingskorting voor de inkomstenbelasting;
LB voorstelt: de loonbelasting die ingehouden zou zijn indien geen rekening zou zijn
gehouden met de heffingskorting voor de loonbelasting;
Bb voorstelt: de verschuldigde belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning
na vermindering met het bedrag van de heffingskorting voor de inkomstenbelasting en
vóór toepassing van de tijdelijke verhoging van de algemene heffingskorting;
H voorstelt: de heffingskorting voor de inkomstenbelasting zonder toepassing van de
arbeidskorting, de kinderkorting, de aanvullende kinderkorting, de combinatiekorting,
de tijdelijke verhoging van de algemene heffingskorting, de korting voor maatschappelijke
beleggingen, de korting voor beleggingen in durfkapitaal en de maximering van de gecombineerde
heffingskorting op grond van artikel 8.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001; en
M voorstelt: de verschuldigde belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning
na vermindering met het bedrag van de heffingskorting voor de inkomstenbelasting vóór
toepassing van de tijdelijke verhoging van de algemene heffingskorting, en verminderd
met het bedrag van de met de aanslag te verrekenen voorheffingen voorzover die betrekking
hebben op het belastbare inkomen uit werk en woning.
Indien de berekening van het deel van de berekeningsformule dat (Bb – 0,1 x H) voorstelt
tot een negatief bedrag leidt, wordt dat bedrag op nihil gesteld.